30
Kollberg klopte nerveus met zijn knokkels op zijn kortegolfradio.
“Wat is er gebeurd?”
Het kraakte nog een beetje in het apparaat, maar dat was voorlopig alles.
“Wat is er gebeurd?” herhaalde hij.
Gunvald Larsson kwam juist met lange stappen op hem af. “Met de brandweerauto? Er was kortsluiting.”
“Ik bedoel de brandweerwagen niet”, zei Kollberg. “Wat is er met Martin gebeurd? Ja, hallo. Hallo. Kom maar.”
Het knetterde weer, ditmaal wat harder en toen kwam Rönns stem door, hortend en onzeker. Die zei:
“Wat is er gebeurd?”
“Weet ik niet”, zei Kollberg. “Wat zie je?”
“Nu niets.”
“Wat heb je daarnet gezien?”
“Moeilijk te zeggen. Ik geloof dat ik Eriksson zag. Hij ging naar de dakrand toe en ik gaf Martin het sein. Toen ...”
“Ja”, zei Kollberg ongeduldig. “Schiet op.”
“Ja, toen hield de sirene op en meteen daarna stond Eriksson op. Dat geloof ik tenminste. Hij stond rechtop met zijn rug hiernaartoe.”
“Zag je Martin?”
“Nee, geen moment.”
“En nu?”
“Helemaal niets”, zei Rönn. “Er is daar niemand.”
“Verdomme”, zei Kollberg en liet zijn hand met de walkietalkie zakken.
Gunvald Larsson gromde misnoegd.
Ze stonden in Observatoriegatan, vlak bij de hoek van Dalagatan en minder dan honderd meter van het flatgebouw. Malm was daar ook en nog een heleboel anderen.
Er kwam een brandweerman naar voren die vroeg:
“Moet de ladderwagen daar blijven staan?”
Malm keek naar Kollberg en Gunvald Larsson. Hij scheen er niet langer zo op gebrand te zijn te commanderen.
“Nee”, zei Kollberg. “Laat hem maar terugrijden. Het is zinloos dat die jongens zich langer dan nodig blootgeven.”
“Nou”, zei Gunvald Larsson. “Het lijkt erop dat Beck daarboven het loodje heeft gelegd, nietwaar?”
“Ja”, zei Kollberg bedrukt. “Daar lijkt het wel op.”
“Wacht eens”, zei iemand. “Luister even.”
Het was Norman Hansson. Hij zei iets in zijn radio, vervolgens wendde hij zich tot Kollberg.
“Ik heb nu een mannetje op de kerktoren. Hij denkt dat hij Beck misschien ziet.”
“Ja? Waar?”
“Hij ligt op het noordelijke balkon aan de binnenplaats.”
Hansson keek Kollberg ernstig aan en zei:
“Hij schijnt gewond te zijn.”
“Gewond? Beweegt hij?”
“Nu niet. Maar mijn man meende hem een paar minuten geleden even te hebben zien bewegen.”
De waarneming kon juist zijn. Vanaf het Bonnier-dak kon Rönn de kant van de binnenplaats niet zien. De kerk lag echter in het noorden en bovendien tweehonderd meter dichterbij.
“We moeten hem daar vandaan halen”, mompelde Kollberg.
“We moeten helemaal een eind maken aan dit spektakel”, zei Gunvald Larsson somber.
En na enkele seconden voegde hij eraan toe:
“Het was overigens fout om alleen naar boven te gaan. Vervloekt fout.”
“Zwijgen tegenover mensen, maar achter hun rug kwaadspreken”, zei Kollberg. “Weet je wat dat is, Larsson?”
Gunvald Larsson keek hem lang aan. Daarna zei hij ongewoon scherp:
“Het is hier Moskou of Peking niet. Hier lezen kraandrijvers geen Gorki en hier citeren smerissen Lenin niet. Dit is een waanzinnige stad in een krankzinnig land. En daarboven op het dak zit een arme, verduvelde gek en nu is het tijd om hem naar beneden te halen.”
“Volkomen juist”, zei Kollberg. “Overigens was het niet Lenin.”
“Dat weet ik.”
“Waar hebben jullie het in ‘s herennaam over”, zei Malm zenuwachtig.
Geen van tweeën keurde hem ook maar een blik waardig.
“Oké”, zei Gunvald Larsson. “Jij haalt je vriendje Beck, dan fiks ik de andere.”
Kollberg knikte.
Hij draaide zich om om naar de brandweermannen te gaan, maar bedacht zich en zei:
“Weet je hoe ik jouw kansen zie om levend van dat dak te komen? Met jouw methode?”
“Ongeveer”, zei Gunvald Larsson.
Daarna bekeek hij de mensen om zich heen en zei met luide stem:
“Ik ga de deuren forceren en het dak van binnenuit bestormen. Ik heb hulp van één man nodig. Hoogstens twee.”
Vier of vijf jonge agenten en een brandweerman staken hun hand op en achter hem zei een stem:
“Neem mij.”
“Begrijp me niet verkeerd”, zei Gunvald Larsson. “Ik wil niet iemand hebben die vindt dat het zijn plicht is en niemand die denkt dat hij flink is en zichzelf zo nodig wil bewijzen. De kans om de pijp uit te gaan is groter dan jullie misschien denken.”
“Wat bedoel je”, zei Malm verwilderd. “Wie moet je dan hebben?”
“De enigen die in aanmerking komen, zijn de mensen die werkelijk de kans willen lopen in puin te worden geschoten. Die vinden dat dat leuk is.”
“Neem mij.”
Gunvald Larsson keerde zich om en keek naar degene die gesproken had.
“Zo”, zei hij. “Hult. Ja, dat is prima. Jij wil wel.”
“Hallo daar”, zei een van de mensen die op het trottoir stond. “Ik doe graag mee.”
Een tengere, blonde man van in de dertig, gekleed in spijkerbroek en leren jasje.
“Wat bent u er voor eentje?”
“Ik heet Bohlin.”
“Bent u eigenlijk wel bij de politie?”
“Nee, ik ben bouwvakker.”
“Waarom bent u hierheen gekomen?”
“Ik woon hier.”
Gunvald Larsson monsterde hem nadenkend. Toen zei hij:
“Ga maar mee. Geef hem een pistool.”
Norman Hansson trok meteen zijn dienstwapen tevoorschijn, dat hij gewoon in zijn jaszak droeg, maar Bohlin zei:
“Kan ik m’n eigen gebruiken? Ik kan het in een minuut halen.”
Gunvald Larsson knikte. De man liep weg en Malm zei:
“Dat is feitelijk onwettig. Dat is ... onjuist.”
“Ja”, zei Gunvald Larsson. “Dat is helemaal godvergeten onjuist. Vooral dat er iemand is die nog wel een pistool over heeft om uit te lenen.”
Bohlin kwam binnen minder dan een minuut terug met het pistool in de hand. Een 22 Colt Huntsman, met een lange loop en tien patronen in het magazijn.
“Tja, dan gaan we aan de slag”, zei Gunvald Larsson.
Hij zweeg even en keek Kollberg na, die al bijna de hoek om was met een lang, opgerold koord om zijn arm.
“We laten Kollberg eerst naar boven gaan om Beck naar beneden te halen”, vervolgde hij. “Hansson, jij verzamelt een paar mannen die gaten in de deuren kunnen maken en springladingen aanbrengen.”
Hansson knikte en ging weg.
Na een ogenblik zei Gunvald Larsson:
“Oké.”
Hij liep de hoek om, gevolgd door de andere twee. Toen ze bij het flatgebouw kwamen, zei hij:
“Jullie nemen de trap aan de zuidzijde en ik de noordzijde. Nadat jullie de lont hebben aangestoken, rennen jullie minstens één trap af. Liefst twee. Kun je dat, Hult?”
“Ja.”
“Mooi. En nog iets anders. Als een van jullie die man doodt, dan zal degene die dat doet zich later moeten verantwoorden.”
“Ook als het uit zelfverdediging is?” vroeg Hult.
“Precies. Ook als het uit zelfverdediging is. Nu zetten we onze horloges gelijk.”
Lennart Kollberg pakte de knop van de deur naar de flat. De deur was op slot, maar hij had al een sleutel in zijn hand en maakte hem snel open. Hij zag Martin Becks jas in de hal en de kortegolfradio op een tafel in de kamer voordat hij de woning verder binnenging. Zijn oog viel direct op het open raam en het onderste stuk van de aluminium ladder die ervoor hing. Die zag er broos en breekbaar uit en Kollberg was heel wat kilo’s aangekomen sinds hij voor het laatst zulke ladders had beklommen, maar hij wist dat ze geconstrueerd waren om zwaardere lichamen dan het zijne te kunnen dragen en klom zonder aarzelen het raam uit.
Hij zorgde ervoor dat de twee rollen touw, die over zijn schouders en gekruist over zijn borst hingen, hem niet bij het klimmen zouden hinderen of aan de ladder bleven haken; daarna klom hij langzaam en voorzichtig omhoog naar het balkon.
De hele tijd sinds Rönn had gerapporteerd wat hij door de kijker had gezien, had Kollberg zichzelf ingeprent dat het ergste gebeurd zou kunnen zijn en hij geloofde dat hij voorbereid was. Maar toen hij zich optrok om over het balkonhek te klimmen en Martin Beck bebloed en levenloos maar een meter van hem vandaan zag liggen, stokte zijn adem in zijn keel.
Hij slingerde zich over het hek en boog zich over Martin Becks omhooggewende, geligbleke gezicht.
“Martin”, fluisterde hij hees. “Martin, verdomme ...”
Op hetzelfde moment zag hij de slagader werken in Martin Becks gespannen hals. Kollberg legde er voorzichtig zijn vingertoppen tegen. De ader klopte, maar heel traag.
Hij onderzocht zijn vriend. Voorzover hij kon zien was Martin Beck maar door één schot getroffen, midden in zijn borst.
De kogel had een verbazingwekkend klein gat gemaakt tussen de knopen van zijn overhemd. Kollberg scheurde het overhemd open, dat doordrenkt was van het bloed. Naar de ovale vorm van de wond te oordelen, had de kogel het borstbeen schuin van voren geraakt en was daarna het rechterdeel van de borstkas binnengedrongen. Hij kon niet uitmaken of hij weer naar buiten was gekomen of zich nog in de borst bevond.
Hij keek naar de vloer onder het kledenrek. Er had zich een plas bloed verzameld, niet bijzonder groot en de wond bloedde bijna niet meer.
Kollberg rukte de rollen touw van zijn schouders, hing de ene aan de bovenste dwarsstang van het kledenrek en bleef met de andere in zijn hand staan terwijl hij luisterde. Hij hoorde geen geluid van het dak. Hij rolde het touw uit en schoof het ene eind voorzichtig onder Martin Becks rug. Hij werkte snel en geruisloos met het touw en toen hij klaar was, controleerde hij of het touw goed om Martin Beck heen lag en of de knopen goed zaten. Ten slotte voelde hij in Martin Becks zakken, vond een schone zakdoek en pakte zijn eigen, minder schone uit zijn broekzak.
Hij deed zijn kasjmiersjaal af, bond die om Martin Becks borstkas en legde de twee samengevouwen zakdoeken tussen de knoop en de wond.
Hij hoorde nog steeds niets.
Nu kwam het moeilijkste.
Kollberg boog zich over het balkonhek en keek naar het open raam onder hem. Hij verplaatste de ladder zodat deze dicht naast het venster kwam te hangen. Vervolgens schoof hij het kledenrek voorzichtig naar het balkonhek, nam het losse eind van het touw dat hij om Martin Beck had gebonden, sloeg het een paar keer om het hek op de plaats waar de ladder eerst had gehangen en knoopte het losse eind om zijn eigen middel.
Hij tilde Martin Beck voorzichtig over het hek, terwijl hij zijn eigen lichaam schrap zette, zodat het touw gespannen werd. Toen Martin Beck vrij hing aan de andere kant van het glazen scherm, begon Kollberg met zijn rechterhand de knoop voor zich los te maken terwijl hij het hele gewicht van het lichaam van de ander met zijn linkerhand hield. Toen hij de knoop los had, begon hij Martin Beck langzaam te laten vieren. Hij hield het touw stijf in zijn handen geklemd en probeerde zonder over het hek te kijken te berekenen hoeveel touw hij moest vieren.
Toen Martin Beck volgens zijn berekeningen voor het open raam moest hangen, boog Kollberg zich over het hek. Hij liet nog een paar decimeter meer vieren en knoopte de lijn aan de ijzeren balk boven de glazen tegels vast.
Toen pakte hij de andere opgerolde lijn van het kledenrek, legde hem over zijn schouder, klauterde snel de ladder af en klom door het raam naar binnen.
Martin Beck hing ogenschijnlijk levenloos een halve meter onder het raamkozijn. Zijn hoofd was voorover gevallen en zijn lichaam slingerde een beetje heen en weer.
Kollberg voelde of zijn voeten genoeg steun hadden en boog zich over de vensterbank. Hij pakte het touw met beide handen vast en begon het in te halen. Hij wisselde van greep met zijn ene hand, pakte het touw dat onder Martin Becks oksels was geknoopt, lichtte hem op, pakte hem onder zijn armen en trok hem door het raam naar binnen.
Nadat hij hem van het touw had bevrijd en hem op de grond had gelegd onder het raam, klom hij de ladder weer op, maakte het touw van de ijzeren balk los en liet het vallen. Toen hij weer in het raam stond, haakte hij de ladder los.
Hij tilde Martin Beck op zijn rug en begon de trappen af te lopen.
Gunvald Larsson had nog zes seconden voor zich toen hij ontdekte dat hij de waarschijnlijk grootste vergissing van zijn leven had begaan. Hij stond voor de ijzeren deur en keek naar de lont en moest die aansteken en had geen lucifers. Daar hij niet rookte, hoorden aanstekers niet tot zijn normale uitrusting. Als hij een doodenkele keer eens naar Riche of Park ging, stopte hij altijd een reclamepakje bij zich. Maar hij was ontelbare keren van pak veranderd sinds hij voor het laatst in de stad had gegeten.
Zijn mond zakte open, zoals dat heet, en terwijl die nog steeds openhing van verbazing trok hij zijn pistool, haalde de veiligheidspal over, hield de mond tegen de lont en de loop schuin op de ijzeren plaat gericht om de kogel niet retour te krijgen op een of andere ongelukkige plaats, bijvoorbeeld in zijn maag, en drukte af. De terugketsende kogel schoot als een wesp door het trappenhuis, maar de lont brandde in elk geval met vrolijk dansende blauwe vlammetjes en hij holde naar beneden. Anderhalve trap en toen trilde het huis, toen de deur van het andere trappenhuis in de lucht vloog, en daarna explodeerde zijn eigen deur, vier seconden te laat.
Maar hij kon sneller rennen dan Hult en vermoedelijk ook dan Bohlin en hij liep een of meer seconden in tijdens de race de trap op. De ijzeren deur was verdwenen, of lag juister gezegd waar hij moest liggen, op de overloop, en een halve trap hoger was een deur met gewapend glas.
Hij trapte die in en bevond zich op het dak. Om precies te zijn vlak bij de schoorsteen tussen de twee atelierwoningen.
Hij zag Eriksson meteen, die wijdbeens op het bovenste dak stond met het veel besproken Johnsongeweer in zijn handen. Maar Eriksson zag Gunvald Larsson niet; zijn belangstelling werd kennelijk geheel geabsorbeerd door de eerste klap en zijn aandacht was op het zuidelijke deel van het gebouw gericht.
Gunvald Larsson zette een voet op de balustrade langs de rand van het dak, zette zich af en landde op het bovenste dak. Eriksson draaide zijn hoofd om en keek hem aan.
De afstand tussen hen bedroeg slechts vier meter en de toestand was duidelijk. Gunvald Larsson had de man onder schot en zijn vinger aan de trekker.
Maar Eriksson bekommerde zich daar kennelijk niet om; hij draaide zich verder om en zwaaide het automatische geweer in de richting van zijn aanvaller. En Gunvald Larsson schoot niet.
Hij stond roerloos met zijn pistool op Erikssons borst gericht en de loop van het geweer draaide nog steeds.
Precies toen schoot Bohlin. Het was een meesterlijk schot. Zijn zicht werd grotendeels belemmerd door Gunvald Larsson, maar toch plaatste hij met onfeilbare precisie de kogel in Erikssons linkerschouder, op een afstand van meer dan twintig meter.
Het automatische geweer viel ratelend op het plaatijzeren dak en Eriksson maakte een halve draai en zakte op handen en voeten in elkaar.
Hult was er meteen bij en ramde de vlakke kant van zijn pistool tegen Erikssons achterhoofd. De klap kwam aan met een afschuwelijk krakend geluid.
De man op het dak lag bewusteloos, het bloed stroomde uit zijn hoofd.
Hult ademde zwaar en hief zijn wapen weer op.
“Stop”, zei Gunvald Larsson. “Dat is meer dan genoeg.”
Hij stak zijn pistool in het holster, schoof de doek om zijn hoofd recht en verwijderde een vette, olieachtige roetvlek van zijn overhemd met zijn rechterwijsvinger.
Ook Bohlin klauterde het dak op, keek om zich heen en zei:
“Waarom schoot je in jezusnaam niet? Ik begrijp niet ...”
“Er is ook niemand die dat verwacht”, onderbrak Gunvald Larsson hem. “Hebt u een vergunning voor dat pistool overigens?”
Bohlin schudde zijn hoofd.
“Daar zult u dan wel last mee krijgen”, zei Gunvald Larsson. “Zullen we hem nu maar naar beneden dragen?”