HET KERSTFEEST
Mamma hield woord. Toen de tweeling sliep kwam ze onze kamer binnen. Ze zag er zo mooi uit dat mijn hart zwol van trots en bewondering en ook een beetje afgunst. Haar lange avondjurk had een wijde rok van groen chiffon; het laag uitgesneden lijfje was van een donkerder kleur groen fluweel. Onder de wijde groene rok glinsterden de bandjes van haar schoenen. In haar oren fonkelden de lange diamanten en smaragden oorhangers. Haar parfum deed me denken aan een oosterse tuin die naar muskus geurde op een door de maan verlichte avond. Geen wonder dat Chris haar ademloos aanstaarde. Verlangend zuchtte ik: O God, laat mij alstublieft er eens ook zo uitzien…laat me al die welvingen hebben die mannen zo bewonderen.
Toen ze zich bewoog zweefden de chiffonnen banen van de rok om haar heen als vleugels die ons voor het eerst uit onze afgesloten donkere ruimte voerden. We volgden mamma’s zilveren hakken door de donkere, brede gangen van de noordelijke vleugel. ‘Er is een plaats waar ik me vroeger als kind verschool om naar de feesten van de volwassenen te kijken zonder dat mijn ouders het wisten. Het is een beetje nauw voor jullie beiden, maar het is de enige plaats waar je je kunt verbergen en toch iets kunt zien. Beloof me alsjeblieft dat je stil zult zijn, en als je slaap krijgt, ga dan terug naar je kamer zonder dat iemand je ziet – onthoud goed hoe je daar moet komen.’ Ze zei tegen ons dat we niet langer dan een uur mochten kijken, want ais de tweeling wakker werd zouden ze bang worden als ze merkten dat ze alleen waren. Dan zouden ze misschien de gang oplopen, op zoek naar ons – en God mocht weten wat er dan zou kunnen gebeuren.
Ze liet ons in een massieve langwerpige donkere kist, met twee deuren. Het was er ongemakkelijk en benauwd, maar we konden vrij goed zien door het fijne netwerk-achtige scherm aan de achterkant.
Stilletjes sloop mamma weg.
Ver beneden ons lag een grote zaal, die helder verlicht was door de kaarsen in de vijf rijen van drie gigantische kristallen kroonluchters die aan een zoldering hingen, zo ver boven ons dat we die niet konden zien. Ik had nog nooit zoveel kaarsen tegelijk zien branden! De geur, de flakkerende lichtjes die weerkaatsten in de fonkelende prisma’s en die de juwelen van de vrouwen deden fonkelen met alle kleuren van de regenboog – het was net een droom – nee, een film, scherp, duidelijk, een balzaal waar Assepoester en de Prins hadden kunnen dansen!
Honderden fraai en duur uitgedoste mensen liepen lachend en pratend door elkaar heen. In de hoek stond een reusachtige kerstboom. Hij was zeker meer dan zes meter hoog en fonkelde met duizenden gouden lichtjes die op de bontgekleurde kerstballen schenen.
Tientallen bedienden in zwart-met-rode uniformen liepen de balzaal in en uit, en plaatsten zilveren bladen met de heerlijkste hapjes op lange tafels, waar uit een reusachtige kristallen fontein een amberkleurig vocht vloeide in een zilveren schaal. Mannen en vrouwen vingen de vloeistof op in langstelige kristallen glazen. Er stonden nog twee zilveren punchbowls met kleine bijpassende kopjes – beide groot genoeg dat een kind erin kon baden. Het was mooi, betoverend, opwindend, adembenemend…en goed om te weten dat buiten onze gesloten deur nog een gelukkig leven bestond.
‘Cathy,’ fluisterde Chris in mijn oor, ‘ik zou mijn ziel aan de duivel verkopen om één enkele teug te kunnen nemen uit die kristallen fontein!’
Mijn idee!
Nog nooit had ik me zo hongerig, zo dorstig, zo misdeeld gevoeld. Toch waren we allebei gecharmeerd en verblind door alle pracht en praal die met een grote rijkdom ken worden gekocht. De met mozaïek ingelegde dansvloer was zo glanzend gewreven dat hij glom als een spiegel. Aan de muren hingen enorme spiegels in vergulde lijsten, waarin de dansende paren werden weerkaatst, zodat het spiegelbeeld nauwelijks van het echte te onderscheiden was. Het hout van de vele stoelen en banken langs de muren was goudkleurig en de zittingen en ruggen waren van rood fluweel of wit brokaal. Franse stoelen natuurlijk – Louis XIV of XV!
Chris en ik staarden naar de dansende paren, die mooi en jong waren. We gaven commentaar op hun kleren en hun kapsels en raadden naar hun verhouding tot elkaar. Maar we keken vooral naar onze moeder, die in het middelpunt van de aandacht stond. Het meest danste ze met een lange, knappe man met donker haar en een grote snor. Hij bracht haar ook een glas en een bord met hapjes. Ze zaten naast elkaar op een bank. Ik vond dat ze veel te dicht bij elkaar zaten. Snel wendde ik mijn blik van hen af en koek naar de drie koks achter de lange tafels, die een soort pannekoekjes stonden te bakken, die met allerlei dingen gevuld werden. De geur kringelde naar boven en deed ons watertanden.
Onze maaltijden waren saai en monotoon: boterhammen, soep en de eeuwige gebraden kip en aardappelsla. Daar beneden was een gastronomisch feest aan de gang met de meest zalige dingen. Daar beneden hadden ze warm eten. Dat van ons was zelden warm. We bewaarden onze melk op zolder, om hem niet zuur te laten worden – en soms dreef er ijs op. Als we onze picknickmand met eten op de zoldertrap zetten kwamen de muizen aan alles knabbelen.
Van tijd tot tijd verdween mamma met die man. Waar gingen ze naar toe en wat deden ze? Zoenden ze elkaar? Was ze verliefd op hem? Zelfs vanaf deze hoge, verre plaats in de kist kon ik zien dat de man gefascineerd was door mamma. Hij kon zijn ogen niet van haar afhouden en zijn handen raakten haar voortdurend aan. En als ze op langzame muziek dansten hield hij haar zo stevig vast dat zijn wang tegen de hare lag. Als ze ophielden met dansen, hield hij zijn arm om haar schouders of haar middel geslagen – en één keer durfde hij zelfs haar borst aan te raken!
Ik dacht dat ze hem nu wel een klap in zijn gezicht zou geven! Maar ze draaide zich alleen maar lachend om en duwde hem weg, terwijl ze iets zei dat waarschijnlijk een waarschuwing was dat hij zoiets niet in het openbaar mocht doen. Hij glimlachte en bracht haar hand aan zijn lippen, terwijl ze elkaar lang en veelbetekenend aankeken – of dat dacht ik tenminste.
‘Chris, zie je mamma met die man?’
‘Natuurlijk zie ik ze. Hij is net zo lang als pappa was.’
‘Heb jij ook gezien wat ik net zag?’
‘Ze eten en drinken en lachen en praten en dansen, net als alle anderen. Cathy, denk je eens in, als mamma al dat geld erft, kunnen wij ook zulke feesten geven met kerstmis en op onze verjaardagen. Misschien komen er later wel een paar van dezelfde gasten als nu. Laten we een uitnodiging sturen aan onze vrienden in Gladstone. Die zullen verbaasd opkijken als ze zien wat we erven!’
Op dat moment stonden mamma en die man op en gingen weg. Dus richtten we onze gefascineerde blik op de op één na aantrekkelijkste vrouw van het gezelschap, en hadden medelijden met haar, omdat ze onmogelijk kon concurreren met onze moeder.
En toen kwam grootmoeder de balzaal binnen. Ze keek niet naar links en niet naar rechts, ze glimlachte tegen niemand. Haar jurk was niet grijs – en dat alleen al was voldoende om onze verbazing te wekken. Haar lange avondjurk was van diep rood fluweel, strak van voren en wijd van achteren, en haar haar was met een overdaad aan krullen boven op haar hoofd opgestoken en aan haar hals, oren, armen en vingers flonkerden robijnen en diamanten. Wie zou ooit kunnen denken dat die vorstelijk uitziende vrouw de angstaanjagende grootmoeder was, die ons elke dag bezocht?
Met tegenzin moesten we fluisterend toegeven: ‘Ze ziet er schitterend uit.’
‘Ja, heel indrukwekkend. Net een Amazone, te groot.’
‘Een gemene Amazone.’
‘Ja, een krijgshaftige Amazone, die gereed is om de strijd aan te binden, met als enig wapen de felle gloed uit haar ogen. Ze heeft geen ander wapen nodig.’
En toen zagen we hem! De onbekende grootvader. Mijn adem stokte, toen ik naar beneden keek en een man zag die sprekend op onze vader leek als hij lang genoeg had geleefd om oud en zwak te worden. Hij zat in een glimmende rolstoel, hij droeg een smoking en een wit met zwart afgezet smokinghemd. Zijn blonde haar was bijna wit en het licht wierp er een zilverachtige glans op. Hij had een gladde huid, althans bezien vanuit onze verre, hoge schuilplaats. Geschrokken en tegelijk gefascineerd konden Chris en ik onze blik niet meer van hem afwenden. Hij maakte een broze indruk, maar was nog steeds onnatuurlijk knap voor een man van zevenenzestig, die aan de rand van de dood stond. Plotseling hief hij zijn hoofd op en keek recht naar onze schuilplaats! Eén afschuwelijk, angstwekkend moment leek het of hij wist dat wij er waren, verborgen achter het scherm! Een vage glimlach speelde om zijn lippen. O, lieve God, wat betekende die glimlach?
Toch leek hij lang zo harteloos niet als grootmoeder. Kon hij werkelijk die wrede, meedogenloze tiran zijn waar wij hem voor hielden? Te oordelen naar de vriendelijke, zachte glimlach, waarmee hij iedereen begroette, die naar hem toekwam en hem de hand schudde of op de schouder klopte, was hij niet zo kwaad. Een oude man in een rolstoel die er helemaal niet zo ziek uitzag. Toch was hij degene die bevolen had dat mijn moeder zich moest uitkleden, en die haar van boven tot onder had laten geselen, en hij had erbij toegekeken. Hoe konden we hem dat ooit vergeven?
‘Ik wist niet dat hij op pappa zou lijken,’ fluisterde ik tegen Chris.
‘Waarom niet? Pappa was zijn veel jongere halfbroer. Grootvader was al een volwassen man voordat pappa geboren werd, en hij was al getrouwd en had twee zoons, voordat hij een halfbroer kreeg.’
Dat was dus Malcolm Neal Foxworth, de man die zijn jongere stiefmoeder en haar zoontje de deur uit had geschopt.
Arme mamma. Hoe konden we het haar kwalijk nemen dat ze verliefd was geworden op een halfoom die zo jong, knap en charmant was als onze vader? Met zulke ouders als zij had beschreven, had ze iemand nodig om van te houden en om zelf bemind te worden…ze had het nodig…echt nodig.
Liefde kwam ongevraagd.
Je kon er niets aan doen op wie je verliefd werd – de pijlen van Cupido waren slecht gericht. Dat waren de gefluisterde commentaren tussen Chris en mij.
Toen werd ons plotseling het zwijgen opgelegd door het geluid van voetstappen. Twee mensen naderden onze schuilplaats.
‘Corrine is niets veranderd,’ zei een onzichtbare man. ‘Ze is nog mooier en mysterieuzer geworden. Ze is een heel intrigerende vrouw.’
‘Ha! Dat komt omdat je altijd al verliefd op haar bent geweest, Al,’ antwoordde een vrouwenstem. ‘Jammer, dat ze haar oog niet op jou heeft laten vallen in plaats van op Christopher Foxworth. Maar dat was ook een man die er mocht zijn. Het verbaast me alleen dat die bekrompen kwezels daar beneden Corrine hebben vergeven dat ze met haar halfoom is getrouwd.’
‘Ze móeten haar wel vergeven. Als je nog maar één kind over hebt van de drie, ben je wel gedwongen dat weer in het nest op te nemen.’
‘Gek eigenlijk hoe de dingen kunnen lopen,’ zei de vrouw met dubbelslaande tong. ‘Drie kinderen…en alleen de verachte dochter is overgebleven om alles te erven.’
De halfdronken man grinnikte. ‘Corrine is niet altijd het zwarte schaap geweest. Weet je niet meer hoe de ouwe heer haar adoreerde? Ze kon geen kwaad bij hem doen, tot ze er vandoor ging met Christopher. Maar die ouwe feeks van een moeder van haar heeft nooit wat met haar dochter op gehad. Jaloers misschien. Maar wat een verrukkelijke rijpe vrucht valt in de schoot van Bartholomew Winslow! Ik wou dat ik het was,’ zei de onzichtbare Al verlangend.
‘Dat geloof ik graag!’ spotte de vrouw sarcastisch, die iets op de kist zette dat leek op een glas met ijs erin. ‘Een mooie, jonge, rijke vrouw is een buitenkansje voor elke man. Veel te goed voor zo’n slome duikelaar als jij bent, Albert Donne. Corrine Foxworth zou je nooit bekeken hebben, ook niet toen je nog jong was. Bovendien zit je aan mij vast.’
Het twistende paar verwijderde zich. Andere stemmen kwamen en gingen, en de uren verstreken. Chris en ik hadden er allebei genoeg van en bovendien moesten we dringend naar het toilet. En we maakten ons ongerust over de tweeling, die alleen in de slaapkamer was. Veronderstel dat een van de gasten per ongeluk in de ve boden kamer kwam en de slapende tweeling zag. Dan zou de hele wereld – en onze grootvader – weten dat onze moeder vier kinderen had.
Een groepje mensen stond bij onze schuilplaats te lachen, te drinken en te praten. Het leek een eeuwigheid te duren voor ze eindelijk weggingen en we de kans kregen voorzichtig de deur van de kist open te doen. Toen we niemand zagen krabbelden we naar buiten en holden hals over kop in de richting waaruit we gekomen waren. Ademloos en hijgend, met een blaas die op springen stond, bereikten we ongezien en ongehoord onze rustige, kluizenaarsachtige kamer.
De tweeling lag nog net zo te slapen als we ze hadden achtergelaten in hun aparte bedden. Ze leken op twee identieke, teer uitziende bleke poppetjes…zoals de kinderen vroeger op de plaatjes in de geschiedenisboeken. Het waren helemaal geen kinderen van deze tijd, al waren ze dat vroeger wel geweest. En dat zouden ze weer worden, dat zwoer ik!
Het volgende ogenblik maakten Chris en ik ruzie wie het eerst naar de badkamer mocht – maar dat was snel opgelost. Chris duwde me gewoon op een bed en rende weg, smeet de deur van de badkamer achter zich dicht en deed hem op slot. Ik ging woedend tekeer, dat hij er een eeuwigheid over deed om zijn blaas te legen. Hemeltje, hoe kon die blaas zoveel bevatten?
Toen aan de drang van de natuur was voldaan en de ruzie voorbij was, gingen we bij elkaar zitten om te bespreken wat we zojuist hadden gezien en gehoord.
‘Denk je dat mamma van plan is met Bartholomew Winslow te trouwen?’ vroeg ik, mijn altijd aanwezige angst uitend.
‘Hoe moet ik dat weten?’ antwoordde Chris nonchalant. ‘Maar iedereen schijnt te geloven dat ze het zal doen, en zij kennen die kant van haar karakter natuurlijk beter dan wij.’
Wat een vreemde opmerking. Wij, haar kinderen, kenden onze moeder toch zeker beter dan wie ook?
‘Chris, waarom zei je dat?’
‘Wat?’
‘Nou – dat anderen haar beter kennen dan wij.’
‘Mensen hebben meerdere gezichten, Cathy. Voor ons is mamma alleen maar onze moeder. Voor anderen is ze een mooie, sexy, jonge weduwe, die waarschijnlijk een vermogen zal erven. Geen wonder dat de motten allemaal om de heldere vlam heen fladderen.’
Wauw! En hij deed er zo achteloos over, alsof het hem totaal niets kon schelen – terwijl ik wist dat het wel zo was. Ik meende mijn broer goed te kennen. Hij moest ook verdriet hebben, net als ik, want ik wist dat hij niet wilde dat moeder zou hertrouwen. Ik keek hem onderzoekend aan. Aha, hij was lang zo onbevangen niet als hij leek, en dat deed me genoegen.
Maar ik zuchtte diep, want ik wilde verschrikkelijk graag ook zo’n optimist zijn als hij. Ik was bang dat ik mijn leven lang zou blijven twijfelen. Ik moest mezelf overdoen, beter worden, net als Chris – altijd even vrolijk en opgewekt zijn. Als ik verdriet had, moest ik leren dat te verbergen, net als hij. Ik moest leren glimlachen, en nooit kwaad kijken, niet zo helderziend zijn.
We hadden onder elkaar al de mogelijkheid besproken dat moeder zou hertrouwen, en we wilden het geen van beiden. We vonden dat ze nog steeds bij onze vader hoorde; we wilden dat ze zijn nagedachtenis, haar eerste liefde trouw bleef. En als ze hertrouwde, wat zou er dan met ons vieren gebeuren? Zou die Winslow met zijn knappe gezicht en zijn grote snor vier kinderen accepteren die niet van hem waren?
‘Cathy,’ peinsde Chris hardop. ‘Besef je wel dat dit de van God gegeven gelegenheid is om het huis te doorzoeken? De deur is niet afgesloten, onze grootouders zijn beneden. Mamma is bezig – het is de kans om iets te weten te komen over dit huis.’
‘Nee!’ riep ik angstig. ‘Als grootmoeder het eens ontdekte? Ze zou ons doodslaan!’
‘Blijf jij dan maar bij de tweeling,’ zei hij vol zelfvertrouwen. ‘Als ik betrapt word, wat niet het geval zal zijn, neem ik de schuld wel op me en het pak slaag. Misschien komt er nog eens een dag dat we moeten weten hoe het huis in elkaar zit om te kunnen ontvluchten.’ Een geamuseerde glimlach speelde om zijn lippen toen hij verder ging. ‘Ik zal me vermommen, voor het geval iemand me ziet.’
Vermommen? Hoe? Maar ik vergat de kasten met oude kleren op zolder. Hij was maar een paar minuten boven en kwam toen weer beneden in een ouderwets donker pak dat hem niet eens veel te groot was. Chris was lang voor zijn leeftijd. Op zijn blonde haar droeg hij een donkere pruik, die hij in een hutkoffer had gevonden. Hij zou inderdaad voor een kleine man kunnen door gaan als het niet al te licht was – een belachelijk, mal mannetje!
Zwierig paradeerde hij op en neer. Toen leunde hij wat naar voren en imiteerde Croucho Marx, met een onzichtbare sigaar in zijn mond. Hij bleef vlak voor me staan grinnikte verlegen, maakte een diepe buiging en nam met een zwierig en galant gebaar een onzichtbare hoge hoed af.
Ik moest lachen, en hij lachte mee. Toen richtte hij zich op en zei: ‘Nou, zeg eens eerlijk, wie zou in dit vreemde mannetje een lid van de machtige Foxworth familie herkennen?’
Niemand! Want wie had ooit zo’n Foxworth gezien? Een onhandig, mager, slungelig kereltje, met donker piekhaar en een smoezelige potloodsnor? Er was geen foto op zolder die daarop leek.
‘Oké, Chris, hou op met die komedie. Ga nu maar en probeer wat te ontdekken, maar blijf niet te lang weg. Ik vind het hier niet prettig zonder jou.’
Hij kwam naar me toe en fluisterde op de manier van een samenzweerder: ‘Ik kom gauw terug, mijn blonde schone, naar alle duistere geheimen van dit reusachtige huis keer ik terug.’ En plotseling bukte hij zich en gaf me een zoen op mijn wang.
Geheimen? En hij zei dat ik altijd overdreef! Wat mankeerde hem? Wist hij niet dat wij de geheimen waren?
Ik was al in bad geweest, had mijn haar gewassen en was gereed om naar bed te gaan. Natuurlijk kon ik op kerstavond niet naar bed gaan in een nachthemd dat ik al eerder had gedragen – niet nu ik van ‘het kerstmannetje’ een paar nieuwe had gekregen. Ik had een beeldig nachthemd aan, wit, met lange wijde mouwen die aan de polsen waren ingerimpeld, versierd met blauw satijnen linten en afgezet met kant; het lijfje was aan de voor- en achterkant gesmockt en geborduurd met roze roosjes en tere groene blaadjes. Het was een snoezig hemd, waarin ik me mooi voelde.
Chris liet zijn blik over me heen glijden, van mijn haar tot mijn blote tenen, die net onder het lange hemd uitstaken, en zijn ogen waren welsprekend. Hij staarde naar mijn gezicht, naar mijn haar, dat tot over mijn middel viel en dat glansde door al het borstelen. Hij leek onder de indruk, net als toen hij zo lang naar mamma’s boezem boven het laag uitgesneden fluwelen lijfje had gestaard.
Geen wonder dat hij me zo spontaan kuste – ik was net een prinses. Hij bleef aarzelend op de drempel staan, nog steeds naar mij starend; ik denk dat hij het fijn vond voor ridder te spelen, de beschermer van zijn aangebedene, van kleine kinderen en van iedereen die op zijn dapperheid vertrouwde.
‘Wees voorzichtig tot ik terugkom,’ fluisterde hij.
‘Christopher,’ fluisterde ik terug, ‘je hebt alleen nog maar een schimmel en een wapenschild nodig!’
‘Nee,’ fluisterde hij weer, ‘een eenhoorn en een lans met een groene drakekop. Ik kom terug in mijn glanzende witte harnas als de sneeuwstorm woedt in de maand augustus en de zon hoog aan de hemel staat, en als ik afstap kijk je naar iemand die drieëneenhalve meter lang is, dus spreek eerbiedig tegen mij, my lady Cath-er-ine.’
‘Ja, mijnheer. Ga henen en versla de draak – maar draal niet te lang, want ik zou kunnen bezwijken onder al hetgeen mij en de mijnen bedreigt in dit ijskoude kasteel, waar alle bruggen zijn opgetrokken en de valhekken zijn neergelaten!’
‘Vaarwel,’ fluisterde hij. ‘Heb geen angst. Ik kom weldra terug om voor u en de uwen te zorgen.’
Ik giechelde en klom in bed naast Carrie. De slaap was die nacht een ongrijpbare vreemdeling. Ik dacht aan mijn moeder en die onbekende man, aan Chris, aan jongens, aan mannen, aan romantiek – en liefde.
Toen ik zachtjes in dromenland wegzonk, en vaag de muziek beneden hoorde, betastte ik het ringetje met het granaten hartje dat mijn vader aan mijn vinger had geschoven toen ik zeven jaar was. Een ringetje dat me al lang te klein was geworden. Mijn amulet. Mijn talisman, die ik nu aan een heel dun gouden kettinkje om mijn hals droeg. Prettig kerstfeest, pappa.