29 Liefde

1981

Tijdens de verloving, die een maand duurde, zagen ze elkaar dagelijks. Madjid kwam heel vroeg in de ochtend, op het tijdstip dat in Amaals kindertijd altijd iets magisch had gehad. Ze wachtte elke dag verlangend op hem, haar hart kalm in de serene nevel van het ochtendgloren, tot ze zijn voetstappen dichterbij hoorde komen. Hij liep snel, vol ongeduld om te zien, te voelen hoe haar bodemloze zwarte ogen zich verwijdden door een stille hartstocht zodra ze hem in het oog kreeg. Dat nam niet weg dat hun verlangen om elkaar te voelen en te omhelzen werd beteugeld door hun fatsoensbesef, door loyaliteit aan en respect voor de goede naam van Joessoef en Fatima, en door het naderbij komen van de huwelijksdag.

Ze praatten, minder om wat er gezegd werd dan om de stem van de ander te horen. Madjid leerde de nuances kennen van een oprechte liefde, de lijnen die rondom de ogen van de vrouw verschenen die waarlijk van hem hield, de volheid van zijn eigen ademhaling wanneer hij in haar gezelschap was, de manier waarop de tijd te snel voorbijging wanneer ze bij elkaar waren en te langzaam wanneer ze dat niet waren.

Hun genegenheid leek een eigen leven te leiden tijdens die momenten van samenzijn, en Madjid en Amaal hadden het gevoel dat woorden indringers waren. Daarom spraken ze fluisterend met elkaar. De tijd ging voorbij met deze zachte uitwisselingen, de incidentele lach of glimlach gaf hun elk iets wat ze in hun hart konden meedragen, tot de zon begon op te komen en ze samen de eerste salaat baden.

Laag boven de aarde vond de zon hen beiden in gebed en wierp lange schaduwen, die hun figuren tot ver achter hen uitrekten. Daarna gingen ze tevreden uit elkaar.

‘Kom je na je werk?’ vroeg ze iedere keer.

Zijn antwoord luidde altijd eender: ‘Insjallah’, als God het wil.

De avonden waren heerlijk. Als Madjid er was leken ze altijd vol, hoopvol en helder. Ik kan ze nu voor me zien als een buitenstaander die door iemands raam naar binnen kijkt. Wij vijven, Fatima, Joessoef, Madjid, baby Filastien en ik, zitten rondom de schotels met gefruite tomaten, hummus, foel[92], olijven, zaatar, eieren, yoghurt en komkommer. Een met sterren bezaaide zwarte hemel is ons baldakijn op de binnenplaats, waar we met zijn allen zitten te praten en te lachen alsof we ons hele leven al samen zijn geweest. Filastien stopt haar handje in de hummus en Fatima likt die van haar vingertjes. Filastien vindt het prachtig en blijft haar vingers naar haar moeders mond uitsteken. Op dat moment komt er een hevig verlangen in me op om zelf ook een baby te hebben.

Een paar maal nam Madjid ’s avonds zijn telescoop mee en leerde hij me geheimen van de nachtelijke hemel. Eens, op een donderdag op het strand, vlak voor zonsondergang, zag Madjid mijn verminkte buik. Hij legde zijn hand erop, niet geschokt door het doorgroefde eiland van hard littekenweefsel. Zijn hand bewoog zich liefdevol over mijn buik en hij kuste de ribbels van het litteken. Hij schonk mijn lichaam de acceptatie die ik het zelf niet had kunnen geven. Het was een zo tedere handeling dat de schaamte erdoor verbannen werd. Een litteken van haat, verzacht door Madjids zoenen.

De dag kwam met rasse schreden naderbij en ik was nog nooit het middelpunt geweest van zo veel vreugde en aandacht. De zaghariet van vrouwen klinkt nog steeds door in mijn herinneringen aan die tijd. Fatima’s vriendinnen, die nu ook mijn vriendinnen waren, brachten was aan op mijn benen om ze te ontharen en ze wreven mijn hele lijf in met oliën en balsems. Ze brandden wierook om mijn haar te parfumeren en zegenden me met hun gemompelde gebeden en bezweringen. Een van de vrouwen, God zegene haar, nam Fatima apart om haar te vragen of ze me had voorgelicht over wat me tijdens de huwelijksnacht te wachten stond en wat ik moest doen.

[92] Tuinbonenpuree, doorgaans gegeten met brood.