3
De Eastern Airways Jetstream 41 was piepklein vergeleken bij de British Midlands 737 die op de volgende standplaats stond. Logan stond in de beschutting van een plastic overkapping buiten het terminal -gebouw te kijken hoe het blauwwitte vliegtuigje vanaf de landingsbaan langzaam dichterbij kwam; de twee identieke propellers ronkten in de motregen, de navigatielichten knipperden in het schemerdonker.
De lucht waaruit het was neergedaald had de kleur van natte klei, een stevige donkergrijze deken die zich van horizon tot horizon uitstrekte, dunne slierten pre-dageraadlicht, nauwelijks zichtbaar rondom de randen.
‘Precies op tijd.’ Inspecteur Steel trok haar handen lang genoeg onder haar oksels vandaan om een pakje sigaretten tevoorschijn te halen, er een in haar mond te stoppen en aan te steken. ‘Let op, ik wed dat we maar blijven aanklooien…’
‘Hé! Jij daar!’ Een kleine man in een reflecterend vest dribbelde door de gang naar hen toe. ‘Je mag hier niet roken. Het hele vliegveld is een rookvrije zone!’
Steel haalde de peuk uit haar mond en zei dat hij moest opsodemieteren. ‘Politie.’
‘Al was je verdomme de paus: niet roken!’
‘O, in godsnaam.’ Ze nam een laatste uitdagende hijs, liet de sigaret op de betonnen gangvloer vallen en trapte hem met een versleten schoen uit. ‘Zo, ben je nou tevreden?’
‘Laat het niet nog eens gebeuren.’ Hij stak zijn neus in de lucht, draaide zich plotseling om en stapte weg.
Steel stak twee vingers omhoog achter zijn rug en mompelde: ‘Kleine Hitlerlul.’
De motoren van de Jetstream ronkten nog een laatste keer en het vliegtuig kwam schommelend tot stilstand; de ruitenwissers piepten langzaam heen en weer over de cockpitramen terwijl de propellerbladen stilvielen. Vervolgens haalden mannen in smoezelige blauwe overalls bagage uit het ruim en stapelden die op een kar.
Er klonk een bonk en de voorste deur ging open, scharnierend aan de onderrand, met in de achterkant ingebouwde treden. Iemand van het cabinepersoneel stak haar hoofd in de koude ochtend en een windvlaag zwiepte haar lange bruine haar in een headbangershalo. Haar gezichtsuitdrukking verzuurde, ze dook weer naar binnen. Welkom in Aberdeen.
Logan leunde tegen de koude plastic wand en onderdrukte een geeuw.
Steel trok haar neus op. ‘Hoeveel heb je gisteravond gedronken?’
Schouderophalen. ‘Paar glazen wijn.’
‘Ja, en de rest. Je ruikt als de onderbroek van een zwerver.’
‘Ik was met verlof.’ Twee zalige dagen uitslapen en je geen zorgen hoeven maken over Aberdeens keur aan criminele klojo’s.
‘Aan de boemel, zul je bedoelen.’ Ze graaide in haar zak en haalde een pakje extra sterke pepermuntjes tevoorschijn. ‘Opeten.’
Logan deed wat hem was opgedragen; hij knabbelde erop los terwijl het grondpersoneel de laatste hand legde aan de bagage.
Er verscheen een geüniformeerde politieagent bij Logans elleboog, die drie grote kartonnen bekers droeg; de bittere geur van gebrande koffiebonen vermengde zich met de vervagende lucht van uitlaatgassen en heet metaal. Agent Guthrie blies zijn wangen op en staarde naar de regen; zijn bleekrossige wenkbrauwen waren bijna onzichtbaar onder de klep van zijn pet. ‘Misschien werpt hij één blik op het weer en sodemietert hij weer op naar Newcastle?’ Guthrie grinnikte, waardoor hij iets van een blije aardappel had.
Steel fronste. ‘Je hebt verdomme wel je tijd genomen.’
‘Als je moet, dan moet je.’ De agent overhandigde de koffie en graaide in de zak van zijn zwarte fleece. ‘Ik heb ook muffins voor jullie…’
‘Dan neem ik alles terug, zelfs dat je oma ezels neukt.’
De drie dronken hun koffie en aten hun muffins op.
Een stroom mensen stommelde de trap van het vliegtuig af en dromde vervolgens langs het aangewezen pad naar de terminal; ze hielden hun laptops tegen hun borst geklemd, hun dassen en jasjes flapperden in de wind.
Steel keek op haar horloge. ‘Over drie dagen is het mijn beurt. Alleen zal ik dan op de Canarische Eilanden zitten, en niet met bevroren tepels in het zonnige Aberdeen.’
De laatste passagier pakte een rood koffertje van de kar, rolde het door de plassen en verdween.
Steel stampte met haar voeten en hield haar handen om haar dampende beker gevouwen. ‘Weet je zeker dat hij in het vliegtuig zat?’
‘Absoluut.’
‘Waar is hij dan verdomme? Het is niet zo dat…’ Ze stopte. Er was een groot roze hoofd in de deuropening van de Jetstream verschenen: het weinige haar dat er nog op zat, was tot ongeveer dezelfde lengte geknipt als de designerstoppelbaard die twee kinnen bedekte. Op het gezicht verscheen een brede glimlach van perfect witte tanden.
‘Inspecteur Steel, neem ik aan?’ Het accent kwam onmiskenbaar uit Newcastle; het dreunde door de miezerige ochtend en kon moeiteloos wedijveren met het verre geronk van de vertraagde BD0671 die de troosteloze lucht in klauterde.
Steel haalde de foto tevoorschijn die de politie van Northumbria had gemaild, gluurde ernaar en fronste; daarna boog ze zich voorover en fluisterde tegen Logan: ‘Als dat Knox is, heeft hij zich echt laten gaan.’ Ze stak haar hand omhoog en wuifde.
De forse man hobbelde de trap af, bleef onderaan staan, draaide zich om en staarde de cabine in. ‘Nou, kom op dan: dit was jouw idee, weet je nog?’
Een mager gezicht tuurde naar buiten: Richard Knox. Puntige neus, puntige kin, en scheve vooruitstekende tanden waardoor hij er een beetje uitzag als een gedeeltelijk geschoren rat. Zijn haarlijn was terugwijkend, probeerde waarschijnlijk aan zijn gezicht te ontsnappen. ‘Koud.’
De forse man deed zijn ogen even dicht en zijn mond werkte stilzwijgend aan iets. Toen zei hij: ‘We hebben dit al besproken, Richard, begrijp je wat ik bedoel?’
‘Gewoon een observatie.’ Knox’ stem was bijna een octaaf hoger, maar toch met het sterke Geordie-accent uit Newcastle. Hij pakte de leuning vast en liep voorzichtig de trap af naar het natte asfalt. ‘Zo is het toch niet altijd?’
Inspecteur Steel grijnsde naar hem. ‘Nee, meestal is het veel erger. Waarom probeer je niet iets warmers? Zoals de hel? Daar zou het in deze tijd van het jaar wel lekker moeten zijn.’
Knox staarde wezenloos terug. ‘Grappig. U bent een grappige dame.’
‘En jij bent een verkrachtende kleine strontzak.’
‘Ik heb m’n tijd uitgezeten. M’n schuld aan de maatschappij betaald, weet je. God heeft ons vergeven.’
‘M’n drekkige reet! Mensen zoals jij…’
‘Goed.’ De forse man sleepte zich tussen hen in. ‘Ik denk dat dit genoeg teambuilding voor één ochtend is.’ Hij stak zijn hand uit om die door Steel te laten schudden. ‘Hoofdcommissaris Danby.’
Ze keek even naar de hand en pakte hem vervolgens, waarbij haar vingers in de greep van de hoofdcommissaris verdwenen. ‘Inspecteur Steel.’
‘Uitstekend.’ Danby knikte en kreeg een extra kin voor zijn moeite. ‘Nou, kunnen we naar binnen gaan voordat we allemaal doodvriezen?’
Onderweg naar de stad zei Knox niet veel; hij zat achter in de patrouillewagen, gesandwiched tussen Logan en agent Guthrie, met een boodschappentas van Asda tegen zijn borst geklemd terwijl Steel reed.
Hoofdcommissaris Danby was veel spraakzamer. ‘Dus daar waren we, de helft van de bobby’s in Newcastle, en we kunnen onze vermiste opa nog steeds nergens vinden. We hebben de winkels, het postkantoor, iedere schuur en garage in een straal van vijf kilometer om zijn huis gecheckt. Het wordt dus donker en we moeten voor de nacht opgeven. Oproepen in de krant, radio, zelfs een spot van twee minuten in het plaatselijke televisienieuws. Niks.’
Knox verschoof op zijn zitplaats, wreef langs Logan in de krappe ruimte. Van dichtbij rook hij naar lavendel en pepermunt. Als de handtas van een oude dame. ‘Moeten we dit echt nog eens horen?’
‘Drie dagen later verschijnt de ouwe baas in de plaatselijke bibliotheek, nog steeds in zijn pyjama, en kletst er maar over door dat hij ontvoerd is door buitenaardse wezens. Natuurlijk weet iedereen dat hij alzheimer heeft, begrijpen jullie wat ik bedoel? Dus ze aaien hem over zijn bol en halen iemand om hem naar huis te rijden. Alleen gaat hij er maar over door dat de buitenaardse wezens hem naar hun ondergrondse lab meenamen en experimenten met hem uitvoerden. Anale onderzoeken en al dat soort dingen.’
Danby snoof, zat met één hand om de handgreep boven het passagiersportier uit het raam te staren. ‘Dus eindelijk belt zijn zus de dokter en hij onderzoekt de oude man, hè? Zal ik jullie eens wat vertellen?’
Knox schraapte zijn keel. ‘Je doet dit met opzet, hè? Dingen voor ons bederven.’
‘Ik maak gewoon een praatje.’
‘Nou, doe maar niet. Het is niet grappig.’
‘Je bekijkt het maar.’ De hoofdcommissaris staarde weer naar de saaie, grijze omgeving. Op een goede dag sprankelde Aberdeen… maar dit was geen goede dag. De granieten gebouwen stonden onder de zware wolken te mokken, hun grijze muren donker gevlekt door de eindeloze motregen. Glinsterende koplampen werden door de natte weg weerkaatst, achterlichten gloeiden rood door een nevelsluier heen.
Inspecteur Steel zette de radio aan, zodat de stilte werd verbroken. Annie Lennox – Aberdeens favoriete plaatselijke beroemdheid – zong over ‘lopen op gebroken glas’. De song eindigde, er volgde een banaal praatje van een dj die zichzelf kennelijk veel grappiger vond dan hij in werkelijkheid was, nog een plaat, en daarna het nieuws.
‘Londen valt stil doordat sneeuwstormen Engeland in de greep nemen. De A96 tussen Inverurie en Huntly is afgesloten als gevolg van een kettingbotsing van vijf auto’s. McLennan Homes kondigt baneninjectie aan voor de geplaagde bouwindustrie in het noordoosten. En er is vandaag een geding aangespannen tegen een voorgenomen uitbreiding van Donald Trumps golfresort. Hallo, ik ben Karen MacDonald. Vandaag heeft de Vereniging voor Behoud van de Duinen van Balmedie bevestigd dat ze een geding zou aanspannen…’
Agent Guthrie snoof. ‘Hoe komt het dat elke keer als er een halve millimeter sneeuw valt, Engeland lam ligt? Wat een stel ruk…’ Hij viel stil; hoofdcommissaris Danby had zich in de passagiersstoel omgedraaid om achter in de patrouillewagen te staren.
‘Eh…’ De wangen van de agent kleurden roze. ‘Ik bedoel… het is…’ Hij keek naar Logan. ‘Wij…’
Logan schudde zijn hoofd. ‘Geen denken aan: je staat er alleen voor, Zonnetje.’
Idioot.
‘Kom op dan, agent,’ dreunde Danby’s stem door de krappe ruimte, ‘je hebt iets te zeggen: laat maar horen.’
‘Ik wil alleen… het… eh…’ Hoest. ‘Met de sneeuw, en het is waarschijnlijk, weet je, onverwacht, en de gemeentes bestrooien de wegen niet…’ Hij wriemelde op zijn zitplaats. ‘Ik heb niks tegen de Engelsen. Ik heb een heleboel makkers die Engels zijn…’
Danby keek hem aan. ‘Hoe lang ben je al bij de politie?’
Guthrie likte zijn lippen. ‘Eh… zeven jaar?’
‘Neem mijn raad aan, agent, als je ooit brigadier wilt worden, moet je je liegkunst oefenen. Want op dit moment ben je bagger. Begrijp je wat ik bedoel?’