60
Donna draaide met haar auto vanaf Barrack Street haar eigen straat in. Ze reed langzaam, op zoek naar een parkeerplek. Haar ene voet hield ze boven het gaspedaal, klaar om weer weg te scheuren bij het eerste teken van gevaar.
Ben zat naast haar, zwijgend maar vol onbeantwoorde vragen. Hij was begonnen zijn vragen te stellen zodra ze uitgehuild was en hem losliet, toen ze eerder die dag naast de auto stonden. Ze had niet de kracht gehad om te discussiëren, te schreeuwen of hem tegen te spreken. Ze had zelfs geprobeerd zijn vragen te beantwoorden, hoewel ze hem niet veel kon vertellen.
Maar iets wat de jongen had gezegd, had haar aan het denken gezet. Eerst had ze het van de hand gewezen, maar toen ze er eenmaal wat rustiger over ging nadenken, besefte ze dat wat hij had gezegd misschien wel belangrijk was.
‘Heb je haar verhalenboek?’
‘Nee,’ had Donna meteen gezegd, zonder te weten wat hij bedoelde. ‘Geen verhalenboeken.’
‘Mama had altijd haar verhalenboek.’ Ben was uit eigen beweging op de grond gaan zitten. Hij trok de hak van zijn schoen door de harde aarde van de bosbodem en wierp een wolk van stof en gruis op. ‘Ze schreef er altijd in. Zei dat het haar levensverhaal was. Zei dat het belangrijk was voor iemand.’
‘Ja, nou, we hebben het niet, dus zo belangrijk kan het niet zijn.’
Nog meer schrapen, nog meer stof. ‘Maar ze zei dat het belangrijk was. Ze zei dat iemand het op een dag zou willen lezen en er geld voor zou geven.’
‘Ja.’ Donna had een peuk opgestoken en negeerde de jongen. Zo ongeveer iedereen die ze kende dacht dat zijn of haar eigen levensverhaal fascinerend was. Dat het zo uniek was dat iemand er een hoop geld voor zou neerleggen. Nou, Donna had wel meer van die ellendige levensverhalen gelezen en wist dat er niets unieks aan was. Bij WHSmith hadden ze er een hele afdeling vol mee. Tragische levens. Waarom zou je willen lezen over het tragische leven van een ander? Losers.
Maar het was ook eigenlijk geen wonder dat Faith dat van haar had willen schrijven. Er ging waarschijnlijk een hoop geld om in die branche.
‘Daar ging ze naartoe, hè?’ Ben was opgehouden door het zand te schrapen. Hij keek Donna aan. ‘Toen ze wegging. Ze ging haar verhalenboek verkopen.’
Donna had op het punt gestaan een of ander nietszeggende reactie te geven, zelfs zonder adem vrij te maken tijdens het roken. Maar ze hield zich in en dacht na over wat hij had gezegd.
‘Heeft ze dat tegen je gezegd? Dat ze haar verhalenboek ging verkopen?’
Ben knikte, met zijn hoofd omlaag, opnieuw gefascineerd door het stof.
Donna bewoog zich niet. Ze staarde recht voor zich uit en dacht na. Over wat die jongen had gezegd. Over wat het betekende. Over alle vage verhalen die Faith haar had verteld toen ze samenwoonden: haar jeugd, haar ontsnapping, haar leven met Ben. Alle toespelingen die ze had gemaakt over haar plan als ze dronken en stoned was, dat ze wraak zou nemen en daarbij ook nog geld zou verdienen. Als ze weer nuchter was, deed ze alsof ze er geen woord over had gezegd. Maar dat ze er niets over had gezegd, betekende nog niet dat ze niets had gedaan…
Donna liet haar peuk vallen en trapte hem uit. ‘Vertel eens over dat boek, Ben. Vertel me er alles over…’
En dat had hij gedaan. Zo veel als hij had geweten. En daarom waren ze nu weer bij haar huis.
Een paar dagen geleden zou Donna hebben gezegd dat dat boek niet bestond. Of als het al bestond, dat het een of ander verzonnen verhaaltje van Faith was. Maar na wat ze had meegemaakt, de angst die ze had doorstaan, het verlies… was ze nu bereid om alles te geloven.
Ze vond een parkeerplek in de buurt van haar huis, parkeerde de auto. Keek de straat door. In beide richtingen. Niets wat verdacht leek. Niets wat politie schreeuwde. Ze had genoeg surveillances gezien – was er vaak genoeg bij opgepakt – om te weten waar ze op moest letten. En ze ging prat op haar intuïtie. Ze wist precies met welke klant ze mee kon gaan, welke ze moest dumpen als ze een slecht gevoel over hem kreeg, als ze dacht dat hij haar pijn zou doen of zou weigeren te betalen. En ze had altijd gelijk. Altijd. Maar ze zag niets op straat. Niets – en niemand – waarvan haar zenuwen gingen tintelen.
Ze zette de motor af en wendde zich tot Ben. ‘Oké, jochie. Waar bewaarde je moeder dat boek, weet je dat?’
Hij schudde zijn hoofd. Toen dacht hij even na. Hij kneep zijn ogen tot spleetjes en probeerde iets te bedenken. Wat lief, dacht Donna. Hij wilde echt helpen. ‘Mijn kamer,’ zei hij uiteindelijk. ‘Of die van jou en mama.’
‘Oké.’ Nog een blik langs de straat. ‘Blijf jij hier. Blijf laag in je stoel zitten, praat met niemand. Laat niemand weten dat je hier bent, oké? Hou je gewoon zo stil mogelijk.’
‘Maar ik wil met je mee.’
‘Dat weet ik, knul, maar het is beter als je hier blijft.’
‘Zitten er misschien mannen binnen te wachten?’ Angst in zijn stem.
Jezus, dacht ze, ik hoop van niet. ‘Nee,’ zei ze, hopelijk met meer vertrouwen dan ze voelde. ‘Ik blijf niet lang weg. Zodra ik dat boek heb, kom ik weer naar buiten.’
‘Want ik ben sterk. Als ze je aanvallen, zal ik je verdedigen. Echt waar.’
Donna keek naar de jongen. Ze zag angst op zijn gezicht, maar ook moed. Hij had zijn moeder verloren. Hij wilde haar niet ook nog verliezen. Er gingen allerlei emoties door Donna heen. Verlies. Verantwoordelijkheid. Beschermingsdrang. Ze had zich nog nooit zo gevoeld. Alle dingen die ze had geprobeerd te vermijden, waar ze immuun voor had willen blijven. Hier, nu, allemaal tegelijk. Ze wist niet meer hoe ze het had.
Ze deed haar jas open. Het keukenmes glinsterde. ‘Ik heb dit nog. Maak je geen zorgen. Hou jij je maar gedeisd hier. Ik ben zo terug.’ Ze overwoog hem een kus te geven, deed het niet. Daar was ze nog niet klaar voor. Ook al zei haar hart van wel.
Donna stak snel de straat over, zocht de voordeursleutel op en, na nog een korte blik om zich heen, was binnen, met de deur achter haar dicht. Ze ging er met haar rug tegenaan staan en luisterde. Niets. Alleen het geluid van de straat buiten en haar eigen zware ademhaling.
Ze keek in de woonkamer. Nog precies zoals ze hem had achtergelaten. Of dat leek althans zo. Ze keek naar kleine dingen, prulletjes, tijdschriften, dingen waarvan alleen zij zou weten waar ze precies hoorden te staan, op zoek naar aanwijzingen dat er iemand was geweest die dingen had verplaatst en had geprobeerd dat niet te laten opvallen. Ze zag niets ongewoons. Vervolgens ging ze naar boven. Naar hun slaapkamer.
Háár slaapkamer. Daar moest ze nog aan wennen.
Ze bleef staan en keek om zich heen. Er voelde iets niet goed. Ze wist niet wat, maar er klopte iets niet. Met haar hand op het mes in haar zak stapte ze de kamer in. Ze liep naar de ladekast en opende de bovenste la. De ondergoedla die ze met Faith deelde.
Met Faith hád gedeeld.
Het ondergoed dat ze erin stopten, werd altijd netjes opgerold. Nu lag alles door elkaar.
Ze keek boven op de kast en zag vingerafdrukken in het stof. Schone vegen, klein maar onmiskenbaar, waardoor ze wist dat hier iemand was geweest. Ze opende de tweede la. Hetzelfde als de eerste: alles door elkaar gegooid.
Ze opende de derde. Netjes. Zoals ze hem had achtergelaten.
Ze schoof de la weer dicht en dacht na. Twee overhoopgehaalde laden en één nette. Iemand had iets gezocht. Waarschijnlijk hetzelfde als zij: het boek. En ze waren gestopt. Wat twee dingen kon betekenen. Ofwel ze hadden het gevonden, en dan waren ze nu vast weg, of…
Ze zochten het nog steeds.
En zij had ze gestoord.
Donna draaide zich om en probeerde het mes uit haar jaszak te halen. Te langzaam. Een arm greep haar om de nek en trok haar omlaag; een hand duwde haar arm achter haar rug omhoog tegen haar schouderbladen. Ze voelde haar botten kraken.
‘Je dacht dat je me kon naaien, hè? Dacht dat je slimmer was dan ik, of niet, smerige teef?’ Nog een ruk aan haar arm. ‘Voel je je nog steeds zo slim?’
Donna wist wie dit was. Dat kreng van een politieagente.
Ze duwde haar arm verder omhoog.
Donna gilde.