Noot van de auteur

De karakters in dit boek mogen dan fictief zijn, dat geldt niet voor Palestina. En evenmin voor de historische gebeurtenissen en figuren in het verhaal. Om de achtergronden en de historie zo nauwkeurig mogelijk weer te geven heb ik talrijke schriftelijke bronnen geraadpleegd, die vermeld staan in de literatuurverwijzingen achterin en waaruit ik in sommige gevallen heb geciteerd. Ik ben deze historici, die de feiten op een rijtje hebben gezet en dat werk nog steeds voortzetten, dankbaar, temeer omdat ze daar, persoonlijk dan wel professioneel, vaak een hoge prijs voor (hebben) moeten betalen.

Het schrijven van dit verhaal en de publicatie ervan is een lange reis geweest, die begon in 2002. Het boek werd eerst uitgegeven onder de titel The Scar of David (Het litteken van David) door een kleine uitgeverij, die kort daarna ophield te bestaan. Maar intussen was het in het Frans vertaald en uitgegeven bij Editions Buchet/Chastel onder de titel Les matins de Jénine. En dankzij Marc Parent, mijn geweldige redacteur bij Buchet/Chastel, werd Anna Soler-Pont, van Pontas Literary and Film Agency, twee jaar na de oorspronkelijke uitgave mijn agent. Anna begon de roman nieuw leven in te blazen en dankzij haar inspanningen werd het boek in twintig talen vertaald en kwam Bloomsbury met het voorstel het opnieuw in het Engels uit te geven. Ik ben Anna en Bloomsbury oneindig dankbaar voor deze tweede kans. Met name Alexandra Pringle ben ik bijzonder erkentelijk, omdat ze voldoende in het verhaal geloofde om deze ongewone uitdaging te accepteren. En ik wil Anton Mueller, mijn redacteur, bedanken voor zijn literair inzicht en bekwaamheid (en zijn geduld met mij), waardoor de roman zo veel beter is geworden. Ik wil ook Janet McDonald bedanken voor haar uitstekende correctiewerk.

De kiem van dit boek werd gelegd door een kort verhaal van Ghassan Kanafani over een Palestijnse jongen die werd grootgebracht door een Joodse familie, die hem had gevonden in het huis dat ze in 1948 in bezit nam. In 2001, nadat dr. Hanan Ashrawi een essay van me over mijn jeugdherinneringen aan Jeruzalem had gelezen, stuurde ze me een e-mailtje: ‘Een heel ontroerend artikel: persoonlijk, Palestijns en menselijk. Het klinkt alsof je een geweldige biografie zou kunnen schrijven. We hebben grote behoefte aan zo’n verhaal. Heb je daar ooit over nagedacht?’ Hiermee was dr. Ashrawi de eerste die me het vertrouwen schonk om te schrijven. Een jaar later reisde ik naar Jenin, nadat bekend was geworden dat er een bloedbad gaande was in het vluchtelingenkamp, dat volledig was afgesloten van de wereld, journalisten en hulpverleners incluis, als een gesloten militaire zone. De verschrikkingen waarvan ik daar getuige was versterkten het gevoel van urgentie, van de noodzaak om dit verhaal te vertellen. De standvastigheid, de moed en de menselijkheid van de bevolking van Jenin vormden mijn inspiratie.

Een toelage van de Leeway Foundation gaf me een buffer waarmee ik de financiële problemen die ik tijdens het schrijven kreeg, kon opvangen. Ik ben deze fantastische organisatie, en alle andere soortgelijke instellingen die kunstuitingen waarderen en ondersteunen, zeer dankbaar. De liefde en bemoediging van vrienden sterkten me tijdens de vele momenten dat het me aan zelfvertrouwen ontbrak, met name toen schulden en afwijzingsbrieven van uitgevers zich begonnen op te stapelen. Ik zal Mark Miller altijd dankbaar zijn voor zijn vriendschap en niet-aflatende steun, zelfs toen ik ontzettend humeurig en prikkelbaar was. Ik ben ook dankbaar voor de liefde en redactionele steun die ik van velen heb gekregen, met name van Mame Lambeth, die dit manuscript driemaal heeft gelezen in diverse stadia van ontwikkeling, en van David Mowrey, voor alle zaterdagochtenden dat hij zo goed was mij op stuitend vroege tijdstippen te ontvangen voor het ontbijt.

Hartelijk dank ook aan de volgende mensen, die (of ze het weten of niet) met hun generositeit, advies en bemoediging de schepping of de richting van deze roman hebben beïnvloed: dr. Evalyn Segal, Gloria Delvecchio, Karen Kovalcik, Peter Ciampa, Yasmin Adib, Beverly Palucis, Martha Hughes, Nader Pakdaman, Anne Parrish, William Kowalski, dr. Craig Miller en Anan Zahr.

Hoewel ik hem maar eenmaal in levenden lijve kort heb ontmoet, heeft de inmiddels overleden dr. Edward Said grote invloed gehad op het schrijven van dit boek. Hij zei ooit het diep te betreuren dat de Palestijnse stem in de literatuur ontbrak, en zijn teleurstelling heeft veel bijgedragen aan mijn vastbeslotenheid. Hij kwam op voor de Palestijnse zaak met veel intelligentie, morele standvastigheid en een aanstekelijke hartstocht, die velen van ons op velerlei manieren geraakt heeft. In mijn ogen was hij groter dan het leven, en hoewel we allemaal wisten dat hij ziek was, dacht ik dat hij ook groter was dan de dood. Helaas had ik het bij het verkeerde eind. Het tragische verlies dat zijn dood voor vele duizenden van ons betekende, klinkt door in de pagina’s van dit verhaal.

Het meest dankbaar ben ik mijn dochter Natalie. Haar moeder te zijn is mijn grootste vreugde en het wonder van de onvoorwaardelijke liefde die ze geeft en accepteert, is voor mij de grootste bron van geluk.