DRIEËNDERTIG

JOHN CHEN

Daar was hij dan, alweer na kantooruren stiekem en tegen alle regels in aan het werk, aan het laagvliegen in een gevarenzone waar het vrij schieten was. Hij zou een pak op zijn lazer krijgen als dat kreng van een Harriet erachter kwam, maar John Chen genoot. Hij vond het geweldig. Misschien wel net zo geweldig als zijn Porsche. Misschien wel net zo geweldig als zijn naam in de krant zien staan. Misschien wel net zo geweldig als seks.

Nou ja, niet overdrijven. Niets was zo geweldig als seks.

Chen giechelde toen hij besefte wat hij dacht, een soort snorkend hèhè-hè. Chen had altijd een hekel aan zijn lach gehad. De andere kinderen hadden er grapjes over gemaakt (zoals over alles wat met hem te maken had) maar het kon Chen geen ene reet meer schelen want – sinds twintig minuten geleden – was John Chen dé manexclam

Het licht was voor Chen gaan schijnen toen Joe Pike belde en hem vroeg alles uit zijn handen te laten vallen om een stel vingerafdrukken na te trekken.

Zijn persoonlijke vriend Joe Pike…

…die Chen nódig had.

…die waardéring had voor Chens kennis en kundigheid.

…die hem vertróúwde.

(En was Joe Pike niet helemaal te gek, de beste vent in de hele stad? Was hij niet de dapperste, sterkste, meest gevreesde ex-politieman op aarde? De geniaalste detective [zonder Pike was Cole nergens]? Was hij geen superheld in spijkerbroek [Chen dacht dat ze misschien wel geld konden verdienen met Joe Pike-actiepoppetjes]? Had hij niet de meeste seks [zoals met die bloedgeile meid die met Pike op de parkeerplaats zat te wachten]?) Joe Pike was dé man en wíé belde Pike als hij hulp nodig had?

John Chen, verdomme!

‘John! Waarom ben je er nog?’ zei Harriet.

Ze had hem zo van achteren beslopen, de trut.

John boog geschrokken zijn hoofd en trok zijn schouders op. De huid op zijn rug begon te prikken en hij kromp ineen in dat eerste moment van paniek zoals hij vele duizenden keren eerder in elkaar was gekrompen… maar toen dacht John Chen: nee, dé man krimpt niet ineen.

Chen rechtte zijn rug, draaide zich om en trok zijn meest zelfverzekerde glimlach. En weet je, hij vóélde zich ook zelfverzekerd.

‘Wat werk van gisteren afmaken. Maak je niet druk, Harriet. Ik heb al een uur geleden uitgeklokt.’

Chen zat al aan zijn overwerklimiet voor die week.

Harriet gluurde langs hem heen naar de lijmdoos. De lijmdoos was een luchtdichte kast van plexiglas waarin superlijm en andere toxische chemicaliën aan de kook werden gebracht om vingerafdrukken naar voren te halen. Op dit moment lag er een foto van Pikes vriendinnetje in de giftige dampen te weken.

Harriet keek achterdochtig naar de foto. ‘Ze ziet er bekend uit.’

‘Ja, dat denkt nou iedereen.’

‘Welke zaak?’

‘De Drano-moord. De rechercheurs vermoeden dat er een derde persoon bij aanwezig is geweest.’

John had nog nooit met zo veel overtuiging gelogen. Alsof zijn leugens uit een kern van absolute waarheid kwamen.

Harriet wierp nog een blik op de foto, deed een stap achteruit en keek hem onderzoekend aan. ‘Fijn dat je die overuren niet rekent. Die bezuinigingen doen ons echt de das om.’

‘Weet ik, Harriet. Is er verder nog iets?’

‘Nee. Nee, niets. Hoe is het trouwens met die kies van je?’

‘Ik voel het niet eens meer.’

‘Sorry dat ik daar zo moeilijk over deed. Het was misschien een beetje harteloos van me.’

‘Het geeft niet, Harriet. Maak je niet druk.’

Harriet sloop weg alsof ze zich voor zichzelf schaamde en Johns glimlach werd nog breder. Hij had het in haar ogen gezien. Ze wist dat hij dé man was.

Chen richtte zijn aandacht weer op de doos en bestudeerde de foto door het glas. Op de voor- en achterkant van de foto verschenen witte vlekken, maar er moest nog heel veel gedaan worden. Een vingerafdruk was eigenlijk alleen maar zweet. Nadat het water was verdampt, bleef er een organisch residu achter. De dampen van de superlijm reageerden met de aminozuren, glucose en peptiden in de organische stoffen en vormden een witte kleverige brij, maar dat proces had tijd nodig. John dacht dat hij nog zo’n tien tot vijftien minuten had te gaan voor de vingerafdrukken bruikbaar waren.

Een spiegelbeeld bewoog in het glas en Chen zag LaMolla aan de andere kant van het lab. Ze was voorzichtig naar de deur geslopen omdat ze Harriet niet tegen het lijf wilde lopen. Ze wenkte hem, gebaarde naar de wapenkamer en liep weg.

Chen overtuigde zich ervan dat Harriet weg was en liep snel het lab uit. LaMolla stond in de deur van de wapenkamer te wachten.

‘Kom binnen,’ zei ze. ‘Ik wil niet dat iemand ons samen ziet.’

Ze trok hem zo hard naar binnen dat hij bijna viel en draaide toen de deur achter hem op slot.

‘Heb je iets gevonden?’ zei Chen.

LaMolla keek hem dreigend aan. ‘Als je me verlinkt, kom ik je in je slaap vermoorden.’

‘Waarom zou ik je verlinken?’

‘Vertrouw niemand, John. We werken voor de godvergeten overheid.’

LaMolla nam hem mee naar haar werktafel en ondertussen vertelde ze hem wat ze had gevonden.

‘De Browning was waardeloos; hij werd in 1982 gestolen van een zekere David Thompson, een politieman in Houston. Het BIN leverde afgezien van de gegevens over Thompson niets op en hij kwam mij ook niet bekend voor.’

De ATF, het Bureau voor alcohol, tabak en vuurwapens, was verantwoordelijk voor het National Integrated Ballistic Information Network – het BIN – en registreerde gegevens over vuurwapens, kogels en patroonhulzen die op plaatsen delict waren aangetroffen, of op een andere manier in het systeem terechtkwamen. LaMolla had beide wapens natuurlijk opgezocht in het BIN, maar het kwam zelden voor dat dit iets opleverde. Chen was veel geïnteresseerder in wat LaMolla wel bekend voorkwam.

‘Maar de Taurus, dat is een ander verhaal. Moet je kijken…’ zei LaMolla.

Ze ging met hem aan haar computer zitten. Op het scherm stond een foto van de onderkant van een patroonhuls. De koperen huls vormde een ring om een rond, zilverkleurig slaghoedje. Een iets donkerder deuk in het midden van het slaghoedje gaf aan waar de slagpin het slaghoedje had geraakt.

‘Zie je het? Valt nogal op, hè? Vind je niet?’

De huls zag eruit als alle andere hulzen die Chen ooit had gezien. ‘Wat?’

‘De inslag van de slagpin. Kijk, hier aan de bovenkant waar hij een beetje puntig is. Toen ik dat zag, dacht ik: Hé, die slagpin ken ik.’

De deuk was naar Johns idee volmaakt rond, maar daarom waren vuurwapenanalisten dan ook magiërs.

‘De afgelopen paar jaar is de Taurus gebruikt bij een paar moordaanslagen vanuit rijdende auto’s en bij een roofoverval met dodelijke afloop in Exposition Park. De politie heeft niemand gearresteerd, maar de verdachten waren allemaal lid van dezelfde bende, MS-13. Het is een doorgevertje, John.’

Een doorgevertje was een wapen dat meestal geen vaste eigenaar had, maar binnen een bende van hand tot hand ging.

LaMolla schudde haar hoofd. ‘Sorry, joh, ik wou dat ik iets specifieker kon zijn, maar dit is alles wat ik heb. Veel is het niet.’

‘Het is meer dan we hadden.’

Chen bedankte haar en haastte zich terug naar de lijmkast. De sluimerende vingerafdrukken waren mooi opgekomen, maar er zaten zo veel vingerafdrukken op de foto, dat John zich afvroeg of er bruikbare bij zouden zijn. Er zaten allerlei afdrukken over elkaar heen, de ene boven op de andere, omdat mensen nu eenmaal zo met dingen omgingen. Niemand pakte een boek of een kopje of een tijdschrift één keer stevig vast; mensen pakten iets op, gaven het aan elkaar door, legden het neer, pakten het weer op, zodat hun vingerafdrukken over elkaar heen kwamen te zitten en er een onduidelijke smeerboel ontstond.

Met de foto van het meisje was het niet anders.

Chen ventileerde de kast om de dampen af te zuigen, haalde de foto eruit met een pincet en bestudeerde hem onder een vergrootglas. Vlekkerige, ronde afdrukken zaten vooral op de zijranden van de foto waar mensen hem met hun duim hadden vastgehouden, maar op de onder- en bovenrand zaten ook veel afdrukken en ook op de glanzende foto zelf zaten her en der vegen van vingers. Chen zag verschillende afdrukken die naar zijn idee bruikbaar waren, maar met de achterkant van de foto kon hij niets beginnen. Het witte residu van de organische stoffen was niet te zien op het witte papier.

Chen nam de foto mee naar zijn tafel. Hij hing de foto op aan een klein metalen lijstje en kwastte de hele achterkant voorzichtig in met een fijn, blauw poeder. Vervolgens blies hij het overtollige poeder weg met behulp van een spuitbus lucht en werden er donkerblauwe vlekken zichtbaar, waarvan sommige bruikbaar waren, maar de meeste niet. Hij draaide de foto om, voerde dezelfde procedure daar ook uit en bekeek toen elke vingerafdruk afzonderlijk.

Chen was tevreden. Hij had twaalf losse, afzonderlijke afdrukken, allemaal met duidelijke typica: de karakteristieke punten aan de hand waarvan vingerafdrukken konden worden herkend, de lussen en lijnen en splitsingen die met elkaar een vingerafdruk vormen.

Chen haalde elke afdruk met een stukje transparante folie van de foto en drukte de folie vervolgens op een vel doorzichtig plastic. Hij legde ze een voor een op een digitale scanner met hoge resolutie en fotografeerde ze. Hij sloeg de foto’s op in zijn computer en bracht met een speciaal programma de karakteristieke punten in kaart. Het Nationale Misdaadinformatiesysteem van de FBI vergeleek geen foto’s van vingerafdrukken; het vergeleek een numerieke lijst van specifieke karakteristieke punten. Het keek naar getallen. Zo gauw je de getallen had, was het een fluitje van een cent.

Chen verstuurde het speciale verzoek voor een controle op alle internationale databases.

John keek nogmaals op zijn horloge. Pike en het meisje zaten te zweten op de parkeerplaats en hij wilde ze niet te lang laten zweten. Hij wilde niet dat Pike het vertrouwen in hem verloor. Hij wilde met resultaten komen.

Chen had zich geen zorgen hoeven maken.

Het logo van NCIC/Interpol verscheen op zijn scherm toen de binnenkomende bestanden werden geopend en John Chen las de resultaten.

Alle twaalf vingerafdrukken hadden iets opgeleverd en John had daarmee zeven verschillende mannen geïdentificeerd, waarvan Chen er twee al eerder had geïdentificeerd: Jorge Petrada en Luis Mendoza. Net zoals Petrada en Mendoza waren vier van de overige mannen criminelen uit Zuid-Amerika die banden hadden met Esteban Barone, maar de zevende man niet.

Chen realiseerde zich dat zijn mond droog was toen hij moeite had met slikken.

Hij wist waarom het ministerie van Justitie erbij betrokken was.

Hij wist waarom het hoofdbureau zich buiten spel had laten zetten.

John drukte de zeven bestanden af, niette ze zorgvuldig aan elkaar en verwijderde de opgevraagde gegevens van zijn computer zodat niemand ze zou zien. Hij verzamelde de plastic vellen met de vingerafdrukken en de foto van het meisje en deed ze in een envelop. Hij stopte de envelop en de afgedrukte bestanden onder zijn arm en wandelde het lab uit.

De zon stond laag aan de westelijke hemel en kleurde de lucht vlammend rood. De Verdugo Mountains waren paars en neigden al naar zwart. Chen liep rechtstreeks naar Pikes auto, en het kon hem geen barst schelen of Harriet hem zag, omdat hij wist dat dit belangrijker was; dit was belangrijker dan alles waar hij ooit aan had gewerkt en misschien ooit aan zou werken.

Pike en het meisje keken toe terwijl hij aan kwam lopen.

John Chen was de man.

John Chen kwam met resultaten.

John Chen gaf Pike de papieren.

‘Lees maar.’

Het meisje zag de foto op de voorste bladzijde en zei: ‘Dat is hem! Dat is de man van de foto’s.’

Het meisje schoof dicht naar Pike toe en ze lazen samen. Chen dacht er niet aan hoe geil ze was. Hij schonk geen aandacht aan het feit dat haar hand onder het lezen op Pikes bovenbeen rustte en fantaseerde ook niet over de smaak van haar huid. Hij dacht alleen aan wat ze lazen.

De vingerafdruk was van een zekere Khali Vahnich. Vahnich was een voormalige investeringsbankier van 42 uit Tsjechië die, voor hij dat land verliet, was veroordeeld voor drugshandel. Zijn activiteiten sindsdien bestonden onder andere uit nog meer drugshandel en illegale wapenhandel. Bovendien onderhield hij contacten met terroristenorganisaties in Europa en het Midden-Oosten. Midden op de bladzijde stond een grote, zwarte waarschuwing. John kende hem uit zijn hoofd en vermoedde dat hij hem nooit zou vergeten. Het oppervlak golfde. Een monster dook op.

Hij luidde:

WAARSCHUWING: DEZE MAN STAAT OP DE TERRORISTENLIJST. VERWITTIG DE FBI ZODRA HIJ WORDT GESIGNALEERD. AANHOUDEN ONDER ALLE OMSTANDIGHEDEN.

Pike keek op naar John toen hij klaar was met lezen en Chen zou zijn blik nooit vergeten. Pikes gezicht verried niets, absoluut niets, maar in de glimmende, zwarte brillenglazen smeulde vuur. Op dat moment was Chen zo trots op Pike, zo vreselijk, akelig trots dat deze man hem in de arm had genomen.

Pike zei: ‘Dankjewel, John.’

‘Je komt maar, hoor. Als ik iets kan doen, zal ik het doen. Maakt me niet uit wat. Ik zal het doen.’

‘Dat weet ik.’

Pike stak zijn hand uit en Chen pakte hem beet en wilde hem niet meer loslaten, nooit meer, want John Chen had het gevoel dat hij nu iets had, iets wat hem beter maakte dan hij ooit was geweest of ooit zou kunnen zijn geweest, iets wat Chen voor altijd wilde vasthouden.

‘Succes, man,’ zei John Chen.