***
Tanja Geber was weer bii haar ouders gaan wonen. Ze had geen keuze. Ze kon niet alleen in de flat blijven. Maar ze wilde niet geloven dat er iets met Ida gebeurd was. De angst blokkeerde haar gedachten. Ze werd het tegenovergestelde van apathisch, ze werd rusteloos en energiek "Ze komt terug", zei ze verbeten.
Haar ouders kwamen haar in alles tegemoet. Berit Geber zeurde nergens over. Karen was blij dat haar zus terug was. Haar vader drentelde rond zonder iets te zeggen. Randi Johansen bracht haar iedere dag naar school en haalde haar weer op.
Ze hadden een geheim telefoonnummer gekregen en een directe lijn naar het politiebureau in Asker. Voor het geval dat.
Marius Berner was iedere avond bij haar. Meerdere keren per dag stonden er journalisten en fotografen op de stoep. Ze werden resoluut afgewezen en ten slotte gaven ze hun pogingen om commentaar te krijgen op.
Hanne Marie Skage werd op dezelfde manier in bescherming genomen. Ze werd naar school gebracht en weer opgehaald, en een civiele politieauto met twee politieagenten erin stond iedere nacht voor haar huis geparkeerd.
De flat in de Fredboesvei, de kelder en de kelderboxen werden grondig onderzocht. De politie wist niet waar ze naar zocht. De fiets was netjes weggezet en de kelderbox was met het kleine hangslotje afgesloten. Dus moest er iets zijn gebeurd op weg naar boven naar de flat. Maar wat? Niemand had iets gehoord of gezien. Teddy Holm was de laatste die haar had gezien. Hij vertelde dat ze net als anders was geweest.
De flat werd doorzocht, kamer voor kamer. De politie wist niet waar ze naar zocht. Het enige wat ze niet konden onderzoeken, was de ladekast in Ida's kamer. Die zat op slot. Voorlopig lieten ze die maar even ongemoeid.
Tanja Geber moest voor een officieel verhoor naar het politiebureau komen. Cato Isaksen verontschuldigde zich voor de hele situatie en vroeg of hij iets voor haar kon doen. Ze schudde humeurig haar hoofd. "Ik houd het gewoon niet meer uit om thuis te wonen", zei ze. "Hoe lang moet ik daar blijven?"
Cato Isaksen zuchtte. "Wat is er zo erg aan?"
"Tja", ze haalde haar schouders op, "alles en niets."
"Red je het op school?'
"Nee", zei ze, "ik kan me niet concentreren."
"Daar kan ik in komen."
"Maar ik moet het halen." Tanja Geber kreeg een vastberaden trek op haar gezicht. "Ik kan toch niet een heel jaar overdoen?"
Cato Isaksen keek haar aan. Hij glimlachte even. "Je maakt een ontzettend sterke indruk, Tanja."
"Is dat zo?"
Hij knikte. "Ben je niet bang?"
"Dat er iets met mij zal gebeuren, bedoelt u?"
"Ja."
"Ik weet het niet", zei ze en draaide van hem af. "Het lijkt allemaal zo vreemd." Ze keerde zich weer naar hem toe. "Moet ik bang zijn, denkt u?"
"Om eerlijk te zijn weet ik dat niet. We hebben alles gecontroleerd. Of Ida ervandoor is gegaan, met het vliegtuig, de trein of de bus. Of ze naar iemand toe is gegaan die ze kent. Ik wil maar zeggen dat we het niet weten. En we hebben geen geloofwaardige getuigenverklaringen gekregen. Maar ze heeft geen geld opgenomen. Het is heel belangrijk dat je je hersenen pijnigt om iets te verzinnen, wat dan ook, ook als je misschien denkt dat het niet belangrijk is. Een detail, iets waar jij en Ida over hebben gesproken misschien."
Tanja Geber keek hem vermoeid aan. "Maar ik weet niet wat dat zou moeten zijn", zei ze triest. "Er is niets. Er is niets bijzonders gebeurd. Ik heb verteld over de telefoontjes en de kelder, dat ze bang was voor de kelder."
"Haar fiets stond in de kelderbox", zei Cato Isaksen."Netjes weggezet. De box was afgesloten. Ze moet daarna zijn verdwenen. Uit de kelder naar buiten zijn gelopen." Hij haalde zijn schouders op. "Het is raar. Heeft niemand contact met jullie opgenomen, met jullie gesproken?"
"Alleen die man die belde."
"En hij zei niets?"
"Nee", zei ze.
"Wanneer heeft hij voor het laatst gebeld?"
"Nog niet zo lang geleden."
"Hoe vaak heeft hij gebeld?"
"Geen idee. Alles bij elkaar misschien ... zeven of acht keer, zoiets."
"Tanja, wat denk jij dat er gebeurd kan zijn? Eerst met Therese, en nu met Ida?"
Tanja Geber had moeite haar gevoelens onder controle te houden. Opeens stonden de tranen in haar ogen. "Ik heb geen idee ... ik weet immers niets", huilde ze.
"Denk je dat er iemand bij betrokken is die je kent?"
"Aan wie denkt u dan?"
"Niemand in het bijzonder", zei Cato Isaksen, "maar we moeten overal rekening mee houden en alles nagaan. Wat ik bedoel is of we ook reden moeten hebben om bang te zijn dat er met jou iets gebeurt?"
"Ik heb het gevoel dat het andersom is", zei ze. "Dat er iemand is die mij in bescherming neemt. Ik weet het niet. Het is vast niet het geval, maar ik voel het zo."
"Houd je van aandacht, Tanja?"
"Aandacht?"
"Ja."
"Ik begrijp niet wat u bedoelt."
Cato Isaksen keek haar rustig aan. "Je bent al eens bijna doodgegaan, is het niet?"
Tanja Geber keek hem recht aan. De tranen waren weg. Ze was heel rustig. "Ik weet eerlijk gezegd niet", zei ze, "of het zo ernstig was."
"Ik heb gehoord dat het wel degelijk zo ernstig was."
"Zo voelde het niet", zei ze. "Ik bedoel, ik was nooit bang om dood te gaan."
"Maar je kreeg veel aandacht?"
"Iedereen kwam op bezoek, als u dat bedoelt." Ze keek hem onzeker aan.
"Als iemand doodgaat, of bijna doodgaat, of gewoon verdwijnt, dan krijgt zo iemand veel aandacht", zei Cato Isaksen.
Er trok een donkere wolk over Tanja Gebers gezicht. "Ik begrijp niet wat u bedoelt."
Hij gaf niet meteen antwoord. Het geluid van haar stem stierf weg.
"Het lijkt alsof je de pijn opzoekt", zei hij bruut.
Ze schudde het hoofd.
"Toch wel", zei hij luid. "Je construeert dingen. Je weigering om te eten, je verhouding met je moeder. Het verdriet over je zus."
"Ik heb het verdriet over mijn zus toch niet geconstrueerd?" Ze keek hem lamgeslagen aan.
Tanja Geber begon weer te huilen. Eerst stil en zachtjes, toen heftiger. Ze probeerde iets te zeggen, maar de woorden verdronken in haar huilbui.