15
De staat van beleg
EEN SOLDATENLEVEN
De groeiende Egyptische betrokkenheid bij buitenlandse kwesties, van de uitzetting en de verdrijving van de Hyksosvorsten onder Ahmose tot het opzetten van een rijk onder Thoetmosis III, had een grote invloed op het land als geheel en de manier waarop het werd geregeerd. Door toegenomen contacten met buitenlandse volken en culturen werden er uitheemse ideeën en gewoontes overgenomen op allerlei terreinen van het leven, van kunst en architectuur tot staatsgodsdienst en persoonlijk geloofsleven. Aansluitend bij de krijgsgeest van die tijd werd de iconografie van de monarchie sterk gemilitariseerd; men ging de koning op tempelreliëfs afbeelden als een groot, machtig krijgsheer, en dit was ook terug te zien in de militarisering van de samenleving als geheel. Het Nieuwe Rijk was het tijdperk van de militair, en na een eenvoudig begin werd het Egyptische leger al snel een van de invloedrijkste groepen in de maatschappij.
De Egyptische heersers van het Oude Rijk en het Middenrijk waren voor hun campagnes afhankelijk geweest van vrijwilligerslegers die op een ad-hocbasis uit de totale bevolking werden gerekruteerd en steun kregen van huursoldaten, vaak afkomstig uit Nubië. Hoewel zo’n werkwijze geschikt was voor het uitvoeren van incidentele aanvallen om Egyptische belangen te beschermen of om handelsroutes te openen, was zij volledig ongeschikt als je keek naar de eisen van het rijk. Er waren voor de verovering en annexatie van een groot, buitenlands grondgebied permanente garnizoenen nodig om het in Egyptische handen te kunnen houden, ondersteund door de dreiging met een overweldigende troepenmacht bij een eventuele opstand. Alleen een permanent, paraat leger kon voor zo’n beleid zorgen. Vandaar dat de militaire organisatie aan het begin van het Nieuwe Rijk op een professionele leest werd geschoeid en dat er voor het eerst in de Egyptische geschiedenis een permanent leger werd opgezet. Tijdens de regering van Achnaton (1353-1336) was de invloed van het leger al merkbaar in hogere echelons van de macht. Veel van de naaste medewerkers van de koning hadden zowel een militaire als een civiele positie, en deze combinatie van functies werkte er ongetwijfeld aan mee dat een machtig blok loyaal achter de koning bleef staan.
Een reorganisatie van de gewapende troepen aan het eind van de Achttiende Dynastie zorgde voor een opdeling in twee aparte korpsen: de infanterie en het strijdwagenkorps. Egypte had ook een sterke marinetraditie (met veel succes ingezet tijdens de gevechten tegen de Hyksosvorsten), maar de onderlinge afhankelijkheid van het ‘leger’ en de ‘marine’ bleek uit het feit dat manschappen en officieren afwisselend bij beide onderdelen van de krijgsmacht dienst deden. Er was een belangrijke marinebasis in de haven van de hoofdstad Memphis; een andere basis bij Hoetwaret, de vroegere hoofdstad van de Hyksosvorsten, had de toepasselijke naam Peroenefer (‘een goede reis’) gekregen. Er waren waarschijnlijk militaire garnizoenen gelegerd in provinciale centra in heel het land zodat ze snel ingezet konden worden in noodsituaties, terwijl een groot garnizoen reservetroepen net buiten Memphis eventuele opstandelingen onder de Egyptische bevolking ongetwijfeld enorm af zou schrikken.
De belangrijkste tactische eenheid van de infanterie was een peloton van vijftig man, aangevoerd door een pelotonscommandant, de laagste officiersrang. Elk peloton was onderverdeeld in vijf eskadrons van tien man, elk met zijn eigen vaste eskadronscommandant. Deze organisatie bevorderde het teamwerk en een sterke esprit de corps die van cruciaal belang is wil een leger succes boeken. Vier of vijf pelotons vormden samen een compagnie met haar eigen kwartiermeester en adjudant, aangevoerd door een vaandeldrager. Zo nodig konden bij operaties een paar compagnies samengevoegd worden tot een bataljon. Bij grote militaire campagnes werden bataljons samengevoegd tot regimenten of divisies, elk onder aanvoering van een generaal en genoemd naar een van de Egyptische staatsgoden. Het strijdwagenkorps was eveneens ingedeeld in groepen van vijftig en werd aangevoerd door officieren (net als de cavalerie van de Europese legers aan het eind van de negentiende eeuw).
Het leven als infanterist in het leger van de farao bood kansen voor avontuur en carrière, maar het was geen luizenleventje. Zelfs voor de vrijwilligers – die dus niet dienstplichtig waren – was er een zware training die gekenmerkt werd door lijfstraffen zonder aanzien des persoons. Hoewel een specialistenkader ‘militaire schrijvers’ (de ondersteunende troepen) verantwoordelijk was voor het bijhouden van de administratie en de bevoorrading, waren er op het veld slechts heel karige rantsoenen. De soldaten moesten door plundering en diefstal hun brood en water zelf maar aan zien te vullen met andere etenswaar. Het was dan ook niet verwonderlijk dat de Egyptische troepen bij de slag bij Megiddo zich meer bezighielden met het plunderen van de bezittingen van de vijand dan met de inname van de stad. Veel militairen hadden misschien wel wekenlang geen goede maaltijd gehad. En er kwam voor een infanterist pas een einde aan zo’n leven van ontberingen als hij werd bevorderd of als hij sneuvelde. Een deserteur wist dat zijn familieleden waarschijnlijk gevangen werden gezet totdat hij weer bij zijn eenheid terugkeerde. De Egyptische rekruten werden slecht behandeld, maar het lot van de buitenlandse krijgsgevangenen die zich gedwongen bij het leger moesten aansluiten, was nog veel slechter. Ze werden gebrandmerkt en geregistreerd en zelfs besneden om hen tot ‘Egyptenaar’ te maken. Alleen als ze een leven lang in actieve dienst wisten te overleven, hadden ze uitzicht op een waardige pensionering en konden ze een stuk land bewerken dat hun door de staat was toegewezen.
Als een Egyptisch leger ten strijde trok – met een snelheid van zo’n drieëntwintig kilometer per dag – bestond de basisuitrusting van de soldaat uit een ransel, kleding, sandalen en een staf of knuppel om zich mee te beschermen. De militairen kregen pas de beschikking over geavanceerdere wapens als het leger klaarstond om de vijand aan te vallen (dit was nog steeds het tijdperk van de veldslagen). Als ze de wapens kregen, gingen de schoenen uit. De Egyptische soldaten vochten blootsvoets, en ook gebruikten ze vrijwel geen pantser omdat het hun bewegingsvrijheid op het slagveld beperkte. Afgezien van een schild, en misschien een gewatteerd leren wambuis, moest de infanterist voor zijn bescherming op zijn eigen slimheid en kracht vertrouwen. Voor het schieten over langere afstanden gebruikten ze pijl en boog. De eenvoudigere bogen hadden verschillende afmetingen: de kleine waren bedoeld voor een aanval op korte afstand en de lange bogen werden gebruikt door opeengepakte, niet-mobiele eenheden van boogschutters. De composietboog, een technologische innovatie uit het begin van het Nieuwe Rijk, had echter een groter bereik en had de voorkeur van de officieren. Er werden verschillende soorten pijlen gebruikt, afhankelijk van de gewenste mate van verwonding van de vijand: met punten die scherp waren of weerhaken hadden voor diepe vleeswonden, platte punten voor een grotere impact. Andere langeafstandswapens waren onder meer de slingers, speren en werpspiesen. Voor het man-tegen-mangevecht werden knuppels en staven gebruikt, wrede wapens die zowel goedkoop als effectief waren en waarmee zulke klappen konden worden uitgedeeld dat je er zelfs een gewapende tegenstander mee kon vellen. Strijdbijlen waren geschikt om vijandelijke troepen mee neer te maaien, en sikkels om te hakken en snijden. Als laatste middel was een korte dolk van ongelooflijk belang, maar die diende ook voor een gruwelijker doel. Na elke strijd telde een Egyptisch leger het aantal gesneuvelden aan vijandelijke kant door een hand of (bij een onbesneden vijand) de penis af te hakken. In een tafereel uit het einde van de Achttiende Dynastie is een groep zegevierende Egyptische soldaten te zien die het slagveld verlaten met ieder drie bij de vijand afgehakte handen op hun speren.
Terwijl de infanterie de ruggengraat van het Egyptische leger was, vormden de strijdwagens de stoottroepen. De introductie aan het begin van het Nieuwe Rijk van paard-en-wagen vanuit westelijk Azië betekende een revolutionaire verandering van de oorlogvoering in de antieke wereld, en Egypte kreeg zo een zeer efficiënte strijdmacht die tegen een massale infanterie kon worden ingezet. Elke wagen werd door twee militairen bemand: een krijger gewapend met pijl en boog, en een menner-schilddrager. Door de lichte constructie en de wielen aan de achterkant had de wagen een maximale snelheid en manoeuvreerbaarheid, volmaakt geschikt om de vijand te verzwakken vóór een frontale aanval en om verslagen troepen een verpletterende nederlaag toe te brengen bij hun terugtocht. De strijdwagen was het allermodernste wapen en vormde het ultieme statussymbool voor de Egyptische elite – ook al was hij, net als talloze andere innovaties, door buitenlanders in de Nijlvallei geïntroduceerd. Maar de Egyptenaren van de Achttiende Dynastie zetten dit technologische hoogstandje in tegen zijn eigen uitvinders en gebruikten de strijdwagens in heel het Nabije Oosten om de ene provincie na de andere te veroveren en in te nemen. Het valt te betwijfelen of de Egyptenaren ooit een rijk hadden kunnen vormen als ze niet over de strijdwagen hadden beschikt.
Strijdwagens waren, net als de comfortabele bedden tijdens een campagne, alleen bestemd voor de bevoorrechte officiersklasse. Een gewone soldaat die naar zo’n luxe streefde moest eerst zijn tijd onder aan de ladder uitdienen en zich daarna omhoogwerken via de verschillende rangen. Het leger bood vastberaden, ambitieuze mannen een kans om zich aanzien en macht te verwerven. Het beste voorbeeld hiervan is Horemheb. Hij was afkomstig uit de provincie in Midden-Egypte en zijn glansrijke militaire loopbaan voerde hem niet alleen naar de top van het leger, maar zelfs naar de allerhoogste top van de Egyptische staat. Horemheb werd geboren tijdens de regering van Amenhotep III, en over het begin van zijn loopbaanonder Achnaton is niet veel bekend – later in zijn leven wilde hij op geen enkele manier met de koninklijke revolutionair in verband worden gebracht – maar er zijn concrete aanwijzingen dat men zijn aanleg en bekwaamheid al herkend had en hem had bevorderd tot een hogere rang. Op een niet-afgemaakte graftombe in de heuvels van Achetaton staat een inscriptie voor een schrijver en generaal van de koning, genaamd Paätenemheb. Omdat veel ambitieuze personen hun naam veranderden onder Achnatons regering om zich te ontdoen van verwijzingen naar de oude goden, is het goed mogelijk dat Paätenemheb (‘de Aten [is] in feest’) en Horemheb (‘Horus [is] in feest’) op een en dezelfde man slaan. Tegen de tijd dat Toetanchamon de troon besteeg in 1332, was Horemheb in ieder geval een vooraanstaand man geworden als opperbevelhebber van het leger van de jonge koning, een ‘generaal der generaals’.
Horemhebs indrukwekkende persoonlijke graftombe in Sakkara is versierd met weelderige taferelen waarin zijn activiteiten als ‘Geweldige Leider van het Leger’ te zien zijn. Afbeeldingen van het leven in een militair kampement laten zien hoe koeriers van de ene tent naar de andere renden om boodschappen over te brengen. Op een andere plaats ontvangt Horemheb de smeekbeden van afgezanten van hongerige landen die om genade smeken en zich ‘zeven keer op de buik en zeven keer op de rug’ languit op de grond werpen. Nog onrustbarender zijn de taferelen van krijgsgevangenen van Horemhebs campagnes in het Nabije Oosten en Nubië, waar gevangenen rij na rij opgesteld staan voor de opperbevelhebber in afwachting van hun lot. De Aziatische gevangenen, met houten handboeien om en touwen om hun nek, worden door de Egyptische soldaten vooruit geduwd en bespot. Als standaardmaatregel binnen het militaire beleid werden hele gezinnen van mannen, vrouwen en kinderen gegijzeld en naar Egypte gevoerd om ervoor te zorgen dat hun landgenoten thuis zich goed gedroegen. Een nog vernederender behandeling werd voor de Nubische inwoners van het ‘verachtelijke Koesj’ gereserveerd, het favoriete slachtoffer van het oude Egypte. De Koesjitische leider werd gedwongen voor Horemheb te buigen terwijl gewapende Egyptische soldaten zijn manschappen agressief bejegenden; ze sloegen hen met stokken en stompten hen met opzet op de kaak om hen te vernederen. En ondertussen werd elk detail door legerschrijvers met militaire precisie vastgelegd.
Een Nubische gevangene met een touw om zijn nek (Werner Forman Archive)
Ook buiten de legerkringen waardeerde men deze nietsontziende aanpak. In het faraonische Egypte vormden dergelijke eigenschappen ook de volmaakte springplank voor een carrière binnen de ambtenarij. Horemheb combineerde, net als veel hogere officieren, een militaire en een burgerlijke functie. Hij was terwijl hij Toetanchamons legers aanvoerde tevens beschermheer van de jonge koning. Als ‘afgevaardigde van de koning in heel het land’, ‘die de woorden van de koning doorgeeft aan zijn gevolg’, had Horemheb een enorme invloed op de koers van het regeringsbeleid, en vanuit zijn kantoor in Memphis moet hij een van de belangrijkste architecten zijn geweest van de terugkeer naar de rechtzinnigheid. Het is inderdaad opvallend dat in de inscripties op zijn persoonlijke graftombe Toetanchamons naam niet voorkomt: een niet erg verhulde erkenning dat de generaal, en niet de kind-koning, het voor het zeggen had. Als de machtige figuur achter de troon stuurde de opperbevelhebber Egypte al in de richting van een militaire regering, als een manier om de orde te herstellen. Zoals zijn titels aangaven, was Horemheb inderdaad ‘de twee ogen van de koning bij het leiden van de Twee Landen en het vastleggen van de wetten van de Twee Oevers’. Hij zou niet lang hoeven wachten om de uiteindelijke overstap te maken van de positie van afgevaardigde van de koning naar de topfunctie zelf.
MILITAIRE DISCIPLINE
Op het moment van Toetanchamons voortijdige dood in 1322 bevond Horemheb zich te velde in het verre Syrië, waar hij de Egyptische troepen leidde in een niet-geslaagde campagne om de opstandige stad Kadesj te heroveren en te bevrijden van de Hettitische overheersing. De aard van zijn betrokkenheid bij de duistere gebeurtenissen die volgden – Anchesenamons smeekbede aan de Hettitische koning om haar een huwbare man te sturen, de moord op prins Zannanza op weg naar Egypte en de troonsbestijging van de oude getrouwe Ay als farao – blijft onbekend. Wellicht was dat Horemhebs opzet ook wel. Ook al werd zijn hoop op een verkiezing tijdelijk de grond in geslagen door Ays tussenkomst, hij besefte wel dat de nieuwe koning een oude man was die nog maar korte tijd te leven had. Na een loopbaan waarin hij zijn machtsbasis opbouwde en zijn tijd afwachtte, kon Horemheb best nog een paar jaar wachten voordat hij zijn trofee opeiste.
Zijn uiteindelijke troonsbestijging als Heer van de Twee Landen na Ays korte regeringsperiode van vier jaar (1322-1319), leek welhaast onvermijdelijk. Horemheb was immers aangewezen als Toetanchamons opvolger, en hij vervulde slechts zijn plicht. Dat was ongetwijfeld het verhaal van de koninklijke pr-mensen over de verhoging in rang van de generaal. In werkelijkheid vormde het feit dat een gewone man zonder koninklijke connecties de troon besteeg een volledige breuk met de traditie en dreigde het de fundamenten van een monarchie met erfopvolging zelfs te ondermijnen. Wat plannen en doelstellingen betreft, was Horemhebs troonsbestijging een militaire staatsgreep. Hij was wel zo’n ervaren tacticus dat hij zich bewust was van de risico’s en heel goed begreep dat hij zijn eigen koningschap diende te rechtvaardigen én dat hij het ambt een nieuwe basis moest geven om zijn troon zeker te stellen. Zelfs met het leger achter zich deed een nieuw programma voor Egypte een beroep op al zijn strategische talenten.
De eerste stap was – zoals altijd – om de goddelijke zegen te ontvangen voor zijn heerschappij. Dat bereikte Horemheb door op briljante en eenvoudige wijze zijn kroning te laten plaatsvinden tijdens het jaarlijkse Opetfestival in Thebe. Toen hij uit het heiligdom van de Luxor-tempel kwam, was hij net gekroond en begiftigd met goddelijke kracht door zijn contact met Amon-Ra; hoe kon iemand dan twijfelen aan zijn recht om te regeren? Toen hij eenmaal stevig op de Troon van Horus zat, zette de koning zijn godgeleerden aan het werk om een aannemelijk achtergrondverhaal te bedenken dat verklaarde hoe een legergeneraal het tot koning kon schoppen. Het gevolg was een ingenieus en ingewikkeld verhaal zoals er nooit eerder uit een pen van een schrijver uit het oude Egypte is gevloeid. In het verhaal wordt verteld hoe Horemheb al vanaf zijn kindertijd was uitverkoren door zijn plaatselijke godheid, Horus van Herakleopolis, die als een vader voor hem was en hem beschermde tot het moment daar was:
Een generatie kwam en ging [en nog beschermde zijn vader hem] omdat hij wist dat hij hem op de dag waarop hij zich zou terugtrekken zijn koningschap in handen zou geven.1
Volgens deze verklaring maakte Horemhebs lange militaire en civiele loopbaan volledig deel uit van het goddelijke plan. Toen het moment uiteindelijk aanbrak (feitelijk toen de kans zich voordeed), bevorderde Horus zijn uitverkoren kandidaat en droeg hem over aan de bescherming van Amon-Ra. En zo werd een jongen uit de provincie Heer van de Twee Landen.
Zowel de gebeurtenis als het decor van Horemhebs kroning deden aan de glorieuze regering van Amenhotep terugdenken en dat was volledig doelbewust. Als onderdeel van het proces van legitimering van zijn rol moest Horemheb de beelden van tussenliggende vorsten uit de geschiedenis retoucheren, zodat hij zich kon presenteren als de eerste rechtmatige farao sinds het begin van Egyptes ‘indrukwekkende scepter’. Daartoe werden Achnatons tempels in Gempaäton systematisch afgebroken en werden de steenblokken ervan als fundament gebruikt voor Horemhebs eigen bouwwerken. Op zijn bevel begonnen ploegen arbeiders in Achetaton alles wat naar de ketterse koning verwees te verwijderen. Ze haalden beelden van Achnaton en Nefertiti neer, vernietigden die en gooiden ze op een hoop buiten de Grote Tempel van Aten. Ook moest elke herinnering aan Toetanchamon en Ay officieel uitgewist worden. De inscripties en monumenten van de kind-koning werden opnieuw gegraveerd en Horemheb liet zijn eigen namen en titels erop zetten, zodat hij alleen de eer kon krijgen voor de terugkeer van de orthodoxie (waarvoor hij in ieder geval grotendeels verantwoordelijk was geweest). En met de herinnering aan Ay, de oude getrouwe die Horemheb van de troon had gehouden, ging hij nog hardvochtiger om. Ays graftombe in het Dal der Koningen en zijn openbare monumenten werden ontheiligd om alle hoop op onsterfelijkheid uit te sluiten. Aan het eind van een levenslange rivaliteit, was het Horemheb die het laatst lachte.
Het herstellen van de tempels, het opnieuw instellen van hun offers en weer aanstellen ‘van lekenpriesters en lector-priesters uit het puikje van deinfanterie’2 – het waren allemaal essentiële taken om het land weer op het traditionele pad terug te brengen. Maar Horemhebs contrarevolutionaire agenda ging veel verder dan de godsdienst alleen. Net als koningen vanaf het begin der tijden, had hij zijn programma aangekondigd in de Horusnaam die hij bij zijn troonsbestijging had aangenomen: ‘Machtige stier wiens raadgevingen doordringend zijn.’ De nadruk op zowel de wet als de rechtsorde was doelbewust. Horemheb bouwde op zijn ervaring in het ‘vastleggen van de wetten van de Twee Oevers’ onder Toetanchamon en hij kwam nu met een reeks belangrijke wetshervormingen, naar buiten gebracht in de vorm van een edict. Dit edict, een van de meest uitgebreide nog bestaande voorbeelden van faraonische wetgevingen, was bedoeld om zowel het machtsmisbruik van vertegenwoordigers van de staat tegen te gaan als om Horemhebs eigen regering nog beter te beschermen. Hoewel de preambule in de gebruikelijke verheven taal is opgesteld – ‘Zijne Majesteit is vastbesloten [...] chaos te verdrijven en met valsheid af te rekenen’3 – zijn de gedetailleerde maatregelen die daarop volgen zeer pragmatisch. Ze schilderen een beeld van een vorst die doorkneed is in de militaire discipline en die vastberaden is om Egypte in dezelfde geest te regeren. Vier van de tien clausules beschrijven straffen voor machtsmisbruik door vertegenwoordigers van het paleis. Iedereen die schuldig werd bevonden aan het privégebruik van boten of arbeiders die bedoeld waren voor overheidsprojecten zou zwaar worden gestraft, namelijk met verbanning naar de afgelegen grensversterkingen van Tjaroe en met verminking van het aangezicht. Overheidspersoneelsleden die werden betrapt terwijl ze met hun neus in de trog zaten, konden erop rekenen dat ze die neus zouden verliezen. Ook voor hovelingen waren er strenge anticorruptiewetten. Het was niet langer toegestaan om frauduleuze belastingen op te leggen, te veel voedsel in beslag te nemen (en daardoor de bevolking als geheel te benadelen) of zeer grote voorraden te eisen van plaatselijke burgemeesters tijdens koninklijke staatsbezoeken. Ook werden leden van de gewapende troepen niet langer vrijgesteld van deze maatregelen. Elke soldaat die schuldig werd bevonden aan het stelen van een dierenhuid – ook al was het om zijn basisuitrusting aan te vullen – zou ernstig worden gestraft met honderd slagen en vijf open wonden; bovendien werden de gestolen goederen afgepakt.
Nadat Horemheb met de officiële corruptie had afgerekend, richtte hij zijn juridische aandacht op de gerechtshoven. Het zuiveren van de rechterlijke macht is altijd al een favoriete tactiek geweest van despoten (met name diegenen met een militaire achtergrond), en Horemheb vormde daarop geen uitzondering. Hij stelde een grote groep nieuwe rechters aan, mannen die ‘aandacht zouden schenken aan de woorden van het hof en de wetten van de rechtszaal’.4 Verder gaf hij bevel om plaatselijke overheidsdienaren die schuldig waren aan rechtsverkrachting ter dood te veroordelen, waaraan werd toegevoegd: ‘Mijne Majesteit heeft dit gedaan om de wetten van Egypte te onderstrepen.’5 En natuurlijk wás het woord van de koning ook wet. De laatste reeks maatregelen in Horemhebs edict is wellicht het meest sprekend, aangezien ze te maken hebben met zijn persoonlijke veiligheid. Een clausule beschreef nieuwe beperkingen van de activiteiten en bewegingsvrijheid van de hovelingen van de koninklijke harem, altijd een broedplaats voor kritiek en mogelijke rebellie. De tiende en laatste clausule was zelfs nog opvallender: daarin werden grotere beloningen vastgelegd voor leden van de lijfwacht van de koning:
Het zal als een vakantie zijn voor hen: elke man gezeten met een aandeel in al het goede [...] toegejuicht om al (zijn) goede daden [...] (beloningen) naar hem toegeworpen vanuit het Raam [van Verschijning] en elke man die met naam en toenaam wordt genoemd.6
koninklijke lijfwachten zouden voortaan nog meer beloningen ontvangen uit het persoonlijk bezit van de koning, naast de rantsoenen die ze regelmatig ontvingen uit de nationale schatkist. De quid pro quo was een nieuw protocol voor de binnenste kamers van het paleis om ervoor te zorgen dat iedereen zijn plaats kende en behield. Horemheb nam geen enkel risico waar het zijn eigen veiligheid betrof. Hij was iemand die met het zwaard had geleefd en niet van plan was door het zwaard te sterven. Zoals het edict het glashelder uitdrukte: hij was ‘een moedige en waakzame vorst’.7
HET STOKJE DOORGEVEN
Door dergelijke maatregelen slaagde Horemheb erin om het gezag en de rechtmatigheid van zijn regering te grondvesten en om een militaire discipline in te voeren in het land dat verzwakt was door drie decennia van politieke onrust en onzekerheid. Er was maar één probleem: hij had geen opvolger. Omdat hij geen eigen kinderen had, wilde Horemheb niet het risico lopen dat zijn met moeite bereikte hervormingen teniet werden gedaan door een ruzie over zijn opvolging. Zijn oplossing was een afspiegeling van zijn eigen greep naar de macht. Hij zocht onder zijn trouwste volgelingen een ideale opvolger en vond die binnen het leger. Paramessoe was een rasechte militair. Hij was de zoon van een bataljonscommandant en was zijn eigen loopbaan begonnen als eenvoudig soldaat. Vervolgens kreeg hij op grond van zijn verdiensten een aanstelling als officier en daarna werd hij bevorderd tot fortcommandant, veldadjudant van de koning en ten slotte tot generaal. Hij was uit hetzelfde hout gesneden als Horemheb en was iemand met dezelfde achtergrond en fundamenteel dezelfde levensopvatting. En een nog groter pluspunt: hij had al een zoon en er was een kleinzoon op komst – de volmaakte basis voor een nieuwe militaire dynastie. Horemheb gaf Paramessoe vervolgens een reeks hoge civiele functies om hem op een eventuele opvolging voor te bereiden en stelde hem aan tot plaatsvervanger en vizier van de koning. Maar daarvoor moest Paramessoe zijn militaire rang opgeven, terwijl Horemheb de leiding behield over het leger: het was niet verstandig om zo’n machtige instelling in handen van een ondergeschikte te geven, hoezeer hij die ook vertrouwde. Maar door Paramessoe de titel ‘koningszoon’ en ‘kroonprins’ te geven, gaf de farao duidelijk zijn voornemen aan om in de loop van de tijd het koningschap zelf aan hem over te dragen. Omdat het einde van Horemhebs regering naderde, veranderde zijn uitverkoren erfgenaam zijn naam in Ramessu-geliefde-van-Amon en begon hij zijn naam in een koninklijke cartouche te schrijven. De weg was gebaand voor de opkomst van de Ramessiden.
Horemheb mocht dan de nieuwe dynastie naar voren hebben geschoven, het eerste lid ervan wist met stelligheid dat hijzélf, en niet zijn beschermheer, de echte grondlegger ervan was. Om dit nieuwe begin in te luiden koos Ramessu – beter bekend als Ramses I (1292-1290) – met opzet een troonnaam die een weerklank was van die van Ahmose, de grondlegger van de Achttiende Dynastie. Terwijl Ahmose Nebpehtire werd genoemd (‘Ra is de heer van kracht’), noemde Ramses zichzelf Menpehtire (‘Ra is volhardend in kracht’). Maar Ramses zou niet heel erg lang volharden in zijn kracht. Hij was al oud bij zijn troonsbestijging en liet veel van het dagelijkse reilen en zeilen van het land aan zijn zoon Seti over. Het was een wijs besluit. Binnen anderhalf jaar nadat hij aan de macht was gekomen, overleed Ramses. De nieuwe koning, Seti I (1290-1279), was een sterke, energieke man, lang en atletisch gebouwd en met een opvallend voorkomen: hoge jukbeenderen en de karakteristieke haviksneus van de Ramessidische mannen. Horemhebs wetboek had met succes het koninklijk gezag gevestigd en de corruptie uitgebannen, dus Seti kon nu aan de slag met het herstellen van Egyptes fortuin, in zowel binnen- als buitenland.
In tijden van welvaart en veiligheid waren er altijd veel bouwprojecten van de overheid, en de daaropvolgende tien jaar weerklonk door heel het land het geluid van metselaarstroffels en het geroep van bouwers die door Seti waren aangesteld om een verbazingwekkende reeks nieuwe monumenten neer te zetten op belangrijke plaatsen door heel Egypte. De overheidsarchitecten en -kunstenaars hadden het sinds de dagen van Amenhotep III niet meer zo druk gehad. Seti’s indrukwekkendste project was een prachtige nieuwe tempel in Abdjoe, de oude wieg van het koningschap en het cultuscentrum van Osiris. De tempel zou volgens een voortvarend nieuw plan worden gebouwd, en was ook opmerkelijk wat zijn toewijding aan de godheden betrof. Achter een zuilenhal met daarvoor twee grote binnenplaatsen zouden niet slechts één maar wel zeven heiligdommen komen. Elk van de grote Egyptische godheden kreeg een plaats in dit nationale pantheon: de heilige familie Horus, Isis en Osiris; de zonnegoden Amon-Ra en Ra-Horachty; Ptah, de god van Memphis en van de ambachtslieden; en ten slotte, heel voorspelbaar, Seti zelf. Een verdere reeks zijkamers bood ruimte voor de cultus van Memphis’ doodsgoden Nefertem en Ptah-Sokar, voor het geval die zich buitengesloten zouden voelen. Dat de grootste godheden van het land onder één dak werden samengebracht om Seti met hun aanwezigheid te eren, was onderdeel van een bewuste poging om de geloofsbrieven van de nieuwe Ramessidische dynastie aan te geven.
De mummie van Seti (G. Elliot Smith, The Royal Mummies)
Het thema van de rechtmatigheid van de dynastie werd nog eens onderstreept in een lange gang die zuidwaarts liep vanuit de zuilenzaal. In een bijzonder reliëf werd Seti’s oudste zoon prins Ramses afgebeeld, die een papyrusvel zat te lezen waarop de namen van zevenenzestig koninklijke voorgangers stonden, helemaal teruggaand tot ‘Menes’ (Narmer), de grondlegger van de Egyptische staat. De koningslijst van Abdjoe werd samengesteld aan de hand van oude tempelarchieven, maar het doel ervan was eerder religieus dan historisch. De lijst was bedoeld om de onafgebroken opvolging van rechtmatige vorsten te onderstrepen, vanaf het begin van de Eerste Dynastie tot aan Seti I en zijn zoon, inclusief de kortstondige koningen van de Eerste Tussenperiode. Het was echter opmerkelijk dat de gehate Hyksosvorsten, de twijfelachtige Achnaton en zijn drie al even dubieuze opvolgers weggelaten waren. In de context van een koninklijke voorouderverering konden dergelijke controversiële voorvaders maar beter vergeten worden.
Abdjoe was het godsdienstige centrum van Seti’s regering, en hij stelde alles in het werk om te garanderen dat het tot in eeuwigheid goed bleef functioneren. Ten eerste schonk hij het veel land en middelen; een groot deel van dat land was gelegen in de verste delen van het veroverde Nubië (waar niemand bezwaar kon maken). Vervolgens volgde Seti Horemhebs voorbeeld en vaardigde hij een verreikend decreet uit om de gebouwen te beschermen tegen ongepaste toe-eigening door andere instellingen. Het Nauri-decreet werd aan een zijde van een heuvel bij de Derde Cataract in het zandsteen gekerfd en vertelde de straf die stond op het in beslag nemen of hinderen van het jaarlijkse transport van goederen die van Koesj naar Abdjoe werden gezonden:
Op elke opzichter van het fort, schrijver van het fort of vertegenwoordiger van het fort die aan boord gaat van een schip dat aan de tempel toebehoort en zich toe-eigent [...] wat uit Koesj wordt gebracht als opbrengst voor de tempel, moet de wet worden toegepast in de vorm van honderd slagen, en hij moet als boete betalen [...] het tachtigvoudige.8
Nadat Seti er zo voor had gezorgd dat er regelmatig scheepsladingen goederen werden aangevoerd om de schatkisten van zijn tempel te vullen, ging hij veiligstellen dat er voor altijd een voorraad goud zou zijn, een stof die meer dan wat dan ook het teken van welvaart was. Hij gaf opdracht om nieuwe goudmijnen te openen in de afgelegen Oostelijke Woestijn en was nauw betrokken bij de productie en het transport van hun kostbare delfstof naar de Nijlvallei. Een inscriptie op een verre tempel in de Wadi Barramiya vertelt over de persoonlijke betrokkenheid van de koning:
Zijne Majesteit overzag het heuvelland tot aan de bergen, want zijn hart wenste de mijnen te zien waaruit het prachtige goud werd gehaald. Nadat Zijne Majesteit vele mijlen tegen de heuvels op was geklommen, hield hij langs de weg halt om zaken te overdenken. Hij verklaarde: ‘Wat vervelend is een pad zonder water! Wat moet een expeditie doen om haar dorst te lessen?’9
In reactie hierop gaf hij de steenhouwers opdracht om hun mijn in de steek te laten en in plaats daarvan ‘een put te graven in de bergen, zodat die de vermoeiden kan opbeuren en de geest kan verkwikken van degene die in de zomer wegbrandt’.10
De voorliefde van de koning voor innovaties kwam ook volop naar voren bij het voorbereiden van zijn laatste rustplaats, een grote koninklijke graftombe in het Dal der Koningen. Niet alleen is het de langste en diepste van alle koninklijke graftomben in Thebe, het was ook de eerste die volledig was versierd: elke muur en het plafond van elke gang en zaal is bedekt met de prachtigste schilderingen en reliëfs. Het bepaalde het decoratieprogramma dat navolging zou vinden bij alle daaropvolgende graftomben in het Dal, helemaal tot aan het eind van het Nieuwe Rijk. Te midden van een dergelijke pracht is er één meesterwerk dat met recht beroemd is: het majestueuze gewelfde plafond van de grafkamer dat met astronomische taferelen beschilderd was om het op de hemelgewelven te laten lijken. De Ramessidische dynastie mocht dan nog geen decennium oud zijn, Seti I twijfelde geen moment aan zijn eigen onsterfelijke lot.
DE OORLOGSWAGENS
Het in hun oude glorie herstellen van de heilige plaatsen en de verfraaiing ervan met schitterende nieuwe monumenten was een beproefde en vertrouwde manier om het Egyptische aanzien in eigen land te herstellen, maar het probleem van de internationale reputatie van het land bleef bestaan. Seti wist vanuit zijn achtergrond als legerofficier dat de invloed op het wereldtoneel berustte op militaire macht. Maar Egypte had sinds de glorietijd van Amenhotep II geen beslissende overwinning meer behaald in het Nabije Oosten. Onder Achnaton en Toetanchamon waren de pogingen om koninklijke bezittingen in Syrië uit te breiden of te beschermen op niets uitgelopen. Horemheb had geprobeerd om de Egyptische hegemonie te herstellen, maar met wisselende resultaten. Egyptes reputatie als een grote mogendheid werd ernstig aangetast, er was een kans dat overzeese gebiedsdelen zich zouden afscheiden of dat ze door de Hettieten ingenomen zouden worden, en het gezag over de handelsroutes liep gevaar. De Ramessiden moesten heel snel actie ondernemen als ze wilden voorkomen dat hun erfenis voor hun ogen zou verdwijnen. Seti had geen moment verloren, en hij begon met zijn eerste campagne toen hij nog kroonprins was. Hij had zich een weg gebaand langs de Fenicische kust om de invloed die Egypte van oudsher had te heroveren en de permanente toegang tot de Middellandse Zeehavens met hun garnizoenen en handelswerven veilig te stellen.
Na het begin van zijn regeerperiode in 1290 leidde hij nog meer campagnes met vergelijkbare strategische doelen. Het eerste volk dat in aanraking kwam met Egyptes wraak waren de bedoeïenen van de noordelijke Sinaï. De conflicten tussen hun verdeelde stammen vormden niet per se een risico voor de veiligheid van Egypte, maar ze bedreigden wel de hoofdbevoorradingsroute van het land naar zijn koninklijke bezittingen in Syrië-Palestina. Seti besefte dat hij de kustroute door de noordelijke Sinaï in handen moest hebben voor hij verder kon gaan met ambitieuzere militaire manoeuvres. Nadat hij het Egyptische gezag in zijn eigen achtertuin weer veilig had gesteld, trok hij verder Kanaän in en kreeg hij de versterkte steden Bet-San en Jenoam opnieuw in handen. Vervolgens bezegelde hij de overwinning van zijn land door de leiders van Libanon ertoe te dwingen om in zijn aanwezigheid hout te hakken, een publieke daad van onderwerping aan de farao die ook benadrukte dat Egypte recht had op de overvloedige natuurlijke producten van de regio. In vroeger tijden zou het voor dergelijke kleinschalige, plaatselijke handelingen niet beslist noodzakelijk zijn geweest dat de koning persoonlijk zijn leger voorging in de strijd. Seti zag echter in dat hij een hernieuwd beeld van koninklijke macht in het buitenland moest creëren en hij had gelukkig zin in de strijd. Maar met dat beleid zou Egypte steeds meer verstrikt raken in de internationale politiek, met ernstige gevolgen.
De politieke kaart van het Nabije Oosten was radicaal en definitief veranderd sinds de zelfverzekerde dagen van het eind van de Achttiende Dynastie. Egypte had onder Thoetmosis IV en Amenhotep III een duurzame vrede bereikt met de belangrijkste mogendheid van noordelijk Mesopotamië, het koninkrijk Mittani, en het had de nieuwe band bestendigd door een reeks diplomatieke huwelijken. De twee mogendheden respecteerden elkaars invloedssfeer en slaagden erin om een halve eeuw vriendschappelijk naast elkaar te leven. Maar plotseling, aan het begin van Achnatons regering, bracht de troonsbestijging van een strijdlustige en ambitieuze vorst van de Hettieten het zorgvuldig gecultiveerde machtsevenwicht ernstig aan het wankelen. De Hettitische koning Sjoeppiloelioema slaagde erin om met een aantal snelle, verwoestende campagnes buiten zijn Anatolische kerngebied belangrijke stukken door Mittani beheerst grondgebied te veroveren, en hij plunderde zelfs de Mittanische hoofdstad. Egypte bleef trouw aan zijn vriendschap met Mittani, maar het Mesopotamische rijk was nu vrijwel uitgeput. Er was een nieuwe supermacht aan de horizon verschenen en Egypte was daar totaal niet op voorbereid.
De faraonische regering speelde er niet meteen actief op in. Dat was een fatale fout. De combinatie van Mittanische zwakheid en Egyptische aarzeling leidde ertoe dat een aantal van de vroegere vazalstaten het machtsvacuüm uitbuitten en een grotere autonomie opeisten. Amoerroe, een aanzienlijk grote regio in Centraal-Syrië, tussen de Orontes en de Middellandse Zee, was de belangrijkste van deze vazalstaten. De vorst van Amoerroe, Abdi-Asjirta, was een schaamteloze sluwe vos die alert profiteerde van politieke wedijver en sociale instabiliteit. Zijn officiële geschreven boodschappen aan het Egyptische hof vormen een belangrijk onderdeel van het archief met Amarna-brieven. De Egyptenaren konden óf geen hoogte van hem krijgen, óf ze besloten dat een niet-interventiebeleid het verstandigst was. Maar deze desinteresse moedigde Abdi-Asjirta er alleen maar toe aan om zijn ambities na te streven. Zelfs toen zijn zoon Aziroe bij de farao werd ontboden om zich voor zijn daden te verantwoorden, kreeg hij naar het schijnt slechts een milde vermaning. Egypte kreeg Amoerroe niet in handen.
De faraonische macht, eens gevreesd en gerespecteerd in heel het Nabije Oosten, kon niets bereiken bij de eigenzinnige staat Kadesj. De vorsten van die staat waren al sinds de regering van Thoetmosis III een luis in de pels voor Egypte. Nu bevestigden ze hun karakter nog eens: ze liepen over naar de vijand zodra het Hettitische leger aan hun poorten klopte. Achnatons mislukte missie om Kadesj te heroveren onderstreepte slechts Egyptes zwak heid. Een tweede poging om de stad weer in handen te krijgen, tijdens de regering van Toetanchamon, liep ook op een fiasco uit en moedigde de pochende Hettieten aan om hun grip op noordelijk Syrië te consolideren. Aziroe van Amoerroe die zag hoe de vlag erbij hing, volgde het voorbeeld van Kadesj en beloofde trouw aan de nieuwe Hettitische opperheren van de regio. De poging van Toetanchamons weduwe om een diplomatiek huwelijk te arrangeren met een Hettitische prins, om zich zo uit Ays klauwen te redden, had een blijvende vrede kunnen bewerkstellingen voor de twee rivaliserende mogendheden. De mysterieuze dood van prins Zannanza vormde echter voor de Hettieten nog een aanleiding om te streven naar gebiedsuitbreiding. Zijn vader koelde zijn woede op de perfide Egyptenaren door Egyptisch grondgebied in zuidelijk Syrië aan te vallen.
Maar de Hettieten kregen niet helemaal hun zin. Een bittere grilligheid van het lot wilde dat de krijgsgevangenen die naar de Hettitische hoofdstad werden gevoerd de pest bij zich droegen. Die verspreidde zich door de koninklijke citadel in Hattoesa en doodde niet alleen de koning, maar ook de kroonprins. De ziekte richtte twintig jaar later nog steeds verwoestingen aan in het Hettitische land. Voor de Hettieten moet het geleken hebben alsof de goden naar de vijand waren overgelopen. Voor de Egyptenaren moeten de gebeurtenissen ver van huis de hoop op een overwinning nieuw leven te hebben ingeblazen. Met de impasse tussen Egypte en de Hettieten daalde er een onbehaaglijke vrede neer over Syrië.
Zo stonden de zaken ervoor toen Seti I aan de macht kwam. Met zijn soldatenbloed in zijn aderen was hij vastbesloten om Egyptes geschonden nationale trots te herstellen. Na een halve eeuw van schandelijke terugtrekking werd het tijd voor Amon-Ra om weer op pad te gaan. Nadat Seti de Egyptische controle over Fenicië en Kanaän had hersteld, richtte hij zijn blik op Amoerroe en Kadesj. Als hij die heroverde, zou hij de Hettitische ambities een symbolische klap toebrengen en zou hij de Egyptische reputatie in de regio herstellen. Net een jaar na de herovering van Bet-San en Jenoam drong Seti’s leger tot ver in Centraal-Syrië door. Kadesj werd ingenomen en een zegevierende Seti gaf opdracht om een glorieuze overwinningsinscriptie aan te brengen in de stad. (Zijn juichende stemming was van korte duur: zodra de Egyptische troepen achter de horizon verdwenen waren, keerden de verraderlijke inwoners van Kadesj meteen terug in de Hettitische kudde.) De legers van de farao hadden wat meer succes in de provincie Amoerroe – toen die eenmaal was heroverd, bleef zij trouw aan haar nieuwe Egyptische meester. Aan het eind van de campagne was een groot deel van Centraal-Syrië overgelopen naar de tegenpartij. Seti had de vernederingen van vorige generaties uitgewist en hij had van Egypte weer een imperiale grootheid gemaakt. Of tenminste, dat hoopte hij. In werkelijkheid waren de Hettieten zich slechts aan het hergroeperen. Ze waren niet van plan om deze tegenvallers zomaar te accepteren. Door hun aanzienlijke legers hoog op de Anatolische hoogvlakte op te stellen, bereidden ze zich voor op een regelrechte oorlog. De wolken pakten zich samen boven het Nabije Oosten: de dreigende krachtmeting tussen de twee supermogendheden kon niet lang meer uitblijven.
Achter de schijnbare moedigheid en vastberadenheid van het buitenlandbeleid van Seti I gaat een raadselachtige kwestie schuil. Als Egypte en de Hettieten inderdaad tijdens de regering van Horemheb tot een soort overeenkomst waren gekomen, zoals latere bronnen suggereren, lapte Egypte die door Seti’s brutale campagnes wel heel erg aan zijn laars. Bovendien vormden Seti’s acties aanleiding tot een reeks steeds bloediger wordende conflicten die niet tot het herstel van de Egyptische superioriteit leidden, maar tot langdurige verliezen. Achteraf gezien komen Seti’s Aziatische oorlogen onbezonnen en dwaas over. Een mogelijke verklaring is dat zijn beleid meer door politiek opportunisme werd gedicteerd dan door een zorgvuldige afweging van Egyptes strategische belangen. Door de geschiedenis heen zien we dat nationale leiders hun toevlucht nemen tot het aanwakkeren van een buitenlands conflict om de aandacht af te leiden van de problemen dichter bij huis. En er zijn inderdaad aanwijzingen uit het begin van Seti’s regeringsperiode die erop duiden dat zijn regering in diepste wezen door onzekerheid gekenmerkt werd. In de strijdreliëfs van de koning in Ipetsoet staat een raadselachtige figuur, die alleen ‘de groepsopsteller en waaierdrager Mehy’ wordt genoemd, opvallend prominent afgebeeld, alsof hij een sleutelrol speelde in de gevechten en in Seti’s bredere aanvalsstrategie.
Om zo’n hoge status te kunnen krijgen op een koninklijk monument moet ‘Mehy’ (een verkorting van een onbekende langere naam) een van de invloedrijkste figuren aan het hof zijn geweest – mogelijk had hij een positie die te vergelijken was met die van Horemheb tijdens de regering van Toetanchamon of van Paramessoe tijdens de regering van Horemheb. Er wordt zelfs gesuggereerd dat de mysterieuze Mehy Seti’s aangewezen opvolger was en dat de krijgshaftige koning besloten had om zich aan het recente precedent te houden en zijn troon na te laten aan een mede-legerofficier.
Maar daarover had Seti’s zoon, de puber prins Ramses, andere ideeën. Al na een paar jaar werd elke afbeelding van Mehy systematisch weggevaagd uit de reliëfs van Ipetsoet en vervangen door Ramses’ eigen afbeelding. De volgende generatie van de Ramessidische dynastie zou niet toelaten dat een gewone burger zo’n grote invloed kreeg binnen het koninkrijk. Ramses, en hij alleen, zou door het nageslacht erkend worden als zijn vaders ware opvolger en standvastigste medestander. Ramses, en hij alleen, zou Seti’s offensieve buitenlandbeleid voortzetten en Egyptes bestemming vervullen als een grote wereldmacht. Ramses, en hij alleen, zou de Hettieten rechtstreeks aanpakken in een definitieve strijd om de internationale superioriteit.
Het leger van de farao maakte zich klaar en het land trok ten strijde.