47 Joessoef, de prijs van Palestina
2002
Ik plan het. Ik beleef het. Ik zie het. Ik zal zorgen dat het gebeurt. Ik zal doden. Ik zal het doen.
Maar ik kan het niet. Ik weet dat ik het niet kan. Liefde kwam tot me in een droom en drukte haar lippen op mijn voorhoofd.
‘Bij ons draait het om liefde, lieveling’, zegt ze. ‘Zelfs in de dood is onze liefde niet verwelkt, want ik leef in je aderen.’ Mijn lieve, lieve vrouw. De mooie Fatima.
En ik probeer weer in mijn droom terug te glijden om haar opnieuw te zien.
Ik weet dat ik Fatima’s liefde niet kan ontheiligen met wraak. Al wens ik nog zo vurig dat ze bloeden. Ik zal mijn vaders naam niet besmeuren met de leugens die ze zullen vertellen. Ik kan Amaal niet alleen achterlaten in de wereld. Ik heb mijn beloftes niet gehouden. Ik heb het geprobeerd. Om mijn vrouw en kinderen te beschermen. Om mijn zus een leven met familie en liefde te bezorgen. Ik heb het geprobeerd, Baba.
Nu ben ik zo ver gegaan. Kan ik nog terug? De zaak is al aan het rollen gebracht.
‘Ik kan hier niet mee doorgaan’, zeg ik.
‘Hij zal er niet mee doorgaan, de lafaard,’ zeggen ze, ‘maar het zal door hem gaan.’
Het zal door mij gaan.
Ik zal deze pijn beleven, maar hem niet veroorzaken. Ik zal mijn woede inslikken en hem mijn binnenste laten verteren, maar mijn nalatenschap zal niet uit doden bestaan.
‘Ik begrijp het, broeder’, zegt een ander.
Iemand anders rijdt met de bom bij het Amerikaanse gebouw binnen. Het gaat door mij.
En ik zie op de televisie wat ik in mijn duisternis zag. Het leeft in me met de necrotische jaren waar geen einde aan komt.
‘De wereld kent je gezicht, Joessoef’, zeggen ze tegen me en ze overhandigen me een kogel. ‘Hou de eer aan jezelf, doe wat eervol is als ze je vinden.’
Mijn wapen en de enkele kogel zitten in mijn zak. Ik draag mijn dood, datgene wat eervol is, in mijn kleren bij me wanneer ik, hun terrorist, in de obscure gebieden van het bestaan naar werk zoek. In Basra werk ik als handarbeider. In Koeweit vervoer ik stenen. In Jordanië ben ik bijna een bedelaar, maar dan conciërge op een school. Hoe koppig is het lot en hoe vasthoudend aan gewoontes. Ik slaap in een ruimte onder de bibliotheek. Hoe genadig is het lot. En overal ben ik alleen met mijn vaders boeken, mijn kogel, Liefde en de herinnering aan haar, het verleden en herinneringen aan een toekomst.
Ik schrijf vele brieven aan Amaal. Ze liggen in hoge stapels langs mijn smoezelige muren. Maar wat staat haar in godsnaam nog meer te wachten als we contact krijgen en ik ontdekt word? En, o, Isma’iel. Ik heb je litteken zo lang op mijn schouders gedragen dat het in mijn eigen huid staat afgetekend. Hier.
Ik lees het nieuws op de website en vergiet tranen. Ik vergiet duisternis en liefde. Hier, in de bibliotheek waar ik woon: www.aprilblossoms.com.
==
Mijn liefste Amaal, met een lange klinker voor hoop.
Soms geurt de lucht naar de zuchten van herinnering; een vleug olijvenwind of de jasmijn van het haar van Liefde. Soms draagt hij de stilte van dode dromen in zich mee. Soms is tijd onbeweeglijk als een lijk en ligt hij bij mij in bed.
En daar slaap ik, wachtend tot datgene wat eervol is uit zichzelf gebeurt.
Want, ook al heb ik mijn beloftes niet gehouden, ik zal mijn menselijkheid behouden.
… en Liefde zal mijn aderen niet ontworsteld worden.