1-8-2010 16-05-05_0527.jpg

 

Van Terry Goodkind zijn verschenen:

De Aflossing (Proloog van de Wetten van de Magie)

De Eerste Wet van de Magie

De Tweede Wet van de Magie

De Derde Wet van de Magie

Tempel der Winden (De Vierde Wet van de Magie)

Ziel van het Vuur (De Vijfde Wet van de Magie)

Zuster van de Duisternis (De Zesde Wet van de Magie)

Zuilen der Schepping (De Zevende Wet van de Magie)

Het Weerloze Rijk (De Achtste Wet van de Magie)

Ketenvuur (De Negende Wet van de Magie)

Fantoom (De Tiende Wet van de Magie)

De Ongeschreven Wet (De Elfde Wet van de Magie)


 

Terry Goodkind

1-8-2010 17-45-20_0529.jpg

De Aflossing

Proloog van De Wetten van de Magie

 

Luitingh Fantasy

Voor Danny Baror, mijn vurige pleitbezorger in verre landen.

De Aflossingis eerder verschenen in de bundel Legenden I onder de titel Bottenschuld.

Zesde druk

© Terry Goodkind 2001

Published in agreement with the author,

c/o Baror International, Inc., Armonk, New York, U.S.A.

All rights reserved

© 2003, 2008 Nederlandse vertaling

Uitgeverij Luitingh ~ Sijthoff B.V., Amsterdam

Alle rechten voorbehouden

Oorspronkelijke titel: Debt of Bones

Vertaling: Josephine Ruitenberg

Omslagontwerp: Karel van Laar

Omslagillustratie: Ciruelo

isbn978 90 245 5648 9

nur334

www.boekenwereld.com &www.dromen-demonen.nl


 

VOORWOORD   VAN   DE   AUTEUR

1-8-2010 17-45-20_0529.jpg

De Aflossingbood me de welkome gelegenheid voor een korte onderbreking van mijn werk aan De Wet­ten van de Magie, om een op zichzelf staande korte roman te schrijven die dieper ingaat op het leven van een van de personages uit die serie waarover ik altijd meer heb willen schrijven. Als ik schrijf over de men­selijke thema's die belangrijk voor me zijn, zit er vaak meer aan het verhaal vast dan ik in het betreffende boek kan uitdiepen; verhalen over gebeurtenissen uit het verleden of het ontstaan van bepaalde situaties.

Dit verhaal werpt licht op zo'n gebeurtenis uit het ver­leden.

Hoe zijn de ondoordringbare: grenzen tussen de ver­schillende landen eigenlijk-ontstaan? Wat kan er tot zo'n enorme gebeurtenis hebben geleid? Dit is het on­bekende verhaal over de oorsprong van de grenzen, maar tegelijk is het veel meer.

Ik schrijf graag verhalen die zich afspelen op plekken waar ik zou willen zijn en die gaan over mensen die ik bewonder. Ik houd ervan om te schrijven over perso­nages die we uit ons eigen leven herkennen, mensen met wie we ons gemakkelijk kunnen identificeren en die we begrijpen, en ook over mensen die we graag zouden le­ren kennen. Bovenal moeten de personages voor me gaan leven terwijl ik schrijf. Ze moeten levensecht zijn. Net als in de onze, kunnen ook in hun wereld indivi­duen, hoe hulpeloos ze zich ook voelen, soms een keu­ze maken die de wereld verandert, en niet altijd ten goe­de.

Daar gaat dit verhaal over.

Ik wilde vertellen over een dergelijk individu, Abby, een jonge vrouw die aan anderen is overgeleverd en mach­teloos staat tegenover krachten die ze niet helemaal be­grijpt, laat staan beheerst, en die wanhopig op zoek is naar hulp.

Het is ook het verhaal van Zedd als jongeman, die het toppunt van zijn kracht bereikt en zich in het centrum bevindt van een zware strijd om de toekomst van zijn volk en de rest van de wereld. Hij kan beschikken over leven en dood, maar hij is niet bij machte de wens te vervullen van een vrouw die zijn hulp nodig heeft, noch die van hemzelf. Dan is er nog het ongewisse lot van een klein kind. Gedragen op een verraderlijke wind komt er een vrouw die een bottenschuld wil laten af­lossen.

Ik wil dat de lezers zich afvragen wat zij zouden doen als ze voor dezelfde keuzes stonden als Abby en Zedd. Welke beslissing zouden zij nemen?

Dit verhaal gaat niet alleen over het ontstaan van de grenzen, maar ook over de dageraad van de wereld waarin Richard en Kahlan geboren zullen worden.

 

Terry Goodkind


 

Afbeelding8


 

1-8-2010 17-45-20_0529.jpg

'Wat heb je in die zak, liefje? '

Abby keek naar een zwerm trompetzwanen in de verte; sierlijke witte vlekjes tegen de donker oprijzen­de muren van de Burcht, die hun oneindige reis maakten langs borstweringen, bolwerken, torens en bruggen die door de laagstaande zon werden verlicht. De sinistere ko­los die de Burcht was, had de hele dag dat Abby had ge­wacht, de indruk gemaakt terug te staren. Ze wendde zich tot de gebogen oude vrouw die voor haar stond.

'Sorry, vroeg u me iets?'

'Ik vroeg wat je in je zak hebt.' Terwijl de vrouw naar haar opkeek, likte ze met de punt van haar tong door het gat waar een tand ontbrak. 'Iets kostbaars?'

Abby drukte de jutezak tegen zich aan en deinsde een beetje terug van de grijnzende vrouw. 'Alleen wat spul­letjes, niets bijzonders.'

Een officier marcheerde, gevolgd door een troep se­condanten, adjudanten en wachten, onder het zware valhek door dat dreigend voor hen uit hing. Abby en de andere smekelingen die bij het begin van de stenen brug stonden te wachten, gingen verder opzij, hoewel de soldaten meer dan genoeg ruimte hadden om te pas­seren. De officier keek grimmig en zonder iets te zien voor zich uit, zonder de groet te beantwoorden van de bewakers van de brug, die hun vuist tegen hun wa­penrusting sloegen op de plek van hun hart.

De hele dag lang hadden er militairen uit verschillende staten en leden van de burgerwacht van de grote stad Aydindril die in de diepte lag, af en aan gelopen naar de Burcht.

Sommigen hadden er verreisd uitgezien. Anderen droe­gen uniformen die nog vuil waren van de modder, het roet en het bloed van pas geleverde veldslagen. Abby had zelfs twee officieren gezien uit de staat waar ze van­daan kwam, Pendisaan. Ze hadden haar nauwelijks meer dan jongens geleken, maar jongens van wie het dunne laagje vernis van de jeugd te snel afbladderde, als een slang die zijn huid te vroeg afwerpt, waardoor de te voorschijn komende volwassenheid beschadigd is. Abby had zo'n enorm aantal belangrijke mensen gezien dat ze het nauwelijks kon geloven: tovenaressen, raads­lieden, en zelfs een Belijdster die uit het Paleis van de Belijdsters in de stad naar boven was gekomen. Op weg naar de Burcht was er in de kronkelige weg nauwelijks een bocht geweest die Abby geen uitzicht had geboden op de schitterende pracht van het witte stenen Paleis van de Belijdsters. Daar zetelde de federatie van het Middenland, onder leiding van de Biechtmoeder zelf, en de Belijdsters woonden er.

Abby had in haar hele leven maaréén keer eerder een Belijdster gezien. De vrouw was bij Abby's moeder op bezoek gekomen, en Abby, die toen nog geen tien jaar oud was, had haar ogen niet kunnen afhouden van het lange haar van de Belijdster. Behalve haar moeder was er geen enkele vrouw in Abby's kleine geboorteplaats­je Nijnvoorde belangrijk genoeg om haar tot op haar schouders te hebben. Abby's eigen fijne donkerbruine haar bedekte haar oren, maar meer ook niet.

Toen ze op weg naar de Burcht door de stad was ge­komen, was het moeilijk voor haar geweest om niet te staren naar adellijke vrouwen met haar tot op hun schouders en zelfs iets langer. Maar de Belijdster die naar de Burcht ging, en gekleed was in de eenvoudige zwarte satijnen Belijdsters jurk, had haar dat tot hal­verwege haar rug kwam.

Abby wilde dat ze wat beter had kunnen kijken naar het zeldzame schouwspel van zulk weelderig lang haar en de vrouw die belangrijk genoeg was om het te be­zitten, maar ze had zich met de rest van het gezelschap bij de brug op een knie laten zakken, en net als de an­deren had ze het niet gedurfd om haar gebogen hoofd op te heffen om te kijken, uit angst dat ze de blik van de ander zou ontmoeten. Er werd gezegd dat het be­antwoorden van de blik van een. Belijdster je je verstand kon kosten als je geluk had, en je ziel als je pech had. Hoewel Abby's moeder had gezegd dat dat niet waar was, dat zo'n vrouw alleen door je opzettelijk aan te raken zoiets kon bewerkstelligen, durfde Abby de ver­halen vandaag minder dan ooit te testen.

De oude vrouw voor haar, gekleed in een donkere omslagdoek en gelaagde rokken waarvan de bovenste met henna was geverfd, keek hoe de militairen langsliepen en boog zich toen naar haar over.

'Je kunt maar beter een bot meenemen, liefje. Ik heb gehoord dat er in de stad mensen zijn die je het soort bot kunnen verkopen dat je nodig hebt, en voor een redelijke prijs. Tovenaars nemen geen gezouten varkensvlees aan als betaling. Ze hebben al genoeg gezouten varkensvlees.' Ze keek even langs Abby naar de anderen en zag dat die allemaal met hun eigen zaken bezig waren. 'Je kunt je spullen maar beter verkopen en hopen dat je genoeg hebt om een bot te kopen. Tovenaars hebben geen behoefte aan wat een plattelandsmeisje ze brengt. Hulp van een tovenaar krijg je niet zomaar.' Ze wierp een blik op de ruggen van de militairen, die de andere kant van de brug had­den bereikt. 'Zelfs degenen die hun bevelen opvolgen niet, zo te zien.'

'Ik wil alleen maar met ze praten. Dat is alles.'

'Voor gezouten varkensvlees praten ze niet eens met je, heb ik gehoord.' Ze keek naar Abby's hand, waarmee ze probeerde de gladde ronde vorm onder het jute te bedekken. 'Of voor een kruik die je hebt gemaakt. Is dat het, liefje?' Ze sloeg haar bruine ogen op, in een gerimpeld leren masker, en keek haar plotseling na­drukkelijk en ernstig aan. 'Een kruik?'

'Ja,' zei Abby. 'Een kruik die ik heb gemaakt.'

De vrouw glimlachte sceptisch en duwde een lokje kort grijs haar terug onder de wollen sjaal die ze om haar hoofd droeg. Haar knokige vingers sloten zich rond het smokwerk aan de onderarm van Abby's karmozijnro­de jurk en trokken haar arm een beetje omhoog om te kijken.

'Misschien zou je het bedrag voor een goed bot kun­nen krijgen voor je armband.'

Abby keek even naar de armband, die gemaakt was van twee metaaldraden, die om elkaar heen waren gedraaid tot aaneen gekoppelde cirkels.

'Die heb ik van mijn moe­der gekregen. Hij heeft alleen voor mij waarde.'

Langzaam verscheen er een glimlach op de gebarsten lippen van de vrouw.

'De geesten geloven dat er geen grotere kracht is dan de wil van een moeder om haar kind te beschermen.'

Abby trok zachtjes haar arm terug. 'De geesten weten dat dat waar is.'

Ze voelde zich ongemakkelijk onder de onderzoeken­de blikken van de plotseling zo praatgrage vrouw en zocht naar een veilige plek om haar blik op te richten. Ze werd duizelig als ze in de gapende kloof onder de brug keek en ze had er genoeg van om de Tovenaars­burcht te zien, dus deed ze alsof haar aandacht ergens door werd getrokken als excuus om zich om te draai­en naar de samenscholing van mensen, voornamelijk mannen, die met haar bij het begin van de brug ston­den te wachten. Ze hield zichzelf bezig met het op­knabbelen van de laatste korst van het brood dat ze be­neden op de markt had gekocht voordat ze naar de Burcht was gekomen.

Abby voelde zich niet op haar gemak als ze met vreem­den praatte. Ze had in haar hele leven nog niet zoveel mensen gezien, laat staan mensen die ze niet kende. Ze kende iedereen in Nijnvoorde. De stad had haar ner­veus gemaakt, maar niet zo nerveus als de Burcht, die er op deze berg boven uittorende, en die maakte haar weer minder nerveus dan haar reden om hier te komen. Ze wilde alleen maar naar huis. Maar er zou geen huis zijn, in elk geval niets om naar terug te gaan, als ze dit niet deed.

Alle ogen gingen in de richting van het hoefgeklepper dat van onder het valhek klonk. Enorme paarden, al­lemaal donkerbruin of zwart en groter dan Abby ooit had gezien, kwamen op hen af denderen. Mannen ge­huld in glanzende borstplaten, maliënkolders en leer, van wie de meesten een lans of een stok met een lange vaandel van een hoge functie of rang droegen, gaven hun rijdieren de sporen. Ze wierpen stof en grind op terwijl ze met steeds hogere snelheid over de brug ga­loppeerden, een woeste storm van kleur en fonkelend metaal die langs raasde. Sandariaanse lansiers, volgens de beschrijvingen die Abby had gehoord. Ze vond het moeilijk zich een vijand voor te stellen met genoeg moed om het op te nemen tegen dit soort mannen.

Haar maag kneep zich samen. Ze besefte dat ze zich dat niet hoefde voor te stellen en dat ze geen reden had om haar hoop te vestigen op dappere mannen zoals die lansiers. Haar enige hoop was de tovenaar, en die hoop begon ze te verliezen terwijl ze hier stond. Er zat niets anders op dan te wachten.

Abby draaide zich net op tijd terug naar de Burcht om een majestueuze vrouw in een eenvoudig gewaad door de opening in de dikke stenen muur naar buiten te zien schrijden. Haar bleke huid werd nog benadrukt door het steile donkere haar, dat ze met een scheiding in het midden droeg en dat gemakkelijk tot op haar schou­ders kwam. Sommige mannen hadden gefluisterd bij de aanblik van de Sandariaanse officieren, maar toen ze de vrouw zagen, werd iedereen stil. De vier soldaten aan het begin van de stenen brug gingen opzij voor de vrouw toen ze naar de smekelingen toe liep.

'Een tovenares,' fluisterde de oude vrouw tegen Abby.

Abby had de oude vrouw niet nodig om te weten dat het een tovenares was. Ze herkende het eenvoudige vlassen gewaad, bij de hals versierd met gele en rode kralen, die waren opgenaaid in het patroon van de ou­de symbolen van het beroep. In sommige van haar vroegste herinneringen zat ze bij haar moeder op de arm en raakte ze dat soort kralen aan.

De tovenares knikte de mensen toe en glimlachte toen.

'Neemt u ons alstublieft niet kwalijk dat we u hier de hele dag hebben laten wachten. Het is geen gebrek aan eerbied en niet onze gewoonte, maar we hebben het zo druk met de oorlog dat dit soort dingen helaas onver­mijdelijk is. We hopen dat niemand aanstoot heeft ge­nomen aan het oponthoud.'

De menigte mompelde dat ze dat niet hadden gedaan.

Abby betwijfelde of ook maar een van hen brutaal ge­noeg was om het tegendeel te beweren.

'Hoe verloopt de oorlog?' vroeg een man achteraan.

De tovenares vestigde haar kalme blik op hem.

'Met de zegen van de goede geesten zal er snel een eind aan ko­men.'

'Mogen de geesten beslissen dat D'Hara wordt ver­pletterd,' wenste de man.

Zonder te reageren nam de tovenares de gezichten op die haar aankeken, om te zien of iemand anders nog iets wilde zeggen of vragen. Dat was niet het geval.

'Komt u dan alstublieft met mij mee. De raadsverga­dering is afgelopen, en een paar tovenaars zullen de tijd nemen om u allemaal te woord te staan.'

Toen de tovenares zich omdraaide naar de Burcht en zich in beweging zette, beenden drie mannen langs de smekelingen naar voren en namen een plek in voor in de rij, net voor de oude vrouw. De vrouw greep een van hen bij een fluwelen mouw.

'Wie denken jullie wel dat jullie zijn,' snauwde ze, 'om voor me te gaan lopen, terwijl ik hier al de hele dag ben?'

De oudste van de drie, die gekleed was in een kostbaar donkerpaars gewaad met een contrasterende rode stof langs de binnenkant van de splitten in de mouwen ge­naaid, zag eruit als een edelman met zijn twee raads­lieden, of misschien lijfwachten. Hij keek de vrouw dreigend aan.

'Je vindt het toch niet erg?'

Het klonk Abby helemaal niet als een vraag in de oren. De oude vrouw trok haar hand terugen zweeg.

De man, wiens grijze haar op zijn schouders krulde, wierp een blik op Abby. Zijn half dichte ogen fonkel­den uitdagend. Ze slikte en zei niets. Zij had ook geen bezwaar, in elk geval geen bezwaar dat ze wilde uiten. Misschien was de edelman wel belangrijk genoeg om ervoor te zorgen dat haar een audiëntie geweigerd zou worden. Ze kon het zich niet veroorloven dat risico te lopen nu ze zover was gekomen.

Abby werd afgeleid door een tintelend gevoel dat af­komstig was van de armband. Zonder te kijken liet ze haar vingers over de pols van de hand gaan waarmee ze de zak vasthield. De armband van metaaldraad voelde warm aan. Dat was niet meer gebeurd sinds haar moeder was gestorven. In de aanwezigheid van zoveel magie als hier bijeen was, verbaasde het haar niet echt. De menigte zette zich in beweging om de tovenares te volgen.

'Gemeen zijn ze,' fluisterde de vrouw over haar schou­der. 'Zo gemeen als een winternacht, en net zo koud.'

'Die mannen?' fluisterde Abby terug.

'Nee.' De vrouw gebaarde met haar hoofd. 'Tovena­ressen. Tovenaars ook. Iedereen die met de gave van magie is geboren. Ik hoop voor je dat je iets belangrijks in die zak hebt, anders kunnen de tovenaars je weleens in stof veranderen, enkel en alleen omdat ze daar ple­zier in hebben.'

Abby trok haar zak stevig tegen zich aan. Het ge­meenste dat haar moeder in haar hele leven had ge­daan, was sterven voordat ze haar kleindochter had kunnen zien.

Abby slikte de behoefte om te gaan huilen weg en bad tot de goede geesten dat de oude vrouw het bij het ver­keerde eind had over tovenaars, en dat die net zo be­gripvol waren als tovenaressen. Ze bad ook om vergif­fenis, dat de goede geesten het zouden begrijpen.

Abby deed haar best een kalme indruk te blijven ma­ken, ook al was haar binnenste onrustig. Ze drukte een vuist tegen haar buik. Ze bad om sterkte. Zelfs hierin bad ze om sterkte.

De tovenares, de drie mannen, de oude vrouw, Abby en de rest van de smekelingen liepen onder het enorme ijzeren valhek door het terrein van de Burcht op. Bin­nen de dikke buitenmuur ontdekte Abby tot haar verrassing dat de lucht warm was. Buiten was het een kil­le herfstdag geweest, maar binnen was de lucht zo fris en aangenaam als in de lente.

De weg de berg op, de stenen brug over de kloof en dan de doorgang onder het valhek door, dat leek de enige toegangsweg tot de Burcht te zijn, tenzij je kon vliegen. De met grind overdekte binnenplaats werd om­sloten door hoog oprijzende muren van donker steen met hoge ramen erin. Er kwamen enkele deuren uit op de binnenplaats en voor haar uit liep een pad als een tunnel dieper de Burcht in.

Ondanks de warme lucht raakte Abby tot op het bot verkild door de plek. Ze was er niet zeker van dat de oude vrouw ongelijk had met haar opmerking over to­venaars. Het leven in Nijnvoorde was ver verwijderd geweest van tovenaarszaken.

Abby had nog nooit een tovenaar gezien en kende ook niemand die dat wel had gedaan, behalve haar moeder. En haar moeder had nooit over hen gesproken, behal­ve om haar te waarschuwen dat als het om tovenaars ging, je zelfs niet kon vertrouwen op wat je met je ei­gen ogen zag.

De tovenares nam hen mee vier granieten treden op, die in de loop der eeuwen glad waren gesleten door on­telbare voetstappen, door een deuropening onder een latei van roze bespikkeld zwart graniet, de Burcht zelf in. De tovenares stak in het donker een arm op en veeg­de de duisternis opzij. Lampen langs de muur begon­nen te branden.

Het was een eenvoudige vorm van magie, geen erg in­drukwekkende demonstratie van de gave, maar een paar mensen achter haar begonnen bezorgd te fluiste­ren terwijl ze door de brede gang liepen.

Abby dacht: als dit toverkunstje hun al angst aanjaagt, kunnen ze beter niet bij tovenaars op bezoek gaan.

Ze liepen over de verzonken vloer van een voorvertrek dat imposanter was dan Abby zich zelfs maar had kun­nen voorstellen. Rondom stonden roodmarmeren zui­len waarop bogen onder balkons rustten. In het mid­den van de ruimte spoot een fontein water tot hoog boven hun hoofd. Het water viel terug en liep dan als een waterval via een opeenvolging van steeds groter wordende schelpvormige bassins naar beneden. Offi­cieren, tovenaressen en allerlei anderen zaten eromheen op witmarmeren banken of stonden in kleine groepjes bij elkaar, en iedereen was verdiept in schijnbaar ern­stige gesprekken, aan het gehoor onttrokken door het geluid van het water.

In een veel kleinere ruimte daarachter gebaarde de to­venares dat ze moesten gaan zitten op een rij van ei­kenhouten banken, versierd met houtsnijwerk, die langséén muur stonden. Abby was doodmoe en blij dat ze eindelijk kon gaan zitten.

Het licht dat door ramen boven de banken scheen, viel op drie tapijten die aan de hoge muur tegenover hen hingen. De drie bedekten samen bijna de hele muur en vormdeneen voorstelling van een grote optocht door een stad. Abby had nog nooit zoiets gezien, maar door de angsten die door haar gedachten denderden, beleef­de ze zelfs weinig plezier aan de aanblik van zo'n ma­jestueus tafereel.

In het midden van de roomkleurige marmeren vloer wasmet koperdraad een cirkel met een vierkant erin inge­legd, waarvan de hoeken de cirkel raakten. In het vier­kant lag nog een cirkel, precies groot genoeg om de zij­kanten van het vierkant te raken. In die binnenste cirkel was een achtpuntige ster afgebeeld. Van de punten van de ster liepen lijnen als stralen naar buiten, door de bei­de cirkels heen, en vier van de acht lijnen deelden een hoek van het vierkant in tweeën.

Het patroon, dat een Gratie heette, werd vaak door mensen met de gave getekend. De buitenste cirkel sym­boliseerde het begin van de oneindigheid van de gees­tenwereld daarbuiten. Het vierkant stond voor de grens die de geestenwereld - de onderwereld, de wereld van de doden - scheidde van de binnenste cirkel, die stond voor de grenzen van de wereld van het leven. In het midden van alles was er de ster, die het Licht symboli­seerde, de Schepper.

Het was een voorstelling van het continuüm van de gave: van de Schepper, door het leven; en bij de dood de grens overschrijdend naar de eeuwigheid, met de geesten in de onderwereld, het rijk van de Wachter.

Maar het symboliseerde ook hoop: de hoop om van de geboorte af, gedurende het hele leven en daarna, in de onderwereld, in het Licht van de Schepper te blij­ven.

Men zei dat alleen de geesten van mensen die in het le­ven zeer slecht waren geweest in de onderwereld het Licht van de Schepper ontzegd zou worden.

Abby wist dat ze veroordeeld zou zijn tot een eeuwigheid bij de Wachter van de duisternis in de onderwereld. Ze had geen keus.

De tovenares vouwde haar handen.

'U zult een voor een worden opgehaald door een assistent, en daarna door een tovenaar te woord worden gestaan. De oor­log is op een hoogtepunt; houd uw verzoek alstublieft kort.' Ze keek de rij mensen af. 'Vanuit een oprecht plichtsgevoel jegens degenen die we dienen staan de to­venaars smekelingen te woord, maar probeert u alstu­blieft te begrijpen dat individuele wensen vaak nadelig zijn voor het algemeen welzijn. Door de tijd te nemen oméén persoon te helpen, wordt vele anderen hulp ont­zegd. De afwijzing van een verzoek is dus geen afwij­zing van uw behoefte, maar de erkenning van een gro­tere behoefte. In vredestijd komt het zelden voor dat tovenaars de beperkte verlangens van smekelingen in­willigen. In een tijd als deze, een tijd van een grote oor­log, is het bijna ongekend. Begrijpt u alstublieft dat dat niets te maken heeft met wat we zouden wensen, maar dat het puur een kwestie van noodzaak is.'

Ze keek naar de rij smekelingen, maar zag niemand die bereid was zijn of haar doel op te geven. Abby zeker niet.

'Goed. We hebben twee tovenaars die op dit moment beschikbaar zijn om smekelingen te ontvangen. We zul­len u allen naar een van hen toe brengen.'

De tovenares draaide zich om om weg te lopen.

Abby stond op.

'Alstublieft, mevrouw, mag ik iets zeggen?'

De tovenares keek Abby aan met een blik die haar on­zeker maakte.

'Zeg het maar.'

Abby deed een stap naar voren.

'Ik moet de Eerste To­venaar zelf spreken. Tovenaar Zorander.'

Er werd een wenkbrauw opgetrokken.

'De Eerste To­venaar heeft het erg druk.'

Abby stak haar hand in haar zak en trok de halslijn van het gewaad van haar moeder te voorschijn. Ze stap­te in het midden van de Gratie en kuste de rode en ge­le kralen langs de hals.

'Ik ben Abigail, dochter van Heisa. Op de Gratie en de ziel van mijn moeder, ik moet tovenaar Zorander spre­ken. Alstublieft. Ik ben niet voor een kleinigheidje ge­komen. Er staan levens op het spel.'

De tovenares keek toe hoe de rand met kralen weer in de zak werd geduwd.

'Abigail, dochter van Heisa.' Ze sloeg haar ogen op en ontmoette de blik van Ab­by. 'Ik zal uw woorden overbrengen aan de Eerste To­venaar.'

'Mevrouw.' Abby draaide zich om en zag dat de oude vrouw ook was gaan staan. 'Ik zou ook graag de Eer­ste Tovenaar spreken.'

De drie mannen stonden op. De oudste, die de leiding leek te hebben, wierp de tovenares een blik toe die zo verstoken was van enige nederigheid dat hij grensde aan minachting. Zijn lange grijze haar viel naar voren over zijn fluwelen gewaad toen hij de rij zittende mensen af­keek, hen schijnbaar uitdagend op te staan. Toen nie­mand dat deed, richtte hij zijn aandacht weer op de to­venares.

'Ik zal tovenaar Zorander spreken.'

De tovenares nam alle mensen op die waren gaan staan en keek toen de rij smekelingen op de banken langs.

'De Eerste Tovenaar heeft een naam verworven: de wind van de dood. Hij wordt door velen van ons niet minder gevreesd dan door onze vijanden. Zijn er nog anderen die het lot willen tarten?'

Geen van de mensen die op de banken zaten, had de moed haar felle blik te beantwoorden. Ze schudden al­lemaal zwijgend het hoofd.

'Wacht u dan alstublieft,' zei ze tegen de zittenden. 'Er zal snel iemand komen om u naar een tovenaar te brengen.' Ze keek weer naar de vijf mensen die stonden. 'Bent u hier allemaal heel, heel zeker van?'

Abby knikte. De oude vrouw knikte. De edelman keek dreigend.

'Goed dan. Kom maar mee.'

De edelman en zijn twee metgezellen gingen voor Ab­by lopen. De oude vrouw leek tevreden met een plek achteraan. Ze werden dieper de Burcht in geleid, door smalle gangen en brede galerijen, sommige donker en sober en andere van een verbazingwekkende pracht. Overal waren soldaten van de burgerwacht; ze droegen rode tunieken, afgezet met zwart, over hun borstplaten of maliënkolder. Allemaal waren ze zwaarbewapend, met zwaarden of strijdbijlen, allemaal hadden ze een mes, en velen droegen ook nog een speer met stalen weerhaken onder de punt.

Boven aan een brede wit marmeren trap liepen de ste­nen leuningen opzij uit in spiralen en lag een ruimte met warme eiken lambriseringen. Aan enkele van de vooruitspringende panelen zaten lampen met glanzend gepoetste zilveren reflectoren bevestigd. Op een tafel met drie poten stond een dubbele lamp met twee ge­slepen lampenglazen, en de twee vlammetjes voegden hun licht toe aan de zachte gloed van de reflectorlampen. Een dik tapijt met sierlijke blauwe patronen be­dekte bijna de hele houten vloer.

Aan weerszijden van een dubbele deur stond een van de onberispelijk geklede leden van de burgerwacht. Bei­de mannen waren reusachtig. Ze zagen eruit alsof ze heel goed in staat waren alle problemen het hoofd te bieden die de trap op zouden kunnen komen.

De tovenares knikte naar het tiental gecapitonneerde leren stoelen dat in vier groepjes was verdeeld.

Abby wachtte totdat de anderen in twee van de groepjes wa­ren gaan zitten en ging toen zelf apart zitten. Ze zette de zak op haar schoot en legde haar handen over de inhoud ervan.

De tovenares rechtte haar rug.

'Ik zal de Eerste Tove­naar vertellen dat er smekelingen zijn die hem wensen te spreken.'

Een bewaker opende een van de dubbele deuren voor haar. Toen ze in de grote ruimte daarachter verdween, ving Abby er een glimp van op. Ze kon zien dat de ruimte goed verlicht was door dakramen met glazen vensters. Er waren nog meer deuren in het grijze steen van de muren. Voordat de deur sloot, kon Abby ook nog een aantal mensen zien, zowel mannen als vrou­wen, dat haastig heen en weer liep.

Abby zat met haar rug naar de oude vrouw en de drie mannen toe, en streek doelloos over de zak in haar schoot. Ze was niet bang dat de mannen tegen haar zouden gaan praten, maar ze wilde niet met de vrouw praten; dat leidde maar af. Ze bracht de tijd door met in haar hoofd te repeteren wat ze van plan was te zeg­gen tegen tovenaar Zorander.

Tenminste, dat probeerde ze te doen. Eigenlijk kon ze alleen maar denken aan wat de tovenares had gezegd, dat de Eerste Tovenaar de wind van de dood werd ge­noemd, niet alleen door de D'Haranen, maar ook door zijn eigen mensen van het Middenland. Abby wist dat dat geen sprookje was om smekelingen weg te houden bij een man die het druk had. Abby had zelf mensen horen fluisteren over hun grote tovenaar, 'de wind van de dood'. Er had angst doorgeklonken in die woorden. D'Hara had een goede reden om deze man als hun vij­and te vrezen; hij had talloze D 'Haraanse troepen ver­nietigd, had Abby gehoord. Maar als ze het Middenland niet waren binnengevallen, vastbesloten het te veroveren, zouden ze de hete wind van de dood na­tuurlijk niet hebben gevoeld.

Als ze niet waren binnengevallen, had Abby niet hier in de Tovenaarsburcht gezeten. Dan zou ze thuis zijn, met iedereen van wie ze hield veilig om zich heen.

Abby merkte het vreemd tintelende gevoel van de arm­band weer op. Ze ging er met haar vingers overheen en voelde zijn ongebruikelijke warmte. Zo dicht bij ie­mand met zoveel magische kracht verbaasde het haar niets dat de armband warm werd. Haar moeder had haar gezegd dat ze hem altijd moest dragen, en dat hij op een dag van pas zou komen. Abby wist niet op wel­ke manier, en haar moeder was gestorven zonder dat ze het ooit had uitgelegd.

Tovenaressen stonden bekend om het feit dat ze gehei­men hadden, zelfs voor hun eigen dochters. Misschien als Abby met de gave was geboren...

Ze wierp een steelse blik over haar schouder op de anderen. De oude vrouw zat achterovergeleund in haar stoel naar de deuren te staren. De metgezellen van de edelman zaten met hun handen ineengeslagen en keken terloops om zich heen.

De edelman deed iets heel vreemds. Hij had een lok zandkleurig haar om een vinger gewonden. Hij streek met zijn duim over de haarlok terwijl hij dreigend naar de deuren keek.

Abby wilde dat de tovenaar opschoot en haar te woord stond, maar de tijd sleepte zich traag voort. Ergens wenste ze dat hij zou weigeren. Nee, hield ze zichzelf voor, dat was onaanvaardbaar. Ondanks haar angst en weerzin moest ze dit doen. Plotseling ging de deur open. De tovenares kwam naar buiten en liep in de richting van Abby.

De edelman sprong op.

'Ik zal eerst met hem spreken.' Zijn stem klonk ronduit dreigend. 'Dat is geen verzoek.'

'Het is ons recht om hem eerst te spreken,' zei Abby zonder erover te hebben nagedacht. Toen de tovenares haar handen vouwde, besloot Abby dat ze het beste ver­der kon gaan. 'Ik heb sinds zonsopgang gewacht. De­ze vrouw was de enige die voor me was. Deze mannen zijn pas aan het eind van de dag gekomen.'

Abby schrok toen de knokige vingers van de oude vrouw haar onderarm grepen.

'Zullen we die mannen maar voor laten gaan, liefje? Het gaat er niet om wie er het eerst was, maar wie de belangrijkste zaken heeft.'

Abby wilde uitschreeuwen dat haar zaak belangrijk was, maar ze besefte dat de oude vrouw haar misschien ernstige problemen bespaarde bij het volvoeren van die zaak. Met tegenzin knikte ze naar de tovenares. Toen de tovenares de drie mannen meenam de deur door, voelde Abby de ogen van de oude vrouw in haar rug. Abby drukte de zak tegen de brandende onrust in haar buik en hield zichzelf voor dat het niet lang meer zou duren, en dan kon ze met hem praten.

Terwijl ze wachtten, zweeg de oude vrouw, en daar was Abby blij om. Af en toe keek ze even naar de deur en smeekte de goede geesten haar te helpen. Maar ze be­sefte dat dat nutteloos was, de goede geesten zouden niet bereid zijn haar hierbij te helpen.

Er klonk een gehuil uit de kamer aan de andere kant van de deuren. Het leek op het geluid van een pijl die door de lucht suist, of een lange zweep waarmee wordt geslagen, maar dan veel harder en snel hoger wordend. Het eindigde met een scherpe knal, die vergezeld ging van een lichtflits die onder de deur door en langs de randen ervan zichtbaar was. De deuren schudden in hun scharnieren.

De plotselinge stilte gonsde in Abby's oren. Ze merkte dat ze de armleuningen van de stoel had vastgegrepen. De beide deuren gingen open. De twee metgezellen van de edelman stapten naar buiten, gevolgd door de tove­nares. De drie bleven in de wachtkamer staan. Abby's adem stokte.

Een van de twee mannen hield het hoofd van de edel­man in de kromming van zijn arm. De lusteloze ge­laatstrekken waren bevroren in een geluidloze schreeuw. Dikke slierten bloed dropen op het kleed.

'Breng ze naar buiten,' siste de tovenares door opeen­geklemde kaken tegen een van de twee bewakers bij de deur.

De bewaker wees met zijn speer naar de trap om aan te geven dat ze voor moesten gaan, en volgde de twee mannen toen naar beneden. Karmozijnrode druppels spatten op het witte marmer van de treden terwijl ze afdaalden. Abby zat verstijfd en met wijd open ogen van schrik.

De tovenares draaide zich om naar Abby en de oude vrouw.

De vrouw stond op. 'Ik geloof dat ik de Eerste Tove­naar vandaag liever niet lastig wil vallen. Ik kom wel op een andere dag terug, als dat nodig is.'

Ze boog zich naar Abby over. 'Ik heet Mariska.' Ze fronste haar wenkbrauwen. 'Mogen de goede geesten je succes schenken.'

Ze schuifelde naar de trap, legde een hand op de mar­meren leuning en ging op weg naar beneden. De tove­nares knipte met haar vingers en gebaarde. De overge­bleven bewaker haastte zich achter de vrouw aan om haar naar buiten te brengen, terwijl de tovenares zich weer tot Abby wendde.

'De Eerste Tovenaar zal je nu te woord staan.'

Abby hapte naar lucht en probeerde op adem te komen terwijl ze wankelend opstond.

'Wat is er gebeurd? Waarom heeft de Eerste Tovenaar dat gedaan?'

'De man was door iemand anders gestuurd om de Eer­ste Tovenaar een vraag te stellen. De Eerste Tovenaar heeft antwoord gegeven.'

Abby drukte haar zak tegen zich aan alsof haar leven ervan afhing terwijl ze naar het bloed op de vloer staar­de. 'Zou dat ook het antwoord kunnen zijn op mijn vraag, als ik die stel?'

'Ik weet niet wat de vraag is die je wilt stellen.' Voor het eerst werd de gelaatsuitdrukking van de tovenares wat zachter. 'Wil je dat ik je uitlaat? Je zou met een an­dere tovenaar kunnen praten, of misschien op een an­dere dag kunnen terugkomen, als je nog eens hebt na­gedacht over je verzoek en het nog steeds wilt.'

Abby vocht tegen tranen van wanhoop. Er was geen keus. Ze schudde haar hoofd.

'Ik móét hem spreken.'

De tovenares zuchtte diep.

'Goed dan.' Ze legde een hand onder Abby's arm alsof ze haar overeind wil­de houden. 'De Eerste Tovenaar zal je nu te woord staan.'

Abby omklemde de inhoud van haar zak terwijl ze de kamer werd binnengeleid waar de Eerste Tovenaar wachtte. Toortsen die in ijzeren muurhouders staken, brandden nog niet. Het late middaglicht dat door de glazen dakramen viel, was nog sterk genoeg om de ka­mer te verlichten. Het rook er naar pek, lampolie, ge­braden vlees, natte steen en verschaald zweet.

Binnen heersten verwarring en tumult. Overal waren mensen, en ze leken allemaal tegelijk te praten. Zware tafels die zonder enige waarneembare regelmaat in de ruimte waren gezet, waren overdekt met boeken, per­kamentrollen, landkaarten, krijt, niet aangestoken olie­lampen, brandende kaarsen, gedeeltelijk genuttigde maaltijden, zegellak, pennen en een wirwar van aller­lei andere voorwerpen, van bollen touw met knopen erin tot half leeggelopen zakken zand. Er stonden men­sen om de tafels die met elkaar praatten of ruzieden, terwijl anderen passages in boeken aanwezen, zich over perkamentrollen bogen of kleine geverfde gewichtjes over landkaarten verschoven. Anderen rolden plakken gebraden vlees op die ze van een schotel hadden gepakt en namen daar hapjes van terwijl ze toekeken of tus­sen de happen door hun mening gaven.

De tovenares, die Abby nog steeds bij de arm hield, boog zich naar haar over terwijl ze verder liepen.

'Je zult de verdeelde aandacht van de Eerste Tovenaar krij­gen. Er zullen tegelijkertijd andere mensen tegen hem praten. Laat je daar niet door afleiden. Hij zal naar je luisteren terwijl hij tegelijk naar anderen luistert of te­gen hen praat. Negeer de anderen gewoon en stel de vraag waarvoor je bent gekomen. Hij zal je horen.'

Abby was verbijsterd. 'Terwijl hij tegen andere mensen praat?'

'Ja.' Abby voelde dat ze even in haar arm kneep. 'Pro­beer kalm te zijn en niet te oordelen naar wat er daar­net is gebeurd.'

De moord. Dat was wat ze bedoelde. Dat er een man was gekomen om met de Eerste Tovenaar te praten, en dat hij daarom was omgebracht. Moest ze dat maar ge­woon uit haar gedachten zetten? Toen ze een blik op de vloer wierp, zag ze dat ze door een spoor van bloed liep. Ze zag het onthoofde lichaam nergens.

Haar armband tintelde zo dat ze ernaar keek. De hand onder haar arm hield haar tegen. Toen Abby opkeek, zag ze een verwarrende kluit mensen voor zich uit. Som­migen kwamen van opzij aanrennen terwijl anderen wegrenden. Sommigen zwaaiden met hun armen ter­wijl ze met grote overtuigingskracht spraken. Er praat­ten zoveel mensen tegelijk dat Abby er nauwelijks een woord van kon verstaan. Anderen bogen zich naar voren en fluisterden bijna. Ze had het gevoel dat ze te­genover een menselijke bijenkorf stond.

Abby's aandacht werd getrokken door een gestalte in het wit die opzij stond. Op het moment dat ze de lan­ge sluier van haar zag en de violette ogen die op haar gericht waren, verstijfde Abby. Er ontsnapte haar een kreetje en ze liet zich op haar knieën vallen en boog zich voorover totdat haar rug protesteerde. Ze beefde en sidderde, en vreesde het ergste.

In het ogenblik voordat ze zich op haar knieën liet zak­ken, had ze gezien dat de elegante witsatijnen jurk een vierkante halslijn had, net als de zwarte jurken. Het lange haar maakte vergissingen uitgesloten. Abby had de vrouw nooit eerder gezien, maar wist zonder een spoor van twijfel wie ze was. Deze vrouw kon je met niemand anders verwarren. Slechts een van hen droeg de witte jurk.

Het was de Biechtmoeder zelf.

Ze hoorde gemompel boven zich, maar durfde er niet naar te luisteren, voor het geval het de dood was die werd opgeroepen.

'Sta op, mijn kind,' sprak een heldere stem.

Abby herkende de woorden als de formele reactie van de Biechtmoeder op een van haar onderdanen. Het duurde even voor Abby besefte dat die geen dreigement inhield, maar eenvoudigweg een beantwoording van haar groet was. Ze staarde naar een veeg bloed op de vloer terwijl ze overwoog wat ze nu moest doen. Haar moeder had haar nooit geleerd hoe ze zich moest ge­dragen als ze ooit de Biechtmoeder zou ontmoeten.

Voor zover ze wist, had niemand uit Nijnvoorde de Biechtmoeder ooit gezien, laat staan ontmoet. Maar niemand van hen had ook ooit een tovenaar gezien.

Boven haar hoofd gromde de tovenares fluisterend: 'Sta op.'

Abby richtte zich snel op, maar hield haar blik op de vloer gericht, ook al werd ze misselijk van de veeg bloed. Ze rook het, alsof er net een dier was geslacht. Aan het lange spoor te zien, was het lichaam wegge­sleept naar een van de deuren achter in de kamer.

De tovenares sprak rustig in de chaos.

'Tovenaar Zorander, dit is Abigail, dochter van Heisa. Ze wil u graag spreken. Abigail, dit is Eerste Tovenaar Zeddicus Zu'1 Zorander.'

Abby durfde voorzichtig haar ogen op te slaan. Licht­bruine ogen keken terug.

Aan beide zijden voor haar uit stonden kluitjes men­sen: grote, afschrikwekkende officieren, van wie som­migen eruitzagen alsof het generaals konden zijn; en­kele oude mannen in gewaden, sommige eenvoudig en andere fraai bewerkt; een paar mannen van middelba­re leeftijd, sommigen in gewaden en anderen in uni­form; drie vrouwen, alle drie tovenaressen; een ver­scheidenheid aan andere mannen en vrouwen, en de Biechtmoeder.

De man in het midden van het tumult, de man met de lichtbruine ogen, was niet zoals Abby had verwacht. Ze had een of andere grijze, korzelige oude man ver­wacht. Deze man was jong, misschien wel net zo jong als zij. Hij was mager maar pezig, en hij droeg een zeer eenvoudig gewaad, nauwelijks van betere kwaliteit dan Abby's jutezak: een teken van zijn hoge rang.

Abby had er niet op gerekend zo'n soort man aan te treffen in de functie van Eerste Tovenaar. Ze herinner­de zich wat haar moeder haar had gezegd: dat je niet moest vertrouwen op wat je zag als het om tovenaars ging.

Aan alle kanten stonden mensen tegen hem te praten, te argumenteren, een paar zelfs te schreeuwen, maar de tovenaar zweeg terwijl hij in haar ogen keek. Zijn ge­zicht was best aardig om te zien, vriendelijk, ook al zag zijn golvende bruine haar er onhandelbaar uit, maar zijn ogen... Abby had nog nooit zulke ogen gezien. Ze leken alles te zien, alles te weten, alles te begrijpen. Te­gelijkertijd waren ze bloeddoorlopen en zagen ze er moe uit, alsof hij lang niet had geslapen. Ze hadden ook een enigszins verdrietige glans. Ondanks dat was hij kalm in het oog van de storm. Gedurende het ogenblik dat zijn aandacht op haar was gericht, was het alsof er ver­der niemand in de kamer was.

De haarlok die Abby om de vinger van de edelman had gezien, was nu om de vinger van de Eerste Tovenaar gewonden. Hij bracht hem even naar zijn lippen voor­dat hij zijn arm liet zakken.

'Ik heb gehoord dat je de dochter van een tovenares bent.' Zijn stem was zo kalm als water dat rustig door het tumult om hem heen kabbelde. 'Heb je de gave, kind?'

'Nee, meneer...'

Terwijl ze antwoordde, wendde hij zich tot iemand an­ders die zojuist uitgesproken was.

'Ik heb je al gezegd, als je dat doet, lopen we het risico ze kwijt te raken. Bericht hun dat ik wil dat ze naar het zuiden afslaan.'

De grote officier tegen wie de tovenaar sprak wierp zijn handen in de lucht. 'Maar hij zegt dat hij betrouwba­re informatie van verkenners heeft dat de D'Haranen naar het oosten zijn gegaan.'

'Daar gaat het niet om,' zei de tovenaar. 'Ik wil dat die pas naar het zuiden toe wordt afgesloten. Daar is hun grootste troepenmacht heen gegaan, en daar zijn men­sen met de gave bij. Dat zijn degenen die we moeten doden.'

De grote officier groette hem met een vuist tegen zijn hart terwijl de tovenaar zich tot een oude tovenares wendde.

'Ja, dat klopt, drie incantaties voordat je een poging doet de transpositie te bewerkstelligen. Ik heb de passage gisteravond gevonden.'

De oude tovenares vertrok en haar plaats werd inge­nomen door een man die in een vreemde taal ratelde terwijl hij een perkamentrol ontrolde en ophield, zodat de tovenaar die kon zien. De tovenaar kneep zijn ogen tot spleetjes en las even, voordat hij de man wegwuif­de en hem in dezelfde vreemde taal orders gaf.

De tovenaar wendde zich tot Abby.

'Ben je overgesla­gen?'

Abby voelde haar gezicht warm worden en haar oren gloeien.

'Ja, tovenaar Zorander.'

'Dat is niets om je voor te schamen, kind,' zei hij ter­wijl de Biechtmoeder zelf hem iets in het oor fluister­de.

Maar het was wel iets om je voor te schamen. De ga­ve was niet van haar moeder op haar overgegaan, hij had haar overgeslagen.

De mensen van Nijnvoorde hadden op Abby's moeder vertrouwd. Ze hielp degenen die ziek of gewond wa­ren. Ze gaf mensen raad in kwesties die de gemeen­schap aangingen en familiezaken. Voor sommigen re­gelde ze een huwelijk. Aan anderen deelde ze straf uit. Sommigen verleende ze gunsten die alleen door middel van magie te bewerkstelligen waren. Ze was tovenares en ze beschermde de mensen van Nijnvoorde.

Ze werd openlijk gerespecteerd. Door sommigen werd ze heimelijk gevreesd en gehaat.

Ze werd gerespecteerd vanwege de goede daden die ze deed voor de mensen van Nijnvoorde. Door sommigen werd ze gevreesd en gehaat omdat ze de gave had, om­dat ze over magie beschikte. Anderen wilden niets lie­ver dan hun leven leiden zonder dat er magie aan te pas kwam.

Abby had geen magie en kon niet helpen bij ziekte, ver­wonding of ondefinieerbare angsten. Ze wilde dolgraag dat ze het kon, maar ze kon het niet. Toen Abby haar moeder had gevraagd waarom ze genoegen nam met al die ondankbare wrok, vertelde haar moeder haar dat helpen op zichzelf al een beloning was en dat je er geen dankbaarheid voor moest verwachten. Ze zei dat als je door het leven ging met de verwachting dat je dank­baarheid zou krijgen voor de hulp die je bood, je weleens zeer ongelukkig zou kunnen worden.

Toen haar moeder nog leefde, werd Abby op subtiele manieren gemeden. Nadat haar moeder was overleden, was dat openlijker geworden. De mensen van Nijn­voorde hadden verwacht dat zij hen zou dienen zoals haar moeder dat had gedaan. De mensen begrepen niet hoe het zat met de gave, dat die vaak niet werd doorgegeven aan een nakomeling; in plaats daarvan vonden ze Abby egoïstisch.

De tovenaar legde iets uit aan een tovenares over het gebruik van een bezwering. Toen hij daarmee klaar was, streek zijn blik langs Abby op weg naar iemand anders. Ze had zijn hulp nodig, nu.

'Wat wilde je me vragen, Abigail?'

Abby's vingers sloten zich steviger rond de zak. 'Het gaat over mijn woonplaats, Nijnvoorde.' Ze zweeg ter­wijl de tovenaar in een boek wees dat hem werd voor­gehouden. Hij gebaarde met zijn hand naar haar dat ze verder moest gaan terwijl de man een neteligheid uit­legde in verband met het omkeren van een tweevoudi­ge bezwering. 'De toestand daar is vreselijk,' zei Abby. 'Er zijn D'Haraanse troepen door de voorde geko­men...'

De Eerste Tovenaar wendde zich tot een oudere man met een lange grijze baard. Aan zijn eenvoudige gewaad kon Abby zien dat hij waarschijnlijk ook een tovenaar was.

'Ik verzeker je, Thomas, dat het mogelijk is,' zei tove­naar Zorander nadrukkelijk. 'Ik zeg niet dat ik het eens ben met de raad, ik vertel je alleen wat ik heb ontdekt en dat ze unaniem hebben besloten dat het zal gebeu­ren. Ik beweer niet dat ik tot in de details begrijp hoe het werkt, maar ik heb het bestudeerd en het is moge­lijk. Zoals ik de raad heb verteld, kan ik het activeren. Ik moet nog besluiten of ik het met hen eens ben dat ik dat ook inderdaad moet doen.'

De man, Thomas, streek met een hand over zijn ge­zicht.

'Bedoel je dat wat ik heb gehoord waar is? Dat je echt gelooft dat het mogelijk is? Ben je gek gewor­den, Zorander?'

'Ik heb het gevonden in een boek in de enclave van de Eerste Tovenaar. Een boek van voor de oorlog met de Oude Wereld. Ik heb het met mijn eigen ogen gezien. Ik heb een hele reeks controlewebben geweven om het uit te testen.' Hij richtte zijn aandacht op Abby. 'Ja, dat zal Anargo's legioen zijn geweest. Nijnvoorde ligt in Pendisaan.'

'Dat klopt,' zei Abby. 'En dat D'Haraanse leger is er dus doorheen getrokken, en...'

'Pendisaan heeft geweigerd zich bij de rest van het Middenland aan te sluiten onder het centrale comman­do om verzet te bieden tegen de invasie van D'Hara. Door hun soevereiniteit te bewaren, hebben ze ervoor gekozen de vijand op hun eigen manier te bevech­ten. Ze moeten leven met de consequenties van hun da­den.'

De oude man trok aan zijn baard.

'Maar weet je zeker dat het echt zo is? Is het bewezen? Ik bedoel, dat boek moet duizenden jaren oud zijn. Het zou speculatie ge­weest kunnen zijn. Controlewebben bevestigen niet al­tijd de hele structuur van zoiets.'

'Dat weet ik net zo goed als jij, Thomas, maar ik ver­zeker je dat het echt zo is,' zei tovenaar Zorander. Hij dempte zijn stem tot een fluistering. 'Mogen de goede geesten ons behoeden, het is werkelijk waar.'

Abby's hart bonkte. Ze wilde hem haar verhaal vertel­len, maar ze leek er geen woord tussen te kunnen krij­gen. Hij moest haar helpen. Dat was de enige manier. Uit een van de achterdeuren kwam een legerofficier gerend. Hij drong zich een weg door de menigte rond de Eerste Tovenaar.

'Tovenaar Zorander! Ik heb net bericht gehad! Toen we de hoorns gebruikten die u hebt gestuurd, hadden ze effect! Het leger van Urdland is op de vlucht gesla­gen!'

Een paar stemmen vielen stil. Andere niet.

'Minstens drieduizend jaar oud,' zei de Eerste Tovenaar tegen de man met de baard. Hij legde een hand op de schouder van de zojuist gearriveerde officier en boog zich naar hem over. 'Zeg generaal Brainard dat hij bij de rivier de Kern halt moet houden. Laat hem de brug­gen niet verbranden, maar bezet houden. Zeg hem dat hij zijn manschappen moet verdelen. Laat hem de helft achterlaten om te voorkomen dat het leger van Urd­land van gedachten verandert; hopelijk zijn ze niet in staat hun veldtovenaar te vervangen. Laat Brainard de rest van zijn mannen naar het noorden brengen om te helpen bij het afsnijden van de ontsnappingsroute van Anargo. Dat is onze grootste zorg, maar we hebben de bruggen misschien nog nodig om achter Urdland aan te gaan.'

Een van de andere officieren, een oudere man die eruit­zag alsof hij misschien zelf wel generaal was, liep rood aan.

'Halt houden bij de rivier? Terwijl de hoorns hun werk hebben gedaan en we ze op de vlucht hebben ge­jaagd? Maar waarom? We kunnen ze op hun nummer zetten voordat ze een kans hebben om zich te hergroe­peren en zich bij een ander leger aan te sluiten om een tegenaanval op ons uit te voeren!'

Lichtbruine ogen vestigden zich op de man.

'En weet jij wat ons over de grens te wachten staat? Hoeveel mannen zullen sterven als Panis Rahl iets voor ons in petto heeft waartegen de hoorns niets kunnen uitrich­ten? Hoeveel onschuldige levens heeft het ons al ge­kost? Hoeveel van onze manschappen zullen sterven om hen op hun eigen grondgebied te doen bloeden, grondgebied dat wij lang niet zo goed kennen als zij?'

'En hoeveel van onze mensen zullen sterven als we hun mogelijkheid om ons op een andere dag terug te pak­ken niet afsnijden! We moeten ze achtervolgen. Panis Rahl zal niet rusten. Hij zal zijn best doen iets te voor­schijn te toveren om ons allemaal in onze slaap af te slachten. We moeten ze achtervolgen en tot de laatste man om zeep brengen!'

'Daar werk ik aan,' zei de Eerste Tovenaar cryptisch.

De oude man draaide aan zijn baard en trok een sar­castisch gezicht.

'Ja, hij denkt dat hij de onderwereld zelf op hen los kan laten.'

Enkele officieren, twee van de tovenaressen en een paar mannen in gewaden zwegen en staarden hem in open­lijk ongeloof aan.

De tovenares die Abby naar binnen had gebracht, boog zich naar haar over.

'Je wilde met de Eerste Tovenaar praten. Praat dan. Als je niet meer durft, breng ik je naar buiten.'

Abby bevochtigde haar lippen, Ze wist niet hoe ze zou kunnen praten te midden van zo'n ingewikkeld gesprek, maar ze wist dat ze wel moest, dus begon ze gewoon maar weer.

'Meneer, ik weet niets van wat mijn vaderland Pendisaan heeft gedaan. Ik weet weinig van de koning. Ik weet niets van de raad of de oorlog of wat dan ook. Ik kom uit een klein plaatsje, en ik weet alleen dat de mensen daar diep in de problemen zitten. Onze verdedigers zijn door de vijand onder de voet gelopen. Er zit een leger mannen uit het Middenland achter de D'Haranen aan.'

Ze voelde zich belachelijk omdat ze probeerde te pra­ten tegen een man die vijf gesprekken tegelijk voerde. Bovendien voelde ze zich kwaad en gefrustreerd. Die mensen zouden sterven als ze hem niet kon overhalen haar te helpen.

'Hoeveel D'Haranen?' vroeg de tovenaar.

Abby deed haar mond open, maar een officier sprak in haar plaats.

'We weten niet precies hoe groot het legioen van Anargo nog is. Er zijn misschien veel gewonden, maar ze zijn als een dolle, gewonde stier. Nu hebben ze hun eigen land in zicht. Ze kunnen zich alleen maar om­draaien en op ons afkomen, of proberen te ontsnappen. We hebben Sanderson, die vanaf het noorden oprukt en Mardale, die hem vanuit het zuidwesten de pas afsnijdt. Anargo heeft een vergissing gemaakt door de voorde in te gaan, daar moet hij tegen ons vechten of naar huis vluchten. We moeten ze uitschakelen. Dit zou weleens onze laatste kans kunnen zijn.'

De Eerste Tovenaar streek met duim en wijsvinger langs zijn gladde kaak.

'Maar we weten niet zeker met hoevelen ze zijn. De verkenners waren betrouwbaar, maar ze zijn nooit teruggekeerd. We kunnen alleen maar aan­nemen dat ze dood zijn. En waarom zou Anargo zoiets doen?'

'Nou,' zei de officier, 'het is de kortste vluchtweg terug naar D'Hara.'

De Eerste Tovenaar wendde zich tot een tovenares om een vraag te beantwoorden die ze zojuist had gesteld. 'Ik weet niet hoe we ons dat zouden kunnen veroorlo­ven. Zeg tegen hen dat ik nee heb gezegd. Ik zal zo'n soort web niet voor hen weven en ik zal hen niet de middelen ertoe geven voor enkel een "misschien" van hun zijde.'

De tovenares knikte en haastte zich weg.

Abby wist dat een web de benaming was voor een be­tovering die een tovenares gebruikte. Blijkbaar heette de betovering van een tovenaar net zo.

'Nou, als zoiets mogelijk is,' zei de man met de baard, 'dan zou ik jouw uitleg van de tekst weleens willen zien. Met een boek van drieduizend jaar oud loop je heel wat risico. We hebben geen idee hoe de tovenaars uit die tijd de meeste dingen die ze deden voor elkaar kregen.'

De Eerste Tovenaar wierp de man voor het eerst een dreigende blik toe.

'Thomas, wil je precies zien waar ik het over heb? De vorm van de bezwering?'

Sommige mensen zwegen geschrokken bij de toon van zijn stem. De Eerste Tovenaar spreidde zijn armen en gebaarde met zijn handen dat iedereen uit de weg moest gaan. De Biechtmoeder bleef dicht achter zijn linker­schouder staan. De tovenares naast Abby trok haar een stap naar achteren.

De Eerste Tovenaar wenkte. Een man greep een zakje van de tafel en gaf het hem aan. Abby zag dat een deel van het zand op de tafels niet gewoon gemorst was, maar was gebruikt om symbolen mee te tekenen. Abby's moeder had af en toe toverformules getekend met zand, maar meestal had ze allerlei andere dingen gebruikt, van gemalen botten tot gedroogde kruiden. Abby's moeder gebruikte zand om mee te oefenen, want bezweringen, echte bezweringen, moesten in de juiste volgorde en zonder vergissingen worden getekend.

De Eerste Tovenaar ging op zijn hurken zitten en pak­te een handvol zand uit de zak. Hij tekende op de vloer door het zand aan de zijkant uit zijn vuist te laten lo­pen.

De hand van tovenaar Zorander bewoog met geoefen­de precisie. Hij zwaaide zijn arm in het rond en teken­de een cirkel. Hij pakte nog een handvol zand en te­kende er een cirkel in. Het leek erop dat hij een Gratie tekende.

Abby's moeder had na de buitenste cirkel altijd het vier­kant getekend: alles op volgorde van buiten naar bin­nen en dan de stralen naar buiten. Tovenaar Zorander tekende de achtpuntige ster in de kleinste cirkel. Hij te­kende de lijnen die naar buiten uitwaaierden, door de beide cirkels heen, maar hij liet er een weg.

Hij moest het vierkant nog tekenen, dat de grens tus­sen de werelden aangaf. Hij was Eerste Tovenaar, dus Abby vermoedde dat het niet ongepast was om het in een andere volgorde te doen dan een tovenares in het dorpje Nijnvoorde. Maar enkele van de mannen van wie Abby dacht dat het tovenaars waren en de twee to­venaressen achter hem wierpen elkaar ernstige blikken toe.

Tovenaar Zorander strooide de lijnen van zand voor twee kanten van het vierkant. Hij pakte nog wat zand uit de zak en begon aan de laatste twee kanten.

In plaats van een rechte lijn tekende hij een boog die ruimschoots door de rand van de binnenste cirkel ging, degene die de wereld van het leven symboliseerde. In plaats van te eindigen bij de buitenste cirkel, ging de boog eroverheen. Hij tekende de laatste kant, net zo gebogen, zodat ook die door de binnenste cirkel heen sneed. Hij trok de lijn door tot die de andere raakte waar de straal Licht van de ster ontbrak. In tegenstel­ling tot de andere drie punten van het vierkant, ein­digde deze laatste punt buiten de grootste cirkel, in de wereld van de geesten.

De mensen hapten naar adem. Er viel even een stilte in de kamer, voordat er een bezorgd gefluister oprees on­der degenen met de gave.

Tovenaar Zorander stond op.

'Tevreden, Thomas?'

Het gezicht van Thomas was zo wit geworden als zijn baard.

'De Schepper behoede ons.' Hij keek tovenaar Zorander aan. 'De raad begrijpt dit niet echt. Het zou waanzin zijn dit te ontketenen.'

Tovenaar Zorander negeerde hem en wendde zich tot Abby.

'Hoeveel D'Haranen heb je gezien?'

'Drie jaar geleden hebben we een sprinkhanenplaag ge­had. De heuvels van de voorde zagen er zwart van. Ik geloof dat ik meer D'Haranen heb gezien dan destijds sprinkhanen.'

Tovenaar Zorander gromde misnoegd. Hij keek neer op de Gratie die hij had getekend. 'Panis Rahl zal het niet opgeven. Hoe lang nog, Thomas? Hoe lang voor­dat hij iets nieuws vindt om te voorschijn te toveren en Anargo naar ons terugstuurt?' Zijn blik ging over de mensen om hem heen. 'Hoeveel jaar hebben we gedacht dat we vernietigd zouden worden door de binnenvallende horde uit D'Hara? Hoeveel van onze mensen zijn gedood door de magie van Rahl? Hoeveel duizenden zijn gestorven aan de ziekten die hij heeft gestuurd? Hoeveel duizenden hebben blaren gekregen en zijn doodgebloed door de aanraking van de schaduwmensen, die hij met magie heeft gemaakt? Hoeveel dorpen en steden heeft hij van de aardbodem geveegd?'

Toen niemand iets zei, ging tovenaar Zorander verder.

'Het heeft ons jaren gekost om terug te komen van de rand van de afgrond. De kansen zijn eindelijk gekeerd: de vijand neemt de benen. We hebben nu drie keuzen. De eerste keuze is om hem naar huis te laten vluchten en te hopen dat hij nooit meer terugkomt om ons met zijn wreedheden dwars te zitten. Ik denk dat het alleen een kwestie van tijd is voordat hij het opnieuw pro­beert. Dan blijven er twee realistische opties over. We kunnen hem achtervolgen tot in zijn hol en hem voor altijd uit de weg ruimen, ten koste van tien-, misschien honderdduizenden van onze mannen... of ik kan er een eind aan maken.'

Degenen met de gave onder de aanwezigen wierpen on­gemakkelijke blikken op de Gratie die op de vloer was getekend.

'We hebben nog andere vormen van magie,' zei een an­dere tovenaar. 'Die kunnen we gebruiken om hetzelf­de doel te bereiken zonder zo'n cataclysme te ontkete­nen.'

'Tovenaar Zorander heeft gelijk,' zei een ander, 'en de raad ook. De vijand heeft dit lot verdiend. We moeten het over hem brengen.'

Iedereen begon weer te debatteren. Terwijl dat gebeurde, keek tovenaar Zorander Abby aan. Het was een duidelijke instructie om haar verzoek af te ronden. 'Mijn mensen - de mensen van Nijnvoorde - zijn ge­vangengenomen door de D'Haranen. Ze houden ook nog anderen gevangen. Ze hebben een tovenares die de gevangenen met een bezwering vasthoudt. Alstublieft, tovenaar Zorander, u moet me helpen.

Toen ik me verschool, heb ik de tovenares tegen hun officieren horen praten. De D'Haranen zijn van plan de gevangenen als schild te gebruiken. Ze zullen de ge­vangenen gebruiken om de dodelijke magie die u op hen afstuurt op te vangen, of om de speren en pijlen die het leger van het Middenland op hen afstuurt op te vangen. Als ze besluiten zich om te draaien en aan te vallen, zijn ze van plan de gevangenen voor zich uit te drijven. Dat noemen ze "de wapens van de vijand af­stompen op hun eigen vrouwen en kinderen".'

Niemand keek naar haar. Ze werden allemaal weer in beslag genomen door hun onderlinge discussies en re­detwisten. Het was alsof de levens van al die mensen hun aandacht niet waard waren.

Er prikten tranen in Abby's ogen.

'In beide gevallen zul­len al die onschuldige mensen doodgaan. Alstublieft, tovenaar Zorander, we hebben uw hulp nodig, anders zullen ze allemaal sterven.'

Hij keek haar kort aan.

'We kunnen niets voor ze doen.'

Abby hijgde en probeerde haar tranen te bedwingen.

'Mijn vader is gevangengenomen, samen met andere familieleden van me. Mijn man is een van de gevange­nen. Mijn dochtertje is een van hen. Ze is nog geen vijf jaar oud. Als u magie stuurt, zullen ze sterven. Als u aanvalt, zullen ze sterven. U moet hen redden of de aan­val afblazen.'

Hij keek oprecht bedroefd.

'Het spijt me. Ik kan ze niet helpen. Mogen de goede geesten over ze waken en hun ziel naar het Licht brengen.'

Hij begon zich om te draai­en.

'Nee!' schreeuwde Abby. Sommige mensen zwegen plotseling. Anderen wierpen alleen een blik in haar rich­ting terwijl ze verder praatten. 'Mijn kind! Dat kunt u niet doen!' Ze stak een hand in de zak. 'Ik heb een bot...'

'Dat hebben ze allemaal,' bromde hij, haar onderbre­kend. 'Ik kan je niet helpen.'

'Maar u moet!'

'Dan zouden we van ons doel moeten afzien. We moe­ten het D'Haraanse leger verslaan, op wat voor manier dan ook. Hoe onschuldig die mensen ook zijn, ze lo­pen in de weg. Ik kan niet toestaan dat zo'n plan van de D'Haranen slaagt, want dat zou het gebruik ervan alleen maar aanmoedigen en dan zouden er nog meer onschuldigen sterven. We moeten de vijand tonen dat het ons niet van ons voornemen zal afbrengen.'

'Néé!' jammerde Abby. 'Het is nog maar een kind! U veroordeelt mijn kind ter dood! Er zijn meer kinderen bij! Wat bent u voor monster?'

De tovenaar was de enige die nog naar haar luisterde, terwijl de anderen allemaal verder praatten.

De stem van de Eerste Tovenaar klonk door het kabaal en bereikte haar oren zo duidelijk als een doodsklok. 'Ik ben een man die dit soort keuzen moet maken. Ik moet je verzoek afwijzen.'

Abby schreeuwde van de pijn van haar falen. Ze kreeg niet eens de kans het hem te laten zien.

'Maar het is een schuld!' riep ze uit. 'Een plechtige schuld!'

'En die kan nu niet worden ingelost.'

Abby gilde hysterisch. De tovenares begon haar weg te trekken. Abby rukte zich los van de vrouw en rende de kamer uit. Ze wankelde de stenen trap af, verblind door tranen.

Onder aan de trap liet ze zich wanhopig snikkend op de vloer zakken. Hij wilde haar niet helpen. Hij wilde een weerloos kind niet helpen. Haar dochter zou sterven.

 

Abby, die krampachtig schokte van het huilen, voelde een hand op haar schouder. Vriendelijke armen trok­ken haar naderbij. Zachte vingers streken haar haar naar achteren terwijl ze huilend in de schoot van een vrouw lag. De hand van iemand anders raakte haar rug aan en ze voelde de warme troost van magie in zich sij­pelen.

'Hij vermoordt mijn dochter,' zei ze huilend. 'Ik haat hem.'

'Het geeft niet, Abigail,' zei de stem boven haar. 'Je mag huilen om zulk verdriet.'

Abby veegde langs haar ogen, maar kon de tranen niet tegenhouden. De tovenares zat naast haar, onder aan de trap.

Abby keek op naar de vrouw in wier armen ze lag. Het was de Biechtmoeder zelf. Wat Abby betreft mocht ze doen waarom ze gevreesd was. Wat deed het ertoe, wat deed het er nu allemaal nog toe?

'Het is een monster,' zei ze snikkend. 'Hij heeft zijn naam verdiend. Hij is de slechte wind van de dood. De­ze keer doodt hij mijn kind, niet de vijand.'

'Ik begrijp waarom je het zo ziet, Abigail,' zei de Biechtmoeder, 'maar het is niet waar.'

'Hoe kunt u dat zeggen! Mijn dochter heeft nog niet de kans gehad om te leven, en hij zal haar doden! Mijn man zal sterven. Mijn vader ook, maar hij heeft ten­minste een leven gehad. Mijn kind niet!'

Ze begon opnieuw hysterisch te jammeren, en de Biechtmoeder trok haar weer in haar troostende armen. Troost was niet wat Abby wilde.

'Heb je maaréén kind?' vroeg de tovenares.

Abby knikte terwijl ze naar adem hapte.

'Ik heb er nog een gekregen, een jongetje, maar dat is bij de geboorte gestorven. De vroedvrouw heeft gezegd dat ik er niet meer zal krijgen. Mijn kleine Jana is alles wat ik ooit zal hebben.' De woeste pijn daarvan scheurde door haar heen. 'En hij zal haar doden. Net zoals hij die man vóór mij heeft gedood. Tovenaar Zorander is een monster. Mogen de goede geesten hem met de dood treffen!'

Met een getroffen uitdrukking op haar gezicht streek de tovenares Abby's haar van haar voorhoofd.

'Je be­grijpt het niet. Je ziet er maar een deel van. Je meent niet wat je zegt.'

Maar dat deed ze wel. 'Als u...'

'Delora begrijpt het,' zei de Biechtmoeder, naar de to­venares gebarend. 'Ze heeft een dochter van tien jaar, en een zoontje.'

Abby keek op naar de tovenares. Ze glimlachte Abby vriendelijk toe en knikte om die woorden te bevestigen.

'Ik heb ook een dochter,' zei de Biechtmoeder. 'Ze is twaalf. Delora en ik begrijpen je verdriet allebei. En de Eerste Tovenaar ook.'

Abby balde haar vuisten.

'Dat kan hij niet! Hij is zelf nauwelijks meer dan een jongen, en hij wil mijn kind doden. Hij is de wind van de dood en dat is alles waar hij om geeft: mensen doden!'

De Biechtmoeder klopte op de stenen tree naast haar.

'Abigail, kom eens naast me zitten. Laat me je vertel­len over de man daarbinnen.'

Nog steeds huilend duwde Abby zich omhoog en liet zich op de tree glijden.

De Biechtmoeder was misschien twaalf of veertien jaar ouder dan zij en mooi om te zien, met die violette ogen. Haar dikke lange haar hing tot op haar middel. Ze had een warme glimlach. Het was nooit bij Abby opgekomen om aan een Belijdster te den­ken als een vrouw, maar dat was wat ze nu zag. Ze was niet meer zo bang voor deze vrouw als ze was geweest: niets dat zij deed kon erger zijn dan wat er al was ge­beurd.

'Soms paste ik op Zeddicus toen hij nog maar een kleu­ter was en ik net volwassen.' De Biechtmoeder staarde met een weemoedige glimlach in de verte. 'Ik gaf hem een klap op zijn billen als hij stout was, en later een draai om zijn oren om ervoor te zorgen dat hij stil bleef zitten als hij les kreeg. Hij zat vol kattenkwaad, niet uit valsheid maar uit nieuwsgierigheid. Hij is opgegroeid tot een fijne man.

Nadat de oorlog met D'Hara begon, heeft het heel lang geduurd voordat tovenaar Zorander ons wilde helpen. Hij wilde niet vechten, wilde geen mensen kwaad doen.

Maar uiteindelijk, toen Panis Rahl, de leider van D'Hara, magie begon te gebruiken om onze mensen af te slach­ten, begreep Zedd dat vechten de enige mogelijkheid was om levens te redden.

Je vindt misschien dat Zeddicus Zu'1 Zorander jong is, net als sommigen van ons dat vonden, maar hij is een bijzondere tovenaar, geboren uit een tovenaar en een tovenares. Zedd was een wonderkind. Zelfs die ande­re tovenaars daarbinnen, van wie enkelen zijn leer­meesters zijn geweest, begrijpen niet altijd hoe hij som­mige raadselen uit de boeken kan oplossen of hoe hij zoveel kracht kan ontketenen, maar we begrijpen wel dat hij een hart heeft. Behalve zijn hoofd gebruikt hij ook zijn hart. Om al deze dingen en meer is hij tot Eer­ste Tovenaar benoemd.'

'Ja,' zei Abby, 'hij is een zeer getalenteerde wind van de dood.'

De Biechtmoeder glimlachte even. Ze tikte zich op de borst.

'Wij, degenen die hem echt kennen, noemen hem onder ons de oplichter. De oplichter is de naam die hij werkelijk verdient. We hebben hem de wind van de dood genoemd voor de oren van anderen, om angst te wekken in het hart van de vijand. Sommige mensen aan onze kant nemen die naam serieus. Aangezien je moe­der de gave had, weet je misschien wel hoe mensen af en toe onredelijk bang zijn voor degenen met magie?'

'En soms,' voerde Abby aan, 'zijn degenen met magie echt monsters die niets geven om het leven dat ze ver­nietigen.'

De Biechtmoeder keek Abby even in de ogen, en stak toen waarschuwend een vinger op.

'Ik zal je in vertrouwen iets vertellen over Zeddicus Zu'1 Zorander. Als je dit verhaal ooit verder vertelt, zal ik je nooit verge­ven dat je mijn vertrouwen hebt geschaad.'

'Dat zal ik niet doen, maar ik zie niet in...'

'Luister maar.'

Toen Abby niets meer zei, begon de Biechtmoeder te vertellen.

'Zedd trouwde met Erilyn. Ze was een fan­tastische vrouw. We hielden allemaal heel veel van haar, maar niet zoveel als hij. Ze kregen een dochter.'

Abby's nieuwsgierigheid kreeg de overhand.

'Hoe oud is ze?'

'Ongeveer net zo oud als jouw dochtertje,' zei Delora.

Abby slikte. 'O.'

'Toen Zedd Eerste Tovenaar werd, stonden de zaken er slecht voor. Panis Rahl had de schaduwmensen ge­schapen.'

'Ik kom uit Nijnvoorde. Ik heb daar nog nooit van ge­hoord.'

'Nou, de oorlog was al zwaar geweest, maar toen heeft Panis Rahl zijn tovenaars geleerd hoe ze schaduwmen­sen moesten maken.' De Biechtmoeder zuchtte toen ze eraan terugdacht. 'Zo worden ze genoemd omdat ze als schaduwen in de lucht zijn. Ze hebben geen bepaalde vorm. Ze leven niet, maar worden met behulp van ma­gie gemaakt. Wapens hebben geen effect op hen, net zo min als op rook.

Je kunt je niet verbergen voor de schaduwmensen. Ze zweven over de velden of door het bos naar je toe. Ze vinden je. Als ze iemand aanraken, komt het lichaam van diegene onder de blaren te zitten en zwelt op tot­dat de huid openbarst. Hij of zij sterft gillend van pijn.

Zelfs met de gave kan iemand die is aangeraakt door een schaduwmens niet genezen worden.

Als de vijand aanviel, stuurden de tovenaars de schaduwmensen vooruit. In het begin vonden we hele ba­taljons van onze dappere jonge soldaten, tot de laatste man gedood. We zagen geen hoop. Het was onze som­berste periode.'

'En tovenaar Zorander is erin geslaagd ze tegen te hou­den?' vroeg Abby.

De Biechtmoeder knikte.

'Hij heeft het probleem be­studeerd en toen met behulp van magie strijdhoorns ge­maakt. Door de magie daarvan werden de schaduwmensen weggeblazen als rook in de wind. De magie die de hoorns uitzonden, volgde ook het spoor terug via de bezwering, vond degene die die had uitgesproken en doodde die. Maar de hoorns zijn niet onfeilbaar en Zedd moet hun magie voortdurend veranderen om ze aan te passen aan de veranderingen die de vijand aan­brengt in zijn bezweringen.

Panis Rahl heeft ook andere vormen van magie ge­bruikt: koortsen en dodelijke ziekten, mist die blind­heid veroorzaakte, allerlei verschrikkingen. Zedd heeft dag en nacht gewerkt en is erin geslaagd die allemaal tegen te houden. Doordat de magie van Panis Rahl een halt werd toegeroepen, konden onze troepen weer op een gelijkwaardige manier vechten. Door tovenaar Zo­rander is het tij van de strijd gekeerd.'

'Nou, dat is dan wel goed, maar...'

De Biechtmoeder stak haar vinger weer op om haar tot stilte te manen. Abby hield haar mond terwijl de vrouw haar hand liet zakken en verder sprak.

'Panis Rahl was woedend over dat wat Zedd had ge­daan. Hij probeerde hem te doden, hetgeen mislukte, dus toen stuurde hij in plaats daarvan een viermanschap om Erilyn te doden.'

'Een viermanschap? Wat is een viermanschap?'

'Een viermanschap,' antwoordde de tovenares, 'is een eenheid van vier speciale moordenaars die op pad wor­den gestuurd onder de bescherming van een bezwering van degene die hen stuurt: Panis Rahl. Hun opdracht is niet alleen om het slachtoffer te doden, maar om dat met onvoorstelbare kwellingen en wreedheid te doen.'

Abby slikte.

'En hebben ze... zijn vrouw vermoord?'

De Biechtmoeder boog zich naar haar over.

'Erger nog. Ze hebben haar met gebroken armen en benen achter­gelaten zodat ze levend gevonden werd.'

'Levend?' fluisterde Abby. 'Waarom hebben ze haar le­vend achtergelaten, als het hun opdracht was haar te doden?'

'Opdat Zedd haar zo zou vinden, met gebroken lede­maten, bloedend en in onvoorstelbare pijn. Ze kon al­leen nog maar liefdevol zijn naam fluisteren.'

De Biechtmoeder boog zich nog dichter naar haar toe. Ab­by voelde de adem van de gefluisterde woorden van de vrouw tegen haar eigen gezicht.

'Toen hij zijn gave ge­bruikte om te proberen haar te genezen, activeerde dat de wormbezwering.'

Abby moest zichzelf dwingen met haar ogen te knip­peren. 'Wormbezwering...?'

'Geen enkele tovenaar had die kunnen ontdekken.' De Biechtmoeder kromde haar vingers tot klauwen en trok haar handen voor Abby's buik uiteen, in een scheurend gebaar. 'De bezwering reet haar ingewanden open. Doordat hij zijn liefderijke aanraking van magie had gebruikt, stierf ze gillend van pijn terwijl hij machte­loos naast haar geknield zat.'

Huiverend raakte Abby haar eigen buik aan, ze kon de wond bijna voelen.

'Wat vreselijk.'

De violette ogen van de Biechtmoeder behielden een stalen blik.

'Het viermanschap heeft ook hun dochter­tje meegenomen. Hun dochtertje, dat alles had gezien wat die mannen met haar moeder hadden gedaan.'

Abby voelde weer tranen in haar ogen branden.

'Heb­ben ze met zijn dochtertje hetzelfde gedaan?'

'Nee,' zei de Biechtmoeder. 'Ze houden haar gevangen.'

'Dus ze leeft nog? Er is nog hoop?'

De witsatijnen jurk van de Biechtmoeder ritselde zacht­jes toen ze achteroverleunde tegen de witmarmeren leu­ning en haar handen in haar schoot legde.

'Zedd is ach­ter het viermanschap aan gegaan. Hij heeft ze gevonden, maar ze hadden zijn dochtertje aan anderen gegeven, en die hadden haar weer doorgegeven aan an­deren, enzovoort, dus ze hadden geen idee in wiens han­den ze was of waar ze zou kunnen zijn.'

Abby keek naar de tovenares en daarna weer naar de Biechtmoeder.

'Wat heeft tovenaar Zorander met het viermanschap gedaan?'

'Niet minder dan ik zelf gedaan zou hebben.' De Biecht­moeder staarde haar aan door een masker van koude woede. 'Hij heeft ervoor gezorgd dat ze er spijt van had­den dat ze ooit geboren waren. Hij heeft ze lang de tijd gegeven om daar spijt van te hebben.'

Abby deinsde terug. 'Ik snap het.'

Terwijl de Biechtmoeder diep inademde en kalmeerde, nam de tovenares het verhaal over.

'Op dit ogenblik gebruikt tovenaar Zorander een bezwering die niemand van ons begrijpt; die houdt Panis Rahl vast in zijn pa­leis in D'Hara. Ze tempert ook de magie die Rahl te­gen ons inzet, en stelt onze mannen in staat zijn troe­pen terug te drijven naar waar ze vandaan komen.

Maar Panis Rahl wordt verteerd door woede jegens de man die zijn verovering van het Middenland heeft ge­dwarsboomd. Er gaat bijna geen week voorbij zonder dat er een aanslag wordt gepleegd op het leven van to­venaar Zorander. Rahl stuurt allerlei gevaarlijke en kwaadaardige mensen. Zelfs de Mord-Sith.'

Abby's adem stokte. Dat was een woord dat ze eerder had gehoord.

'Wat zijn Mord-Sith?'

De tovenares streek haar glanzende zwarte haar naar achteren en keek giftig.

'Mord-Sith zijn vrouwen die een rood leren uniform dragen en hun haar inéén lan­ge vlecht hebben als merkteken van hun beroep. Ze zijn opgeleid in het martelen en doden van mensen met de gave. Als iemand met de gave probeert zijn magie te­gen een Mord-Sith te gebruiken, kan zij die magie over­nemen en tegen hem of haar inzetten. Er valt niet te ontsnappen aan een Mord-Sith.'

'Maar iemand die zo'n sterke gave heeft als tovenaar Zorander...'

'Zelfs hij zou verloren zijn als hij probeerde magie te gebruiken tegen een Mord-Sith,' zei de Biechtmoeder. 'Een Mord-Sith kan met gewone wapens verslagen wor­den, maar niet met magie. Alleen de magie van een Belijdster werkt tegen hen. Ik heb er twee gedood.

Gedeeltelijk vanwege het wrede karakter van de oplei­ding van Mord-Sith is het al sinds mensenheugenis ver­boden er meisjes voor te werven, maar in D'Hara heeft de afschuwelijke traditie om jonge vrouwen te indoc­trineren tot Mord-Sith tot vandaag de dag standge­houden. D'Hara is een afgelegen en geheimzinnig land. We weten er niet veel van, behalve hetgeen we door schade en schande hebben ondervonden.

Verscheidene van onze tovenaars en tovenaressen zijn gevangengenomen door Mord-Sith. Als ze eenmaal ge­vangen zijn, kunnen ze zichzelf niet doden en ook niet ontsnappen. Voordat ze sterven, vertellen ze alles wat ze weten. Panis Rahl kent onze plannen.

Wij zijn er op onze beurt ook in geslaagd om een paar hooggeplaatste D'Haranen te pakken te krijgen, en met behulp van de aanraking van Belijdsters zijn we te we­ten gekomen in welke mate we in gevaar zijn. De tijd werkt in ons nadeel.'

Abby veegde haar handpalmen af aan haar dijbenen.

'Maar die man die gedood werd vlak voordat ik naar binnen ging om de Eerste Tovenaar te spreken, kan geen moordenaar zijn geweest; zijn twee metgezellen mochten gaan.'

'Nee, dat was geen moordenaar.' De Biechtmoeder vouwde haar handen. 'Ik denk dat Panis Rahl weet van de bezwering die tovenaar Zorander heeft ontdekt, dat hij weet dat die heel D'Hara van de kaart kan vegen. Panis Rahl probeert wanhopig zich van tovenaar Zo­rander te ontdoen.'

De violette ogen van de Biechtmoeder leken te fonke­len met een helder inzicht.

Abby wendde haar blik af en frunnikte aan een los draadje aan haar zak.

'Maar ik begrijp niet wat dit te maken heeft met zijn weige­ring mij te helpen mijn dochter te redden. Hij heeft zelf een dochter. Zou hij niet alles doen om haar terug te krijgen? Zou hij niet doen wat er ook maar nodig was om zijn dochtertje veilig terug te krijgen?'

De Biechtmoeder liet haar hoofd hangen en streek met haar vingers over haar voorhoofd, alsof ze een hevige pijn probeerde weg te wrijven.

'De man die vóór jou kwam, was een boodschapper. Zijn boodschap was zo vaak doorgegeven dat die niet meer kon worden te­ruggevoerd tot de bron.'

Abby voelde dat ze kippenvel op haar armen kreeg.

'Wat was de boodschap?'

'De haarlok die hij meebracht, was van Zedds dochter. Panis Rahl bood het leven van Zedds dochtertje aan, als Zedd zich aan Panis Rahl zou overgeven om geëxe­cuteerd te worden.'

Abby greep haar zak vast.

'Maar zou een vader die van zijn dochter houdt zelfs dat niet doen om haar leven te redden?'

'Tegen welke prijs?' fluisterde de Biechtmoeder. 'Ten koste van de levens van iedereen die zonder zijn hulp zal sterven? Zoiets egoïstisch zou hij niet kunnen doen, zelfs niet om het leven te redden van degene van wie hij meer houdt dan van wie dan ook. Voordat hij jouw dochter hulp weigerde had hij het aanbod net afgesla­gen, waarmee hij zijn eigen onschuldige dochtertje ter dood veroordeelde.'

Abby's hoop werd weer de bodem in geslagen. De ge­dachte aan de angst van Jana, aan de mogelijkheid dat haar kwaad werd gedaan, maakte Abby duizelig en mis­selijk. Er begonnen weer tranen over haar wangen te lopen.

'Maar ik vraag hem niet om alle anderen op te offeren om haar te redden.'

De tovenares raakte zachtjes Abby's schouder aan.

'Hij denkt dat hij om die mensen te redden de D'Haranen moet laten ontsnappen, zodat die uiteindelijk meer mensen zullen doden.'

Abby zocht wanhopig naar een oplossing.

'Maar ik heb een bot.'

De tovenares zuchtte.

'Abigail, de helft van de men­sen die komt om met een tovenaar te spreken, brengt een bot mee. Bedriegers maken smekelingen wijs dat het echte botten zijn. Wanhopigen, net als jij, kopen ze.'

'De meesten komen op bezoek bij een tovenaar om hem te vragen hun op een of andere manier een leven zon­der magie te geven,' zei de Biechtmoeder. 'De meeste mensen zijn bang voor magie, en met de manier waar­op die door D'Hara wordt gebruikt, ben ik bang dat ze er nu helemaal niets meer mee te maken willen heb­ben. Een ironische reden om een bot te kopen, en nog dubbel zo ironisch dat ze nepbotten kopen, in de over­tuiging dat die magie bevatten, om een verzoek in te dienen om bevrijd te worden van magie.'

Abby knipperde met haar ogen.

'Maar ik heb geen bot gekocht. Dit is een ware schuld. Mijn moeder heeft me er op haar doodsbed over verteld. Ze zei dat tovenaar Zorander er zelf door gebonden was.'

De tovenares kneep haar ogen sceptisch tot spleetjes.

'Abigail, ware schulden van deze aard zijn uiterst zeldzaam. Misschien was het een bot dat ze toevallig had en dacht jij alleen maar...'

Abby hield haar zak open, zodat de tovenares erin kon kijken. De tovenares wierp er een blik in en zweeg. De Biechtmoeder keek zelf ook in de zak.

'Ik weet wat mijn moeder me heeft verteld,' hield Ab­by vol. 'Ze heeft me ook verteld dat als er enige twij­fel was, hij het alleen maar hoefde te testen en dan zou hij weten dat het echt was, want de schuld is door zijn vader aan hem doorgegeven.'

De tovenares streek over de kralen bij haar hals.

'Hij zou het inderdaad kunnen testen. Als het echt is, merkt hij dat. Maar ook al is het een plechtige schuld, dat be­tekent nog niet dat die nu moet worden afgelost.'

Abby boog zich stoutmoedig over naar de tovenares.

'Mijn moeder heeft gezegd dat het een ware schuld is, en dat die betaald moest worden. Alsjeblieft, Delora, je weet hoe die dingen werken. Ik was zo in de war toen ik met hem sprak, met al die schreeuwende mensen. Ik ben zo dom geweest om niet door te zetten en hem te vragen het te testen.' Ze draaide zich om en greep de arm van de Biechtmoeder. 'Alstublieft, wilt u me hel­pen? Hem vertellen wat ik heb en hem vragen het te testen?'

De Biechtmoeder overwoog het verzoek met een niets­zeggende uitdrukking op haar gezicht. Uiteindelijk sprak ze.

'Dit gaat om een schuld die vastgelegd is in magie. Zoiets moet zorgvuldig worden behandeld. Ik zal voor je met tovenaar Zorander praten en vragen of je een privéaudiëntie kunt krijgen.'

Abby kneep haar ogen dicht toen er weer tranen insprongen. 'Dank u.'

Ze liet haar gezicht in haar han­den zakken en begon te huilen van opluchting nu het vlammetje van de hoop weer werd aangewakkerd.

De Biechtmoeder pakte Abby bij de schouders.

'Ik zei dat ik het zou proberen. Hij kan mijn verzoek afwij­zen.'

De tovenares lachte snuivend maar zonder echt plezier.

'Dat is niet waarschijnlijk. Ik zal ook met hem praten. Maar Abigail, dat betekent niet dat we hem kunnen overhalen om je te helpen... bot of geen bot.'

Abby veegde over haar wang.

'Dat begrijp ik. Dank u allebei. Dank u voor uw begrip.'

Met een duim veegde de tovenares een traan van Abby's kin.

'Men zegt dat de dochter van een tovenares een dochter van alle tovenaressen is.'

De Biechtmoeder stond op en streek haar witte jurk glad.

'Delora, misschien kun je Abigail naar een pen­sion voor reizigsters brengen. Ze moet een beetje uit­rusten. Heb je geld, kind?'

'Ja, Biechtmoeder.'

'Mooi zo. Delora zal je voor vannacht naar een kamer brengen. Kom vlak voor zonsopgang terug naar de Burcht. Dan zullen we je ontmoeten en je laten weten of we Zedd hebben kunnen overhalen om je bot te tes­ten.'

'Ik zal tot de goede geesten bidden dat tovenaar Zorander me wil ontvangen en mijn dochter wil helpen.' Plotseling schaamde Abby zich voor haar eigen woor­den. 'En ik zal ook voor zijn dochter bidden.'

De Biechtmoeder legde haar hand om Abby's wang.

'Bid maar voor ons allemaal, kind. Bid dat tovenaar Zorander de magie tegen D'Hara ontketent voordat het te laat is voor alle kinderen van het Middenland, of ze nu jong of oud zijn.'

 

Op hun wandeling naar de stad zorgde Delora ervoor dat het gesprek niet op Abby's zorgen en hoop kwam, en de rol die magie daarbij kon spelen. In bepaalde op­zichten deed het praten met de tovenares haar denken aan praten met haar moeder. Tovenaressen vermeden het om met mensen zonder de gave over magie te pra­ten, of het nu hun dochter was of niet. Abby kreeg het gevoel dat dat voor hen net zo'n delicaat onderwerp was als het voor Abby was geweest toen Jana vroeg hoe een moeder aan een kindje in haar buik kwam.

Hoewel het al laat was, wemelde het op straat van de mensen. Van alle kanten ving Abby flarden van be­zorgde gesprekken over de oorlog op. Op een hoek stond een groepje vrouwen verdrietig te mompelen over mannen die al maanden weg waren, zonder dat ze een woord over hun lot hadden gehoord.

Delora nam Abby mee naar een straat waar markt was en liet haar een klein brood kopen dat met vlees en olij­ven was gevuld. Abby had niet echt honger. De tove­nares liet haar beloven dat ze zou eten. Omdat ze niets wilde doen om in ongenade te vallen, beloofde Abby het.   

Het pension was in een zijstraat, tussen dicht opeen staande gebouwen. Het rumoer van de markt klonk door de smalle straat en fladderde rond de huizen en over de binnenplaatsjes met het gemak van een mees die door een dicht bos vliegt.

Abby vroeg zich af hoe mensen het konden verdragen om zo dicht opeen te wonen, zonder dat ze iets anders konden zien dan an­dere huizen en mensen. Ze vroeg zich ook af hoe ze zou kunnen slapen met al die vreemde geluiden en die her­rie, maar aan de andere kant had ze toch al nauwelijks geslapen sinds ze van huis was vertrokken, ondanks de doodstille nachten op het platteland.

De tovenares wenste Abby goedenacht en liet haar over aan de zorgen van een nors kijkende, weinig spraakza­me vrouw die haar naar een kamer aan het eind van een lange gang bracht en haar daar achterliet om van haar nachtrust te genieten, nadat ze een zilverstuk had geïncasseerd.

Abby ging op de rand van het bed zitten en bekeek de kleine kamer bij het licht van de enige lamp, die op een plank bij het bed stond, terwijl ze van het brood at. Het vlees binnenin was taai en draderig, maar lekker van smaak, gekruid met zout en knoflook. Doordat de kamer geen raam had, was het er niet zo lawaaiig als Abby had gevreesd. De deur had geen gren­del, maar de vrouw die het huis beheerde had gemom­peld dat ze zich daar geen zorgen over hoefde te ma­ken, omdat er geen mannen in het huis werden toegelaten. Abby legde het brood opzij en waste haar gezicht bij een wasbak op een eenvoudige tafel op twee stappen afstand, aan de andere kant van de kamer. Ze was verrast toen ze zag hoe vuil het water daarvan werd.

Ze draaide aan de hendel van de lamp totdat het kous­je zo laag mogelijk stond zonder de vlam te doven; ze vond het niet prettig om op een vreemde plek in het donker te slapen. Terwijl ze in bed lag te staren naar het plafond met waterkringen, bad ze ernstig tot de goe­de geesten, ondanks het feit dat ze wist dat ze een ver­zoek als het hare zouden negeren. Ze sloot haar ogen en bad ook voor het dochtertje van tovenaar Zorander. Haar gebeden werden onderbroken door binnen­sluipende angsten die voelden alsof haar ingewanden werden opengekrabd.

Ze wist niet hoe lang ze al in bed lag, verlangend naar de slaap, verlangend naar de komst van de ochtend, toen de deur langzaam open knarste. Er klom een scha­duw langs de tegenoverliggende muur.

Abby verstijfde en bleef met wijd open ogen en inge­houden adem liggen terwijl ze een gebukte gestalte naar het bed zag bewegen. Het was niet de vrouw van het huis, want die was groter. Abby omklemde de rand van de prikkende deken met het idee dat ze die misschien over de indringer kon gooien en dan naar de deur kon rennen.

'Niet schrikken, liefje. Ik kom alleen even kijken of je succes hebt gehad in de Burcht.'

Abby hapte naar lucht en ging rechtop in bed zitten.

'Mariska?' Het was de oude vrouw die de hele dag sa­men met haar bij de Burcht had gewacht. 'Je jaagt me de stuipen op het lijf!'

Het vlammetje van de lamp weerkaatste in een felle glinstering in de ogen van de vrouw toen ze Abby's ge­zicht opnam.

'Er zijn erger dingen te vrezen dan je ei­gen veiligheid.'

'Wat bedoel je?'

Mariska glimlachte. Het was geen geruststellende glim­lach.

'Heb je gekregen wat je wilde?'

'Ik heb de Eerste Tovenaar gesproken, als je dat be­doelt.'

'En wat heeft hij gezegd, liefje?'

Abby zwaaide haar voeten van het bed af.

'Dat zijn mijn zaken.'

De sluwe glimlach werd breder.

'O nee, liefje, dat zijnonze zaken.'

'Wat bedoel je daarmee?'

'Geef antwoord. Je hebt niet veel tijd meer. Je familie heeft niet veel tijd meer.'

Abby sprong overeind. 'Hoe weet jij...'

De oude vrouw greep Abby's pols en draaide die om totdat Abby gedwongen was te gaan zitten.

'Wat zei de Eerste Tovenaar?'

'Hij zei dat hij me niet kon helpen. Alsjeblieft, dat doet pijn. Laat me los.'

'O, liefje, dat is heel jammer. Heel jammer voor je klei­ne Jana.'

'Hoe... hoe weet je van haar af? Ik heb je nooit...'

'Dus tovenaar Zorander heeft je verzoek geweigerd. Wat een droevig nieuws.' Ze klikte met haar tong. 'Ar­me ongelukkige kleine Jana. Je was gewaarschuwd. Je kende de prijs van mislukking.'

Ze liet Abby's pols los en draaide zich om. Abby's ge­dachten raasden in paniek door haar hoofd terwijl de vrouw naar de deur schuifelde.

'Nee! Alsjeblieft! Ik ga nog een keer met hem praten, morgen. Bij zonsopgang.'

Mariska tuurde over haar schouder achterom.

'Waar­om? Waarom zou hij je nog een keer willen spreken, nadat hij je heeft afgewezen? Met leugens zul je je dochter geen extra tijd bezorgen. Daar zal ze niets mee op­schieten.'

'Het is waar. Ik zweer het op de ziel van mijn moeder. Ik heb met de tovenares gepraat die ons naar binnen heeft gebracht. Ik heb met haar en de Biechtmoeder ge­praat, nadat tovenaar Zorander mijn verzoek had af­gewezen. Ze hebben ermee ingestemd hem over te ha­len me een privéaudiëntie te verlenen.'

Mariska fronste haar wenkbrauwen.

'Waarom zouden ze dat doen?'

Abby wees naar haar zak, die op het voeteneind lag.

'Ik heb hun laten zien wat ik bij me heb.'

Metéén knokige vinger trok Mariska de zak open. Ze keek er even in en schuifelde toen dichter naar Abby toe.

'Moet je dit nog aan tovenaar Zorander laten zien?'

'Ja. Ze zullen ervoor zorgen dat hij me ontvangt. Dat weet ik zeker. Morgen zal hij met me praten.'

Mariska trok een mes uit de rokband om haar volu­mineuze middel. Ze zwaaide het langzaam voor Abby's gezicht heen en weer.

'We worden het zat om op jou te wachten.'

Abby likte langs haar lippen.

'Maar ik...'

'Morgenochtend vertrek ik naar Nijnvoorde. Dan ga ik je bange kleine Jana opzoeken.' Haar hand gleed ach­ter Abby's nek. Vingers als eikenwortels grepen Abby's haar, zodat ze haar hoofd niet kon bewegen. 'Als je vlak achter me aan komt met hem, wordt ze vrijgela­ten, zoals je is beloofd.'

Abby kon niet knikken.

'Dat zal ik doen. Ik zweer het. Ik zal hem overhalen. Hij is door een schuld gebonden.'

Mariska bracht de punt van het mes zo dicht bij Abby's oog dat hij langs haar wimpers streek. Abby durf­de niet te knipperen.

'Als je te laat komt, steek ik mijn mes in het oog van je kleine Jana. Er dwars doorheen. Ik zal haar het an­dere laten houden, zodat ze kan zien hoe ik het hart van haar vader uit zijn lijf snij en zal weten hoeveel pijn het zal doen als ik dat bij haar doe. Begrepen, liefje?'

Abby kon alleen maar jammeren dat ze het begreep, terwijl de tranen over haar wangen stroomden.

'Brave meid,' fluisterde Mariska zo dichtbij dat Abby gedwongen was de scherpe stank in te ademen van de worst die de vrouw die avond had gegeten. 'Als we ook maar vermoeden dat je ons een kunstje flikt, gaan ze er allemaal aan.'

'Geen kunstjes. Ik zal opschieten. Ik zal hem brengen.' Mariska drukte een kus op Abby's voorhoofd. 'Je bent een goede moeder.' Ze liet Abby's haar los. 'Jana houdt van je. Ze huilt dag en nacht om je.'

Nadat Mariska de deur had gesloten, rolde Abby zich in bed op tot een trillende bal en huilde met haar knok­kels tegen haar gezicht gedrukt.

 

Delora boog zich naar haar over terwijl ze over de bre­de borstwering liepen.

'Weet je zeker dat alles in orde is, Abigail?'

De wind greep haar haar en blies het voor haar gezicht. Terwijl ze het uit haar ogen streek, keek Abby naar de uitgestrekte stad onder hen, die te voorschijn begon te komen uit de duisternis. Ze had in stilte tot de geest van haar moeder gebeden.

'Ja. Ik heb alleen een slechte nacht gehad. Ik kon niet slapen.'

De schouder van de Biechtmoeder drukte aan de an­dere kant tegen die van Abby.

'Dat begrijpen we. Hij heeft er in elk geval in toegestemd je te ontvangen. Put daar maar moed uit. Hij is een goed mens, echt waar.'

'Dank u,' fluisterde Abby beschaamd. 'Dank u allebei voor uw hulp.'

De mensen die langs de borstwering stonden te wach­ten - tovenaars, tovenaressen, officieren en anderen - zwegen allemaal even en bogen naar de Biechtmoeder toen de drie vrouwen langsliepen. Onder verscheidene mensen die ze herkende van de vorige dag, zag Abby de tovenaar Thomas, die in zichzelf stond te mompe­len en er vreselijk ongeduldig en geïrriteerd uitzag ter­wijl hij door een handvol papieren bladerde die over­dekt waren met wat Abby herkende als magische symbolen.

Aan het eind van de borstwering kwamen ze bij de ste­nen gevel van een rond torentje. Een steil dak boven hun hoofd liep door tot vlak boven een deur met een ronde bovenkant. De tovenares klopte op de deur en opende die zonder op antwoord te wachten. Ze zag dat Abby even haar wenkbrauwen optrok.

'Hij hoort je bijna nooit kloppen,' verklaarde ze fluis­terend.

De stenen kamer was klein, maar deed gezellig aan. Een rond raam aan de rechterkant keek uit over de stad on­der hen en een ander, dat ertegenover lag, bood uit­zicht op de hoog oprijzende muren van de Burcht, waarvan de hoogste in de verte roze glansden in de eerste zwakke zonnestralen. In een fijn bewerkte ijzeren kandelaar stond een legertje kaarsen dat een warme gloed verspreidde in de kamer.

Tovenaar Zoranders weerbarstige golvende bruine haar hing om zijn gezicht terwijl hij op zijn handen steunde; hij was verdiept in een boek dat open voor hem op tafel lag. De drie vrouwen bleven staan.

'Tovenaar Zorander,' kondigde de tovenares aan, 'we brengen u Abigail, dochter van Heisa.'

'Verdorie, mens,' gromde de tovenaar zonder op te kij­ken, 'ik heb je horen kloppen, zoals altijd.'

'Vloek niet tegen me, Zeddicus Zu'1 Zorander,' brom­de Delora terug.

Hij negeerde de tovenares en wreef over zijn gladde kin terwijl hij het boek voor zich bestudeerde.

'Welkom, Abigail.'

Abby frunnikte aan de zak. Maar toen schoot het pro­tocol haar te binnen en ze maakte een reverence.

'Dank u dat u me wilt ontvangen, tovenaar Zorander. Het is van vitaal belang dat u me helpt. Zoals ik u al heb ver­teld, staan de levens van onschuldige kinderen op het spel.'

Eindelijk keek tovenaar Zorander op. Nadat hij haar langdurig had opgenomen, rechtte hij zijn rug.

'Waar ligt de grens?'

Abby keek even naar de tovenares aan haar ene kant en daarna naar de Biechtmoeder aan haar andere kant. Geen van tweeën keek terug.

'Neemt u mij niet kwalijk, tovenaar Zorander? De grens?'

De tovenaar fronste zijn wenkbrauwen.

'Je impliceert dat het leven van een jong iemand een hogere waarde heeft. De grens, mijn lieve kind, waarna de waarde van het leven gering wordt. Waar ligt de grens?'

'Maar een kind...'

Hij stak waarschuwend een vinger op.

'Probeer niet mijn gevoelens te bespelen door me te bestoken met de waarde van het leven van een kind, alsof er een hoge­re waarde aan leven kan worden toegekend vanwege leeftijd. Wanneer is het leven minder waard? Waar ligt de grens? Bij welke leeftijd? Wie beslist dat?

Alle leven is van waarde. Dood is dood, hoe oud je ook bent. Probeer niet mijn gezond verstand buiten werking te stellen met een harteloze, berekenende bespeling van emoties, als een of andere gladde hoogwaardigheids­bekleder die een hersenloze menigte ophitst.'

Abby was met stomheid geslagen door deze preek. De tovenaar richtte zijn aandacht op de Biechtmoeder.

'Over bureaucraten gesproken, wat had de raad te zeg­gen?'

De Biechtmoeder sloeg haar handen ineen en zuchtte.

'Ik heb ze je woorden overgebracht. Het kwam erop neer dat het ze niets kon schelen. Ze willen dat het gebeurt.'

Hij gromde misnoegd.

'O ja?' Zijn lichtbruine ogen richtten zich op Abby. 'Blijkbaar geeft de raad niet om levens, zelfs niet om die van kinderen, als het D'Haraanse kinderen zijn.' Hij streek met een hand over zijn ogen, die er moe uitzagen.'Ik kan niet zeggen dat ik hun redenering niet begrijp, of dat ik het niet met ze eens ben, maar goede geesten, zij hoeven het niet uit te voeren. Het zal niet door hun hand geschieden, maar door de mijne.'

'Ik begrijp het, Zedd,' mompelde de Biechtmoeder. Opnieuw leek hij Abby op te merken, die voor hem stond. Hij bekeek haar alsof hij ergens diep over na­dacht. Ze werd er zenuwachtig van. Hij stak zijn hand uit en wenkte met zijn vingers.

'Laat het me eens zien.'

Abby stapte dichter naar de tafel en stak haar hand in haar zak.

'Als u niet kunt worden overgehaald om onschuldige mensen te helpen, dan betekent dit misschien meer voor u.'

Ze trok de schedel van haar moeder uit de zak en leg­de die in de naar boven gedraaide handpalm van de to­venaar.

'Het is een bottenschuld. Ik wil hem invorde­ren.'

Hij trokéén wenkbrauw op.

'Het is gebruikelijk om maar een klein stukje bot mee te nemen, kind.'

Abby voelde haar gezicht rood worden.

'Dat wist ik niet,' stamelde ze. 'Ik wilde er zeker van zijn dat er ge­noeg was om te testen... om ervoor te zorgen dat u me zou geloven.'

Hij streek zacht met zijn hand over de schedel.

'Een stukje dat kleiner is dan een zandkorrel is al genoeg.' Hij keek Abby aan. 'Heeft je moeder je dat niet ver­teld?'

Abby schudde haar hoofd.

'Ze heeft alleen gezegd dat het een schuld was die door uw vader aan u was door­gegeven. Ze zei dat de schuld afgelost moest worden als die vervallen werd verklaard.'

'Dat is waar,' fluisterde hij.

Terwijl hij sprak, gleed zijn hand heen en weer over de schedel. Het bot was dof en gevlekt door de aarde waar Abby hem had uitgetrokken, helemaal niet het maag­delijke wit dat ze zich had voorgesteld. Ze had het af­schuwelijk gevonden om de botten van haar moeder op te moeten graven, maar het alternatief was nog af­schuwelijker geweest.

Onder de vingers van de tovenaar begon het bot van de schedel met een zacht oranje licht te gloeien. Abby's adem stokte bijna toen de lucht ging gonzen, alsof de geesten zelf tegen de tovenaar fluisterden.

De tovena­res frunnikte aan de kralen bij haar hals. De Biecht­moeder beet op haar onderlip. Abby bad.

Tovenaar Zorander legde de schedel op tafel en ging met zijn rug naar hen toe staan. De oranje gloed ver­dween.

Toen hij niets zei, doorbrak Abby de diepe stilte.

'En? Bent u tevreden? Heeft uw test bewezen dat het een wa­re schuld is?'

'O ja,' zei hij zacht zonder zich naar hen toe te draai­en. 'Het is een ware bottenschuld, vastgelegd in magie totdat de schuld wordt betaald.'

Abby's vingers frunnikten aan de gerafelde rand van haar zak.

'Dat heb ik u gezegd. Mijn moeder zou niet tegen me gelogen hebben. Ze heeft me verteld dat als hij niet werd betaald terwijl zij in leven was, het bij haar dood een bottenschuld zou worden.'

De tovenaar draaide zich langzaam om totdat hij recht tegenover haar stond.

'En heeft ze je iets verteld over het ontstaan van de schuld?'

'Nee.' Abby wierp een steelse, zijdelingse blik op Delora voordat ze verder ging. 'Tovenaressen bewaken hun geheimen en onthullen alleen wat hun te pas komt.'

Met een vluchtig glimlachje bromde hij beamend.

'Ze heeft alleen gezegd dat het uw vader en zij waren die erdoor verbonden waren, en dat de schuld totdat hij betaald werd over zou gaan op de nazaten van ie­der.'

'Je moeder sprak de waarheid. Maar dat betekent niet dat hij nu betaald moet worden.'

'Het is een plechtige bottenschuld.' Abby's frustratie en angst kwamen vol venijn tot uiting. 'Ik verklaar dat hij vervallen is! U zult u aan uw verplichtingen houden!'

Zowel de tovenares als de Biechtmoeder keken naar de muren, slecht op hun gemak doordat een vrouw, een vrouw zonder de gave, haar stem verhief tegen de Eer­ste Tovenaar zelf.

Abby vroeg zich plotseling af of ze misschien dood zou neervallen vanwege deze brutali­teit. Maar als hij haar niet hielp, maakte dat ook niets uit.

De Biechtmoeder leidde met een vraag de aandacht af van Abby's uitbarsting.

'Zedd, heeft je onderzoek ook uitgewezen hoe de schuld is ontstaan?'

'Jazeker,' zei hij. 'Ook mijn vader heeft me over een schuld verteld. Mijn test heeft aangetoond dat dit de schuld is waarover hij het had, en dat de vrouw die voor me staat de andere helft van de schakel draagt.'

'Hoe is hij dan ontstaan?' vroeg de tovenares.

Hij draaide zijn handpalmen naar boven.

'Dat ben ik alweer vergeten. Het spijt me, ik merk dat ik de laat­ste tijd vergeetachtiger ben dan anders.'

Delora snoof.

'En jij durft tovenaressen zwijgzaam te noemen?'

Tovenaar Zorander nam haar een ogenblik zwijgend op en keek toen met half dichtgeknepen ogen naar de Biechtmoeder.

'Dus de raad wil dat het gebeurt, hè?' Hij glimlachte listig. 'Dan zal het gebeuren.'

De Biechtmoeder hield haar hoofd schuin.

'Zedd... weet je dit zeker?'

'Wat?' vroeg Abby. 'Gaat u de schuld aflossen of niet?'

De tovenaar haalde zijn schouders op.

'Je hebt de schuld vervallen verklaard.' Hij pakte een boekje van de tafel en liet het in een zak van zijn gewaad glijden. 'Wie ben ik om je tegen te spreken?'

'Goede geesten,' fluisterde de Biechtmoeder in zichzelf. 'Zedd, omdat de raad nu toevallig...'

'Ik ben maar een tovenaar,' zei hij, haar in de rede val­lend, 'die de wensen en verlangens van het volk inwilligt.'

'Maar als je naar die plek gaat, stel je jezelf nodeloos bloot aan gevaar.'

'Ik moet dicht bij de grens zijn, anders zullen ook de­len van het Middenland eraan ten prooi vallen. Nijnvoorde is net zo goed als elke andere plek om de vuur­zee te ontsteken.'

Buiten zichzelf van opluchting hoorde Abby nog maar nauwelijks iets van wat hij zei.

'Dank u, tovenaar Zo­rander. Dank u.'

Hij beende om de tafel heen en pakte haar schouder vast met magere vingers die verrassend sterk waren.

'We zijn verbonden, jij en ik, in een bottenschuld. De wegen van ons leven hebben elkaar gekruist.' Zijn glim­lach was tegelijkertijd droevig en oprecht. Zijn sterke vingers sloten zich rond haar pols, rond haar armband, en hij legde de schedel van haar moeder in haar han­den. 'Alsjeblieft, Abby, noem me Zedd.'

Bijna in tranen knikte ze.

'Dank je, Zedd.'

Buiten, in het vroege ochtendlicht, werden ze opge­wacht door de menigte.

Tovenaar Thomas, die met zijn papieren zwaaide, drong zich naar voren.

'Zorander! Ik heb de componenten bestudeerd die je me hebt gegeven. Ik moet met je praten.'

'Praat dan,' zei de Eerste Tovenaar terwijl hij doorliep.

De menigte volgde hem op de voet.

'Dit is waanzin.'

'Ik heb nooit gezegd dat het dat niet was.'

Tovenaar Thomas schudde met de papieren alsof dat iets bewees.

'Dit kun je niet doen, Zorander!'

'De raad heeft besloten dat het moet gebeuren. Er moet een eind aan de oorlog worden gemaakt nu we de over­hand hebben en voordat Panis Rahl iets bedenkt waar we niets tegen kunnen beginnen.'

'Nee, ik bedoel dat ik dit heb bestudeerd, en dat je hier niet toe in staat zult zijn. We begrijpen de kracht niet waarover die tovenaars beschikten. Ik heb de compo­nenten nagekeken die je me hebt laten zien. Zelfs bij een poging om zoiets op te roepen zal al een intense hitte vrijkomen.'

Zedd bleef staan en bracht zijn gezicht vlak bij dat van Thomas. Hij trok zijn wenkbrauwen op in gespeelde verrassing.

'Echt waar, Thomas? Denk je? Zou het ac­tiveren van een lichtbezwering die het weefsel van de wereld van het leven verscheurt een instabiliteit in de elementen van het webveld veroorzaken?'

Thomas rende achter hem aan toen Zedd wegstormde.

'Zorander! Je zult het niet in de hand kunnen houden! Als je al in staat zou zijn om het op te roepen - en ik zeg niet dat ik dat geloof - dan zou je een bres slaan in de Gratie. De bezwering gebruikt hitte. Ze wordt ge­voed door het gat. Je zult de kettingreactie niet in be­dwang kunnen houden. Niemand zou dat kunnen!'

'Ik kan het,' mompelde de Eerste Tovenaar.

Thomas schudde woedend zijn vuisten met de papie­ren erin.

'Zorander, jouw arrogantie zal ons allemaal fataal worden! Als hij uiteen wordt getrokken, zal de sluier scheuren en al het leven zal verteerd worden. Ik eis dat ik het boek te zien krijg waarin je die toverfor­mule hebt gevonden. Ik eis dat ik die zelf mag zien. He­lemaal, niet alleen delen ervan!'

De Eerste Tovenaar bleef staan en stak een vinger op.

'Thomas, als het de bedoeling was dat jij het boek te zien kreeg, zou jij Eerste Tovenaar zijn en toegang heb­ben tot de enclave van de Eerste Tovenaar. Maar dat ben je niet, en dat heb je niet.'

Het gezicht van Thomas stak paars-rood af boven zijn witte baard.

'Dit is een roekeloze wanhoopsdaad!'

Tovenaar Zorander bewoog zijn opgestoken vinger heen en weer. De papieren vlogen uit de hand van de oude tovenaar en dwarrelden in een wervelwind om­hoog, waarna ze ontvlamden en vergingen tot as, die door de wind werd weggevoerd.

'Soms, Thomas, rest je alleen nog een wanhoopsdaad. Ik ben Eerste Tovenaar en ik zal doen wat ik moet doen. En daarmee afgelopen. Ik wil er niets meer over horen.'

Hij draaide zich om en pakte een officier bij de mouw.

'Waarschuw de lansiers. Verzamel alle cavalerie die be­schikbaar is. We vertrekken onmiddellijk naar Pendisaan.'

De man sloeg zijn vuist in een snelle groet tegen zijn borst voordat hij wegrende. Een andere officier, ouder en op het oog van veel hogere rang, schraapte zijn keel.

'Tovenaar Zorander, mag ik weten wat uw plan is?'

'Het gaat om Anargo,' zei de Eerste Tovenaar, 'de rech­terhand van Panis Rahl, die net als Rahl de dood op­roept om ons te achtervolgen. Heel eenvoudig gezegd ben ik van plan de dood naar hem terug te sturen.'

'Door de lansiers Pendisaan in te brengen?'

'Ja. Anargo is gelegerd bij Nijnvoorde. We hebben ge­neraal Brainard die in noordelijke richting oprukt naar Pendisaan, generaal Sanderson die naar het zuiden komt om zich bij hem aan te sluiten, en Mardale die vanuit het zuidwesten aanstormt. We gaan er met de lansiers heen, en met wie er verder nog in staat is zich bij ons aan te sluiten.'

'Anargo is niet gek. We weten niet hoeveel andere to­venaars en mensen met de gave hij bij zich heeft, maar we weten wel waartoe die in staat zijn. Ze hebben ons keer op keer doen bloeden. Eindelijk hebben we hun een slag toegebracht.' De officier koos zijn woorden zorgvuldig. 'Waarom denkt u dat ze wachten? Waar­om ontglippen ze niet eenvoudigweg naar D'Hara?'

Zedd legde een hand op de muur met kantelen en staar­de naar het ochtendgloren, naar de stad onder hen.

'Anargo geniet van het spel. Hij speelt het zeer thea­traal: hij wil dat wij denken dat ze gewond zijn. Pen­disaan is het enige gebied in al die bergen waar een le­ger met enige snelheid doorheen kan trekken. Nijnvoorde biedt een breed slagveld, maar niet breed genoeg voor ons om gemakkelijk te kunnen manoeuvreren, of hen in de flank aan te vallen. Hij probeert ons te lokken.'

De officier leek niet verrast.

'Maar waarom?'

Zedd keek over zijn schouder naar de officier.

'Blijk­baar denkt hij dat hij ons in zo'n gebied kan verslaan. Ik denk daar anders over. Hij weet dat we het ons niet kunnen veroorloven om niets aan de dreiging te doen, en hij kent onze plannen. Hij wil me naar hem toe lok­ken, me doden en een eind maken aan de bedreiging die alleen ik voor hen vorm.'

'Dus...' redeneerde de officier hardop, 'u bedoelt dat het voor Anargo het risico waard is.'

Zedd staarde weer naar de stad onder de Tovenaars­burcht.

'Als Anargo gelijk heeft, kan hij alles winnen bij Nijnvoorde. Als hij met mij heeft afgerekend, zal hij zijn mensen met de gave loslaten, het leeuwendeel van onze troepen afslachten, die allemaal opéén plek ver­zameld zijn, en dan vrijwel zonder enige tegenstand het hart van het Middenland eruit snijden: Aydindril.

Volgens Anargo's plan zal hij mij hebben gedood, on­ze gezamenlijke troepen hebben vernietigd en de men­sen van het Middenland tot slavernij hebben gedwon­gen voordat de sneeuw komt, en dan kan hij de zweep aan Panis Rahl overhandigen.'

De officier staarde hem verstomd aan.

'En u bent van plan te doen wat Anargo hoopt en naar hem toe te gaan?'

Zedd haalde zijn schouders op.

'Wat heb ik voor keus?'

'En weet u dan tenminste hoe Anargo u wil doden, zo­dat we voorzorgsmaatregelen kunnen nemen? Tegen­maatregelen?'

'Ik ben bang van niet.' Geïrriteerd wuifde hij die kwes­tie met zijn hand weg. Hij wendde zich tot Abby. 'De lansiers hebben snelle paarden. We zullen hard rijden. We zullen snel bij je huis zijn - op tijd - en dan zullen we onze zaken regelen.'

Abby knikte alleen. Ze kon haar opluchting omdat haar verzoek was ingewilligd niet onder woorden brengen, noch de schaamte die ze voelde omdat haar gebed was verhoord. Maar bovendien kon ze geen woord loslaten over haar afgrijzen van wat ze deed, want zij kende het plan van de D'Haranen.

 

Vliegen zwermden rond uitgedroogde stukjes inge­wanden, het enige dat over was van Abby's gekoester­de baardvarkens. Blijkbaar was zelfs het fokvee, dat Abby's ouders haar hadden gegeven als huwelijksca­deau, geslacht en meegenomen.

Abby's ouders hadden Abby's echtgenoot ook voor haar uitgekozen. Abby had hem nooit eerder ontmoet; hij kwam uit Lynford, waar haar vader en moeder de varkens hadden gekocht. Abby was buiten zichzelf ge­weest van ongerustheid over wie haar ouders als haar man zouden kiezen. Ze had gehoopt dat het een vro­lijke man zou zijn, een man die de problemen van het leven met een glimlach tegemoet trad.

Toen ze Philip voor het eerst zag, dacht ze dat hij waar­schijnlijk de ernstigste man ter wereld was. Ze vond dat zijn jonge gezicht eruitzag alsof het nog nooit had geglimlacht. De eerste avond nadat ze hem had ont­moet, had ze zichzelf in slaap gehuild bij de gedachte aan een leven met zo'n serieuze man. Ze dacht dat haar leven was vastgelopen op de scherpe tanden van het noodlot.

Abby had gaandeweg ontdekt dat Philip een hard wer­kende man was die met een brede grijns naar het leven keek. Later hoorde ze dat hij die eerste dag dat ze hem had gezien zijn ernstigste gezicht had opgezet, zodat zijn nieuwe familie niet zou denken dat hij een losbol was die hun dochter niet waard was. In korte tijd had Abby gemerkt dat Philip een man was op wie ze kon vertrouwen. Tegen de tijd dat Jana geboren werd, was ze van hem gaan houden.

Nu was Philip net als zoveel anderen van haar afhan­kelijk.

Abby veegde haar handen schoon nadat ze haar moe­ders botten weer op hun rustplaats had gelegd. Ze zag dat de hekken die Philip zo vaak met Jana als geïnte­resseerd toeschouwster had gerepareerd, allemaal ka­pot waren. Toen ze om het huis terugliep, merkte ze dat de schuurdeuren weg waren. Alles wat door een dier of een mens kon worden gegeten, was verdwenen. Abby kon zich niet herinneren dat ze haar huis ooit eer­der zo kaal had gezien.

Het gaf niet, hield ze zichzelf voor. Het gaf niet, als ze Jana maar terugkreeg. Hekken konden worden gere­pareerd. Varkens konden worden vervangen, op een of andere manier, ooit. Jana kon nooit worden vervan­gen.

'Abby,' vroeg Zedd terwijl hij rond tuurde naar wat er restte van haar huis, 'hoe komt het dat jij niet bent mee­genomen, toen je man en dochter en alle anderen zijn weggehaald?'

Abby stapte door de lege deuropening en bedacht dat haar huis er nooit eerder zo klein had uitgezien. Voor­dat ze naar Aydindril was gegaan, naar de Tovenaars­burcht, had haar huis haar zo groot geleken als ze zich maar kon voorstellen dat een huis was. Hier had Phi­lip gelachen en de eenvoudige kamer gevuld met zijn opbeurende aanwezigheid en zijn stem. Met steenkool had hij voor Jana dieren op de stenen haard getekend. Abby wees.

'Onder die deur ligt de wortelkelder. Daar was ik toen ik de dingen hoorde waarover ik je heb ver­teld.'

Zedd ging met de teen van zijn laars over het kwastgat waar je je vinger in kon steken om het luik op te tillen.

'Ze namen je man en dochtertje mee, en jij bleef daar beneden? Terwijl je dochtertje om je gilde, rende je niet naar boven om haar te helpen?'

Abby hield haar stem met moeite onder controle.

'Ik wist dat als ik naar boven zou komen, ze mij ook te pakken zouden nemen. Ik wist dat mijn gezin alleen een kans maakte als ik afwachtte en dan hulp ging halen. Mijn moeder zei altijd tegen me dat zelfs een tovena­res niet meer dan een dwaas was als ze zich als een dwaas gedroeg. Ze heeft me altijd geleerd om eerst te denken en dan pas te doen.'

'Wijze raad.' Zedd legde een soeplepel neer die verbo­gen en doorboord was. Hij legde vriendelijk een hand op haar schouder. 'Het moet wel moeilijk zijn geweest om je dochter om je te laten roepen en toch het ver­standige te doen.'

Abby kon alleen maar fluisteren.

'Dat is de waarheid van de goede geesten.' Ze wees door het raam naar de zijmuur. 'Die kant op, aan de overkant van de rivier de Nijn, ligt de stad. Ze hebben Jana en Philip met zich meegenomen toen ze verder trokken om alle men­sen uit de stad op te halen. Ze hadden ook anderen bij zich, die ze al gevangen hadden genomen. Het le­ger heeft zijn kampen opgeslagen in de heuvels ver­derop.'

Zedd stond bij het raam en keek uit over de heuvels in de verte.

'Binnenkort zal deze oorlog voorbij zijn, hoop ik. Goede geesten, laat er een eind aan komen.'

De waarschuwing van de Biechtmoeder indachtig om het verhaal dat ze gehoord had niet verder te vertellen, had Abby nooit gevraagd naar het dochtertje of de ver­moorde vrouw van de tovenaar. Toen ze op hun snel­le reis terug naar Nijnvoorde had verteld hoeveel ze van Jana hield, moest het zijn hart wel hebben gebroken om aan zijn eigen dochter in de wrede handen van de vijand te denken, in de wetenschap dat hij haar had achtergelaten om te sterven, omdat er anders veel meer mensen zouden sneuvelen.

Zedd duwde de slaapkamerdeur open.

'En hier?' vroeg hij terwijl hij zijn hoofd de kamer binnenstak.

Abby keek op uit haar gedachten.

'De slaapkamer. Ach­terin is een deur naar de tuin en de schuur.'

Hoewel hij zijn gestorven vrouw en vermiste dochter nooit noemde, vrat wat Abby over hen wist aan haar zoals een aanzwellende rivier in het voorjaar een gat in het ijs vreet.

Zedd stapte achterwaarts de slaapkamer uit toen Delora zachtjes door de voordeur naar binnen glipte.

'Zo­als Abigail zei, is de stad aan de andere kant van de rivier geplunderd,' rapporteerde de tovenares. 'Zo te zien zijn de mensen allemaal meegenomen.'

Zedd streek zijn golvende haar naar achteren.

'Hoever is het naar de rivier?'

Abby gebaarde uit het raam. De nacht viel.

'Een klein stukje. Vijf minuten lopen.'

In de vallei ging de Nijn, die op weg was om zich bij de rivier de Kern te voegen, langzamer stromen en werd breder, zodat hij ondiep genoeg werd om gemakkelijk te kunnen worden overgestoken. Er was geen brug, de weg liep simpelweg tot aan de rivieroever en ging aan de overkant weer verder. Hoewel de rivier in het groot­ste deel van het dal bijna een halve kilometer breed was, reikte het water nergens veel hoger dan tot je knieën. Alleen in het voorjaar was het soms riskant om hem over te steken. De plaats Nijnvoorde lag drie kilome­ter verderop, in het hogere, heuvelachtige gebied, vei­lig voor voorjaarsoverstromingen, net als het heuveltje waar Abby's boerderij op lag.

Zedd pakte Delora bij de elleboog.

'Rijd terug en ver­tel iedereen op hun post te blijven. Als er iets misgaat... nou, als er iets misgaat moeten ze aanvallen. Anargo's legioen moet worden tegengehouden, ook al moeten ze achter hen aan D'Hara in.'

Delora keek niet tevreden.

'Voordat we vertrokken, heeft de Biechtmoeder me laten beloven dat ik ervoor zou zorgen dat je niet alleen werd gelaten. Ze heeft me gezegd dat er altijd iemand met de gave bij je moest zijn, voor het geval je die nodig had.'

Ook Abby had de Biechtmoeder die instructies horen geven. Toen ze nadat ze de stenen brug waren overgestoken had omgekeken naar de Burcht, had Abby ge­zien dat de Biechtmoeder hen vanaf een hoge borstwe­ring had nagekeken. De Biechtmoeder had geholpen toen Abby bang was dat alles verloren was. Ze vroeg zich af wat er van de vrouw zou worden.

Toen herinnerde ze zich dat ze zich dat niet hoefde af te vragen. Ze wist het.

De tovenaar negeerde wat de tovenares had gezegd.

'Nadat ik Abby heb geholpen, stuur ik haar ook terug. Ik wil niet dat er iemand in de buurt is als ik de be­zwering ontketen.'

Delora greep hem bij zijn kraag en trok hem naar zich toe. Ze zag eruit alsof ze op het punt stond hem flink de les te gaan lezen. In plaats daarvan trok ze hem in een omhelzing.

'Alsjeblieft, Zedd,' fluisterde ze, 'laat ons niet achter zonder jou als Eerste Tovenaar.'

Zedd streek haar donkere haar naar achteren.

'En jullie allemaal overleveren aan Thomas?' Hij grijnsde. 'Nooit.'

Het stof dat door Delora's paard werd opgeworpen, dreef weg in de toenemende duisternis terwijl Zedd en Abby de heuvel afdaalden naar de rivier. Abby leidde hem langs het pad door het hoge gras en de biezen, en legde hem uit dat ze op het pad minder snel in het oog zouden lopen dan op de weg. Abby was blij dat hij niet liever over de weg wilde.

Haar blik schoot van de diepe schaduwen aan de ene kant naar de schaduwen aan de andere kant terwijl ze diep in het kreupelhout verdwenen. Haar hart bonkte. Elke keer dat er een twijgje knapte onder haar voeten, kromp ze ineen.

Het ging zoals ze vreesde dat het zou gaan, zoals ze wist dat het zou gaan.

Een gedaante in een lange cape met een kap sprong uit het niets te voorschijn en duwde Abby opzij. Ze zag de flits van een lemmet toen Zedd de aanvaller in het kreu­pelhout gooide. Hij hurkte neer en legde een hand op Abby's schouder terwijl ze hijgend in het gras lag.

'Blijf laag,' fluisterde hij doordringend.

Er verscheen licht om zijn vingers. Hij riep magie op. Dat was wat ze wilden dat hij deed.

Er welden tranen bij haar op, die in haar ogen brand­den. Ze greep zijn mouw.

'Zedd, gebruik geen magie.' Ze kon nauwelijks praten door de pijn in haar borst, die haar insnoerde. 'Gebruik geen...'

De gestalte sprong weer op uit het donker van de bos­jes. Zedd stak een hand op. De nacht werd verlicht door een flits van heet licht die de gestalte in de cape raak­te.

In plaats van de aanvaller was het Zedd die het uit­schreeuwde en op de grond ineenzakte. Wat hij de aan­valler had willen aandoen, had zich tegen hem gekeerd en hij was in de greep van vreselijke pijn, waardoor hij niet kon opstaan of praten. Daarom hadden ze gewild dat hij magie gebruikte: zodat ze hem gevangen kon­den nemen.

De gestalte die over de tovenaar gebogen stond, keek dreigend naar Abby.

'Jouw rol hier is uitgespeeld. Maak dat je wegkomt.'

Abby kroop het gras in. De vrouw duwde haar kap naar achteren en gooide haar cape af. In de schemering kon Abby de lange vlecht en het rode uniform van de vrouw zien. Het was een van de vrouwen over wie Ab­by had gehoord, de vrouwen die mensen met magie konden vangen: de Mord-Sith.

De Mord-Sith keek tevreden toe hoe de tovenaar aan haar voeten kronkelde van verstikkende pijn.

'Zo, zo. Het ziet ernaar uit dat de Eerste Tovenaar zelf zojuist een heel grote vergissing heeft gemaakt.'

De riemen en banden van haar rode leren uniform kraakten toen ze zich over hem heen bukte, grijnzend vanwege zijn lijden.

'Ik heb de hele nacht gekregen om je spijt te bezorgen dat je ooit een vinger tegen ons hebt opgestoken. Morgenochtend moet ik je laten toekijken hoe onze troepen je mensen vernietigen. Daarna zal ik je naar Meester Rahl zelf brengen, de man die opdracht heeft gegeven tot de dood van je vrouw, zodat je hem kunt smeken me op te dragen jou ook te doden.' Ze gaf hem een schop. 'Zodat je Meester Rahl om je dood kunt smeken terwijl je je dochter voor je ogen ziet ster­ven.'

Zedd kon alleen maar schreeuwen van ontzetting en pijn.

Op handen en knieën schoof Abby verder tussen het gras en de biezen. Ze veegde langs haar ogen en pro­beerde iets te zien. Het vervulde haar met afschuw om getuige te zijn van wat er werd gedaan met de man die ermee had ingestemd haar te helpen, alleen omdat hij een schuld aan haar moeder had. Deze mensen daar­entegen hadden haar medewerking afgeperst door haar kind te gijzelen.

Terwijl ze achteruit wegkroop, zag Abby het mes dat de Mord-Sith had laten vallen toen Zedd haar in het gras had geduwd. Het mes was een voorwendsel dat gebruikt was om hem tot handelen uit te lokken, magie was het ware wapen. De Mord-Sith had zijn eigen magie tegen hem gebruikt om hem uit te schakelen en gevangen te nemen, en gebruikte die nu om hem pijn te doen.

Het was de prijs die geëist was. Abby had ermee inge­stemd. Ze had geen keuze gehad.

Maar welke tol legde ze anderen op?

Hoe kon ze haar dochters leven redden ten koste van zoveel andere? Zou Jana opgroeien als slavin van men­sen die zoiets deden? Met een moeder die dat toestond? Jana zou leren te buigen voor Panis Rahl en zijn hie­lenlikkers, zich te onderwerpen aan het kwaad, of er­ger nog, een bereidwillig onderdeel van de gesel wor­den, nooit vrijheid proeven of de waarde van eer kennen.

Met een afschuwelijke zekerheid leek alles in Abby's geest in te storten.

Ze greep het mes. Zedd jammerde van pijn terwijl de Mord-Sith over hem gebogen stond en iets akeligs met hem deed. Voordat ze tijd had om haar vastbesloten­heid te verliezen, ging Abby op de rug van de vrouw af. Abby had dieren geslacht. Ze hield zichzelf voor dat dit niet anders was. Dit waren geen mensen maar beesten. Ze tilde het mes op.

Er werd een hand over haar mond geslagen. Een an­dere hand pakte haar pols.

Abby jammerde in de hand, omdat ze er niet in was ge­slaagd een eind te maken aan deze waanzin toen ze er de kans voor had. Een mond bij haar oor maande haar tot stilte.

Worstelend met de gestalte in de cape met kap die haar vasthield, draaide Abby haar hoofd zo ver mogelijk om en bij het laatste daglicht zag ze violette ogen terugkij­ken. Even begreep ze er niets van, begreep ze niet hoe de vrouw daar kon zijn terwijl Abby gezien had dat ze achterbleef. Maar ze was het echt.

Abby bedaarde. De Biechtmoeder liet haar los en maak­te haar met een snel handgebaar duidelijk dat ze zich terug moest trekken. Abby stelde geen vragen, ze haast­te zich terug tussen de biezen terwijl de Biechtmoeder haar hand uitstak naar de vrouw in rood leer. De Mord-Sith stond voorovergebogen, in beslag genomen door haar weerzinwekkende bezigheden met de kermende tovenaar.

In de verte tjilpten en ratelden insecten. Kikkers kwaak­ten doordringend. Vlakbij klotste en kabbelde de rivier zoals hij altijd had gedaan, een bekend, kalmerend ge­luid van thuis.

En toen ging er een plotselinge, harde schok door de lucht. Donder zonder geluid. De lucht werd uit Abby's longen geperst. De dreun sloeg haar bijna bewusteloos, en elk gewricht in haar lijf brandde met een scherpe pijn.

Er was geen lichtflits, alleen die zuivere en volmaakte luchtschok. De wereld leek stil te staan in haar vrese­lijke pracht.

Het gras ging platliggen alsof er een harde wind in een cirkel uitwaaierde met als middelpunt de Mord-Sith en de Biechtmoeder. Abby kwam weer bij zinnen terwijl de pijn in haar gewrichten gelukkig wegtrok.

Abby had het nooit eerder gezien en had niet verwacht dat ze het ooit zou zien, maar ze wist zonder enige twij­fel dat ze zojuist getuige was geweest van een Belijdster die haar kracht had ontketend. Abby's moeder had haar verteld dat de geest van iemand daarbij zo volledig werd vernietigd dat er alleen een wezenloze toewijding aan de Belijdster overbleef. Ze hoefde er maar naar te vra­gen en ze bekenden de waarheid, ongeacht wat de mis­daad was die ze eerder hadden geprobeerd te verber­gen of te ontkennen.

'Meesteres,' jammerde de Mord-Sith in een deernis­wekkende weeklacht.

Abby, die eerst van haar stuk was gebracht door de schok van de geluidloze donder die de Biechtmoeder had ontketend, en nu verbijsterd was over de kruiperi­ge angst van de vrouw die op de grond ineen was ge­zakt, voelde hoe ze bij haar arm werd gepakt. Het was de tovenaar.

Met de rug van zijn andere hand veegde hij bloed van zijn mond. Hij zwoegde om op adem te komen.

'Laat het aan haar over.'

'Zedd... Het... het spijt me. Ik probeerde je te vertel­len dat je geen magie moest gebruiken, maar ik riep niet hard genoeg.'

Ondanks zijn duidelijke pijn slaagde hij erin te glimla­chen.

'Ik hoorde je wel.'

'Maar waarom gebruikte je je gave dan?'

'Ik dacht wel dat jij uiteindelijk toch niet het soort per­soon was dat zoiets vreselijks zou doen en dat je je wa­re aard zou tonen.' Hij trok haar weg van het gejam­mer. 'We hebben je gebruikt. We wilden dat ze dachten dat het ze gelukt was.'

'Wist je dan wat ik ging doen? Wist je dat ik je naar hen moest brengen, zodat ze je gevangen konden ne­men?'

'Ik vermoedde het. Vanaf het begin leek er meer ach­ter je verhaal te zitten dan je vertelde. Je bent niet een erg goede spion en verrader. Sinds we hier zijn aange­komen, hou je de schaduwen in de gaten en schrik je op bij het getjilp van elk insect.'

De Biechtmoeder kwam aanrennen.

'Zedd, is alles goed met je?'

Hij legde een hand op haar schouder.

'Met mij komt het weer prima in orde.' Zijn ogen hadden nog het waas van de verschrikking. 'Bedankt dat je niet te laat was. Even was ik bang...'

'Ik weet het.' De Biechtmoeder glimlachte hem snel toe. 'Laten we hopen dat je list het waard was. Je hebt tot aan zonsopgang de tijd. Ze zei dat ze van haar ver­wachtten dat ze je de hele nacht zou martelen voordat ze je morgenochtend bij hen zou brengen. Hun ver­kenners hebben Anargo gewaarschuwd voor de aan­komst van onze troepen.'

In de biezen achter hen gilde de Mord-Sith alsof ze le­vend gevild werd.

De rillingen liepen over Abby's rug. 'Ze zullen haar ho­ren en weten wat er is gebeurd.'

'Zelfs als ze haar van deze afstand kunnen horen, zul­len ze denken dat het Zedd is, die door haar wordt ge­marteld.' De Biechtmoeder nam het mes uit Abby's hand. 'Ik ben blij dat je mijn vertrouwen niet hebt be­schaamd en er uiteindelijk voor hebt gekozen je niet bij hen aan te sluiten.'

Abby veegde haar handpalmen af aan haar rok, be­schaamd door alles wat ze had gedaan, door wat ze van plan was geweest. Ze begon te trillen.

'Gaat u haar do­den?'

Hoewel de Biechtmoeder er doodmoe uitzag nadat ze de Mord-Sith met haar kracht had aangeraakt, had ze nog steeds een ijzeren vastberadenheid in haar ogen.

'Een Mord-Sith is anders dan alle anderen. Ze herstelt niet van de aanraking van een Belijdster. Ze zou hevi­ge pijn lijden totdat ze sterft, zo tegen de ochtend.' Ze keek even achterom in de richting van de kreten. 'Ze heeft ons verteld wat we wilden weten, en Zedd moet zijn kracht terug hebben. Het is de genadigste oplos­sing.'

'En het geeft mij tijd om te doen wat ik moet doen.' Zedd draaide met zijn hand Abby's gezicht naar zich toe, weg van het gegil. 'En tijd om Jana terug te krij­gen. Je hebt tot morgenochtend.'

'Ik heb tot morgenochtend? Wat bedoel je?'

'Ik zal het je uitleggen. Maar we moeten opschieten als je tijd genoeg wilt hebben. Trek je kleren uit.'

 

Abby's tijd raakte op.

Ze liep door het D'Haraanse legerkamp, kaarsrecht en zich lang makend, en probeerde er niet paniekerig uit te zien, hoewel ze zich wel zo voelde. De hele nacht had ze zich gedragen zoals de tovenaar haar had gezegd: ar­rogant. Naar iedereen die haar opmerkte, straalde ze minachting uit. Tegen iedereen die haar kant op keek en van plan leek te zijn haar aan te spreken, gromde ze.

Er waren echter niet veel mensen die ook maar de aan­dacht durfden te trekken van wat oogde als een in het rood leer geklede Mord-Sith. Zedd had haar ook ge­zegd dat ze het wapen van de Mord-Sith in haar vuist moest houden. Het zag eruit als een rood leren staafje, verder niets. Abby had geen idee hoe het werkte - de tovenaar had alleen gezegd dat er magie aan te pas kwam en dat ze het niet zou kunnen gebruiken om zich mee te verdedigen - maar het had wel degelijk effect op degenen die het in haar hand zagen: die trokken zich terug in het donker, weg van het licht van de kampvu­ren en weg van Abby.

Degenen die wakker waren tenminste. Hoewel de mees­te mensen in het kamp sliepen, was er geen gebrek aan alerte bewakers. Zedd had de lange vlecht afgesneden van de Mord-Sith die hem had aangevallen, en die in Abby's haar geknoopt. In het donker viel het verschil in kleur niet op. Als de bewakers naar Abby keken, za­gen ze een Mord-Sith en richtten ze hun aandacht snel op iets anders.

Door de angst op het gezicht van de mensen die haar aan zagen komen, begreep Abby dat ze er afschrik­wekkend uit moest zien. Ze wisten niet hoe haar hart bonkte. Ze was blij met de mantel van de duisternis, zodat de D'Haranen niet konden zien hoe haar knieën knikten. Ze had maar twee echte Mord-Sith gezien, die allebei sliepen, en ze was op veilige afstand van hen ge­bleven, zoals Zedd haar had gewaarschuwd te doen. Echte Mord-Sith lieten zich niet zo gemakkelijk om de tuin leiden.

Zedd had haar tot aan de dageraad gegeven. Haar tijdbegon op te raken. Hij had haar verteld dat ze zou ster­ven als ze niet op tijd terug was.

Abby was blij dat ze de omgeving kende, anders was ze al veel eerder verdwaald geraakt tussen de wirwar van tenten, kampvuren, wagens, paarden en muildie­ren. Overal stonden speren en lansen rechtop in cirkels met hun punten tegen elkaar geleund. Mannen - hoef­smeden, pijlenmakers, smeden en allerlei andere am­bachtslieden - werkten de hele nacht door.

De lucht was rokerig van brandend hout en er weer­klonken geluiden van metaal dat werd bewerkt en ge­scherpt en hout dat verwerkt werd tot alles, van bogen tot wagens. Abby kon zich niet voorstellen hoe men­sen in die herrie konden slapen, maar dat deden ze wel. Al snel zou het immense kamp ontwaken en de nieu­we dag zou aanbreken, een dag van strijd, een dag waarop de soldaten zouden doen waar ze het best in waren. Ze zorgden ervoor dat ze een goede nachtrust hadden, zodat ze uitgerust waren om het leger van het Middenland in de pan te hakken. Ze had gehoord dat D'Haraanse soldaten heel goed waren in hun vak.

Abby had voortdurend gezocht, maar ze had haar va­der, man en dochtertje niet kunnen vinden. Ze was niet van plan het op te geven. Ze had zich erbij neergelegd dat als ze hen niet zou vinden, ze met hen zou sterven. Ze had gevangenen gevonden die aan elkaar en aan een boom of paal in de grond waren vastgebonden, om er­voor te zorgen dat ze niet wegliepen. Vele anderen wa­ren geketend. Sommigen herkende ze, maar de mees­ten niet. De meeste groepjes werden bewaakt.

Abby zag geen enkele keer een bewaker die op zijn post in slaap was gevallen. Als ze haar kant op keken, deed ze alsof ze iemand zocht en diegene niet vriendelijk zou behandelen als ze hem vond. Zedd had haar gezegd dat haar veiligheid en de veiligheid van haar familie afhing van de overtuigingskracht waarmee ze haar rol speel­de. Abby hield voor ogen dat deze mensen haar doch­tertje kwaad deden, dan was het niet moeilijk om te doen alsof ze kwaad was.

Maar haar tijd raakte op. Ze kon hen niet vinden en ze wist dat Zedd niet zou wachten. Er stond te veel op het spel, dat begreep ze nu. Ze begon te beseffen dat de tovenaar en de Biechtmoeder probeerden een eind te maken aan een oorlog, dat ze de vreselijke taak op zich hadden genomen om de levens van een paar af te wegen tegen de levens van velen.

Abby tilde de zoveelste tentflap op en zag slapende sol­daten. Ze ging op haar hurken zitten en keek naar de gezichten van gevangenen die aan wagens waren vast­gebonden. Ze staarden met een lege gelaatsuitdrukking terug. Ze bukte zich om te kijken naar de gezichtjes van kinderen die tegen elkaar aan gedrukt lagen en nacht­merries hadden. Ze kon Jana niet vinden. Het enorme kamp strekte zich uit over de heuvels, er waren dui­zenden plekken waar ze kon zijn.

Terwijl ze langs een slordige rij tenten beende, krabde ze aan haar pols. Pas even later merkte ze dat het de opwarmende armband was die haar pols deed jeuken. Hij werd nog warmer toen ze verder liep, maar daar­na begon de warmte weer af te nemen. Ze fronste haar wenkbrauwen. Uit nieuwsgierigheid draaide ze zich om en ging ze terug naar waar ze vandaan kwam.

Waar zich een pad tussen tenten door afsplitste, begon haar arm weer te tintelen van de warmte. Abby bleef even staan en tuurde in het donker. De hemel begon net te kleuren van het eerste licht. Ze nam het pad tus­sen de tenten en volgde het totdat de armband afkoel­de, liep terug tot waar hij weer opwarmde en sloeg daar weer een andere richting in, waar hij nog warmer werd. Abby's moeder had haar de armband gegeven en haar gezegd dat ze hem altijd moest dragen en dat hij op een dag van pas zou komen. Abby vroeg zich af of de arm­band op een of andere manier magie had die haar zou helpen haar dochtertje te vinden. Nu de dageraad na­bij was, leek dat de enige kans die ze nog had. Ze haast­te zich verder en liet zich door de warmte van de arm­band leiden.

De armband bracht haar naar een groot aantal snur­kende soldaten. Er waren geen gevangenen te beken­nen. Bewakers hielden de wacht over de mannen, die in lakens en dekens waren gerold. Er stondéén tent tus­sen de grote mannen; voor een officier, vermoedde ze. Omdat ze niet wist wat ze anders moest doen, liep Ab­by tussen de slapende mannen door. In de buurt van de tent stuurde de armband een zinderende hitte door haar arm.

Abby zag dat er wachtposten rond de kleine tent zwermden als vliegen rond een stuk vlees. De wanden van canvas gloeiden zacht, waarschijnlijk van een kaars die binnen brandde. Een stukje naast de tent zag ze een slapende gestalte liggen die anders was dan de mannen. Toen ze dichterbij kwam, zag ze dat het een vrouw was: Mariska.

De oude vrouw ademde met een raspend gefluit. Abby stond als versteend.

Bewakers keken naar haar op. Ze moest iets doen voordat ze vragen zouden gaan stellen, dus keek Abby hen dreigend aan en beende ze naar de tent. Ze probeerde geen geluid te maken; de bewakers dachten dan misschien wel dat ze een Mord-Sith was, maar Mariska zou zich niet lang beet laten nemen. Met een lelijke blik zorgde Abby ervoor dat de bewakers hun ogen op het donkere platteland richt­ten.

Terwijl haar hart onbeheerst bonkte, greep Abby de flap van de tent. Ze wist dat Jana daarbinnen zou zijn. Ze hield zichzelf voor dat ze geen kreet mocht slaken als ze haar dochter zag. Ze herinnerde zichzelf eraan dat ze een hand over Jana's mond moest leggen voor­dat zij een uitroep gaf van vreugde, anders zouden ze betrapt worden voordat ze een kans hadden om te ont­snappen.

De armband was zo heet dat ze het gevoel had dat ze er blaren van zou krijgen. Abby dook de lage tent bin­nen.

Een bibberend klein meisje zat ineengedoken in een ha­veloze wollen cape en onder een paar dekens op de grond. Ze staarde met grote ogen omhoog, die knip­perden van angst voor wat er nu weer zou gaan ge­beuren. Abby voelde een steek van verdriet. Het was Jana niet.

Ze staarden elkaar aan, het kleine meisje en Abby. Het gezicht van het kind werd helder verlicht door de kaars die naast haar stond, en dat moest ook voor dat van Abby gelden. In die grote grijze ogen, die eruitzagen alsof ze onvoorstelbare gruwelen hadden gezien, leek het kleine meisje een oordeel te bereiken.

Ze strekte haar armen smekend uit.

Instinctief liet Abby zich op haar knieën zakken, pak­te het meisje op en drukte haar trillende lijfje tegen zich aan. Het meisje stak haar magere armen uit de have­loze cape, sloeg ze om Abby's hals en omklemde haar uit alle macht.

'Help je me? Alsjeblieft?' jammerde het kind in Abby's oor.

Voordat ze haar had opgetild, had ze het gezicht in het kaarslicht gezien. Er bestond geen enkele twijfel voor Abby. Het was Zedds dochter.

'Ik ben gekomen om je te helpen,' zei Abby troostend. 'Zedd heeft me gestuurd.'

Het kind snikte hoopvol.

Abby hield het meisje op een armlengte afstand.

'Ik zal je naar je vader brengen, maar je mag deze mensen niet laten weten dat ik je red. Kun je het spelletje met me meespelen? Kun je doen alsof je mijn gevangene bent, zodat ik je hier weg kan halen?'

Bijna in tranen knikte het meisje. Ze had hetzelfde gol­vende haar als Zedd en dezelfde ogen, hoewel ze op­vallend grijs waren, niet lichtbruin.

'Goed zo,' fluisterde Abby terwijl ze haar hand om een koude wang legde en zich bijna verloor in die grijze ogen. 'Vertrouw maar op mij, dan zal ik je hier weg­halen.'

'Ik vertrouw je,' zei het kleine stemmetje.

Abby greep een touw dat vlakbij lag en wond het rond de hals van het meisje.

'Ik zal proberen je geen pijn te doen, maar ik moet de indruk wekken dat jij mijn ge­vangene bent.'

Het meisje wierp een ongeruste blik op het touw, als­of ze er al eerder kennis mee had gemaakt, en knikte toen dat ze mee zou spelen.

Buiten de tent richtte Abby zich op en ze trok het kind aan het touw achter zich aan. De bewakers keken haar kant op. Abby ging op weg.

Een van hen keek dreigend en stapte op haar af.

'Wat gebeurt hier?'

Abby kwam stampend tot stilstand, tilde het rode le­ren staafje op en wees ermee naar de neus van de be­waker.

'Ze is ontboden. En wie ben jij om vragen te stellen? Ga uit de weg of ik eet je ontbeend en in stuk­ken gesneden als ontbijt!'

De man werd bleek en stapte haastig opzij. Voordat hij tijd had om zich te bedenken, beende Abby weg, het meisje met zich meeslepend aan het eind van het touw; ze werkte niet erg mee, waardoor het er echt uit­zag.

Niemand volgde hen. Abby wilde wegrennen, maar dat kon niet. Ze wilde het meisje dragen, maar dat kon ook niet. Het moest eruitzien alsof een Mord-Sith een ge­vangene wegleidde.

In plaats van de kortste weg terug te nemen naar Zedd, liep Abby stroomopwaarts door de heuvels naar een plek waar de bomen bijna tot de rand van het water beschutting boden. Zedd had haar verteld waar ze moest oversteken en hij had haar gewaarschuwd om niet via een andere route terug te keren; hij had magi­sche vallen gezet om de D'Haranen te beletten vanuit de heuvels toe te stormen om een eind te maken aan wat het dan ook was dat hij ging doen.

Dichter bij de rivier zag ze, een stukje stroomafwaarts, een mistbank vlak boven de grond hangen. Zedd had haar nadrukkelijk gewaarschuwd niet in de buurt van mist te komen. Ze vermoedde dat het een of andere gif­wolk was die hij had opgeroepen.

Aan het geluid van water hoorde ze dat ze vlak bij de rivier was. De roze lucht gaf genoeg licht om die ein­delijk te zien toen ze de rand van de bomen bereikte. Hoewel ze het enorme legerkamp op de heuvels achter haar in de verte kon zien liggen, zag ze niemand die haar volgde.

Abby haalde het touw van de hals van het kind. Het meisje keek haar aan met die grote ronde ogen. Abby tilde haar op en drukte haar tegen zich aan.

'Hou je vast en wees stil.'

Terwijl ze het hoofd van het meisje tegen haar schou­der duwde, rende Abby naar de rivier.

Er was licht, maar het was niet de dageraad. Ze waren het ijzige water overgestoken en hadden de andere kant bereikt toen het haar voor het eerst opviel. Al terwijl ze langs de oever van de rivier rende, voordat ze de bron van het licht kon zien, wist Abby dat er magie werd opgeroepen die anders was dan alle magie die ze ooit eerder had gezien. Een geluid, laag en ijl, gierde over de rivier naar haar toe. Er hing een geur alsof de lucht zelf verbrand was langs de rivieroever.

Het kleine meisje klampte zich aan Abby vast, de tra­nen stroomden langs haar gezicht en ze durfde niets te zeggen, durfde blijkbaar niet te hopen dat ze eindelijk gered was, alsof het allemaal zou verdwijnen als een droom bij het ontwaken als ze een vraag zou stellen.

Ab­by voelde de tranen ook over haar eigen wangen rollen. Toen ze een bocht in de rivier om kwam, zag ze de to­venaar. Hij stond midden in de rivier, op een steen die Abby nooit eerder had gezien. De steen was precies groot genoeg om een paar centimeter boven het wa­teroppervlak uit te steken, zodat het bijna leek alsof de tovenaar op het water stond.

Hij stond met zijn gezicht naar het verre D'Hara en voor hem zweefden donkere en flakkerende schimmen in de lucht. Ze krulden rond alsof ze hem in vertrou­wen namen, tegen hem praatten, hem waarschuwden en hem verleidden met traag bewegende armen en naar hem reikende vingers die kringelden als rook.

Levend licht wond zich rondom de tovenaar omhoog. Donkere en wonderbaarlijke kleuren schemerden om hem heen en dartelden met de schimmige gestalten die door de lucht golfden. Het was tegelijkertijd het betoverendste en angstaanjagendste dat Abby ooit had ge­zien. Geen enkele vorm van magie die haar moeder had gebruikt, had ooit de indruk gewekt... een bewustzijn te hebben.

Maar verreweg het angstaanjagendst was wat er in de lucht voor de tovenaar hing. Het leek een gesmolten bol te zijn, zo heet dat hij van binnenuit gloeide, met een craquelé oppervlak van vloeibaar metaalschuim. Een deel van het rivierwater spoot op magische wijze als een fontein de lucht in en regende neer over de ro­terende zilverachtige massa.

Het water siste en stoomde waar het de bol raakte, en vormde wolken van witte damp die wegdreven op de zachte ochtendbries. De gesmolten vorm werd zwart door de aanraking van het water dat eroverheen viel, maar de intense hitte van binnenuit smolt het glas­achtige oppervlak net zo snel als het water het afkoel­de, waardoor het hele ding midden in de lucht hing te borrelen en te bruisen; een pulserende, sinistere drei­ging.

Als aan de grond genageld liet Abby het kind op de modderige bedding glijden.

Het meisje strekte haar armen uit.

'Papa.'

Hij was te ver weg om haar te horen, maar hij hoorde haar toch.

Zedd draaide zich om, meer dan levensgroot te midden van magie die Abby wel kon zien maar in de verste ver­te niet kon doorgronden, maar tegelijk klein met de broosheid van de menselijke behoefte. Er sprongen tra­nen in zijn ogen toen hij naar zijn dochtertje keek, dat naast Abby stond. Deze man, die leek te overleggen met geesten, zag eruit alsof hij voor het eerst een echte ver­schijning zag.

Zedd sprong van de steen en stormde door het water. Toen hij haar had bereikt en in de veilige haven van zijn armen had gesloten, liet ze eindelijk haar opgekrop­te angst de vrije loop en begon te huilen.

'Stil maar, lieverd,' zei Zedd troostend. 'Papa is nu bij je.'

'O, papa,' zei ze huilend in zijn hals, 'ze hebben mama pijn gedaan. Ze waren gemeen. Ze hebben haar zo'n pijn gedaan...'

Hij suste haar liefdevol.

'Ik weet het, lieverd. Ik weet het.'

Voor het eerst zag Abby de tovenares en de Biechtmoeder opzij staan toekijken. Ook zij konden hun tra­nen niet bedwingen bij wat ze zagen. Hoewel Abby blij was voor de tovenaar en zijn dochter, maakte de aan­blik de pijn in haar borst over wat ze had verloren al­leen maar erger. Ze werd verstikt door tranen.

'Stil maar, lieverd,' zei Zedd zacht. 'Je bent nu veilig. Papa zal ervoor zorgen dat er niets met je gebeurt. Je bent nu veilig.'

Zedd wendde zich tot Abby. Tegen de tijd dat hij dank­baar naar haar had geglimlacht, sliep het kind.

'Een onschuldige betovering,' verklaarde hij toen Ab­by verbaasd haar wenkbrauwen optrok. 'Ze moet uit­rusten. Ik moet afmaken waar ik mee bezig ben.'

Hij legde zijn dochter in Abby's armen.

'Abby, wil je haar naar jouw huis brengen en haar te slapen leggen totdat ik hier klaar ben? Leg haar alsjeblieft in bed en dek haar toe, zodat ze warm blijft. Ze zal voorlopig blijven slapen.'

Doordat ze aan haar eigen dochtertje in handen van de bruten aan de andere kant van de rivier dacht, kon Ab­by alleen maar knikken voordat ze zich omdraaide om de opdracht uit te voeren. Ze was blij voor Zedd en was er zelfs trots op dat ze zijn kleine meisje had ge­red, maar terwijl ze naar haar huis rende, stierf ze bij­na van verdriet over het feit dat het haar niet was ge­lukt haar eigen familie te redden.

Abby legde het dode gewicht van het slapende kind in haar bed. Ze trok de gordijnen dicht voor het kleine raam in haar slaapkamer en kon zich er niet van weer­houden het zijdeachtige haar naar achteren te strijken en een kus op het zachte voorhoofd te drukken voor­dat ze het meisje aan haar welverdiende rust overliet.

Nu het kind eindelijk veilig was en sliep, rende Abby het heuveltje af, terug naar de rivier. Ze dacht erover Zedd te vragen haar nog een klein beetje tijd te geven, zodat ze terug kon gaan om naar haar eigen dochter te zoeken. Uit angst over Jana bonkte haar hart wild. Hij had een schuld aan haar en die was nog niet afbe­taald.

Handenwringend en hijgend kwam Abby tot stilstand aan de rand van het water. Ze keek naar de tovenaar op zijn steen in de rivier, terwijl er licht en schaduw rondom hem omhoog schoten. Ze was vaak genoeg in aanraking geweest met magie om zo verstandig te zijn hem niet te durven benaderen. Ze hoorde de woorden die hij zong; hoewel het woorden waren die ze nooit eerder had gehoord, herkende ze de eigenaardige ca­dans van woorden die in een bezwering worden ge­bruikt, woorden die vreselijke krachten oproepen.

Op de grond naast haar was de vreemde Gratie die ze hem eerder had zien tekenen, die een bres sloeg in de werelden van het leven en de dood. De Gratie was ge­tekend met glinsterend, zuiver wit zand dat sterk con­trasteerde met het donkere slib. Abby huiverde alleen al als ze ernaar keek, laat staan wanneer ze over de be­tekenis ervan nadacht. Om de Gratie heen stonden geo­metrische vormen van magische bezweringen, zorgvul­dig getekend met hetzelfde glinsterende zand.

Abby liet haar vuisten zakken en stond op het punt de tovenaar te roepen toen Delora zich naar haar over boog. Abby deinsde achteruit van schrik.

'Niet nu, Abigail,' mompelde de tovenares. 'Stoor hem niet in dit deel.'

Met tegenzin gehoorzaamde Abby de tovenares. De Biechtmoeder was er ook. Abby beet op haar onderlip terwijl ze toekeek hoe de tovenaar zijn armen om­hoogstak. Fonkelend gekleurd licht krulde omhoog langs kronkelende schachten van schaduw.

'Maar ik moet wel. Ik heb mijn familie niet kunnen vinden. Hij moet me helpen. Hij moet ze redden. Het is een bottenschuld die afgelost moet worden.'

De andere twee vrouwen wisselden een blik uit.

'Ab­by,' zei de Biechtmoeder, 'hij heeft je een kans gegeven, heeft je tijd gegeven. Hij heeft het geprobeerd. Hij heeft zijn best gedaan, maar nu moet hij aan alle anderen denken.'

De Biechtmoeder pakte Abby's hand en de tovenares legde een arm om Abby's schouders terwijl ze huilend op de rivieroever stond. Zo had het niet mogen eindi­gen, niet na alles wat ze had meegemaakt, niet na alles wat ze had gedaan. Ze werd overmand door wanhoop.

De tovenaar riep met geheven armen meer licht, meer schaduwen, meer magie op. De rivier kolkte om hem heen. Het sissende ding in de lucht groeide terwijl het langzaam dichter boven het water ging hangen. Lichtflitsen schoten te voorschijn vanuit de hete, draai­ende concentratie van kracht.

De zon kwam op boven de heuvels achter de D'Haranen. Hier was de rivier minder breed dan elders, en Ab­by kon de bedrijvigheid tussen de bomen aan de overkant zien. Mannen liepen heen en weer, maar de mist die boven de andere oever hing, zorgde ervoor dat ze op hun hoede waren en tussen de bomen bleven.

Aan de andere kant van de rivier, aan de rand van de met bomen begroeide heuvels, was ook een andere to­venaar verschenen die magie opriep. Ook hij stond op een steen en langs zijn armen schoot fonkelend licht de lucht in. Abby had gedacht dat de felle ochtendzon het opgeroepen licht zou overstralen, maar dat was niet zo. Abby kon zich niet meer inhouden.

'Zedd!' riep ze over de rivier. 'Zedd! Alsjeblieft, je hebt het beloofd! Ik heb jouw dochter gevonden! Hoe zit het met de mijne? Doe dit alsjeblieft niet voordat ze veilig is!'

Zedd draaide zich om en keek naar haar alsof hij heel ver weg was, in een andere wereld. Armen van donke­re schimmen liefkoosden hem. Vingers van donkere rook streken langs zijn kaak om hem over te halen zijn aandacht weer aan hen te schenken, maar in plaats daarvan keek hij naar Abby.

'Het spijt me verschrikkelijk.' Ondanks de afstand ver­stond Abby zijn gefluisterde woorden duidelijk. 'Ik heb je tijd gegeven om te proberen hen te vinden. Ik kan niet meer tijd missen, anders zullen talloze andere moe­ders huilen om hun kinderen, moeders die nog leven en moeders in de wereld van de geesten.'

Abby slaakte een gekwelde kreet terwijl hij zich weer aan de tovenarij wijdde. De twee vrouwen probeerden haar te troosten, maar Abby's verdriet was ontroost­baar.

Donder rolde door de heuvels. Een ratelende herrie van de bezwering om Zedd heen rees op en echode door het dal. Felle lichtflitsen schoten omhoog. Het was een verwarrend gezicht, licht dat omhoog scheen tegen het zonlicht in.

Aan de overkant van de rivier leek de tegenzet tegen Zedds magie gestalte te krijgen. Vertakkingen van licht kringelden als rook en bogen zich omlaag om zich te verstrengelen met het licht dat rond Zedd omhoog straalde. De mist langs de rivieroever loste plotseling op.

In reactie daarop spreidde Zedd zijn armen wijd. De gloeiende, tollende vuurhaard van gesmolten licht dreunde. Het water dat eroverheen stroomde, bulder­de terwijl het kookte en dampte. De lucht jankte alsof ze protesteerde.

Achter de tovenaar aan de overkant van de rivier stroomden de D'Haranen van tussen de bomen te voor­schijn, en ze dreven hun gevangenen voor hen uit. Men­sen gilden van angst. Ze schrokken terug voor de ma­gie van de tovenaar, maar werden voortgedreven door de speren en zwaarden in hun rug.

Abby zag een paar mensen die weigerden verder te gaan ten prooi vallen aan de klingen. Bij hun doodskreten haastte de rest zich verder, als schapen voor wolven uit.

Als waar Zedd mee bezig was zou falen, zou het leger van het Middenland dit dal binnen vallen om de vijand het hoofd te bieden. De gevangenen zouden tussen twee vuren zitten.

Een gestalte baande zich een weg langs de tegenover­liggende oever en sleurde een kind achter zich aan. Het koude zweet brak Abby uit. Het was Mariska. Abby wierp een snelle blik over haar schouder achterom. Het kon niet waar zijn. Ze kneep haar ogen tot spleetjes en keek naar de overkant.

'Neeee!' riep Zedd uit.

Het was Zedds dochtertje, dat door Mariska bij haar haar werd meegesleurd.

Op een of andere manier had Mariska hen gevolgd en het slapende kind gevonden in Abby's huis. Er had nie­mand over het meisje gewaakt en Mariska had haar te­rug gestolen.

Mariska hield het kind voor zich uit, zodat Zedd het kon zien.

'Hou op en geef je over, Zorander, anders gaat ze eraan!'

Abby rukte zich los uit de armen die haar vasthielden en stormde het water in. Ze worstelde tegen de stroom in om bij de tovenaar te komen. Toen ze halverwege was, draaide hij zich om en keek haar strak aan.

Abby verstijfde.

'Het spijt me.' Haar eigen stem klonk haar in de oren als een smeekbede voordat ze ging ster­ven. 'Ik dacht dat ze veilig was.'

Zedd knikte berustend. Hij kon er niets meer aan doen. Hij draaide zich terug naar de vijand. Zijn armen kwa­men omhoog. Hij spreidde zijn vingers, alsof hij alles en iedereen beval stil te houden, magie zowel als mensen.

'Laat de gevangenen gaan!' riep Zedd over het water naar de vijandelijke tovenaar. 'Laat ze gaan, Anargo, en ik schenk jullie allemaal jullie leven!'

Anargo's lach bulderde over het water.

'Geef je over,' siste Mariska, 'of ze is er geweest.'

De oude vrouw trok het mes dat ze in de sjaal rond haar middel bewaarde. Ze drukte het lemmet tegen de keel van het kind. Het meisje gilde van angst en stak haar armen uit naar haar vader; haar vingertjes klauw­den in de lucht.

Abby worstelde zich vooruit door het water. Ze riep naar Mariska en smeekte haar Zedds dochter te laten gaan. De vrouw sloeg niet meer acht op Abby dan op Zedd.

'Je laatste kans!' riep Mariska.

'Je hebt het gehoord,' grauwde Anargo over het water. 'Geef je nu over of ze gaat eraan.'

'Je weet dat ik mezelf niet boven mijn mensen kan stel­len!' riep Zedd terug. 'Dit gaat tussen ons, Anargo! Laat ze allemaal gaan!'

Anargo's lach echode naar alle kanten over de rivier.

'Je bent gek, Zorander! Je hebt je kans gehad!' Zijn ge­zicht vertrok van woede. 'Dood haar!' schreeuwde hij naar Mariska.

Met zijn vuisten in zijn zij stootte Zedd een kreet uit. Het geluid leek de ochtend te splijten van razernij.

Mariska tilde het gillende kind bij haar haar op. Abby snakte vol ongeloof naar adem toen de vrouw de keel van het meisje doorsneed.

Het kind zwaaide met haar armen en benen. Bloed spoot over Mariska's knokige vingers terwijl ze het lem­met met geweld heen en weer haalde. Ze gaf een laat­ste, flinke ruk aan het mes. Het met bloed doorweekte lichaam viel als een slappe hoop op de grond. Abby voelde achter in haar keel braaksel naar boven komen. De modder van de rivieroever kleurde vochtig rood.

Mariska hield het afgehakte hoofd omhoog en slaakte een overwinningskreet. Draden vlees en bloed bungelden eronder. De mond hing open in een slappe, ge­luidloze schreeuw.

Abby sloeg haar armen om Zedds benen.

'Goede gees­ten, het spijt me! O, Zedd, vergeef me!'

Ze jammerde van verdriet, niet in staat zich te beheer­sen na zo'n weerzinwekkend schouwspel.

'En nu, kind,' vroeg Zedd met schorre stem van boven haar, 'wat wil je dat ik nu doe? Wil je dat ik ze laat winnen, om je dochter te redden van wat ze met de mij­ne hebben gedaan? Zeg me, kind, wat moet ik doen?'

Abby kon niet smeken om het leven van haar familie als dat betekende dat zulke mensen ongehinderd ro­vend en plunderend door het land zouden trekken. Haar hart was zo vol walging dat ze dat niet kon toe­staan. Hoe kon ze de levens en de vrede van alle an­deren opofferen enkel en alleen om ervoor te zorgen dat haar dierbaren zouden blijven leven?

Dan zou ze niet beter zijn dan Mariska, die onschuldi­ge kinderen vermoordde.

'Dood ze allemaal!' schreeuwde Abby omhoog naar de tovenaar. Ze stak haar arm uit en wees naar Mariska en de boosaardige tovenaar Anargo. 'Dood die ellen­delingen! Dood ze allemaal!'

Zedds armen schoten omhoog. De ochtend werd ge­spleten door een krakende donderklap. Alsof hij hem had losgelaten, plonsde de gesmolten massa voor hem in het water. De grond schudde. Een enorme geiser van water spoot de lucht in. De lucht zelf schokte. Overal om hen heen zweepte een vreselijk gedreun het water op tot schuim.

Abby, die op haar hurken zat met het water tot aan haar middel, was niet alleen verstijfd door de kou, maar ook door de koude wetenschap dat ze in de steek was gelaten door de goede geesten, van wie ze altijd had ge­dacht dat ze over haar waakten. Zedd draaide zich om, greep haar arm en trok haar op de steen naast hem.

Het was een andere wereld.

De schimmen om hen heen riepen ook haar. Ze staken hun armen uit en overbrugden de afstand tussen het le­ven en de dood. Brandende pijn, angstaanjagende vreugde en intense vrede stroomden bij hun aanraking door haar heen. Licht verspreidde zich door haar li­chaam, vulde haar zoals lucht haar longen vulde en ex­plodeerde in vonkenregens voor haar geestesoog. Het doordringende gejank van de magie was oorverdovend.

Er schoot groen licht door het water. Aan de overkant van de rivier was Anargo tegen de grond gesmeten. De steen waarop hij had gestaan, was versplinterd tot naaldvormige scherven. De soldaten schreeuwden van angst terwijl overal om hen heen wervelende rook en lichtvonken door de lucht dansten.

'Ren!' schreeuwde Mariska. 'Nu het nog kan! Ren voor je leven!' Ze stormde al in de richting van de heuvels. 'Laat de gevangenen achter om te sterven! Red jezelf! Ren!'

Aan de overkant van de rivier was de atmosfeer plot­seling geladen met een grote vastberadenheid. De D'Haranen lieten hun wapens vallen. Ze gooiden de touwen en kettingen waaraan de gevangenen vastzaten neer. Ze wierpen modder op terwijl ze zich omdraai­den en het op een lopen zetten. In een enkel ogenblik rende het hele leger dat even daarvoor nog grimmig tegenover hen had gestaan voor zijn leven, alsof ze alle­maal tegelijk hevig waren geschrokken.

Uit haar ooghoeken zag Abby hoe de Biechtmoeder en de tovenares zich inspanden om door het water te ren­nen. Hoewel het water nauwelijks tot boven hun knieën kwam, hinderde het hen bijna net zoveel in hun snelle bewegingen als wanneer het modder was geweest.

Abby zag alles als in een droom. Ze zweefde in het licht dat haar omgaf. Pijn en verrukking waren één in haar. Licht en donker, geluid en stilte, vreugde en verdriet waren allemaal één, alles en niets samen in een hek­senketel van razende magie.

Aan de overkant van de rivier was het D'Haraanse le­ger in het bos verdwenen. Er hing stof boven de bomen dat aangaf dat hun paarden, wagens en infanterie alle­maal wegstormden, terwijl de Biechtmoeder en de to­venares aan de oever mensen het water in duwden en tegen hen schreeuwden; Abby verstond de woorden niet, zo ging ze op in de vreemde harmonische trillin­gen die haar gedachten veranderden in visioenen van dansende kleur die overstemden wat haar ogen haar probeerden te vertellen.

Even dacht ze dat ze stervende was. Even dacht ze dat dat niet gaf. En toen zwom haar geest weer in de kou­de kleur en het hete licht, de roffelende muziek van ma­gie en werelden die in elkaar grepen. De omhelzing van de tovenaar gaf haar het gevoel dat ze weer in haar moeders armen lag. Misschien was dat ook zo.

Abby was zich bewust van de mensen die de rivieroe­ver aan de kant van het Middenland bereikten en voor de Biechtmoeder en de tovenares uit renden. Ze verdwenen tussen de biezen en toen zag Abby hen ver weg, voorbij het hoge gras, heuvelopwaarts rennen, weg van de ongelooflijke tovenarij die uit de rivier omhoog spoot.

De wereld bulderde om haar heen. Een onderaardse dreun veroorzaakte een scherpe pijn diep in haar borst. Een gierend geluid, als van staal dat werd gesneden, scheurde door de ochtendlucht. Overal om hen heen klotste en golfde het water.

Er was hete stoom die aanvoelde alsof hij Abby's be­nen zou verbranden. De lucht werd er wit van. De her­rie deed zoveel pijn aan haar oren dat ze haar ogen dichtkneep. Met haar ogen dicht zag ze hetzelfde als wanneer ze ze open had: schimmige gedaanten die door de groene lucht wervelden. Alles in haar hoofd was in de war en niets klopte. Een groene furie trok aan haar lichaam en ziel.

Abby voelde pijn, alsof er iets in haar werd stukgescheurd. Ze snakte naar adem en deed haar ogen open. Een afschuwelijke muur van groen vuur verwijderde zich van hen, naar de andere kant van de rivier. Waterfonteinen zwiepten omhoog, als in een omgekeerde onweersbui. Bliksemschichten verstrengelden zich met elkaar boven het oppervlak van de rivier.

Toen de vuurzee de andere oever bereikte, werd de grond daaronder opengereten. Bundels violet licht schoten omhoog uit de scheuren in de aarde, als het bloed van een ander rijk.

Maar erger dan al het andere was het gehuil. Gehuil van de doden, daar was Abby zeker van. Het voelde alsof haar eigen ziel jammerde uit mededogen met de pijn van de kreten die de lucht vulden. Vanuit de zich verwijderende groene muur van flikkerend vuur kron­kelden en draaiden de schimmen, riepen, smeekten en probeerden te ontsnappen aan de wereld van de doden. Nu begreep ze dat dat was wat de groene muur was: de dood, tot leven gekomen.

De tovenaar had een bres geslagen in de grens tussen de werelden.

Abby had geen idee hoeveel tijd er verstreek; in de greep van het vreemde licht waarin ze zwom leek er geen tijd te bestaan, net zomin als er vaste voorwerpen waren. Er was niets bekends aan haar gevoelens, niets waarop ze zich kon oriënteren.

Abby had de indruk dat de muur van groen vuur niet verder oprukte door de bomen op de heuvels aan de overkant. De bomen waar hij overheen was gekomen en degenen waarvan ze kon zien dat ze door het glin­sterende gordijn werden omhuld, waren zwart gewor­den en verschrompeld door de intense aanraking van de dood zelf. Zelfs het gras waarover de meedogenlo­ze verschijning was gegaan, zag eruit alsof het door een felle zomerzon was geblakerd en verdord.

Terwijl Abby naar de muur keek, verflauwde die. Ter­wijl ze ernaar staarde, leek hij in en uit haar gezichts­veld te flakkeren, het ene moment een glimmende groe­ne glans, als gesmolten glas, en het volgende niet meer dan een flauwe zweem, als mist die net is opgetrokken. Hij breidde zich naar beide kanten uit, een muur van dood die over de wereld van het leven raasde.

Abby besefte dat ze de rivier weer hoorde, de ver­trouwde, alledaagse, klotsende, kabbelende geluiden die ze al haar hele leven hoorde, maar die haar meest­al niet opvielen.

Zedd sprong van de steen af. Hij pakte haar hand en hielp haar naar beneden. Abby greep zijn hand stevig vast om zich te wapenen tegen de duizelig makende ge­voelens die door haar hoofd dwarrelden.

Zedd knipte met zijn vingers en de steen waarop ze had­den gestaan, sprong de lucht in, waardoor haar adem stokte van schrik. In een ogenblik dat zo kort was dat ze betwijfelde of ze het echt had gezien, ving Zedd de steen op. Die was een klein steentje geworden, kleiner dan een ei. Hij knipoogde naar haar terwijl hij hem in een zak liet glijden. Ze vond die knipoog het vreemd­ste dat ze zich kon voorstellen, vreemder nog dan de kei die nu een steentje in zijn zak was.

Op de oever stonden de Biechtmoeder en de tovenares te wachten. Ze pakten haar armen en hielpen haar uit het water.

De tovenares keek streng.

'Zedd, waarom beweegt hij niet?'

Het klonk Abby meer als een beschuldiging dan als een vraag in de oren. Hoe dan ook, Zedd negeerde haar woorden.

'Zedd,' mompelde Abby, 'het spijt me zo. Het is mijn schuld. Ik had haar niet alleen moeten laten. Ik had moeten blijven. Het spijt me zo.'

De tovenaar, die haar woorden nauwelijks hoorde, keek naar de muur des doods aan de andere kant van de rivier. Hij bracht zijn gekromde vingers langs zijn borst omhoog, alsof hij iets uit zichzelf opriep.

Met een plotselinge luchtschok ontstond er vuur tussen zijn handen. Hij hield het naar voren alsof hij ie­mand iets aanbood. Abby sloeg een arm voor haar ge­zicht vanwege de hitte.

Zedd tilde de roterende bal van vloeibaar vuur hoger op. Hij groeide tussen zijn handen, tuimelend en draai­end, brullend en sissend van razernij.

De drie vrouwen deinsden achteruit. Abby had weleens van zulk vuur gehoord. Ze had haar moeder er eens zacht over horen praten: tovenaarsvuur. Zelfs toen, zonder iets dergelijks ooit te hebben gezien of gekend, toen die gefluisterde woorden een beeld in Abby's geest hadden gevormd, had ze er al koude rillingen van ge­kregen. Tovenaarsvuur was de vloek van het leven, op­geroepen om een vijand te geselen. Dit kon niets an­ders zijn.

'Voor het doden van mijn liefste, mijn Erilyn, de moe­der van onze dochter, en alle andere onschuldige dier­baren van onschuldige mensen,' fluisterde Zedd, 'stuur ik je, Panis Rahl, het geschenk van de dood.'

De tovenaar spreidde zijn armen uit. Het vloeibare blauw met gele vuur rolde op bevel van zijn meester naar voren en bulderde met steeds groter wordende snel­heid richting D'Hara. Terwijl het de rivier overstak, zwol het aan als een woedende bliksem die zich ontwikkelde, het jammerde met een toornige razernij en werd door het water weerkaatst in duizenden felle vonken.

Het tovenaarsvuur schoot over de groeiende groene muur en raakte net de bovenrand. Bij het contact laai­den er groene vlammen op, die een stukje van de muur wegrukten, dat achter het tovenaarsvuur aan bewoog, als rook achter een vlam. De dodelijke mengeling vloog gierend in de richting van de horizon. Iedereen stond als aan de grond genageld te kijken totdat elk spoor er­van in de verte was verdwenen.

Toen Zedd bleek en afgetobd bij hen terugkwam, greep Abby hem bij zijn gewaad.

'Zedd, het spijt me vrese­lijk. Ik had niet...'

Hij legde zijn vingers op haar lippen om haar tot zwij­gen te brengen.

'Er wacht iemand op je.'

Hij gebaarde met zijn hoofd. Ze draaide zich om. Bij de biezen stond Philip, die de hand van Jana vasthield.

Abby hapte naar lucht en werd overspoeld door een golf van duizelingwekkende vreugde. Philip grijnsde zijn bekende grijns. Aan zijn andere zijde stond haar vader; hij glimlachte en knikte haar goedkeurend toe. Met uitgestrekte armen rende Abby naar hen toe. Jana's gezicht vertrok. Ze deinsde achteruit tegen Philip aan. Abby liet zich op haar knieën voor haar vallen.

'Het is mama,' zei Philip tegen Jana. 'Ze heeft alleen nieuwe kleren aan.'

Abby besefte dat Jana bang was van het roodleren pak dat ze droeg. Abby lachte door haar tranen heen.

'Mama!' riep Jana uit toen ze de glimlach zag.

Abby sloeg haar armen om haar dochtertje heen. Ze lachte en knuffelde Jana zo hard dat het kind met gil­letjes protesteerde.

Abby voelde Philips hand op haar schouder in een liefhebbende begroeting. Abby ging staan en sloeg een arm om hem heen haar stem ver­stikt door tranen. Haar vader legde kalmerend een hand op haar rug terwijl zij in Jana's hand kneep.

Zedd, Delora en de Biechtmoeder kwamen hen halen en namen hen mee de heuvel op, naar de mensen die bovenaan wachtten. Soldaten, voornamelijk officieren, van wie Abby er enkelen herkende, een paar andere mensen uit Aydindril en tovenaar Thomas wachtten met de bevrijde gevangenen. Onder de geredde mensen waren ook inwoners van Nijnvoorde, mensen die geen sympathie voelden voor Abby, de dochter van een to­venares. Maar het waren haar mensen, de mensen van thuis, de mensen die ze had willen redden.

Zedd legde een hand op Abby's schouder. Abby schrok toen ze zag dat zijn golvende bruine haar nu gedeelte­lijk sneeuwwit was. Ze wist zonder in een spiegel te kij­ken dat het hare dezelfde verandering had ondergaan op die plek voorbij de wereld van het leven waar ze een tijdje waren geweest.

'Dit is Abigail, dochter van Heisa,' riep de tovenaar naar de verzamelde mensen. 'Zij is degene die naar Ay­dindril is gekomen om mij om hulp te vragen. Hoewel ze geen magie heeft, is het aan haar te danken dat jul­lie allemaal vrij zijn. Ze gaf genoeg om jullie om mij te komen smeken jullie te redden.'

Abby stond met Philips arm om haar middel en Jana's hand in de hare van de tovenaar naar de tovenares te kijken, en daarna naar de Biechtmoeder. De Biechtmoeder glimlachte. Abby vond dat nogal ongevoelig, in aanmerking genomen dat Zedds dochter nog maar net voor hun ogen was vermoord. Ze fluisterde iets van die strekking.

De glimlach van de Biechtmoeder werd breder.

'Weet je dat dan niet meer?' vroeg ze terwijl ze zich naar haar over boog. 'Weet je niet meer dat ik je heb verteld hoe we hem noemen?'

Abby, die in de war was door alles wat er was gebeurd, had geen idee waar de Biechtmoeder het over had. Toen ze toegaf dat ze het niet wist, namen de Biechtmoeder en de tovenares haar mee langs het graf waar Abby haar moeders schedel had herbegraven toen ze terug was ge­komen, en het huis in.

Met haar hand duwde de Biechtmoeder zachtjes de deur van Abby's slaapkamer open. Daar, op het bed waar Abby haar had achtergelaten, lag Zedds dochter, nog steeds diep in slaap. Abby staarde ongelovig naar haar.

'De oplichter,' zei de Biechtmoeder. 'Ik heb je verteld dat dat onze bijnaam voor hem is.'

'En geen erg vleiende,' bromde Zedd terwijl hij achter hen binnenstapte.

'Maar... hoe...?' Abby drukte haar vingers tegen haar slapen. 'Ik begrijp het niet.'

Zedd wees.

Abby zag voor het eerst het lichaam dat net aan de andere kant van de achterdeur lag. Het was Mariska.

'Toen je me de kamer liet zien, de eerste keer dat we hier waren,' zei Zedd, 'heb ik een paar vallen gezet voor mensen die kwaad in de zin hadden. Die vrouw is door die vallen gedood, doordat ze hier kwam met het plan om mijn dochter mee te nemen.'

'Bedoel je dat het allemaal zinsbegoocheling was?' Ab­by was verbijsterd. 'Waarom zou je zoiets wreeds doen? Hoe kon je?'

'Ik ben het doelwit van wraak,' legde de tovenaar uit. 'Ik wilde niet dat mijn dochter de prijs moest betalen die haar moeder al heeft betaald. Doordat mijn be­zwering de vrouw heeft gedood toen ze probeerde mijn dochter kwaad te doen, kon ik een visioen van haar op­roepen om het bedrog te volvoeren. De vijanden ken­den de vrouw en wisten dat ze voor Anargo werkte. Ik heb gebruikt wat ze verwachtten te zien om hen te over­tuigen en zo bang te maken dat ze ervandoor gingen en de gevangenen achterlieten.

Ik heb de doodsbezwering gebruikt, zodat iedereen zou denken dat ze zagen hoe mijn dochter werd omge­bracht. Op die manier denkt de vijand dat mijn doch­ter dood is en heeft geen reden meer om achter haar aan te zitten of om ooit nog te proberen haar kwaad te doen. Ik heb het gedaan om haar te beschermen te­gen onvoorziene gebeurtenissen.'

De tovenares keek hem dreigend aan.

'Als jij het niet was, Zeddicus, en als je niet de reden had gehad die je had, dan zou ik ervoor zorgen dat je terecht moest staan wegens het weven van zo'n web, een doodsbezwering.' Er brak een glimlach door op haar gezicht. 'Goed ge­daan, Eerste Tovenaar.'

Buiten wilden de officieren allemaal weten wat er ge­beurde.

'Geen veldslag vandaag,' zei Zedd tegen hen. 'Ik heb net een einde aan de oorlog gemaakt.'

Ze juichten van oprechte vreugde. Als Zedd niet de Eer­ste Tovenaar was geweest dan hadden ze hem waar­schijnlijk op hun schouders gehesen, dacht Abby. Het leek wel alsof er niemand blijer was met vrede dan de­genen wier vak het was om ervoor te vechten.

Tovenaar Thomas, die er deemoediger uitzag dan Ab­by hem ooit had gezien, schraapte zijn keel.

'Zorander, ik... ik... ik kan gewoon niet geloven wat ik met mijn eigen ogen heb gezien.' Eindelijk kreeg zijn gezicht weer de bekende norse uitdrukking. 'Maar er zijn al mensen bijna in opstand gekomen vanwege de magie. Als dit nieuws zich verspreidt, wordt dat alleen maar erger. De verzoeken om van magie te worden verlost worden met de dag dringender, en jij hebt voedsel gegeven aan de woede. Nu lopen we de kans dat we met een opstand te maken krijgen.'

'Ik wil nog steeds weten waarom hij niet beweegt,' bromde Delora van achter hem. 'Ik wil weten waarom hij daar alleen maar staat, zo groen en stil.'

Zedd negeerde haar en richtte zijn aandacht op de oude tovenaar.

'Thomas, ik heb een karweitje voor je.'

Hij wenkte enkele officieren en functionarissen uit Aydindril, en hield zijn vinger voor elk van de gezichten, terwijl dat van hemzelf grimmig en vastbesloten werd.

'Ik heb een karweitje voor jullie allemaal. De mensen zijn met reden bang voor magie. Vandaag hebben we magie gezien die dodelijk en gevaarlijk is. Ik heb be­grip voor die angsten. Als blijk van erkenning van die angsten zal ik hun wens vervullen.'

'Wat?' riep Thomas uit. 'Je kunt geen einde aan de ma­gie maken, Zorander! Zelfs jij kunt zo'n paradox niet bewerkstelligen.'

'Ik wil er ook geen einde aan maken,' zei Zedd, 'maar hun een plek zonder magie geven. Ik wil dat je een of­ficiële delegatie samenstelt die groot genoeg is om het hele Middenland af te reizen met een aanbod. Iedereen die verlost wil worden van de magie, moet naar de wes­telijke gebieden verhuizen. Daar kunnen ze een nieuwleven opbouwen, vrij van magie. Ik zal ervoor zorgen dat er geen magie tot hun rust kan doordringen.'

Thomas stak zijn handen in de lucht.

'Hoe kun je zoiets beloven?'

Zedd wees achter hem, naar de muur van groen vuur die naar boven toe steeds verder aangroeide.

'Ik zal een tweede muur des doods oproepen, waar niemand door­heen kan. Aan de andere kant zal een gebied liggen dat vrij is van magie. Daar kunnen de mensen een leven zonder magie leven.

Ik wil dat jullie ervoor zorgen dat het bericht hierover het hele land doorgaat. De mensen hebben tot aan het voorjaar de tijd om naar de westelijke gebieden te emi­greren. Thomas, jij zult ervoor instaan dat niemand met magie die reis maakt. We hebben boeken die we kun­nen gebruiken om ervoor te zorgen dat we een plek zui­veren van iedereen met een spoor van magische kracht. We kunnen garanderen dat er daar geen magie zal zijn. In het voorjaar, als iedereen die dat wil naar zijn of haar nieuwe thuisland is gereisd, zal ik hen afsluiten van magie. In één klap zal ik de grote meerderheid van de verzoeken die ons bereiken vervullen; ze zullen een leven zonder magie hebben. Mogen de goede geesten over hen waken, en mogen ze geen spijt krijgen van hun vervulde wens.'

Thomas wees opgewonden naar het ding dat Zedd in de wereld had gebracht.

'En dat ding daar? Als men­sen daar nou in het donker tegenop lopen? Ze zullen hun dood tegemoet lopen.'

'Niet alleen in het donker,' zei Zedd. 'Als hij zich een­maal heeft gestabiliseerd, zal hij ook overdag nauwelijks zichtbaar zijn. We zullen bewakers neer moeten zetten om de mensen uit de buurt te houden. We zul­len het land langs de grens vrij moeten laten en het ge­bied door manschappen laten bewaken om de mensen eruit te houden.'

'Manschappen?' vroeg Abby. 'Je bedoelt dat je een korps van grenswachters moet opzetten?'

'Ja,' zei Zedd, en hij trok zijn wenkbrauwen op. 'Dat is er een goede naam voor. Grenswachters.'

Er daalde een stilte neer over de mensen die zich voor­overbogen om de woorden van de tovenaar te horen. De stemming was veranderd en was nu ernstig, van­wege de zwaarwegende kwestie die werd besproken. Abby kon zich een plek zonder magie niet voorstellen, maar ze wist hoe hevig sommigen ernaar verlangden.

Ten slotte knikte Thomas.

'Zedd, deze keer denk ik dat je gelijk hebt. Soms moeten we de mensen dienen door hen niet te dienen.'

De anderen mompelden instem­mend, hoewel het hun net als Abby een akelige oplos­sing leek.

Zedd rechtte zijn rug.

'Dat is dan afgesproken.'

Hij draaide zich om en vertelde de menigte dat de oor­log was afgelopen en dat er een splitsing zou komen waarmee degenen die daar jarenlang om hadden ge­vraagd eindelijk hun zin kregen: voor degenen die daar wilden wonen, zou er buiten het Middenland een land zonder magie worden gecreëerd.

Terwijl iedereen praatte over zoiets mysterieus en buitenissigs als een land zonder magie, of juichte en het einde van de oorlog vierde, fluisterde Abby tegen Jana dat ze even bij haar vader moest wachten. Ze gaf haar dochter een kus en maakte toen gebruik van de gele­genheid om Zedd apart te nemen.

'Zedd, kan ik je even spreken? Ik heb een vraag.'

Zedd glimlachte en voerde haar bij de elleboog mee haar kleine huisje in.

'Ik wil even bij mijn dochtertje gaan kijken. Kom maar mee.'

Abby liet alle voorzichtigheid varen, nam de hand van de Biechtmoeder in haar ene en die van Delora in haar andere hand en trok hen met haar mee naar binnen. Zij hadden er ook recht op dit te horen.

'Zedd,' vroeg Abby toen ze uit de buurt waren van de menigte in haar tuin, 'mag ik alsjeblieft weten wat de schuld was van jouw vader aan mijn moeder?'

Zedd trok een wenkbrauw op.

'Mijn vader was jouw moeder niets schuldig.'

Abby fronste haar voorhoofd.

'Maar het was een bottenschuld, door je vader aan jou doorgegeven, en door mijn moeder aan mij.'

'Ja, het was wel een schuld, maar niet van mijn vader aan jouw moeder maar andersom.'

'Wat?' vroeg Abby verbluft. 'Wat bedoel je?'

Zedd glimlachte.

'Toen je moeder jou ter wereld bracht, had ze problemen. Jullie dreigden allebei te sterven tij­dens de bevalling. Mijn vader heeft magie gebruikt om haar te redden. Heisa heeft hem gesmeekt om jou ook te redden. Om jou in de wereld van de levenden en uit de greep van de Wachter te houden, is hij, zonder aan zijn eigen veiligheid te denken, verder gegaan dan je zou mogen verwachten van een tovenaar.

Je moeder was een tovenares en begreep wat er voor nodig was geweest om jouw leven te redden. Uit waardering voor wat mijn vader had gedaan, heeft ze een schuld aan hem gezworen. Toen ze stierf, werd de schuld aan jou doorgegeven.'

Abby probeerde met grote ogen dit alles te verwerken. Haar moeder had haar nooit iets verteld over de aard van de schuld.

'Maar... maar bedoel je dat ik degene ben die jou iets schuldig is? Bedoel je dat de bottenschuld op mij rust?'

Zedd duwde de deur open van de kamer waar zijn dochtertje sliep en keek glimlachend naar binnen.

'De schuld is afgelost, Abby. De armband die je moeder je heeft gegeven, had magie die jou met de schuld ver­bond. Dank je voor het leven van mijn dochter.'

Abby keek even naar de Biechtmoeder. Oplichter was een goede naam voor hem.

'Maar waarom heb je me geholpen, als het eigenlijk geen bottenschuld was die jij mij schuldig was? Als ik eigenlijk een schuld aan jou had?'

Zedd haalde zijn schouders op.

'We worden alleen be­loond voor het helpen van anderen. We weten nooit hoe en of die beloning ons zal toevallen. Het helpen zelf is de beloning; er is geen andere nodig en er is ook geen betere.'

Abby keek naar het mooie kleine meisje dat in het ka­mertje lag te slapen.

'Ik ben de goede geesten dankbaar dat ik kon helpen om zo'n leven in deze wereld te hou­den. Ik mag dan de gave niet hebben maar ik voorspel dat ze een persoon van belang zal worden, niet alleen voor jou maar ook voor anderen.'

Zedd glimlachte alleen maar terwijl hij naar zijn sla­pende dochter keek.

'Misschien heb je toch wel de gave van de helderziendheid, kind, want ze is al iemand die een rol heeft gespeeld in het beëindigen van een oor­log, en daarmee heeft ze talloze mensen het leven ge­red.'

De tovenares wees uit het raam.

'Ik wil nog steeds we­ten waarom dat ding niet beweegt. Het was de bedoe­ling dat het over D'Hara zou strijken en het van alle leven zou ontdoen, hen allemaal zou doden om wat ze hebben gedaan.' Haar frons werd dieper. 'Waarom staat hij daar maar?'

Zedd vouwde zijn handen.

'Hij heeft een eind aan de oorlog gemaakt. Dat is genoeg. De muur is een deel van de onderwereld zelf, de wereld van de doden. Hun le­ger zal er niet langs kunnen komen en dus geen oorlog tegen ons kunnen voeren zolang er zo'n barrière staat.'

'En hoe lang zal dat zijn?'

Zedd haalde zijn schouders op.

'Niets is voor eeuwig. Voorlopig zal er vrede zijn. Er is een einde gekomen aan het moorden.'

De tovenares leek niet tevreden te zijn.

'Maar ze pro­beerden ons allemaal om te brengen!'

'En nu kunnen ze dat niet meer. Delora, ook in D'­Hara wonen onschuldigen. Enkel omdat Panis Rahl ons wilde veroveren en onderwerpen, betekent dat nog niet dat het hele D'Haraanse volk slecht is. Veel goe­de mensen in D'Hara hebben geleden onder een hard­vochtig regime. Hoe zou ik iedereen daar kunnen do­den, inclusief alle mensen die geen kwaad hebben gedaan en zelf hun leven alleen maar in vrede willen leven?'

Delora streek met een hand over haar gezicht.

'Zeddicus, soms weet ik het niet met jou. Soms ben je maar een belabberde wind van de dood.'

De Biechtmoeder stond uit het raam te staren, in de richting van D'Hara. Haar violette ogen gingen weer naar de tovenaar.

'Er zullen daar mensen zijn die je dit nooit zullen ver­geven, Zedd. Je hebt hier verbitterde vijanden mee ge­maakt. En je hebt ze in leven gelaten.'

'Vijanden,' zei de tovenaar, 'zijn de tol van integriteit.'


 

1-8-2010 16-05-51_0528.jpg

De wetten van de magie - Proloog - De aflossing
wetten van de magie - proloog.htm