2

‘Inspecteur?’ Een rillende agent pakte het blauwwitte politielint beet, trok het omhoog en uit de weg. ‘Ze zijn daar, meneer.’

Logan McRae plopte zijn bemodderde Audi op slot, dook onder het lint door en glibberde over het bleke zand naar het kluitje figuren dat zich buiten de forensische tent had verzameld. Die stond tussen een tweetal zandduinen, en het witte plastic tentzeil klapperde in de koude wind die fluitend vanaf de Noordzee kwam. Er was geen wolkje in de lucht, maar de lage zon was nog niet boven het puntige pampagras uit gekomen en hulde de plaats delict in een diepblauwe schaduw.

Balmedie Beach was zelfs onder de beste omstandigheden niet bepaald de Costa del Sol, maar om half elf op een koude januarimorgen konden de tepels van een ijsbeer er wel afvriezen. Aberdeen – twee graden ten noorden van Moskou.

Als de stad een dierentuin had, zouden ze de pinguïns in de winter ijsmutsen moeten geven.

‘Inspecteur! Inspecteur McRae!’ Een forensisch onderzoeker, gekleed in de obligate witte overall en blauwe plastic overschoenen, wenkte hem. ‘Hetzelfde als alle anderen, meneer. U had gelijk.’

Geweldig – de enige keer dat hij eigenlijk wilde dat zijn ongelijk werd bewezen.

Logan tekende bij de chef van het team en wurmde zich vervolgens in een forensisch pak. Dat vocht voortdurend tegen hem; de wind rukte aan de broekspijpen en mouwen, in een poging het te helpen ontsnappen. ‘Patholoog?’

‘Binnen, meneer. Foto’s en monsters zijn genomen, dus geef ons alleen even een knik als u wilt dat wij overgaan tot het weghalen…’ Hij wees naar datgene waarvan Logan wist dat het in de tent verborgen was. ‘U weet wel…’

De hele constructie kraakte en trilde, de wind kreunde door de voegen heen toen Logan naar binnen stapte. Ze hadden een paar booglampen opgesteld, waarvan de felle witte gloed, die door het zand werd weerkaatst, Logans adem deed dampen toen hij naast de patholoog neerhurkte.

Zij keek hem aan; haar ogen fonkelden boven het masker dat haar neus en mond bedekte. Daarna keek ze weer naar het hoofd, dat op zijn kant in het bleke zand lag.

Het was een vrouw: begin twintig; ingevallen, glazige ogen; rossig haar, bijna blond gebleekt door de booglampen; sproeten die donker tegen haar porseleinen huid afstaken; mond open. Achter haar tanden had zich een hoopje zand gevormd, iets goudachtigs wat glinsterde in de diepte. Net zoals bij de andere zes.

‘Hoe wist je het?’ De patholoog groef het afgehakte hoofd uit het zand. ‘Ze lag precies op de plek waar je zei dat ze zou liggen.’

Logan keek hoe ze Lucy’s hoofd voorzichtig in een doorzichtige plastic bewijszak stopten, de zak verzegelden en van een etiket voorzagen. Weer een om aan de verzameling in het mortuarium toe te voegen.

‘Tijdstip van overlijden?’

Doctor Isobel McAllister trok haar blauwe nitrilhandschoenen uit, verwijderde haar masker en trok de capuchon van haar forensisch pak naar achteren, zodat haar lange, donkere haar over haar schouders viel. ‘Je weet dat ik je dat niet mag vertellen.’

Logan opende zijn mond om iets te zeggen, maar deed hem weer dicht toen Isobel haar hand tegen zijn borst legde. Haar aanraking voelde heet aan in de koude tent.

Ze staarde in zijn ogen. ‘Ik heb je gemist…’

‘Isobel, ik…’

‘O nee hoor!’ Een van de forensisch onderzoekers liep naar hen toe: Samantha, scharlakenrood haar, pijnlijk helder in de felle verlichting. Ze ritste haar pak open, zodat er een zwelling van een bleek decolleté, omgeven door tatoeages, werd blootgesteld. ‘Hij is van mij. Niet dan, Logan?’

Isobel beet op haar onderlip. Keek weg. ‘O. Het spijt me. Dat wist ik niet.’

‘Maar misschien…’ Samantha stapte dichterbij en streek met haar vingertoppen over Isobels wang. ‘Misschien laat ik jou wel delen.’

Er schoot pijn door Logans ribben. ‘Au, wat was…’

‘Misschien kunnen we met z’n allen iets… speciaals doen.’

‘Dat zou ik leuk vinden.’ Isobel likte haar bloedrode lippen en legde haar handen om een van Samantha’s borsten. ‘Dat zou ik heel… Stop met dat verdomde gesnurk!’

‘Mmmf…?’ Brigadier Logan McRae hees zich rechtop in zijn stoel. ‘Ik ben wakker. Ik ben wakker.’ Koud. Donker. Een rochelende longhoest deed zijn lichaam schudden en eindigde met een rilling. ‘God…’ Snuif. Hij streek met zijn handen over zijn gezicht en voelde de stoppels raspen. ‘Hoe laat is het?’

Inspecteur Steel was bijna onzichtbaar in de duisternis, maar hij kon haar horen schuiven in de passagiersstoel van zijn morsige bruine Fiat. ‘Je was aan het snurken.’

De inspecteur stak haar duim op de knop voor de sigarettenaansteker, wachtte tot die tevoorschijn floepte; vervolgens trok ze hem uit het dashboard en stak een Silk Cut aan. De oranje gloed veranderde haar gezicht in een topografische kaart van rimpels en schaduw. Rampzalig haar, verborgen onder een bontmuts.

‘Verdomde koud…’ Logan tuurde naar de beslagen voorruit, veegde met zijn mouw een patrijspoort en keek naar het maanbeschenen platteland. Ze hadden op een weggetje geparkeerd dat uitkeek op een uitgestrekt bouwterrein, vlak naast de A90 – de weg van Aberdeen naar Ellon. Hij gaapte. ‘Moet pissen.’

‘Dan had je al die koffie maar niet moeten drinken, toch?’

‘Wist dat hij niet zou komen opdagen.’

‘Ik bedoel, wat voor idioot drinkt cafeïnevrije koffie tijdens een schaduwactie?’

‘Waar is hij dan?’

‘Als ik dat wist, zou ik niet hier in deze klotekar naar jouw verdomde gesnurk zitten luisteren, toch?’

‘Lekker gezellig ben jij.’ Logan pakte zonder te vragen een sigaret van de inspecteur en stak die met een Zippo aan terwijl hij de vriesnacht in stapte.

‘Doe die rotdeur dicht!’

 KNAL!

Hij stond even te rillen, zoog een diepe teug rook in zijn longen en liep vervolgens over het weggetje naar een groep bomen. De grond kraakte onder zijn voeten, gras met een dikke laag rijp, alles was monochroom geworden in het licht van de bijna volle maan. Net zo helder als overdag.

Logan stapte van het weggetje af, het kreupelhout in.

God, wat was het koud. Die verrekte Steel en haar verrekte CHIS.

Wat voor zin had het om een Covert Human Intelligence Source te hebben als die verdomde ‘bron’ zo ‘bedekt’ was dat je hem verdomme niet kon zien?

Rits, grabbel, grimas… ahhhhh. O ja… dat was beter.

Hij stond daar, in een groeiende wolk van bitterzoete damp, met de sigaret bungelend in zijn mondhoek. Twaalf dagen achter elkaar zonder ook maar één vrije dag. Geen wonder dat hij bekaf was.

Hiervandaan kon je het hele project overzien: een strook bevroren modder, omgeven door gaashekwerk; hopen weggeschoven aarde; een groep bleke betonnen funderingen. Twintig of dertig huizen leken bijna klaar, een stuk of vijf andere waren in het steiger- en metselstadium. Uiteindelijk zouden er vierhonderd van die verdomde dingen komen, met dank aan McLennan Homes. Onprettige, doosachtige konijnenhokken voor mensen met meer geld dan verstand.

God wist hoe die klootzak een bouwvergunning had gekregen.

Het kantoor was een kleine Portakabin en terwijl Logan stond te kijken, deed iemand de deur open en stroomde er bleekgeel licht over de omgewoelde aarde. Er blafte een hond. Het geluid van een radio. Toen zwaaide de deur dicht en was het licht verdwenen, vervangen door de vage cirkel van een zaklamp, die een ronde langs de omheining maakte. Je moest wel wanhopig zijn om midden in de winter een baan als nachtwaker op een bouwterrein aan te nemen, in de wetenschap dat als er iets zoekraakte, Malcolm McLennan je ballen zou pakken.

Letterlijk.

Logan deed zijn gulp dicht en haastte zich naar de auto terug, uit de kou. Hij sloeg het portier achter zich dicht. ‘Siberisch koud buiten…’ Hij stak de sleutel in het contact, draaide de verwarming voluit en hield zijn handen boven het ventilatierooster.

Inspecteur Steel zat nors naar de helderder wordende voorruit te kijken. ‘Verrek maar, hij is twee uur te laat. Ik ga niet langer rondklooien; sommigen onder ons hebben een zwangere vrouw thuis.’

Logan wurmde de versnellingspook in de achteruit, wat een luid knarsend geluid teweegbracht, waarna hij zich in zijn stoel omdraaide en turend door de achterruit stuurde bij het licht van de maan. De morsige Fiat trilde terwijl hij achteruit over het weggetje manoeuvreer de. ‘Ik had je al gezegd dat hij niet zou komen opdagen.’

‘Bla, bla, bla.’

‘Ik zeg alleen: niemand is zo halfgaar om Malk het Mes te verlinken.’ Logan reed de oprit op, deed de koplampen aan en drukte zijn voet omlaag. Hij hoopte een staaltje piepende banden weg te geven, maar bereikte slechts een dof gekreun toen de auto zijn roestige achterkant langzaam meesleepte naar tachtig kilometer per uur.

‘Stop onderweg naar huis bij Asda, we hebben geen ijs meer.’

‘Met dit weer?’

‘Zwangere trek. Susan wil chocolade-ijs, en kaas-Doritos. In dezelfde kom. En voordat je het vraagt, inderdaad: ik moet toekijken hoe ze dat opeet.’ Steel veerde op in haar stoel. ‘Gaat dit ding niet sneller?’

‘Nee.’

Ze zwegen terwijl het door de maan verlichte platteland voorbij -rolde. Velden met witberijpt gras, omgeploegde aarde, armzalig ogen de schapen, grote ronde hooibalen, in zwart plastic verpakt.

Logan minderde vaart voor de rotonde aan de rand van Bridge of Don. ‘Zin in een pint? Om te vieren dat ik eindelijk even vrij krijg? Dodgy Pete’s zal nog wel open zijn.’

‘Zwangere vrouw, weet je nog?’ Steel haalde haar sigaretten weer tevoorschijn. ‘En ik wil dat je er donderdagochtend om zeven uur weer bent, fris en fruitig. We willen toch niet dat meneer Knox denkt dat we niet blij zijn om hem te zien? God weet wat dat gemene ventje dan zou uitspoken.’