PROLOOG
Hoop hoort geel gekleurd te zijn, als de zon die we zo zelden zagen. En als ik begin te citeren uit de oude dagboeken die ik zo lang bewaard heb, komt er plotseling een titel bij me op: Open het raam en koester je in de zon. Toch wil ik ons verhaal eigenlijk niet zo noemen. Want ik vergelijk ons meer met bloemen op zolder. Papieren bloemen. Vrolijk gekleurd bij hun ontstaan en steeds valer en doffer wordend in die lange, grimmige, troosteloze, nachtmerrie-achtige dagen toen we gevangenen waren van de hoop en opgesloten waren door hebzucht. Maar nooit zouden we een van onze papieren bloesems geel kleuren.
Charles Dickens begon zijn romans vaak met de geboorte van de hoofdpersoon, en omdat hij tot de lievelingsschrijvers behoort van mij en van Chris, zou ik zijn stijl graag imiteren – als ik dat kon. Maar hij was een genie, met een groot talent, die moeiteloos kon schrijven, terwijl ik ieder woord neerschrijf met tranen, verbittering en wrok, vermengd met schaamte en schuldgevoel. Ik dacht dat ik me nooit zou schamen of me schuldig zou voelen; dat alleen anderen daarmee moesten rondlopen.
Jaren zijn voorbijgegaan, en ik ben nu ouder en verstandiger en berustender. De woede die me eens verteerde is bedaard, zodat ik hoop naar waarheid en met minder haat en vooroordeel te kunnen schrijven dan een paar jaar geleden het geval zou zijn geweest.
Dus, evenals Charles Dickens, zal ik mij in dit werk van ‘fictie’ verschuilen achter een valse naam, en op gefingeerde plaatsen wonen, en ik zal God bidden dat het degenen die het aangaat pijn zal doen als zij lezen wat ik te zeggen heb. God in zijn oneindige goedheid zal er ongetwijfeld voor zorgen dat een of andere begrijpende uitgever mijn woorden zal drukken en zal helpen het mes te scherpen dat ik hoop te hanteren.