16 De broers ontmoeten elkaar opnieuw

1967

Vijf Israëlische soldaten, vier op de grond en een in de wachttoren, bemanden een controlepost bij het dorp Bartaa. Ze losten elkaar af in groepjes van twee, rondslenterend en achteroverleunend in de landerigheid van routineuze hardvochtigheid. David zat verveeld in de jeep te pauzeren toen twee Palestijnen de controlepost naderden, met hun identiteitsbewijzen en verlofpasjes klaar voor inspectie. Alles was in orde, maar de soldaat beval hen opzij te stappen, waarmee hij de lange rij Palestijnen die wachtten tot ze erlangs konden tot staan bracht. De soldaat was een corpulente New Yorker, wiens familie naar Israël was geëmigreerd.

‘Hé!’ De soldaat stak zijn hoofd in de jeep waar David watermeloen zat te eten. ‘Moet je die Arabische hoerenzoon eens zien. Het is goddomme net je tweelingbroer!’ zei hij lachend.

De schrik verdreef op slag de verveling. De vleugels van Jolanta’s vlinder fladderden in Davids buik; Mosjes demon zat hem op de hielen. Het geheim dat hij niet kende, niet wilde kennen, was hem gevolgd en hij weifelde even voor hij uitstapte.

Terwijl David achter de officier aan liep, onderdrukte hij de impuls om zijn meerdere een schop te geven, om de dikke New Yorker de heuvel af te zien rollen. Hij wilde die Palestijn niet nog eens zien. Die man die zijn gezicht had, maar zonder het litteken.

Onder de rand van zijn helm door turend naderde David de Palestijn en de beide mannen raakten met elkaar verbonden in wederzijdse herkenning: dezelfde kaaklijn, dezelfde kuiltjes in de kin, dezelfde volle lippen.

Hun starende blikken stonden bol van de vragen – Wie bén jij verdomme, Arabier? – Hoe ben jij een Jood geworden, Isma’iel? – en in de lucht hing een geheim dat David niet wilde kennen.

Vol verdriet over alles wat verkeerd was gegaan vroeg Joessoef: ‘Heet jij Isma’iel?’

De New Yorker annex Israëlische soldaat lachte.

Het heftige vleugelgefladder van vlinders belemmerde Davids zicht en demonen floten in zijn oren.

David gaf de Arabier een klap. Daarna sloeg hij hem met de kolf van zijn geweer. Hij wist niet eens waarom, maar toch kon hij er niet mee ophouden. Hij schopte hem meermalen in zijn kruis, en nog eens, net zo lang tot die Arabier – dat gezicht – bewusteloos was geraakt. Vlakbij jammerde de vriend van de man: ‘Stop! Hou op, alsjeblieft. We zijn geen terroristen. Hij heeft niets gedaan. Onze pasjes zijn in orde. Alsjeblieft!’ smeekte hij.

‘Oké, oké’, antwoordde de New Yorker en hij duwde David aan de kant. ‘Ik heb geen zin in de papierwinkel die een dooie bij een controlepost met zich meebrengt’, zei hij.

Joessoef lag bloedend op de grond. ‘Oké. Neem hem mee naar waar je vandaan kwam. Nu!’ beval de dikke soldaat.

David liep weg, buiten adem.