ZESENTWINTIG

Toen het ritme van haar ademhaling aangaf dat het meisje op de bank in slaap was gevallen, deed Pike de laatste lamp uit en werd het donker in de kamer en het huis. Hij zou straks nog weggaan en hij wilde geen licht wanneer hij de deur opendeed.

Pike sloeg haar stil gade. Ze hadden van de Indiase gerechten gegeten, maar niet veel; een beetje gepraat, zij vooral, grapjes gemaakt over de muziek op Coles iPod en nu was ze met de koptelefoon nog in haar oren in slaap gevallen.

Het meisje leek nog jonger als ze sliep, en kleiner, alsof een stukje van haar in de bank was verdwenen. Nu ze sliep, meende Pike dat hij haar ‘oorspronkelijke mens’ zag. Pike geloofde dat ieder mens zichzelf creëerde; je bouwde jezelf van binnenuit op, waarbij de spankracht en de wil van de innerlijke mens de uiterlijke mens bij elkaar hielden. De uiterlijke mens was het gezicht dat je de wereld toonde; het was je masker, je camouflage, je boodschap en wellicht je middel. Het bestond slechts zolang de innerlijke mens het bij elkaar hield en als de innerlijke mens het masker niet langer bij elkaar kon houden, loste de uiterlijke mens op en zag je de oorspronkelijke mens. Pike had gezien dat slapen de greep soms losser kon maken. Drank, drugs en extreme emoties konden de greep ook allemaal losser maken; hoe zwakker de greep, des te makkelijker verslapte hij. Dan zag je de mens in de mens. Pike dacht vaak na over deze dingen. Het was de truc om op een punt te komen dat de innerlijke en de uiterlijke mens dezelfde waren. Hoe dichter iemand bij dit punt kwam, des te sterker werd hij. Pike was van mening dat Cole zo’n mens was, iemand bij wie het innerlijk en het uiterlijk heel dicht bij elkaar lagen. Hij had daar bewondering voor. Hij dacht er ook over na of Cole dat bewust had nagestreefd en er moeite voor had gedaan, of dat hij één met zichzelf was omdat hij dat van nature was. Pike beschouwde het hoe dan ook als een prestatie van bijzonder groot belang en bestudeerde Cole om van hem te leren. Pikes innerlijke mens had een fort gebouwd. Het fort had zijn nut bewezen, maar Pike hoopte op meer. Een fort was een eenzame plaats om in te wonen.

Pike kwam tot de conclusie dat Larkins oorspronkelijke mens een kind was, en dat zou goed maar ook slecht kunnen zijn. Een kind beschikte over minder spankracht. Door de inspanning om de uiterlijke mens bij elkaar te houden, zou het kind verzwakken en dan zou er iets kapotgaan. Het kind zou verpletterd worden en uit elkaar gescheurd tot iets anders, en dat zou goed kunnen zijn of niet, maar de oorspronkelijke mens zou hoe dan ook veranderen. Volgens sommige theorieën was verandering goed, maar daar was Pike niet zo zeker van. Die overtuiging kwam naar zijn idee voort uit eigenbelang; verandering leek soms onvermijdelijk en als het onvermijdelijk was, kon er maar beter een goede draai aan worden gegeven.

Na een paar minuten ging Pike naar de eettafel. Hij haalde zijn pistool uit elkaar, precies zoals hij die ochtend had gedaan, en ging het voor de tweede keer die dag schoonmaken. Hij was niet van plan te gaan slapen. Hij moest nog beslissen of ze het huis zouden aanhouden of niet en dat hing voor een groot deel af van de Armeniërs. Pike zat op hen te wachten.

Pike had er geen moeite mee in het donker te werken. Hij poetste de onderdelen schoon met het oplosmiddel voor kruit, maar lette erop dat hij niet te veel gebruikte, want hij wilde niet dat ze wakker werd van de lucht. Hij wilde dat het meisje sliep als de neven thuiskwamen.

Pike zat de loop te borstelen toen hij hen hoorde. Hij liep naar het raam aan de voorkant en zag de vijf neven uit hun BMW stappen.

Pike glipte de voordeur uit en de veranda af. De oudste neef kwam achter het stuur vandaan. Ze zagen hem niet tot hij bij het trottoir kwam. Toen zei de jongste, die aan de andere kant van de auto stond, iets en draaiden ze zich om op het moment dat Pike de weg op stapte.

Het was stil, zo laat, in die rustige buurt. De veranda’s waren leeg. De oude mensen en de gezinnen sliepen. Auto’s stonden geparkeerd en de straten waren verlaten op Pike en de vijf neven na, daar in de kegel blauw licht.

Pike bleef een paar meter bij hen vandaan staan en keek hen om beurten aan tot hij zijn ogen liet rusten op de oudste, de man die in de bar voor hem was gaan staan.

‘Ik neem aan dat ze jullie niet heeft verteld dat we getrouwd zijn,’ zei Pike. ‘Ik neem aan dat jullie dat niet wisten en dat jullie haar daarom mee uit hebben genomen. Ik neem aan dat we dat probleem niet meer zullen hebben, nu jullie dat weten.’

De oudste neef hief zijn handen om te laten zien dat hij het misverstand betreurde. ‘Geen punt, kerel. Ze zei dat jullie alleen maar daar woonden samen, meer niet. Huisgenoten. Ze zei dat jullie huisgenoten waren.’

De jongste knikte instemmend. ‘Yo, man, we waren gewoon een beetje aan het chillen. Ze kwam naar buiten en begon met ons te kletsen.’

De jongste was zo veramerikaniseerd, dat hij straattaal sprak met een Armeens accent.

Pike knikte. ‘Ik begrijp het. Dus er zijn geen problemen tussen ons.’

‘Nee, man, alles is cool.’

Pike lette op hun gezicht en lichaamstaal, niet om te zien of alles cool was, maar om te zien of ze haar hadden herkend. Als zij, of iemand die ze kenden in de club, haar hadden herkend, zouden ze het daar de rest van de avond over hebben gehad. Pike besloot dat ze het niet wisten, en ook niet vermoedden. Larkin was wat deze kerels betrof gewoon een van de vele dwaze meiden, een van de vele meiden die losgeslagen waren. Hij kwam tot de conclusie dat ze geen gevaar vormden.

‘Mona heeft zoiets al eerder gedaan en dat heeft problemen opgeleverd,’ zei Pike. ‘Een of andere vent is haar gaan stalken. Daarom zijn we verhuisd, maar we weten dat hij haar probeert te vinden. Als jullie iemand zien, laten jullie me dat dan weten?’

‘Uiteraard, man. Geen punt,’ zei de oudste.

Pike stak zijn hand uit en de oudste drukte hem.

De op één na oudste, die met een soort ontzag had staan toekijken, nam nu het woord.

‘Wat was dat trouwens wat jij in de club deed? Hoe heet dat?’

De jongste lachte. ‘Hij liet iemand een poepie ruiken, droplul!’

Twee van de neven lachten, maar de oudste niet. Hij zei tegen hen dat het al laat was en dat ze naar binnen moesten gaan.

De oudste neef wachtte tot de anderen weg waren en keek Pike toen aan met een blik vol medeleven.

‘Het spijt me dat je dit moet meemaken, kerel. Je moet wel veel van haar houden,’ zei hij.

Pike liet de oudste neef daar achter in het blauwe licht en keerde terug naar het huis. Larkin sliep nog. Hij haalde het dekbed uit haar slaapkamer, legde dat over haar heen en ging naar de keuken om een flesje water te pakken. Hij dronk het leeg. Hij haalde het bakje met overgebleven jalfrezi uit de koelkast, maar at er niet veel van. Pike ging verder met het schoonmaken van zijn pistool. Hij genoot van de zekerheid van het staal in zijn handen, van de harde en duidelijke vormen, de voorspelbare manier waarop het in elkaar gezette wapen zou functioneren, de troost van de eenvoud ervan. Hij hoefde niet na te denken als hij met zijn handen werkte.

Pike keek naar het slapende meisje en wachtte op de volgende dag.