22

Er viel een diepe stilte in Melanders kamer.

Melander had zijn handen in zijn nek gevouwen en staarde naar het plafond. Martin Beck leunde tegen het raamkozijn en keek afwachtend en nadenkend naar Melander en Rönn zat alleen maar.

Ten slotte zei Martin Beck:

“Wat gebeurde er met Åke Eriksson na de dood van zijn vrouw? Ik bedoel niet in de eerste plaats de uiterlijke dingen, maar wat gebeurde er met zijn geest?”

“Ja, ik ben geen psychiater”, zei Melander, “en we kunnen ook geen verklaring van een specialist krijgen, want voorzover ik weet heeft hij geen doktershulp gezocht nadat hij weer gezond was verklaard in september ‘61. Wat hij misschien wel had moeten doen.”

“Maar hij was veranderd na deze gebeurtenis, of niet?”

“Ja”, zei Melander. “Zijn persoonlijkheid heeft duidelijk een verandering ondergaan.”

Hij legde zijn hand op de stapel papieren die Strömgren uit alle hoeken en gaten bij elkaar had geraapt.

“Hebben jullie dit doorgelezen?” vroeg hij.

Rönn schudde nee en Martin Beck zei:

“Maar gedeeltelijk. Dat kan wachten. Ik geloof dat we vlugger een goed beeld krijgen als jij de boel voor ons samenvat.”

Hij wilde er iets lovends aan toevoegen, maar zag ervan af omdat hij wel wist dat Melander niet ontvankelijk was voor complimenten.

Melander knikte en beet op zijn pijp.

“Oké”, zei hij. “Toen Åke Eriksson weer op zijn werk terugkwam, was hij gesloten en stil en hield zich zoveel mogelijk afzijdig. Zijn collega’s probeerden hem op te vrolijken maar dat lukte hen niet. Aanvankelijk hadden ze geduld met hem, ze wisten immers wat er gebeurd was en hadden medelijden, maar daar hij nooit een woord zei, behalve wat noodzakelijk was voor het werk, en ook nooit naar iemand luisterde, probeerde iedereen er ten slotte onderuit te komen om met hem te moeten werken. Daarvóór hadden ze hem graag gemogen en ze hoopten dat hij weer de oude zou worden als het ergste verdriet voorbij was. In plaats daarvan werd hij steeds erger, querulant, chagrijnig en overdreven betweterig over het werk. Hij begon brieven met aanklachten, dreigementen en beschuldigingen te schrijven en dat bleef hij jaren bij vlagen doen. We hebben waarschijnlijk allemaal zulke brieven gekregen, denk ik.”

“Ik niet”, zei Rönn.

“Je hebt misschien persoonlijk niets gekregen, maar je hebt zijn brieven aan de afdeling geweldpleging toch wel gezien?”

“Ja”, zei Rönn.

“Het begon ermee dat hij Nyman en Hult bij de justitieombudsman aangaf wegens ernstige nalatigheid. Die aangifte stuurde hij diverse keren. Daarna begon hij alle mogelijke mensen aan te geven wegens dienstverzuim, tot en met de burgemeester van Stockholm toe. Mij heeft hij aangegeven en jou ook, hè Martin?”

“Jazeker”, zei Martin Beck. “Omdat ik geen onderzoek naar de moord op zijn vrouw had ingesteld. Dat is nu al vrij lang geleden en ik was hem eerlijk gezegd helemaal vergeten.”

“Nadat er bijna een jaar was verlopen sinds het overlijden van zijn vrouw had hij zich zo onmogelijk gemaakt in zijn wijk dat de commandant daar hem overgeplaatst wilde zien.”

“Weet je wat hij voor redenen opgaf?” zei Martin Beck.

“Die commandant was een aardige man en had duidelijk heel wat door de vingers gezien als het om Eriksson ging. Maar ten slotte ging het niet langer met het oog op de anderen. Hij zag dat hij een slechte stemming om zich heen kweekte, dat hij moeilijk was om mee samen te werken en dat het ook voor hemzelf beter zou zijn om naar een nieuwe wijk te gaan, waar hij zich misschien meer op zijn gemak zou voelen. Zo was het ongeveer geformuleerd. Nou, Eriksson werd dus in de zomer van ‘62 naar een nieuwe wijk overgeplaatst. Daar werd hij ook niet bijzonder populair en de nieuwe commandant hield hem ook niet zo de hand boven het hoofd als de vorige. Zijn collega’s klaagden over hem en hij kreeg diverse berispingen.”

“Waarvoor?” vroeg Martin Beck. “Was hij agressief tegen de mensen?”

“Nee, helemaal niet. Hij was nooit hardhandig of zo, eerder te vriendelijk, volgens velen. Hij trad altijd correct op tegen iedereen met wie hij te maken kreeg. Nee, de fout lag duidelijk bij zijn absurde perfectionisme. Hij kon uren met dingen bezig zijn die eigenlijk niet meer dan een kwartier in beslag hoefden te nemen. Hij verdiepte zich in irrelevante details en het kwam voor dat hij gegeven opdrachten doodeenvoudig aan zijn laars lapte om in plaats daarvan iets heel anders te doen dat hij zelf belangrijker vond. Hij overtrad zijn bevoegdheden door zich met zaken te bemoeien die onder verantwoordelijkheid van anderen vielen. Hij maakte aanmerkingen op de werkwijze van zowel zijn collega’s als zijn meerderen, ja, al die klachten en aangiften die hij schreef gingen er ook over hoe slecht de mensen in het korps hun werk deden, van de aspiranten in zijn eigen wijk tot aan de hoofdcommissaris toe. Hij klaagde ongetwijfeld ook over de minister van Binnenlandse Zaken. Die was toch de hoogste politiechef in die tijd.”

“Vond hij zichzelf dan zo perfect?” zei Rönn. “Hij had misschien grootheidswaanzin.”

“Ik ben zoals ik al zei geen psychiater”, zei Melander. “Maar het lijkt alsof hij niet alleen Nyman en zijn ondergeschikten voor de dood van zijn vrouw aanklaagde, maar de hele politie.”

Martin Beck liep terug naar de archiefkast en nam zijn favoriete houding in met één arm op de kast.

“Je bedoelt dat hij eenvoudig een politiekorps veroordeelt waar zoiets kan gebeuren”, zei hij.

Melander knikte en zoog aan zijn uitgedoofde pijp.

“Ja, je kunt je in elk geval voorstellen dat hij in die trant redeneerde.”

“Is er iets bekend over zijn privé-leven in die tijd?” vroeg Martin Beck.

“Niet veel. Hij was nogal eenzelvig en had geen vrienden in het korps. Hij had de vrijwillige opleiding opgegeven toen hij trouwde. Hij trainde vrij ijverig op de schietbaan, maar voor de rest deed hij niet mee aan de sportactiviteiten van de politie.”

“Zijn persoonlijke omstandigheden, hoe zat het daarmee? Hij had toch een dochtertje dat nu ... hoe oud zou ze moeten zijn?”

“Elf”, zei Rönn.

“Ja”, zei Melander. “Hij zorgde in z’n eentje voor zijn dochter. Ze woonden in het huis dat zijn vrouw en hij hadden gevonden toen ze trouwden.”

Melander had geen kinderen, maar Rönn en Martin Beck overdachten de praktische problemen van een alleenstaande vader die bovendien bij de politie was.

“Had hij niemand die op het kind paste?” zei Rönn wantrouwig. “Wanneer hij werkte bijvoorbeeld.”

Rönns zoon was pas zeven geworden. In deze zeven jaar had Rönn er zich vaak over verbaasd – speciaal in de vakantie en op vrije dagen – dat een kind tijdens bepaalde perioden van zijn leven in staat was twee volwassen personen praktisch de klok rond onafgebroken aan het werk te houden.

“Tot 1964 ging het meisje naar de crèche en zijn beide ouders leefden, dus pasten die op haar als hij avond- of nachtdienst had.”

“Maar daarna dan?” zei Rönn. “Na ‘64?”

“Daarna weten we waarschijnlijk niets meer van zijn doen en laten”, zei Martin Beck en keek Melander vragend aan.

“Nee”, zei Melander. “In augustus van dat jaar werd hij ontslagen. Er was niemand die hem miste. Degenen die met hem te maken hadden gehad, wilden hem het liefst zo gauw mogelijk vergeten. Om wat voor reden dan ook.”

“Weten ze niet eens wat voor baan hij daarna kreeg?” vroeg Martin Beck.

“In oktober van dat jaar probeerde hij een baantje als nachtwaker te krijgen. Ik weet niet of hij dat gekregen heeft. Na die tijd is hij voor ons uit het gezicht verdwenen.”

“Toen hij ontslag kreeg”, zei Rönn, “was dat toen alleen maar omdat de maat vol was?”

“Hoe bedoel je?”

“Had hij te veel berispingen gekregen of had hij iets speciaals gedaan?”

“De maat was natuurlijk vol, maar de directe aanleiding tot zijn ontslag was een disciplinair vergrijp. Vrijdag 7 augustus had Åke Eriksson middagdienst voor de Amerikaanse ambassade. We zitten nu al in 1964, vóór de grote demonstraties tegen Vietnam waren begonnen. In die tijd had je maar één man als routinebewaking voor de Amerikaanse ambassade, zoals jullie wel weten. Het was geen populair werk, het was maar saai om daar heen en weer te slenteren.”

“Maar in die tijd was het nog niet verboden om met je gummistok te jongleren”, zei Martin Beck.

“Eén knaap kan ik me vooral goed herinneren”, zei Rönn. “Hij was werkelijk fantastisch. Als Eriksson even goed was dan heeft hij misschien een baantje bij het circus gekregen.”

Melander wierp een vermoeide blik op Rönn. Vervolgens keek hij op zijn horloge.

“Ik heb Saga beloofd met de lunch thuis te zijn”, zei hij. “Dus als ik verder kan gaan ...”

“Sorry, ik moest alleen maar opeens aan die vent denken”, mompelde Rönn beledigd. “Ga nu maar door.”

“Zoals gezegd, Eriksson moest wachtlopen voor de ambassade, maar daar trok hij zich gewoon geen moer van aan. Hij ging erheen om de man af te lossen die voor hem dienst had. Daarna ging hij gewoon weg. De kwestie was dat Eriksson een paar weken eerder naar een alarm in Fredrikshovsgatan was geweest, waar de conciërge dood in de kelder was aangetroffen. Hij had een touw om een balk in de stookkelder geslagen en zich opgehangen en er was geen enkele reden om aan zelfmoord te twijfelen. In een afgesloten hok in de kelder vond men gestolen goederen, camera’s, radio’s en tv-toestellen, meubelen, tapijten, schilderijen, ja, een heleboel voorwerpen afkomstig van inbraken die dat afgelopen jaar begaan waren. De conciërge was een heler geweest en in de loop van een paar dagen greep men ook de dieven die zijn kelder als bergplaats gebruikten. Nou, Eriksson had hier niet meer mee te maken dan dat hij erbij was na het alarm. Toen hij en zijn collega’s de boel hadden afgezet en onze mensen erbij hadden geroepen, hoefden ze alleen maar de zelfmoord te rapporteren en dan was de zaak voor hen klaar. Maar Eriksson had zich in zijn hoofd gezet dat de hele zaak niet goed onderzocht was. Ik meen me te herinneren dat hij enerzijds geloofde dat de conciërge vermoord was, maar anderzijds hoopte nog meer leden van de bende te kunnen grijpen. In plaats van terug te gaan naar de ambassade, waar hij in de eerste plaats nooit weg had mogen gaan, bracht hij de hele middag in Fredrikshovsgatan door met rondsnuffelen en het verhoren van huurders. Was het een normale dag geweest dan had niemand misschien ooit gemerkt dat hij niet op zijn post was, maar het ongeluk wilde dat juist die middag een van de eerste georganiseerde demonstraties tegen de ambassade plaatsvond. Twee dagen eerder, 5 augustus, hadden de Verenigde Staten Noord-Vietnam aangevallen en de hele kust gebombardeerd en nu hadden enkele honderden mensen zich verzameld voor een protestoptocht tegen de aanvalsoorlog. Daar de demonstratie helemaal niet verwacht was, werd het veiligheidspersoneel van de ambassade zelf volledig verrast en daar onze vriend Eriksson bovendien niet op zijn post was, duurde het vrij lang voor er politieversterking arriveerde. De demonstratie was vreedzaam, de mensen riepen slagzinnen en stonden met hun borden omhoog, terwijl een afvaardiging naar binnen ging om de ambassadeur een protestbrief te overhandigen. Maar zoals jullie weten was de politie niet aan demonstraties gewend, ze traden op zoals ze dat altijd bij relletjes doen en het werd een geweldige vechtpartij. Er werden massa’s mensen gearresteerd en van hen waren er veel flink toegetakeld. Åke Eriksson kreeg overal de schuld van en omdat hij een disciplinair vergrijp van ernstige aard had begaan, werd hij ogenblikkelijk geschorst en enkele dagen later kreeg hij officieel zijn ontslag. Exit Åke Eriksson.”

Melander stond op.

“En exit Fredrik Melander”, zei hij. “De lunch wil ik niet missen. Ik hoop niet dat jullie me vandaag nog vaker nodig hebben, maar mocht het zo zijn dan weten jullie waar ik ben.”

Hij stopte zijn tabakszak en pijp bij zich en trok zijn jas aan. Martin Beck ging in zijn stoel zitten.

“Geloven jullie werkelijk dat Eriksson Nyman heeft neergestoken?” zei Melander in de deur.

Rönn haalde zijn schouders op en Martin Beck zei niets.

“Ik vind het nogal onwaarschijnlijk”, zei Melander. “In dat geval had hij het moeten doen toen zijn vrouw gestorven was. In tien jaar bekoelen wraaklust en haatgevoelens toch zeker. Jullie zijn op het verkeerde spoor. Maar succes ermee. Dag.”

Hij verdween.

Rönn keek Martin Beck aan en zei:

“Ja, hij heeft vast gelijk.”

Martin Beck bladerde zwijgend de papieren op tafel wat door.

“Ik zit aan iets te denken, wat Melander zei. Over de ouders. Ze wonen misschien nog steeds waar ze tien jaar geleden woonden.”

Hij begon de stapel paperassen nu doelgerichter door te bladeren. Rönn zei niets, maar keek naar Martin Beck zonder enig enthousiasme. Ten slotte vond Martin Beck wat hij zocht.

“Hier is het adres. Gamla Södertäljevägen in Segeltorp.”