20 Helden
1967-1968
Vlak achter de tuinen van de Jordaanse stad Karameh verheft de aarde zich tot stenige, schrale heuvels, waar een Palestijns vluchtelingenkamp, nog zo’n stad van koude tenten en modderige paden, tevens het hoofdkwartier vormde van Fatah, de Palestijnse revolutionaire strijders onder het leiderschap van een jonge ingenieur genaamd Yasser Arafat, waarbij Joessoef zich had aangesloten.
In maart 1968 trok een ontzagwekkend Israëlisch invasieleger door de ochtendmist over de Allenbybrug Karameh binnen, met de bedoeling de guerrillabasis van de plo in enkele uren uit te schakelen.
Israël maakte een misrekening. De fedajien[77] vochten met de moed der waanzin. Sommige strijders vielen onverhoeds aan met een bomgordel om hun middel en bliezen zo zichzelf en Israëlische tanks op.
Mijn broer Joessoef was daar ook, met furieuze dapperheid verwikkeld in de man-tegen-mangevechten die zich door heel Karameh verspreidden. Een vijandelijke kogel nam een stuk van zijn linkerdij mee toen hij probeerde een gewonde kameraad te helpen. Dat verhaal, dat werd ondersteund door Joessoefs kreupelheid nadien, werd een legende in Jenin, waar ik nog steeds herstellende was van mijn eigen kogelwond.
Tegen het middaguur was Karameh met de grond gelijkgemaakt, maar de lichtbewapende groep strijders hield stand en Israël trok zich terug; tijdens hun snelle aftocht lieten ze voertuigen en tanks achter. Aldus viel de mythe van Israëls onoverwinnelijkheid door toedoen van mijn eigen broer en zijn kameraden in duigen.
Binnen enkele uren verspreidde het nieuws over de slag om Karameh zich als een lopend vuurtje door de Arabische wereld. De zege weerklonk in Europa en de Sovjet-Unie, en buitenlandse jeugd begon de geruite Palestijnse kaffiya’s te dragen als symbool van revolutie en macht van de zwakkeren.
Vanuit koffiehuis Beit Jawad aan het eind van de straat hoorde ik de radio schetteren.
‘Kom op, ik help je. Laten we gaan kijken’, zei Hoeda en ze legde mijn arm over haar schouders om me overeind te helpen.
Buiten bleef ik staan om mijn ogen te beschutten tegen het felle daglicht. Er begon zich een menigte te vormen, die scandeerde en meezong met de radio. Joessoefs vriend Amien stond op een tafel bij het koffiehuis en hield de luidspreker van de radio boven zijn hoofd. De menigte viel stil en we hoorden de stem van Yasser Arafat. ‘Wat wij hebben gedaan,’ verklaarde de stem, ‘is dat we de wereld hebben doen beseffen dat de Palestijn niet langer vluchteling nummer zoveel is, maar behoort tot een volk dat de teugels van zijn lot in handen heeft en dat in een positie verkeert om zijn eigen toekomst te bepalen.’ Zijn woorden bezorgden me kippevel op mijn armen en mijn rug.
‘Allahoe akbar’, riep de menigte. Jenin straalde van eigenwaarde en trots terwijl de mensen op straat dansten. Hadji Salem kreeg mij in het oog toen hij zich een weg door de menigte baande. Terwijl hij zich naar me overboog om me een zoen op mijn wang te geven, zei hij: ‘Je broer vocht mee in Karameh. Wat vind je daarvan! Het gaat goed met hem, hoorde ik.’ Hij schonk me een stralende, tandeloze glimlach en liep toen door, meeklappend met de mensen, met zijn vingers gestrekt en gespreid vlak voor zijn oude, bruine gelaat. Ik zag hoe hij in de verte zijn arm om Ammoe Jack O’Malley sloeg, terwijl het scanderen en chanten van de menigte om hen heen doorging:
‘Karameh, Karameh!’
‘Joessoef Abulheja! Jenins eigen verzetsstrijder.’
‘Allahoe akbar!’
Zelfs toen er soldaten arriveerden om de menigte te verspreiden, ging het concert van een revolutie in wording door. Uit de ramen klonk muziek, en de zaghariet van vrouwen vulde de avondlucht. Bakgeuren verspreidden zich in de duisternis en maakten onze nacht zoet toen die lekkernijen door de ramen en deuren van de buren naar ons huis werden doorgegeven, ter ere van de heldenmoed van mijn broer. Karameh.
Hoeda, ikzelf en andere jonge meisjes hadden ons eigen feestje. Te zwak om mee te doen keek ik toe terwijl mijn vriendinnen tot diep in de nacht doordansten.
‘Vanwege het uitgaansverbod hoeven we morgen tenminste niet naar school’, zei Lamia, en de anderen deelden in haar blijdschap.
Met de hoop die werd aangewakkerd door onze opwinding en een zekere mate van naïviteit lieten we onze gedachten gaan over de praktische details van de terugkeer naar onze dorpen van herkomst, die we kinderlijk als vanzelfsprekend beschouwden als de onvermijdelijke uitkomst van de overwinning in Karameh. Uit onze onschuldige gesprekken die avond kwamen de bijzonderheden van onze dromen naar voren. ‘Een echt bed.’ ‘Geen soldaten.’ ‘Een speelplaats.’ ‘Een tuin.’ ‘Een fiets.’ En andere voorwerpen van vurig verlangen. We maakten allemaal een lijst, gaven de topdrie aan en vergeleken onze voorkeuren.
Hoeda wilde het allerliefst bij de zee zitten. ‘Gewoon zitten,’ zei ze, ‘want ik kan niet zwemmen.’
Dat ben ik nooit vergeten. De eenvoud van haar diepste wens is nu genoeg om me aan het huilen te brengen.
Op tv waren beelden te zien van fedajien die door de straten van Amman paradeerden, en de volwassenen verdrongen zich rond de weinige televisietoestellen die er in Jenin waren. Koffiehuis Beit Jawad had het best zichtbare scherm en ik zag Hadji Salem en Ammoe Jack O’Malley aan hun gewone tafeltje zitten, terwijl ze degenen die hun uitzicht bedierven probeerden weg te jagen. We kregen levendige, meeslepende beelden en verhalen voorgeschoteld. Overal in Jordanië waren betogingen, waar honderdduizenden gewone mensen van hun solidariteit getuigden en in lofprijzingen uitbarstten. Vrouwen en kinderen wierpen bloemen naar de revolutionairen. Volwassen mannen huilden en braken door de rijen toeschouwers om hun Palestijnse broeders te kussen. Nog diezelfde dag groeide de beweging gigantisch. In alle Arabische landen stonden mannen in de rij om bij de plo te gaan. Ook uit Jenin vertrokken de volgende dag heel wat mannen om zich aan te sluiten, maar ze werden door de Israëli’s opgepakt, die overal betaalde verklikkers hadden.
Een maand later was het grimmige uitgaansverbod nog steeds van kracht. Onze absurde lijst met meisjesachtige dromen was verzuurd met het zich opstapelende afval in de straten, toen er eindelijk een legerjeep langsreed die ons toestemming gaf onze huizen te verlaten. Zelfs Lamia was blij dat ze weer naar school kon.
[77] Verzetsstrijders.