DRIE
Pike draaide de parkeerplaats van de Bristol Farms op Sunset bij Fairfax op en parkeerde zo ver mogelijk van de kruising om zijn jeep te verbergen.
‘Wat doen we hier?’ vroeg ze.
‘Ik moet iemand bellen. Stap uit.’
‘Waarom bel je niet uit de auto?’
‘Ik vertrouw mijn mobiel niet. Stap uit.’
‘Mag ik niet hier wachten?’
‘Nee.’
Pike was bang dat ze herkend zou worden, zelfs met het andere kapsel en de zonnebril, en misschien zou ze toch niet bij hem willen blijven, ervan door kunnen gaan en zichzelf de dood in jagen. Ze kenden elkaar nu exact zestien uur. Ze waren vreemden voor elkaar.
Larkin liep snel om de jeep heen om met hem mee te lopen. ‘Wie ga je bellen?’
‘We moeten een andere auto hebben en een slaapplaats. We moeten iets te weten komen over de mensen die jou willen vermoorden. Als de politie achter ons aan zit, moeten we het anders aanpakken.’
‘Hoe bedoel je, aanpakken? Wat gaan we doen?’
Pike was het zat om te praten en zweeg. Hij leidde haar langs de bloemenkraam voor de winkel naar een rij telefooncellen en stopte muntjes in een telefoon.
Larkin stak haar arm door de zijne, alsof de Santa Ana-wind haar zou wegblazen als ze niet verankerd was.
‘Ik wil iets eten.’
‘Geen tijd.’
‘Ik kan iets halen terwijl jij belt.’
‘Straks.’
Pike was eigenaar van een kleine wapenwinkel in Culver City, niet ver van zijn appartement. Hij had vijf werknemers: vier mannen en één vrouw; twee fulltime krachten en drie die vroeger bij de politie hadden gewerkt.
Een man die Ronnie heette, nam op toen de telefoon twee keer was overgegaan.
‘Ik bel over twee minuten,’ zei Pike.
Pike hing op.
Larkin drukte zijn arm. ‘Wie was dat?’
‘Hij werkt voor me.’
‘Is hij ook een lijfwacht?’
Pike negeerde haar en keek hoe de secondewijzer een cirkel op zijn Rolex beschreef. Ronnie zou voor Pikes telefoontje naar de naastgelegen wasserette gaan.
Terwijl Pike wachtte, kwamen twee mannen van achter in de twintig de winkel uit en liepen voorbij. Een van hen nam Larkin van top tot teen op en grinnikte en de andere staarde naar haar gezicht. Larkin keek terug. Pike probeerde in te schatten of de man haar herkende. Op de parkeerplaats dolden ze even met elkaar voor ze in een zwarte Audi stapten en daaruit maakte Pike op dat ze haar niet hadden herkend.
‘Dat moet je niet meer doen.’
‘Wat niet?’
‘Oogcontact maken zoals je met die kerels deed. Niet doen.’
Pike dacht dat ze iets ging zeggen, maar in plaats daarvan perste ze haar lippen op elkaar en keek naar de winkel.
‘Ik had allang terug kunnen zijn met iets te eten.’
Na de twee minuten belde Pike en Ronnie nam op. Pike schetste de situatie, gaf Ronnie opdracht de winkel te sluiten en iedereen naar huis te sturen. De mannen die Larkin dood wilden hebben, waren vrijwel zeker op de hoogte van Pikes identiteit toen ze de huizen in Malibu en Eagle Rock overvielen, maar hadden deze kennis niet nodig gehad om het meisje op te sporen. Nu Pike met haar was verdwenen, zouden ze via hem Larkin proberen op te sporen, en deze kennis zou hun de mensen in Pikes leven geven als omrollende golven; de ene zou naar de andere leiden, elke golf zou een volgende doen omslaan.
‘Ik snap het. Wat heb je nodig?’ zei Ronnie.
‘Een auto en een mobiel. Haal zo’n prepaidtelefoon die ze bij Best Buy en Target verkopen.’
‘Oké. Je kunt mijn oude Lexus nemen als je wilt. Is dat wat?’
Ronnies Lexus was twaalf jaar oud. Ronnies vrouw had hem aan hun dochter gegeven, maar zijn dochter studeerde rechten en woonde op kamers, zodat de auto meestal voor de deur stond. Hij was donkergroen.
Pike zei Ronnie dat hij de Lexus over vijfendertig minuten moest parkeren bij een Albertsons die ze allebei kenden, auto neerzetten en weglopen. In die vijfendertig minuten zou Pike nog even naar zijn appartement kunnen gaan voor hij de jeep achterliet.
‘Zet het alarm en de bewakingscamera’s uit als jullie afsluiten, Ronnie. En ga dan niet meer terug. Niemand gaat terug voor je van mij hoort,’ zei Pike.
‘Misschien kunnen we beter open blijven. Als je vrienden langskomen, kunnen we ze een poepie laten ruiken.’
‘De politie komt misschien ook langs.’
‘O, oké.’
Pike hing op en liep onmiddellijk met het meisje terug naar zijn jeep. Voor hem waren de wegtikkende minuten een race die hij aan het verliezen was. Zodra de strijd met de vijand was losgebarsten, was snelheid van cruciaal belang. Snelheid was leven.
Ze trok aan zijn arm. ‘Je loopt te snel.’
‘We moeten nog een hoop doen.’
‘Waar gaan we heen?’
‘Naar mijn huis.’
‘Blijven we daar?’
‘Nee. De schutters gaan daar ook heen.’
Pike woonde in een uitgestrekt appartementencomplex in Culver City, op nog geen twee kilometer van de kust. Het terrein was omgeven door een gestucte muur met hekken, waarvoor je een magneetsleutel nodig had. De appartementen waren ondergebracht in lage gebouwen met elk vier woningen, gegroepeerd om twee tennisbanen en een gemeenschappelijk zwembad waar Pike nooit gebruik van maakte. Pikes woning stond in een rustig hoekje, afgeschermd van de andere.
Pike begaf zich rechtstreeks naar het complex, maar ging het terrein niet op. Hij reed een keer om de muur heen om te zien of iemand de hekken in de gaten hield of op de uitkijk stond. Pike vond het vervelend het meisje mee te nemen naar zijn appartement, maar hij dacht dat hij niet veel gelegenheid meer zou hebben erheen te gaan.
Pike reed één keer om het complex heen, draaide daarna de achteringang in en opende het hek door met zijn magneetsleutel te zwaaien.
Larkin keek om zich heen naar de gebouwen.‘Dit is best aardig. Ik dacht dat je in een of ander smerig krot zou wonen. Hoeveel geld verdient een lijfwacht?’
‘Ga op de grond onder het dashboard liggen.’
‘Kan ik bij jou thuis iets te eten krijgen? Je hebt toch zeker wel iets te eten in huis?’
‘Jij komt de auto niet uit.’
Pike wist – zonder het te zien – dat ze haar ogen ten hemel sloeg, maar ze liet zich onder het dashboard glijden.
‘Als een man me vraagt om op de grond te kruipen, is het meestal voor iets anders.’
Pike keek haar even aan. ‘Grappig.’
‘Waarom lach je dan niet? Lachen lijfwachten nooit?’
Pike reed naar het kleine parkeerplaatsje waar hij normaal gesproken zijn auto neerzette. Er stonden maar drie auto’s en Pike herkende ze alle drie. Hij stopte, maar hij haalde de jeep niet uit de versnelling en liet de motor draaien. Het terrein was beplant met palmbomen, Chinese rozen en glanzende paradijsvogelbloemen. Tussen de palmen lagen betonnen wandelpaden. Pike keek naar het spel van groen en bruin en andere kleuren op de gestucte muren en pannendaken.
‘Wat is er?’ zei Larkin.
Pike gaf geen antwoord. Hij zag niets bijzonders, dus liet hij de jeep zacht vooruit rijden en zette ten slotte de motor uit. Hij kon het meisje meenemen, maar zonder haar zou hij sneller zijn.
Pike stak haar de Kimber toe. ‘Ik ben over een halve minuut terug. Hier.’
Ze schudde haar hoofd. ‘Ik heb een hekel aan wapens.’
‘Blijf dan hier. Niet weggaan.’
Pike glipte de jeep uit voor ze iets kon terugzeggen en draafde over het pad naar zijn voordeur. Hij controleerde de twee nachtsloten op sporen van braak en zag niets. Hij liet zichzelf binnen en liep naar een tiptoetspaneel dat hij in de muur had ingebouwd. Pike had een videobewakingsinstallatie die de ingang van zijn woning en de benedenverdieping bewaakte.
Pike zette zijn alarm aan, ging naar buiten uit en draafde terug naar de jeep. Larkin zat nog onder het dashboard.
‘Wat heb je gedaan?’ zei ze.
‘Ik weet niets van deze mensen. Als ze hierheen komen, worden ze gefilmd. Dan heb ik iets om mee te werken.’
‘Mag ik weer gaan zitten?’
‘Ja.’
Toen ze het hek weer uit reden, verscheen er niemand in het achteruitkijkspiegeltje. Pike zette koers naar de Albertsons.
Larkin kwam onder het dashboard vandaan en deed haar gordel om. Ze zag er nu kalmer uit. Pike voelde zich ook beter.
‘Wat gaan we nu doen?’ zei ze.
‘De nieuwe auto halen en dan een plek zoeken waar we kunnen slapen. We moeten nog een hoop doen.’
‘Als je geen lijfwacht bent, wat ben je dan? Bud heeft mijn vader verteld dat je vroeger bij de politie hebt gewerkt.’
‘Dat is lang geleden.’
‘Wat doe je tegenwoordig? Als iemand je vraagt wat je doet, op een feest of in een bar bijvoorbeeld, als je met een vrouw staat te praten die je aardig vindt, wat zeg je dan?’
‘Zakenman.’
Larkin lachte, maar haar lach klonk hoog en gespannen. ‘Ik ben opgegroeid met zakenmannen. Jij bent geen zakenman.’
Pike wilde dat ze ophield met praten, maar hij wist dat de angst die ze met zich meedroeg oplaaide zoals kolen opgloeien als je erop blaast, en dat het gebabbel alleen maar erger zou worden. Dit was een rustig moment, en tijdens gevechten waren de rustige momenten het ergste. Je voelde je prima zolang je onder vuur lag, maar op de momenten dat je tijd had om na te denken, ging je rillen als een natte hond in de wind. Pike vermoedde dat ze zich nu zo voelde.
Pike raakte de zijkant van haar hoofd aan. Toen hij haar aanraakte, trilden haar lippen en daardoor wist hij dat hij gelijk had. ‘Wat ik ook ben, ik zal je geen kwaad doen en ervoor zorgen dat niemand anders je kwaad doet.’
‘Beloof je dat?’
‘Het is gewoon zo.’
Hij streek het piekerige haar glad dat nog stug was van het verven, maar op dat moment begon ze weer te praten.
‘Jij denkt dat ik niet oplet, maar ik weet waar je mee bezig bent. We zouden uit Los Angeles kunnen weggaan en ons in Bisbee in Arizona kunnen verstoppen of zo, maar dat wil jij niet. Jij wilt je niet verstoppen; jij wilt hen te grazen nemen voor ze ons te grazen nemen. Daarom wil je een foto van ze hebben. Je gaat naar ze op jacht.’
Pike concentreerde zich op het verkeer. ‘Zoals ik al zei. Ik ben geen lijfwacht.’
Ze zei een tijdje niets meer en Pike was blij met de stilte.