Zeven

Het is wonderlijk hoe hardnekkig de mens uitgaat van een goede afloop, al bewijst het leven daarin keer op keer ons ongelijk. Onnozel, vindt u niet? Blijkbaar is onze geest naïef op het hardleerse af, of misschien is ze wel zo barmhartig om ons te beschermen tegen alle onvoorstelbaarheden die ons continu boven het hoofd hangen. Hadden wij er zelf, toen we ons inschreven voor ‘In de geest van Moby Dick’, ooit serieus rekening mee gehouden dat de Maizena zou kunnen vergaan? We hadden er grapjes over gemaakt toen we op de ferry aan het diner zaten, dat wel, maar de bedoeling van een grap is nu juist dat die geen werkelijkheid wordt.

Gedane zaken nemen geen keer: we spartelden in het stikkedonker rond in de Schotse wateren, terwijl we uit alle macht probeerden, om het maar zacht uit te drukken, ons met behulp van wrakstukken drijvend te houden. De stroming sleurde ons mee alsof we lege plastic flessen waren. Huizenhoge golven tilden ons op om ons meters verderop onverschillig neer te smijten. We verdwenen onder water en kwamen hikkend weer boven. Alles kolkte, borrelde, schuimde. De elementen gingen zo tekeer dat er geen psalm, gebed of soera meer in ons hoofd opkwam, en ook geen enkel melancholiek maar troostrijk citaat uit de wereldliteratuur.

Martha zei later dat ze alleen maar onafgebroken had gedacht aan de pasteitjes van bladerdeeg met ragoutvulling die haar moeder vroeger maakte als er iemand was begraven. Door Willemien was heen geflitst dat stoppen met roken haar nu in elk geval definitief bespaard bleef. Tillie had dubbele doodsangsten uitgestaan, want zelfs al overleefde ze dit, haar driftige echtgenoot zou woedend zijn over het verlies van de kampeeruitrusting. Leonie verbaasde zich erover dat ze het in haar stervensuur louter had betreurd dat ze nu de nieuwe collectie van Marimekko moest missen. Ook Annabel had niets diepzinnigs of verhevens gedacht. Had ze maar vaker aan squaredancing gedaan, dan was haar conditie vast beter gewest. Zoiets.

De dood in de ogen zien was een heel wat banalere ervaring dan we ooit hadden verondersteld. Barbara stond er niet eens bij stil dat haar Gouden Pistool nu voorgoed op de zeebodem zou belanden, noch hoe blij ze ermee was geweest toen ze het zo onverwachts had gewonnen. Ze zag de hele tijd alleen maar een stomerijbon voor zich. En Johanna dacht niet met weemoed aan de beige vesten die ze nooit meer zou dragen, maar hoopte dat de koolrapen van Gideon de Wit niet helemaal verspild waren en tenminste nog als voer voor de vissen zouden dienen.

U zult het niet weten, edelachtbare, maar zei je Gideon de Wit, dan zei je in feite koolraap. Al kon hij in andere opzichten tekeergaan als een tempelier, wat zijn voeding betrof was hij een bovengemiddeld matig mens, met een sterke voorkeur voor vezelrijke gewassen en knollen. Het werd algemeen verondersteld dat dat een overblijfsel uit zijn gereformeerde jeugd was. Toen hij nog in Nederland woonde, had hij zijn koolrapen zelf geteeld in een volkstuin aan de rand van het spoor. U zult begrijpen dat daar geen sprake was van goudsbloem of ereprijs, noch van malse spinazie, krulandijvie of radijs. Het was een stenige, met ijzervijlsel bespatte akker die slechts met een houweel te bewerken viel. Bij mooi weer brandde de zon er onbarmhartig, bij slecht weer was er geen enkele beschutting. En als de oogst tegenviel, was schraalhans keukenmeester want in koolrapen van de middenstand geloofde de schrijver niet. Daar kleefde te weinig schurend zand aan. In de tuin had trouwens ook de geit Hannibal de hele dag nukkig op zijn sik staan kluiven.

Gideon de Wit had Hannibal overgehouden aan een uit de hand gelopen publiciteitsstunt in de tijd dat hij nog op papier publiceerde. Het was een idee van zijn uitgever geweest. De Wit, kerel! We gaan ons bij je nieuwe boek niet beperken tot interviews en signeersessies. De mensen willen spektakel. Dus wat dacht je van een twaalfprovinciëntournee per heteluchtballon? Zoals de marketingafdeling altijd zegt: Frappez toujours!

Moest je net Gideon de Wit hebben.

Onder grote belangstelling was de ballon op een stralende ochtend in mei vanaf de Dam opgestegen. De bedoeling was dat de schrijver allereerst naar de Flevopolder zou varen om daar een paar duizend exemplaren van zijn boek uit te werpen onder het motto: Hebben ze daar ook eens wat. En met als achterliggende gedachte: zijn we de eerste druk meteen al kwijt. Altijd goed voor een ronkende advertentie in de dagbladen.

Het Centraal Boekhuis had de exemplaren keurig volgens afspraak geleverd en in de mand gestouwd, wat logistiek gezien geen sinecure was geweest. TNO had eraan te pas moeten komen om inhoud, gewicht en drijfvermogen te becijferen, maar bij het promoten van literatuur kijkt niemand op een paar centen.

Net stak Gideon de Wit genoeglijk een sigaartje op terwijl de ballon de stad uit wiegde, toen hij besefte dat hij als een gek zou moeten bijstoken om niet aan de Rembrandttoren te worden gespietst. Ook de overtocht over Zuidoost vergde het uiterste van zijn concentratie. Daardoor merkte hij pas ter hoogte van Almere, toen hij even op adem kon komen, dat zijn boeken in pakketten van tweehonderdvijftig stuks geseald waren.

Nu ja, de rest is geschiedenis, zoals dat heet.

Als wij in zijn schoenen hadden gestaan, hadden we wellicht hetzelfde gedaan. Hij had bezwaarlijk met zijn nagels duizenden taaie plastic verpakkingen kunnen gaan zitten openratsen: tegen die tijd zou hij al boven Rottumerplaat zijn beland.

Al viel er uiteindelijk gelukkig maar één slachtoffer, de publieke opinie dreigde zich even tegen Gideon de Wit te keren. Maar hij maakte alles weer goed door zijn onvergetelijke optreden in Nova, kroelend met de geit Hannibal op schoot, die hij liefdevol onder zijn hoede had genomen nadat Hannibals vrouwtje, een 79-jarige keuterboerin, door een van de boekenpakketten was getroffen. 79 en zelfs nog nooit verloofd geweest, wie zou haar missen, het had veel erger kunnen zijn. De Partij voor de Dieren, waarvan hij toen al lijstduwer was, onderschreef dat meteen en vol empathie.

Ergens is het wel gek, maar pas toen, door dat tv-spotje in het kader van de zendtijd voor politieke partijen, dat filmpje met die idyllische beelden van hoe Gideon de Wit in zijn volkstuin naast het spoor speelse kopstoten met Hannibal uitwisselde, kwam aan het licht welke relatie de schrijver met de koolraap had. Het was niet minder dan een coming-out. Onze Martha heeft er een heel plakboek over.

Nee, edelachtbare, dat gaan we hier nu niet oprakelen, louter voor uw sensatie. Het vergt moed om je zo kwetsbaar en persoonlijk op te stellen. En probeert u maar eens te weerleggen wat Gideon de Wit met terecht opgeheven hoofd zei: Wie pretendeert de mensheid te voorzien van voedsel voor de geest, die mág niet zwijgen over het fysieke rendement van het eten van rauwe koolraap. Dat zou immoreel zijn.

Maar misschien kunt u ophouden ons telkens af te leiden en te onderbreken. We zitten hier niet in een talkshow. We waren in de oceaan aan het vechten voor ons leven, weet u nog? Steeds trager, steeds slomer, reageerden onze armen en benen op het ijskoude water. We kregen amper meer lucht en dreigden, uitgeput als we waren, te zinken als een baksteen of een pakket gesealde boeken. We begonnen serieus te erkennen dat onze Jan met z’n strips en z’n oude grammofoonplaatjes nooit ofte nimmer in deze situatie zou zijn beland.

Annabel zei later dat ze die gedachte toch terugnam.

Net toen we vreesden onze allerlaatste ademtocht binnen te hebben, werden we een onderstroom gewaar die aan onze trappelende benen trok alsof hij ons van koers wilde laten veranderen. Het gebrul van de golven die ons probeerden voort te drijven, klonk bovendien doffer dan daareven. We konden geen hand voor ogen zien, welke nieuwe beproeving stond ons te wachten? Het volgende moment werd Martha als eerste aan land geworpen. Ze belandde met haar gezicht in grof zand vol schelpengruis. Ze rook de jodiumachtige geur van wier33. Verdwaasd probeerde ze overeind te krabbelen, net toen Barbara met een noodgang boven op haar werd gesmeten.

Binnen luttele minuten lagen we alle zeven in het natte zand. We hadden amper de kracht meer om ons op het droge te hijsen. We waren in een kleine baai aangespoeld, zoveel was duidelijk. Wankel werkten we ons overeind, versteend van de kou. Onder onze waterdichte pakken waren onze truien en broeken doorweekt. We waren kotsmisselijk van het zeewater dat we met bakken tegelijk binnen hadden gekregen. Maar we leefden nog. Ofschoon het voelde alsof we onder een bulldozer hadden gelegen, leek niemand onherstelbaar beschadigd.

We hadden ongelooflijk veel geluk gehad, voor schipbreukelingen dan. Als je in ons geval dan ook nog wenste dat je in Stornoway was beland, vroeg je wel erg veel. Zo zit het noodlot domweg niet in elkaar. Het noodlot doet zelden aan én-én. Het is meer van óf-óf. Waren we wel in Stornoway aangespoeld, dan hadden we het leven er dus vast niet bij behouden. Waar we terechtgekomen waren, wisten we niet, want Leonies reisgids was met de Maizena ten onder gegaan. Maar het kon haast niet anders of dit was een van de ontelbare godverlaten en onbewoonde eilanden die hier overal in het rond gestrooid lagen, als de onopgeruimde blokken van een verwend reuzenkind.

Weer warm worden was onze eerste taak. We moesten in beweging blijven. Met de voeten stampend en met de armen zwaaiend liepen we heen en weer langs de vloedlijn. Er stond een messcherpe wind en het regende dat het een aard had, maar zoals gezegd: je kon niet alles hebben. Pak je pen, Annabel, en noteer dat maar.

Had de Maizena radio of radar aan boord gehad? Hopelijk konden we ervan opaan dat die ongeluksschuit een of ander signaal had uitgezonden dat nu, ergens op een beeldscherm van de nautische autoriteiten, was weggevallen. Men zou meteen conclusies trekken. Er zou een helikopter naar ons op zoek gaan. Veel vaart (knopen, zei Leonie) had de Maizena niet gemaakt, we konden relatief niet ver van het vasteland verwijderd zijn. Zelfs als er niet actief naar ons werd gezocht, zou er op een gegeven moment vanzelf een vissersboot langsvaren. In alle redelijkheid: het leek ons slechts een kwestie van tijd voordat we in een warme deken gerold zaten, met een mok dampend hete thee in onze ijskoude handen.

Wat aardig dat u dat zegt, edelachtbare. Maar ja, als je op onze leeftijd nog niet crisisbestendig bent, dan word je het ook niet meer. En hysterie heeft nog nooit iets opgeleverd waar je later blij mee was. We moeten het nu niet mooier maken dan het toen was, maar in zak en as zitten kon altijd nog, en de gedachte aan dekens en thee had een verwarmend effect. Een kwestie van mind over matter.

Weldra kierde er een gele rand aan de horizon. De dageraad kondigde zich aan. In het vale licht werd zichtbaar dat het eiland maar klein was en hoofdzakelijk bestond uit grijze, met meeuwendrek bespikkelde rotsen. We klauterden een stukje omhoog en tuurden om ons heen. Water, voor zover het oog reikte, met hier en daar wat kale, boven de zeespiegel uitrijzende gneisformaties. Er was in de verste verte niets meer te bekennen van het verdoemde schip van Gideon de Wit.

Gideon de Wit! We gaven een gil. We waren hem compleet vergeten. Schuldbewust zagen we weer voor ons hoe hij aan stuurboord over de reling was geslagen en met een rotsmak in het kolkende water was gestort. Toen slaakten we een zucht van ergernis. Ja, en wij er meteen achteraan, natuurlijk. Het was verdikkeme ook altijd hetzelfde liedje. Hoe vaak in je leven sprong je niet omwille van een man in het diepe om vervolgens, zodra hij van het toneel was verdwenen, te moeten concluderen dat hij er in feite zo weinig toe had gedaan dat hij sneller was vergeten dan een foto kon verbleken?

Maar in dit geval stond er iets op het spel dat groter was dan de man.

Hoe afgemat we ook waren, we gingen dus toch op onderzoek uit. Achter elkaar glibberden we over de rotsen. We hoefden niet ver te lopen. Al na het ronden van de eerste richel zagen we hem bewegingloos beneden in de diepte liggen. Hij was een stuk onfortuinlijker aangespoeld dan wij. Hij was niet op een strandje terechtgekomen, maar midden tussen de rotsen. Wanneer het tij zou keren, zou hij door de zee worden verzwolgen of te pletter worden geslagen.

Met hoge stem riepen we zijn naam. De klanken woeien weg op de wind.

Er zat niets anders op dan met knikkende knieën de afdaling in te zetten. Gulliver had op zijn reizen wel erger meegemaakt, hielden we onszelf voor. In elk geval zaten we niet op Balnibarbi en werden we niet met stenen bekogeld.

Slippend over steengruis, algen en een merkwaardig soort knalgeel mos waarover Tillie naargeestig opmerkte dat ze hoopte dat het eetbaar was, bereikten we Gideon de Wit. Hij was er schrikbarend aan toe. Hij had een vuistdiepe hoofdwond en zijn linkerbeen was gebroken, constateerde Willemien. Ze vermoedde ook nog een aantal gebroken ribben, een stuk of wat inwendige bloedingen, een gescheurde lever en, als de tekenen haar niet bedrogen, een ingeklapte long. Hij was te diep in coma om zijn reflexen volgens het boekje te kunnen controleren. Ze zei het niet hardop, maar we zagen aan haar gezicht dat zijn lijden verzachten het enige was dat ze nog voor hem kon doen. Willemien is daar een kei in. Dankzij haar zijn wij ook allemaal aan de Synapause.

We stonden er radeloos bij. Thuis had je tenminste nog een stelpend doekje bij de hand. Maar wat konden we hier beginnen, behalve…

Synapause, edelachtbare? Nee, natuurlijk weet u niet wat dat is. Daar worden namelijk geen reclamecampagnes voor gevoerd, niet in de krant, niet op internet, niet op radio en tv. Heel typisch, maar als vrouw van middelbare leeftijd moet je die dingen maar zelf zien op te lossen. Tenzij je een vriendin hebt die je tipt, natuurlijk. Een hormonale zetpil, edelachtbare. Begrijpt u wel? Je wordt er ter plaatse weer helemaal vitaal en flexibel van. U komt het later vanzelf tegen, en dan denkt u misschien nog even aan ons terug. Het is voor u nog niet aan de orde. Trouwens, u hebt momenteel niet eens tijd voor seks. U hebt er ook de energie niet voor. U bent er veel te uitgeteld voor. U wordt door uw gezin en uw agenda compleet uitgewoond. Het zal best nog heel wat jaartjes duren voordat u weer tweeënhalve keer per week piekt. Dat vinden wij toch altijd zo sneu voor die jonge mensen. Maar het is de natuurlijke gang der dingen.

Het was klip-en-klaar. We konden weinig anders beginnen dan de gewonde schrijver zo goed mogelijk beschermen tegen de ranselende elementen. Daarvoor moesten we hem wel eerst verslepen naar onze nog enigszins beschutte baai. Het was een hele sjouw. Op het laatste stuk hadden we geen andere keuze dan de arme man aan zijn benen voort te sleuren. Onderweg bleef zijn oorbel ergens achter haken, of misschien trapte een van ons er per ongeluk op. Toen we Gideon de Wit zo comfortabel als we konden onder een schuin uitstekende rotspartij installeerden, was zijn ene oor in elk geval uitgescheurd.

We wrongen het water uit onze kleren om het bloed van zijn gezicht te wassen. Hij knarste met zijn tanden en stootte op zwakke toon een paar woorden uit, waarbij rood schuim over zijn lippen vlokte. Wat hij zei, was zo onsamenhangend dat zelfs Jo er geen vest van kon breien. Wat spookte hem door het hoofd? Hoe ging dat bij schrijvers als zij buiten bewustzijn raakten? Bleven ze dan koortsachtig aan het rondredderen met een nog onvoltooid boek? Ging het werk als het ware gewoon door, business as usual, zoals de geest ook in staat is om tijdens de slaap problemen te herkauwen en op te lossen? Kon een schrijver zijn hoofd wel uitzetten? Was het creatieve proces niet een strikt autonome aangelegenheid? Zou Gideon de Wit dus tot zijn laatste snik veroordeeld zijn tot onaffe scènes, dialogen waaraan nog geschaafd moest worden, losse eindjes en inzakkende spanningsbogen?

Leonie protesteerde humeurig. Dat was volgens haar een veel te romantische kijk op de zaak. Wij hadden zelf ook niets bijzonders gedacht toen we vreesden dat ons einde naderde.

Barbara wierp tegen dat het geen pas gaf onszelf te vergelijken met iemand als Gideon de Wit. Schrijvers hadden vast een ander, betekenisvoller sterfbed dan wij. Maar Barbara kon beter haar mond houden. Straks beweerde ze nog dat onze patiënt graag de gelegenheid had gehad om haar te feliciteren met haar Gouden Pistool, of dat hij zich lag te vermeien in het vooruitzicht van een letterkundige innovatie van de zonsondergang boven zee.

Annabel deed ook een duit in het zakje. Wie beweerde eigenlijk dat het einde van Gideon de Wit nabij was? Mannen waren altijd zo kleinzerig. Die schreeuwden bij het minste of geringste al moord en brand.

We namen de gewonde schrijver schattend op. O, wat hadden we ernaar uitgekeken om hem helemaal voor onszelf te hebben. Wat hadden we hem graag gevraagd naar de autobiografische elementen in zijn werk en naar al die andere zaken die we gewetensvol hadden voorbereid. Maar hoe je het ook bekeek: voor onszelf hadden we hem nu in elk geval.

Opeens sprong Tillie op en rende joelend naar de vloedlijn.

In het natte zand lag een fles The Famous Grouse. Iets verderop spoelde net de rugzak met de kampeeruitrusting aan. Overal op het water dobberden stukken van onze bagage.