2

Insch liep door de zoetwarenafdeling en wierp al telefonerend begerige blikken op de grootverpakkingen Crunchies, Rolo's, Sport Mix en suikerrijk snoepgoed in de vorm van vliegende schotels. ‘Ja, dat weet ik zeker.’ De inspecteur luisterde even en knabbelde aan zijn duim. ‘Nee… nee… Zodra die klootzak een stap buiten de deur zet wil ik dat hij wordt opgepakt… Wat? Het interesseert me niet op welke gronden, als jullie hem maar arresteren! Nee, ik heb geen arrestatiebevel…’

Het gezicht van Insch doorliep de bekende transformatie van gloeiend roze naar vuurrood. ‘Omdat ik jullie daar verdomme opdracht toe geef, dáárom!’ Hij keek boos naar zijn telefoon terwijl hij hem dichtklapte.

Logan schraapte zijn keel, waarop Insch zijn woedende blik op hem richtte. ‘Sorry dat ik stoor, inspecteur, maar Iso… dokter MacAlister heeft minstens één menselijk overblijfsel gevonden in de vriescel. En nog veertig stukken die mogelijk van menselijke afkomst zijn.’

Het gezicht van de inspecteur klaarde op. ‘Het mocht tijd worden.’

‘Het probleem is, er zitten pakken bij met in blokjes gehakt vlees. Ze zegt dat ze ieder stuk moet ontdooien en onderwerpen aan een DNA-test. Anders kan ze niet zeggen of er resten van één, twee of tien mensen in zitten.’ Hij haalde diep adem. ‘Dat gaat minstens twee weken duren.’

Het gezicht van Insch verkleurde van vuurrood naar pimpelpaars. ‘WAT?’

‘Ze… Dat is wat ze me vertelde, oké?’ Logan deinsde met opgestoken handen achteruit.

Insch klemde zijn kaken op elkaar en leek te koken van woede. Toen antwoordde hij: ‘Vertel haar maar dat ik wil dat die overblijfselen nu onmiddellijk worden geanalyseerd. Al moet ze er hemel en aarde voor bewegen. Dit heeft absolute prioriteit.’

‘Nou, dan is het misschien beter als je haar dat zelf vertelt, inspecteur. Ik…’ De uitdrukking op het gezicht van Insch weerhield Logan ervan de zin af te maken. ‘Goed, ik zal het doorgeven.’ Isobel zou hem vermoorden. Als de inspecteur haar tenminste niet vóór was. De grote man zag eruit als een bom die op het punt stond te ontploffen.

Logan deed een poging het explosief onschadelijk te maken. ‘Volgens de administratie van de groothandel is het vlees in de container afkomstig van een slagerij in Holburn Street: McFarlane's.’

‘McFarlane's?’ De lippen van Insch vormden een wreed glimlachje.

Logan haalde de papieren tevoorschijn. ‘Twee lendestukken, een half dozijn speklappen, kalfsvlees…’

Maar de inspecteur beende al naar de uitgang. Agenten van de uniformdienst en leden van de technische recherche maakten zich ijlings uit de voeten. ‘Die slagerij moet doorzocht worden. Stuur iedereen erheen zodra het papierwerk is geregeld.’

‘Wat? Maar we zijn hier nog lang niet klaar. Het is helemaal niet zo moeilijk om hier binnen te komen. Iedereen had gemakkelijk…’

‘En regel een arrestatiebevel voor Kenneth Wiseman.’

‘Wie?’

‘En maak de afdeling Voorlichting wakker. We geven om tien uur een persconferentie.’

Anderhalf uur later zaten Logan en Insch in een wagen van de recherche voor de slagerij van McFarlane. VLEES EN DELICATESSEN stond er op het bord boven de grote, donkere winkelruit.

Holburn Street was vrijwel verlaten. De eenzame verkeerslichten sprongen van rood op groen terwijl een paar Vauxhalls van de recherche, een politiebusje met agenten voor de huiszoeking, een bus van de technische recherche die ooit wit was geweest en twee patrouillewagens wachtten tot de officier zou verschijnen met de arrestatie- en huiszoekingsbevelen.

Insch wierp een chagrijnige blik op zijn horloge. ‘Waarom duurt het zo lang?’

Logan keek toe hoe hij met zijn dikke worstvingers het gevecht aanging met de kindersluiting van een klein potje en er daarna een paar kleine witte pilletjes uithaalde die hij vervolgens in zijn mond stopte. ‘Alles goed, inspecteur?’

Insch trok een grimas en slikte ze door. ‘Hoeveel tijd kost het jou om hiervandaan heen en weer te rijden naar het vliegveld?’

‘Hangt ervan af of Anderson Drive al is dichtgeslibd. Een uur, anderhalf uur misschien.’

‘Ik verwacht een hoofdcommissaris, een zekere Faulds. Hij komt met de vroege vlucht uit Birmingham. Ik wil dat je hem afhaalt en hem hierheen brengt.’

‘Kan iemand van de uniformdienst dat niet doen? Ik ben…’

‘Nee. Ik wil dat jij het doet.’

‘Ik kan beter helpen bij de huiszoeking, ik ben geen taxichauffeur!’

‘Ik zei NEE!’ Insch schreeuwde zo hard dat Logan even dacht dat een van de autoruiten het zou begeven. ‘Faulds is een slijmbal, een achterbakse etter, maar hij is wel hoofdcommissaris, dus iedereen doet net alsof hij de Messias is. Ik wil niet dat een of andere agent onderweg tegen hem uit de school gaat klappen.’

‘Maar…’

‘Niks te maren. Je haalt hem op en je vertelt hem alleen het hoogstnoodzakelijke. Met een beetje geluk hebben we de zaak al opgelost voordat hij hier arriveert.’

Anderson Drive slingerde zich door de stad, van een gevaarlijke rotonde bij Garthdee naar een nog ergere aan de andere kant. Om halfacht zat Logan vast in een slang van rode achterlichten die langzaam in de richting van de Haudagain-rotonde kroop. De ochtendschemering was een geel waas, bijna dezelfde kleur als de dikke grijze wolken die dreigend boven de stad hingen.

Een of andere minkukel had de autoradio gemold, waardoor Logan gedwongen was te luisteren naar de geluiden uit de politieradio, voornamelijk van mensen die tijdens de voorbereiding van ‘Operatie Hakmes’ uit de buurt probeerden te blijven van Insch. Sinds hij was begonnen met zijn dieet was de dikzak niet te pruimen geweest. Al achttien maanden moest Logan op zijn tenen lopen om te voorkomen dat de man weer een van zijn legendarische woede-uitbarstingen kreeg.

‘Alfa 91 hier. We zijn in positie.’

Het klonk bijna alsof ze er zin in hadden.

‘Alfa 32 in positie.’

‘Hoi. Dit is Alfa 37. We zijn er klaar voor.’

Logan wilde dat hij bij het team was om deuren in te trappen en namen te noteren, in plaats van kindermeisje te moeten spelen voor een of andere bobo uit Birmingham.

Toen hij eindelijk de stad uit reed was het gaan motregenen, zodat de achterlichten van de wagen voor hem er door de dunne, natte mist op de voorruit uitzagen als gloeiende, vulkanische as. Ondertussen gaf Insch een motiverende aftrap: ‘Luister, ik wil dat dit netjes wordt uitgevoerd, begrepen? Wie het verkloot kan erop rekenen dat ik zijn ballen eraf ruk en ze in zijn reet schuif. Is dat duidelijk?’

Niemand was zo dom om antwoord te geven.

‘Goed dan. Alle eenheden klaar? Vijf, vier, drie, twee… GO! GO! GO!’

Geschreeuw. Het geluid van een deur die uit zijn voegen werd geslagen. Gebonk. Voetengestamp…

Logan zette de politieradio uit, bekeek de file naar het vliegveld van Aberdeen en vroeg zich af waarom hij geen ander vak had gekozen.

Het was die ochtend druk op het vliegveld. De rij voor de incheckbalies was net zo lang als het gebouw zelf en begon al bijna bij de toegangsdeur. De zakenreizigers en vakantiegangers keken zenuwachtig van hun boardingpas naar hun horloge terwijl ze via de intercom werden gewaarschuwd hun bagage niet onbewaakt achter te laten.

De DB672 had al acht minuten geleden geland moeten zijn, maar kennelijk was er nog niemand van boord gegaan. Logan stond in de promenade bij de winkel met Schotse hebbedingetjes, met een stuk wit karton in de hand waarop hij met balpen de naam CC FAULDS had geschreven.

Eindelijk gingen de deuren open en verschenen de passagiers van de vlucht van 07.05 uur uit Londen Heathrow.

Logan verwachtte niet dat het moeilijk zou zijn Faulds te herkennen. Hij was tenslotte hoofdcommissaris, dus lag het in de verwachting dat hij zou verschijnen in zijn officiële uniform – om op die manier makkelijker door de beveiliging te komen en aan boord wat extra pinda's te krijgen – en zou worden vergezeld van een of andere kruiperige commissaris om zijn bagage te dragen en hem te vertellen hoe slim en humoristisch hij was.

Dus was Logan enigszins verbaasd toen een slungelachtige man die was gekleed in een spijkerbroek, een tropisch hemd en een leren jack tegen het witte stuk karton tikte en zei: ‘Ik ben Faulds. En jij?’ Hij had een klein peper-en-zoutkleurig sikje en een ketting met een haaientand om zijn nek.

‘Eh… brigadier McRae.’

Was dat een oorbel? Inderdaad. In het linkeroor van hoofdcommissaris Faulds twinkelde een diamanten oorknopje.

Faulds stak zijn hand uit. ‘Ik neem aan dat inspecteur Insch je heeft gestuurd?’ De man had een nauwelijks hoorbaar Birminghams accent.

‘Ja, hoofdcommissaris.’

‘Nou, laat me eens raden. Je mag me niet al te veel vertellen en je moet ervoor zorgen dat ik me met zo weinig mogelijk bemoei. Klopt dat?’

‘Nee, hoofdcommissaris. Het is de bedoeling dat ik u naar de stad breng.’

‘Jaja. En daar hebben ze een brigadier voor nodig?’ Faulds keek naar Logan, die zich een beetje ongemakkelijk begon te voelen, en lachte. ‘Maakt niet uit, ik deed precies hetzelfde als er bobo's van een ander korps op visite kwamen. Het laatste wat je wilt is dat een of andere betweter je komt vertellen hoe je de zaak moet oplossen.’

‘Ja… goed… de auto staat…’

‘Heb je ook een voornaam, brigadier? Of ben je bang dat je dan minder mysterieus overkomt?’

‘Logan, hoofdcommissaris.’ Hij maakte aanstalten de tas van de hoofdcommissaris te pakken, maar Faulds maakte een wegwuivend gebaar.

‘Ik ben nog niet bejaard, Logan.’

Ze reden met een slakkengangetje door het drukke verkeer terug naar Aberdeen. Faulds was aan de telefoon en vroeg af en toe iets aan Logan over de lichaamsdelen die ze afgelopen nacht hadden gevonden.

‘Wat? Ja, natuurlijk regent het, het is tenslotte Aberdeen… Nee, nee, dat geloof ik niet, wacht even…’ De hoofdcommissaris legde zijn hand op de hoorn. ‘Hebben jullie een of meer van de slachtoffers al geïdentificeerd?’

‘Nee, nog niet, we…’

‘Jullie hebben nog niet gekeken bij Vermissingen, nog geen DNA-materiaal vergeleken?’

‘We hebben de lichaamsdelen net gevonden, hoofdcommissaris. Ze zijn nog bevroren. De patholoog…’

Maar Faulds sprak al weer in de telefoon. ‘Nee, nog geen DNA… Dat weet ik… Heeft iemand je dat verteld? Ja. Dat is precies wat ik ook al dacht.’ Tegen Logan: ‘Je hoeft zo'n lichaamsdeel niet helemaal te ontdooien, het stukje dat je nodig hebt om DNA af te nemen is piepklein. Dat ontdooit in een paar seconden. Ik kan straks maar beter eens een woordje wisselen met die patholoog van jullie.’

‘Nou, dat lijkt me niet zo'n goed…’

Maar Faulds richtte zich al weer tot zijn gesprekspartner aan de andere kant van de lijn. ‘Ja… Ik geloof dat je gelijk hebt. Echt waar?’ Gelach. ‘Wat een eikel…’

Toen Faulds de verbinding verbrak wurmde Logan de wagen door een lange file in de buurt van de Haudagain-rotonde. Twee rijbanen vol gepakt met auto's en een busbaan bezaaid met oranje pylonen. Faulds keek naar de glimmende nieuwe auto's vol verveeld uitziende mensen die bezig waren de interieurs van hun neuzen te onderzoeken, terwijl de motregen gestaag bleef neerdalen. ‘Gaat dit nog lang duren, Logan?’

‘Ik ben bang van wel, hoofdcommissaris. Dit is hoogstwaarschijnlijk de ergste rotonde van het land. Er zijn al vragen over gesteld in het Schotse parlement.’

Faulds glimlachte. ‘Over een rotonde? Ongelofelijk. Hoe achterlijk kun je zijn?’

‘Het schijnt de plaatselijke economie anders wel ongeveer dertig miljoen per jaar te kosten, hoofdcommissaris.’

‘Dertig miljoen? Nou, daar kun je een hoop haggispasteitjes van eten.’

Logan beet op zijn tong. Het was niet goed zijn voor zijn carrière een hoofdcommissaris uit te maken voor arrogante klootzak.

Er viel een ongemakkelijke stilte, die slechts werd doorbroken door het geluid van de ruitenwissers en het gebrom van de motor van de traag voortkruipende recherchewagen. Gelukkig was de rotonde nu eindelijk in zicht.

Plotseling begon Faulds hardop te lachen. ‘Wat ben jij gemakkelijk op de kast te jagen, zeg!’ Hij leunde achterover. ‘Nou, kom op. Ik weet dat de vraag je op de lippen brandt.’

‘Wat bedoelt u?’

Faulds glimlachte alleen maar naar hem.

‘Nou, ja… Ik was…’ Logan keek even naar zijn passagier, naar zijn kle ren en zijn oorknopje. ‘U ziet er niet uit zoals ik had verwacht, hoofdcommissaris.’

‘Toen jij “hoofdcommissaris” hoorde dacht je natuurlijk meteen aan een ouwe sok zonder gevoel voor humor die zich kleedt als een paspop omdat hij een piepklein pikkie heeft en aan knuppelnijd lijdt.’

‘Eerlijk gezegd vroeg ik me af waarom iemand met uw rang helemaal hierheen zou komen voor een plaatselijk moordonderzoek.’

‘Werkelijk?’

‘Ja, hoofdcommissaris.’ Logan accelereerde, reed de rotonde op en probeerde niet te worden verpletterd door de luidruchtige vrachtwagen die recht op hen afkwam. Uiteindelijk bereikten ze levend North Anderson Drive. Halleluja! Hij drukte het gaspedaal omlaag en haalde een beverige oude man in een aftandse Mercedes in. ‘Ik bedoel, waarom geen inspecteur of hoofdinspecteur?’

Er viel een stilte. ‘Tja, Logan, sommige dingen kun je nu eenmaal niet delegeren.’ Hij keek op zijn horloge. ‘Die inval waar Insch mee bezig is?’

‘Daar gaan we nu heen.’

‘Fantastisch.’ Faulds haalde zijn telefoon tevoorschijn en maakte aanstalten weer te gaan bellen. ‘Sorry, maar ik moet nog een paar telefoontjes plegen, we… Fiona? … Fiona, Mark hier. Mark Faulds… Natuurlijk, schatje…’

Ze lieten de recherchewagen achter in een zijstraatje en liepen haastig door de regen naar hun plaats van bestemming.

‘Weet je,’ zei Faulds toen ze, met omhooggeslagen kragen en de kin omlaag, bij de stoplichten bij Country Ways de weg overstaken, ‘ik ben nu al een keer of tien in Aberdeen geweest, maar het regent hier verdomme altijd.’

‘We doen ons best.’

‘Jullie worden zeker geboren met zwemvliezen tussen jullie tenen?’

‘Alleen in Ellon, hoofdcommissaris.’

Het verkeer in Holburn Street was vrijwel tot stilstand gekomen. Twee geüniformeerde agenten speelden voor stoplicht en leidden het verkeer over een van de weghelften. De slagerij ging schuil achter een paar witte schermen van tweeënhalve meter hoog die midden op de rijbaan waren geplaatst.

Een zendwagen van de BBC stond vlakbij op de dubbele gele strepen geparkeerd en een vrouw met een paardenstaartje, een paraplu en oranjekleurige make-up op haar gezicht probeerde een verkeersagent te overreden de wagen niet te beboeten. Terwijl Logan en Faulds onder het afzetlint door doken flitsten de camera's en werden er vragen op hen afgevuurd, maar ze verdwenen zonder te antwoorden achter de plastic muur.

De smerige Transit van de technische recherche was geparkeerd achter de afzetting. De deuren van de laadruimte stonden open en iemand was al bezig er twee overalls voor Logan en de hoofdcommissaris uit te halen.

Binnen in de winkel prijkten receptkaarten die in een speelse hoek bo ven de vleestoonbank waren opgehangen: goulash, rollade, lamskebab met munt… Aan de andere kant bevond zich een vrolijk bestickerde toonbank met delicatessen en een kleine groenteafdeling. Overal liepen mannen en vrouwen in witte overalls en er hing een pregnante vleeslucht.

Ze vonden inspecteur Insch in de koelruimte achter, met een paar leden van de technische recherche en Isobel, die een paar stukken vlees aan het bestuderen was.

Faulds wierp één enkele blik op de inspecteur in zijn uitpuilende overall. ‘Lieve hemel, David, wat ben jij dik geworden!’ Hij stak zijn hand uit, maar Insch keek er alleen maar naar. ‘Nou, hoe dan ook…’ Faulds bracht zijn hand omhoog en deed zijn capuchon goed, alsof hij alleen daarom zijn hand had bewogen. ‘Heb je Wiseman al opgepakt?’

Insch keek hem broeierig aan. ‘Ik heb om kwart voor acht vanochtend zijn deur ingetrapt. Hij was er niet.’

‘Dus je hebt hem laten ontsnappen.’

‘Helemaal niet! Zodra we die ledematen in de haven hebben gevonden heb ik een wagen naar zijn huis gestuurd om de boel in de gaten te houden. Hij is helemaal niet thuis geweest, nou goed?’

‘Jezus…’ Faulds sloot zijn ogen en vloekte zachtjes. ‘Oké, goed, hoe dan ook, het heeft geen zin meer ons daar nu nog druk over te maken.’ Hij zuchtte. ‘En wat hebben we hier te zoeken?’

‘Dát.’ Insch wees naar de andere kant van de koelruimte, waar Isobel een stuk vlees dat aan een haak hing bestudeerde. Het was ongeveer dertig centimeter lang en zestien centimeter breed. Het vlees had een donkerroze kleur en het vet was goudgeel. Er waren uiteinden van witte botten zichtbaar. Geen huid.

‘Lendestuk?’ vroeg Faulds, nadat hij een stap naar voren had gedaan.

‘Bijna goed,’ zei Isobel, terwijl ze met haar in latex gehulde handen langs de voorkant van haar overall wreef. ‘Het vlees is wat donkerder dan varkensvlees. Het lijkt meer op kalf, maar het is mensenvlees. De ribben zijn doormidden gesneden, het komt van een halve romp, daar is geen twijfel over mogelijk.’

De hoofdcommissaris leek er even over na te denken en vroeg toen: ‘Enig idee hoe laat de dood is ingetreden?’

Isobel staarde hem aan. ‘En u bent?’

Faulds haalde voor de gelegenheid zijn meest charmante glimlach van stal. ‘Mark Faulds, van het korps West-Midlands. Inspecteur Insch heeft me gevraagd mijn licht over deze zaak te laten schijnen.’

Het klonk Logan niet erg waarschijnlijk in de oren: Insch zou iemand nog niet om hulp vragen als zijn ballen in brand stonden. Aan haar gelaatsuitdrukking te oordelen geloofde Isobel er ook niets van.

‘Ik weet niet met wat voor pathologen u daar te maken hebt, meneer Faulds, maar in Aberdeen doen we eerst een sectie voordat we conclusies trekken.’ Daarna richtte ze haar aandacht weer op het stuk vlees, binnensmonds mompelend: ‘God bewaar me, weer zo'n politiemannetje dat denkt dat we allemaal helderziend zijn…’

‘Aha.’ Faulds knipoogde naar Logan en fluisterde: ‘Ik ben gek op dit soort uitdagingen.’ Hij schraapte zijn keel. ‘Om precies te zijn, het is “hoofdcommissaris”, geen “meneer”.’ Als hij had verwacht dat dit indruk op haar zou maken kwam hij van een koude kermis thuis. Zonder verder nog aandacht aan hem te besteden haakte ze het stuk vlees los en liet het in een grote bewijszak glijden.

‘Mooi.’ Ze overhandigde het aan een van de leden van de technische recherche. ‘Ik wil dat al het vlees hier naar het mortuarium wordt gebracht. Het gehakt, de worstjes, alles.’ Ze trok haar handschoenen uit en knikte naar Insch. ‘Inspecteur, een momentje graag.’

Faulds keek hen na toen ze uit het koude vertrek verdwenen. ‘Is ze altijd zo toeschietelijk?’

Logan glimlachte. ‘Nee. Volgens mij vindt ze u aardig. Meestal is ze een stuk minder vriendelijk.’

De eigenaar en naamgever van de winkel, de heer McFarlane, woonde in een ruime flat pal boven de slagerij. Het had Operatie Hakmes dus niet veel tijd gekost hem te vinden. Hij was een grote, grofgebouwde man met een ongeruste uitdrukking op zijn gezicht. Hij had dunnend haar, een rood dooraderde neus en wallen onder zijn ogen. Hij had flink wat aftershave opgedaan, maar niet genoeg om de lucht van opgedroogd zweet en de alcohol van de vorige avond te kunnen maskeren.

McFarlane zat achter zijn bureau in het kleine kantoor achter de winkel en keek toe hoe iemand van de technische recherche zijn computer loskoppelde en in een bewijskrat plaatste.

‘Ik… ik snap het niet,’ stamelde McFarlane, terwijl hij met roze, waterige ogen om zich heen keek. ‘De zaak gaat om negen uur open…’

Insch boog zich over het bureau; hij torende hoog boven de slager uit. ‘Heb je enig idee wat ze in de gevangenis doen met mensen zoals jij?’

McFarlane kromp ineen alsof iemand hem een klap had gegeven. ‘Ik… maar ik heb helemaal niks gedaan!’

‘Waarom hangt er dan een stuk mensenvlees bij jou in de koeling?’

‘Dat wist ik niet! Ik wist het niet! Ik heb het niet gedaan! Ik heb helemaal niks gedaan. Ik heb zelfs nog nooit een parkeerbon gehad. Ik ben een gezagsgetrouwe burger. Ik organiseer barbecues voor goede doelen. Ik laat de mensen in de winkel zelfs nooit te veel betalen! Ik heb nog nooit…’

‘Je hebt mensenvlees geleverd aan Thompson's. Die heeft het weer aan cateringbedrijven verkocht.’

‘O, god…’ McFarlane zag lijkbleek. ‘Maar…’

ANDERE MENSEN HEBBEN DAT GEGETEN!’

‘David,’ zei Faulds terwijl hij een hand op de schouder van Insch legde. ‘Misschien helpt het als je de man zijn zin een keer laat afmaken.’

De hoofdcommissaris ging op de rand van het bureau zitten en schoof een stukje opzij, waarbij zijn overall een ritselend geluid maakte. ‘Meneer McFarlane, u hebt hier een slagerij die stukken mensenvlees verkoopt. Snapt u dan niet dat we daar een beetje een probleem mee hebben?’

‘Maar dat wist ik helemaal niet!’

‘Tja… Meneer McFarlane, u bent toch slager van beroep, nietwaar?’

De man knikte bevestigend, waardoor zijn onderkinnen begonnen te trillen. Faulds knikte hem bemoedigend toe. ‘En wij moeten geloven dat u het verschil niet kunt zien tussen varkensvlees en mensenvlees?’

‘Ik… ik… ik doe zelf niet veel slagerswerk meer…’ Hij stak zijn beverige handen uit. ‘Ik kan niet eens meer een mes stilhouden.’

‘Aha.’

Insch plaatste een massieve hand op het bureaublad. ‘U kent mij zeker niet meer, meneer McFarlane?’

‘Wat?’ Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Nee. Hoe zou ik u moeten…’

‘Twintig jaar geleden. Die drie mensen die in stukken waren gehakt en waren opgegeten door…’

‘O, nee!’ McFarlane sloeg een van zijn bevende handen voor zijn mond. ‘Ik… dat niet! Ik heb nooit iets gedaan! Ik…’ Zijn paniekerige blik richtte zich nu op Faulds. ‘Nooit! Ik ben het niet! Vertel hem dat ik het niet heb gedaan!’

‘Waar is Ken Wiseman?’

‘O, god, laat het niet allemaal opnieuw gebeuren…’

WAARISHIJ?’

Plotseling kreeg het gezicht van McFarlane weer kleur. ‘Ik weet het niet! En als ik het wist dan zou ik het je niet vertellen.’ De slager krabbelde overeind. ‘Ik herinner me jou nu weer, jou en die klootzak… Hoe heette hij ook al weer? Brooks! Ken had helemaal niks gedaan. Jullie hebben hem erin geluisd!’

‘Waar is hij?’

Logan luisterde naar Faulds en Insch die de act van de gemene en de nóg gemenere politieman opvoerden. Ondertussen liet hij zijn ogen door het kleine kantoor dwalen. In een hoek, naast een stapel rieten picknickmanden, stonden een paar lege displayhouders. Onder een raam met tralies aan de buitenkant stonden twee archiefkasten. Logan opende een ervan en begon erin te neuzen, terwijl hij de conversatie achter zich bleef volgen.

Insch: ‘Vertel me waar die klootzak uithangt.’

McFarlane: ‘Ik heb geen idee, ik heb Ken al jaren niet meer gezien.’

Insch: ‘Onzin.’

De archiefkast zat vol met rekeningen, afschriften en loonstrookjes; niets bijzonders. Logan haalde de map ‘Overwerk’ uit de la.

Faulds: ‘Je moet het ook eens vanuit ons standpunt bekijken.’

Insch weer: ‘… je voor een hele lange tijd achter de…’

Faulds: ‘Je kunt beter maar alles opbiechten…’

McFarlane: ‘Maar ik weet helemaal niets!’

De aantekeningen in de map waren bijna onleesbaar: pagina na pagina had de slager er in zijn beverige handschrift data, uren, bedragen en namen in geschreven. Logan bladerde naar de meest recente aantekeningen.

Insch: ‘… gebeurt met mensen zoals jij in de Peterhead-gevangenis, met al die…’

‘Inspecteur!’ Insch keek Logan, die zijn betoog had onderbroken, drei gend aan. Logan stak de map uit. ‘Laatste pagina. Derde naam van onderen.’

Insch rukte de map uit zijn handen en begon met gefronste wenkbrau wen te lezen. Toen vormden zijn lippen een vals glimlachje. ‘Kijk eens aan!’

Faulds: ‘Wat?’

De inspecteur sloeg de map met een harde klap op het bureau en tikte met een dikke vinger op de betreffende pagina. ‘Ik dacht dat je zei dat je Ken Wiseman al jaren niet meer had gezien?’

McFarlane deed zijn best niet naar de map te kijken. ‘Dat… dat is ook zo.’

‘Waarom staat hier dan dat hij eergisteren twee uur heeft overgewerkt?’