21
“Wat Eriksson betreft”, zei Melander en legde de stapel paperassen opzij, “dat is een lange geschiedenis. Jullie kennen die beslist al voor een deel.”
“Ga er maar van uit dat we niets weten en laat ons alles vanaf het begin horen”, zei Martin Beck.
Melander leunde achteruit in zijn stoel en begon zijn pijp te stoppen.
“Ja, ja”, zei hij. “Vanaf het begin dus. Åke Eriksson is in 1935 in Stockholm geboren. Hij was enig kind en zijn vader was bankwerker. In ‘54 kwam hij van de mulo, het jaar daarna zat hij in dienst en nadat hij was afgezwaaid solliciteerde hij bij de politie. Toen hij aspirant werd, begon hij tegelijkertijd aan de vrijwillige bijzondere opleiding.”
Hij stak zijn pijp zorgvuldig aan en blies kleine rookwolkjes over het tafelblad. Rönn, die aan de andere kant van de tafel zat, hoestte verwijtend en demonstratief. Melander liet zich niet uit het veld slaan maar dampte er lustig op los. En zei:
“Ja, dat was een korte samenvatting van de eerste en naar verhouding oninteressante helft van Erikssons leven. In 1956 begon hij als wijkagent op het Katarina. Over de jaren daarop valt weinig te zeggen. Hij was voorzover ik het heb begrepen een vrij middelmatig politieman, niet bijzonder goed maar ook niet bijzonder slecht. Er kwamen geen klachten over hem binnen, maar ik kan me ook niet herinneren dat hij ooit op een of andere manier bijzonder heeft uitgeblonken.”
“Zat hij de hele tijd op het Katarina?” vroeg Martin Beck, die bij de deur stond met zijn ene arm op de archiefkast.
“Nee”, zei Melander. “In de eerste vier jaar is hij bij drie of vier verschillende wijken geweest.”
Hij zweeg en fronste zijn voorhoofd. Daarna nam hij zijn pijp uit zijn mond en wees met de steel naar Martin Beck.
“Opgelet, trouwens”, zei hij. “Ik zei dat hij op geen enkel punt bijzonder uitblonk. Dat is niet waar, hij was een buitengewoon goed schutter, eindigde bij wedstrijden altijd op een goede plaats.”
“Ja”, zei Rönn. “Dat herinner ik me zelfs. Hij was goed op het pistool.”
“Hij was ook voortreffelijk bij het afstandschieten”, zei Melander. “En in de tijd dat hij bezig was met zijn vrijwillige bijzondere opleiding bracht hij zijn vakantie altijd in de kampen van de vrijwillige opleiding door.”
“Je zei dat hij in die jaren in drie of vier wijken heeft gewerkt”, zei Martin Beck. “Heeft hij ooit in Stig Nymans wijk gezeten?”
“Een tijd wel, ja. In de herfst van ‘57 en het hele jaar ‘58. Daarna kreeg Nyman een nieuwe wijk.”
“Weet je misschien hoe Nyman in die tijd tegen Eriksson deed? Hij kon keihard zijn tegen mensen die hij niet mocht.”
“Niets duidt erop dat hij zich erger zou hebben gedragen tegen Eriksson dan tegen de andere jonge kerels. Erikssons eigen aangifte betreft ook niet zozeer wat er in die tijd gebeurde. Maar Nymans methodes kennend als het erom ging ‘kerels van moederskindjes te maken’, zoals hij het zelf altijd noemde, kun je gevoegelijk aannemen dat Åke Eriksson ook wel zijn portie zal hebben gekregen.”
Melander had zich voornamelijk tot Martin Beck gericht terwijl hij praatte; nu keek hij naar Rönn die in elkaar gezakt in de bezoekersstoel zat en eruitzag of hij elk moment in slaap zou kunnen vallen. Martin Beck volgde zijn blik en zei:
“Koffie zou geen gek idee zijn, hè Einar?”
Rönn kwam overeind en mompelde:
“Nee, misschien niet. Ik zal wel halen.”
Hij strompelde de kamer uit en Martin Beck keek hem na, zich afvragend of hij er zelf even beroerd uitzag.
Toen Rönn terug was gekomen met de koffie en weer in zijn fauteuil was gezakt, zei Martin Beck:
“Ga door, Fredrik.”
Melander legde zijn pijp weg en slurpte diep in gedachten zijn koffie op.
“Bah”, zei hij. “Die was niet erg lekker.”
Hij schoof de plastic beker van zich af en keerde terug naar zijn geliefde pijp.
“Ja, begin 1959 trouwde Åke Eriksson. Het meisje was vijf jaar jonger dan hij en heette Marja. Ze was een Finse maar woonde al een paar jaar in Zweden en werkte als assistente op een fotoatelier. Ze sprak niet bijzonder goed Zweeds, wat van betekenis kan zijn voor wat er later gebeurde. In december van hetzelfde jaar dat ze getrouwd waren, kregen ze een kind en toen hield ze op met werken en werd huisvrouw. Toen het kind anderhalf was, dus in de zomer van ‘61, stierf Marja Eriksson onder omstandigheden die jullie onmogelijk vergeten kunnen zijn.”
Rönn knikte droevig en instemmend. Of was het alleen maar dat hij bezig was in slaap te vallen tijdens de hele uiteenzetting?
“Nee, maar dat geeft niet”, zei Martin Beck. “Vertel maar.”
“Ja”, zei Melander, “het is misschien pas op dit punt dat Stig Nyman een rol in het verhaal gaat spelen. En Harald Hult, die op dat moment hoofdagent was in Nymans wijk. Het was in hun politiebureau dat Marja Eriksson doodging. In een cel voor dronken klanten in de nacht van 26 op 27 juni 1961.”
“Waren Nyman en Hult die nacht op het bureau?” vroeg Martin Beck.
“Nyman was er toen ze werd binnengebracht, maar ging later naar huis, op een niet nader vastgesteld tijdstip. Hult was die nacht op surveillance, maar het staat vast dat hij zich toevallig op het bureau bevond toen ze ontdekten dat zij dood was.”
Melander boog een paperclip uit elkaar en begon zijn pijp boven de asbak uit te krabben.
“Er is later een onderzoek geweest en de loop van de gebeurtenissen werd gereconstrueerd. Het volgende schijnt gebeurd te zijn: op 26 juni was Marja Eriksson overdag samen met haar dochtertje naar een vriendin in Vaxholm gegaan. De fotograaf bij wie ze vroeger gewerkt had, had haar gevraagd hem twee weken te helpen bij een grote opdracht, en in die tijd zou haar vriendin voor het kind zorgen. Laat in de middag reisde Marja weer terug naar de stad, Åke Eriksson zou om zeven uur klaar zijn met werken en zij wilde voor hem thuis zijn. Er moet bij gezegd worden dat Eriksson op dat tijdstip niet in Nymans wijk dienstdeed.”
Martin Beck begon moe in zijn benen te worden van het hangen tegen de archiefkast. Aangezien de twee stoelen in de kamer bezet waren, liep hij naar het raam en leunde op de vensterbank. Hij knikte tegen Melander dat hij verder kon gaan.
“Marja Eriksson had suikerziekte en moest regelmatig insuline-injecties hebben. Niet zoveel mensen wisten van haar ziekte af, de vriendin in Vaxholm wist het bijvoorbeeld niet. Marja Eriksson was zelden slordig met haar injecties, haar toestand liet het trouwens niet toe daar ongestraft vergeetachtig mee te zijn, maar uitgerekend die dag had ze om een of andere reden vergeten zich thuis een spuitje te geven.”
Martin Beck en Rönn keken Melander nu allebei doordringend aan, alsof ze erop ingesteld waren de versie die hij van het gebeurde gaf zorgvuldig af te wegen.
“Kort na zevenen werd Marja Eriksson door twee agenten van Nymans wijk gevonden. Ze zat op een bank en maakte een totaal afgeknapte indruk. Ze probeerden met haar te praten, raakten overtuigd dat ze onder de invloed van verdovende middelen was of stomdronken eventueel, sleepten haar een taxi in en brachten haar naar het bureau. Ze zeiden zelf tijdens het verhoor dat ze een beetje hadden geaarzeld wat ze met haar zouden doen toen ze daar kwamen, omdat ze praktisch buiten westen was. De taxichauffeur zei later dat ze iets gezegd had in een onverstaanbare taal, Fins dus, en er kan zich ook enig tumult in de auto hebben voorgedaan. De twee agenten ontkenden dat natuurlijk.”
Melander hield een lange pauze, waarin hij omstandig aan zijn pijp prutste.
“Nou, volgens wat die agenten eerst zeiden, had Nyman naar haar gekeken en tegen hen gezegd dat ze haar voorlopig maar in een van de cellen moesten leggen. Nyman ontkende dat hij de vrouw had gezien en bij een later verhoor veranderden die twee hun verklaring en zeiden dat Nyman inderdaad met iets anders bezig was geweest toen ze met haar binnenkwamen. Zelf hadden ze bijna meteen weer weg moeten gaan voor een of andere dringende opdracht. Volgens de arrestantenbewaker hadden de agenten zelf besloten haar in een cel te leggen. Iedereen gaf elkaar dus de schuld. Er was geen geluid meer uit de cel gehoord en de bewaking dacht dat ze sliep. Bijna drie uur lang had zich geen gelegenheid voorgedaan voor transport naar de criminele recherche. Toen de aflossing kwam, deed de bewaker in de nachtdienst de cel open en ontdekte dat ze dood was. Hult was op het bureau toen dat gebeurde, hij belde een ambulance maar slaagde er niet in haar naar het ziekenhuis te laten brengen omdat ze al dood was.”
“Wanneer was ze gestorven?” vroeg Martin Beck.
“Het bleek dat ze al een uur eerder was doodgegaan.”
Rönn ging rechtop zitten en zei:
“Als je suikerziekte hebt ... ik bedoel, hebben mensen met dat soort ziektes niet een kaart of zoiets waarop staat wat ze hebben ...”
“Jazeker”, zei Melander. “En die had Marja Eriksson ook, in haar tasje. Maar zoals je waarschijnlijk wel weet was het nou net het probleem – gedeeltelijk tenminste – dat ze niet is gefouilleerd. Er was geen vrouwelijk personeel in de wijk en ze zou dus hier op de recherche gefouilleerd zijn. Als ze hier ooit gekomen was.”
Martin Beck knikte.
“Tijdens het verhoor later zei Nyman dat hij én de vrouw én het tasje nooit had gezien en de beide agenten en de arrestantenbewaker moesten de verantwoording op zich nemen. Voorzover ik weet kwamen ze eronderuit met een waarschuwing.”
“Hoe reageerde Åke Eriksson toen hij te weten kwam wat er gebeurd was?” zei Martin Beck.
“Hij had zo’n shock dat hij een paar maanden in de ziektewet moest. Was volslagen apathisch. Toen zijn vrouw niet thuiskwam, had hij uiteindelijk ontdekt dat ze vergeten was haar spuitje te nemen. Eerst belde hij alle ziekenhuizen en daarna nam hij z’n auto en reed rond om haar te zoeken, dus duurde het vrij lang voor hij te weten kwam dat ze dood was. Ik geloof dat ze hem niet meteen de waarheid hebben verteld, maar langzamerhand moet hij erachter zijn gekomen hoe de zaak in elkaar zat, want in september stuurde hij zijn eerste aanklacht tegen Nyman en Hult in. Maar toen was het onderzoek al achter de rug.”