OPGROEIEN EN WIJZER WORDEN
Er ging weer een jaar voorbij, dat niet veel verschilde van het eerste. Mamma kwam steeds minder vaak, maar altijd met beloftes die onze hoop wakker hielden; we bleven geloven dat de bevrijding voor de deur stond. Elke avond kruisten we de dag af met een grote rode X.
We hadden nu drie kalenders met grote rode kruizen. De eerste was maar half rood, de tweede was helemaal rood en de derde was nu half vol met rode kruizen. En de stervende grootvader, die nu achtenzestig was, en altijd op het punt stond de laatste adem uit te blazen, bleef leven en leven tot zijn negenenzestigste.
Donderdags gingen de bedienden van Foxworth Hall de stad in en dan slopen Chris en ik het dak op, gingen op een steile glooiing liggen en dronken het zonlicht in of genoten van de frisse lucht onder de maan en de sterren. Hoewel het dak hoog en gevaarlijk was, waren we buiten en konden we de frisse lucht voelen op onze verdroogde huid.
Op de plaats waar twee vleugels van het huis samenkwamen en een hoek vormden, konden we ons met onze voeten schrap zetten tegen een stevige schoorsteen en daar voelden we ons veilig. We waren voor iedereen op de grond aan het oog onttrokken.
De woede van onze grootmoeder had zich nog steeds niet gemanifesteerd en Chris en ik begonnen nonchalant te worden. We waren niet zo preuts meer in de badkamer, en we waren ook niet altijd volledig gekleed. Het was erg moeilijk om dag in dag uit zo dicht op elkaar te leven en daarbij de intieme delen van je lichaam altijd verborgen te houden voor het andere geslacht. En om eerlijk te zijn kon het ons geen barst schelen of een ander het zag. Het had ons wel moeten kunnen schelen. We hadden voorzichtig moeten zijn. We hadden de herinnering levend moeten houden aan mamma’s gegeselde bloedende rug en die nooit en nooit vergeten. Maar de dag waarop ze was geranseld leek zo lang, lang geleden. Een eeuwigheid geleden.
Ik was nu een tiener en ik had mezelf nog nooit helemaal naakt gezien, want de spiegel boven het medicijnkastje hing te hoog om goed te kunnen zien. Ik had nog nooit een naakte vrouw gezien of een foto ervan en op schilderijen en beeldhouwwerken zag je geen details. Dus wachtte ik tot ik alleen in de slaapkamer was, en voor de spiegel van de toilettafel trok ik al mijn kleren uit. Ik staarde in de spiegel en bewonderde en pronkte met mijn lichaam. Ongelooflijk wat de verandering in hormonen teweegbracht! Ik was veel knapper dan toen ik hier kwam, zelfs mijn gezicht, mijn haar, mijn benen – dat gewelfde lichaam. Ik draaide me naar alle kanten, in allerlei balletposities, mijn ogen strak gevestigd op mijn spiegelbeeld.
Een lichte rilling over mijn rug maakte me erop attent dat er iemand in de kamer was en naar me keek. Ik draaide me met een ruk om en zag Chris in de schaduw van de kast staan. Hij was heel stilletjes van zolder gekomen. Hoe lang stond hij daar al? Had hij al die dwaze, onzedige dingen gezien die ik had gedaan? O, God, ik hoopte maar van niet!
Hij stond als aan de grond genageld. In zijn ogen lag een merkwaardige glazige blik, of hij me nooit eerder zonder kleren had gezien – wat toch vaak gebeurd was. Misschien als we samen met de tweeling lagen te zonnen, bleven zijn gedachten broederlijk en rein, en keek hij niet echt.
Zijn blik gleed omlaag van mijn blozende gezicht naar mijn borsten, toen lager, en lager, tot mijn voeten, toen ging zijn blik weer heel langzaam omhoog.
Ik bleef bevend en onzeker staan, en vroeg me af wat ik moest doen om geen dwaze preutse juffrouw te zijn in het oog van mijn broer, die er een meester in was om me belachelijk se maken als hij dat wilde. Hij leek haast een vreemde – ouder, iemand die ik niet kende. Hij leek zwak, verbluft, verbijsterd en ik had het gevoel dat als ik mijn naaktheid nu zou bedekken, ik hem van iets zou beroven dat hij hunkerde om te zien.
De tijd leek stil te staan. Hij bleef onbeweeglijk in de schaduw van de kast staan, en ik aarzelde voor de toilettafel, waarin hij ook de achterkant van mijn lichaam kon zien, want ik zag dat zijn blik nu en dan naar de spiegel afdwaalde.
‘Chris, alsjeblieft, ga weg.’
Hij scheen het niet te horen. Hij staarde alleen maar.
Ik bloosde hevig en voelde het koude zweet onder mijn oksels, en mijn bloed klopte in mijn aderen. Ik voelde me als een kind dat wordt betrapt met het handje in de koektrommel, schuldig aan een of andere kleine overtreding en verschrikkelijk bang om streng te worden gestraft voor bijna niets. Maar zijn blik, zijn ogen brachten me tot leven, en mijn hart begon fel te kloppen van angst. Waarom zou ik bang zijn? Het was Chris maar.
Voor het eerst voelde ik me verlegen, schaamde ik me en snel wilde ik de jurk pakken die ik had uitgetrokken. Daarachter wilde ik me verbergen en dan zou ik hem zeggen dat hij weg moest gaan.
‘Niet doen,’ zei hij, toen ik met de jurk in mijn handen stond. ‘Je mag niet…,’ stotterde ik, terwijl ik nog erger begon te beven.
‘Ik weet dat het niet mag, maar je bent zo mooi. Alsof ik je nooit eerder gezien heb. Hoe komt het dat je zo mooi bent geworden, zonder dat ik het gemerkt heb, terwijl ik toch al dit tijd hier was?’
Hoe moest ik die vraag beantwoorden? Ik kon hem alleen maar aankijken, smeken met mijn ogen.
En op dat moment draaide een sleutel om in het slot van de deur. Snel probeerde ik de jurk over mijn hoofd te trekken voor ze binnenkwam. O, God! Ik kon de mouwen niet vinden. Mijn hoofd was bedekt door mijn jurk, terwijl de rest naakt was, en zij was binnen – de grootmoeder. Ik kon haar niet zien, maar ik voelde haar.
Tenslotte vond ik de armsgaten en snel trok ik mijn jurk omlaag. Maar ze had me in al mijn naakte glorie gezien, het stond te lezen in haar glinsterende grijze ogen. Ze wendde die ogen van me af en keek met een stekende, vernietigende blik naar Chris. Hij verkeerde nog steeds in die toestand van verbijstering die hem weerloos maakte.
‘Zo!’ siste ze. ‘Eindelijk heb ik jullie toch betrapt! Ik wist dat het me vroeg of laat zou lukken!’
Ze had het eerst tegen ons gesproken. Dit leek op een van mijn nachtmerries…zonder kleren voor grootmoeder en God. Chris kwam met een schok op de aarde terug. Hij deed een stap naar voren en snauwde: ‘U hebt ons betrapt? Waarop hebt u ons betrapt? Op niets!’
Niets…
Niets…
Niets…
Eén woord dat weergalmde In haar ogen had ze ons betrapt op alles wat slecht was!
‘Zondaars!’ siste ze verder, haar wrede ogen op mij gericht. Ze kende geen genade. ‘Vind je dat je er mooi uitziet? Vind je je nieuwe rondingen aantrekkelijk? Hou je van dat lange goudblonde haar dat je borstelt en borstelt en krult?’ Toen glimlachte ze – de meest angstaanjagende glimlach die ik ooit heb gezien.
Mijn knieën knikten; mijn handen gingen zenuwachtig open en dicht. Ik voelde me zo kwetsbaar zonder ondergoed en met een open ritssluiting van achteren. Ik keek even naar Chris. Hij kwam langzaam naar voren, zoekend naar iets dat hij als wapen zou kunnen gebruiken.
‘Hoe vaak heb je je broer toegestaan je lichaam te gebruiken?’ schreeuwde grootmoeder. Ik bleef roerloos staan, ik kon geen woord uitbrengen, ik begreep niet wat ze bedoelde.
‘Gebruiken? Wat bedoelt u?’
Ze kneep haar ogen dicht tot spleetjes en keerde zich toen snel om. Ze zag de verlegen blos op Chris’ gezicht. Hij wist dus wel wat ze bedoelde.
‘Ik wou alleen maar zeggen.’ zei hij, nog dieper blozend, ‘dat we niets slechts hebben gedaan.’
Hij had nu de stem van een man, diep en krachtig. ‘Toe maar, kijk maar naar me met je gemene, achterdochtige ogen. Geloof maar wat je wilt, maar Cathy en ik hebben nooit één slecht, zondig of onzedig ding gedaan!’
‘Je zuster was naakt – ze heeft je toegestaan naar haar lichaam te kijken – dus hebben jullie gezondigd.’ Ze wierp me een blik vol haat toe en draaide zich toen om en liep de kamer uit. Ik bleef trillend staan. Chris was woedend.
‘Cathy, waarom moest je je in Godsnaam in deze kamer uitkleden! Je weet dat ze ons bespioneert, dat ze hoopt ons ergens op te betrappen!’
Een radeloze uitdrukking verscheen op zijn gezicht. ‘Ze zal ons straffen. Dat ze zonder iets te zeggen is weggegaan betekent niet dat ze niet terugkomt.’
Ik wist het…ik wist het. Ze kwam terug – met de zweep!
Slaperig en humeurig kwam de tweeling terug van de zolder. Carrie ging voor het poppenhuis zitten. Cory hurkte op zijn hielen en keek naar de TV. Hij pakte zijn dure, professionele gitaar en begon te spelen. Chris zat op bed en keek naar de deur. Ik stelde me verdekt op, klaar om weg te rennen als ze terugkwam. Ik zou naar de badkamer hollen, de deur op slot doen…ik zou…
De sleutel draaide om in het slot. De deurknop bewoog. Ik sprong overeind en Chris ook. Hij zei: ‘Ga naar de badkamer, Cathy, en blijf daar.’
Grootmoeder liep met grote passen de kamer in, hoog boven ons uittorenend. Ze had geen karwats bij zich, maar een grote schaar, zoals vrouwen gebruikten om stof te knippen. Hij was verchroomd, glimmend, lang en leek erg scherp.
‘Ga zitten!’ snauwde ze tegen mij. ‘Ik ga je haar afknippen – dan zul je misschien minder trots zijn als je in de spiegel kijkt.’
Minachtend en wreed glimlachte ze toen ze mijn verbazing zag – de eerste keer dat ik haar zag glimlachen.
Mijn grootste angst! Ik had liever een pak ransel met de karwats! Mijn huid genas wel, maar het zou jaren en jaren duren voor mijn mooie lange haar weer was aangegroeid, dat ik had gekoesterd sinds pappa voor het eerst had gezegd dat ik mooi haar had en dat hij lang haar mooi vond voor kleine meisjes. O, lieve God, hoe kon ze weten dat ik bijna elke nacht droomde dat ze de kamer binnenkwam terwijl ik sliep en me kaal schoor als een schaap? En soms droomde ik niet alleen dat ik ‘s-morgens kaal en lelijk wakker werd, maar ook dat ze mijn borsten had afgesneden!
Als ze naar me keek was het altijd naar één speciale plaats. Ze zag me niet als een volledig mens, maar onderverdeeld in delen die haar woede schenen op te wekken…en ze zou alles vernietigen wat haar kwaad maakte!
Ik probeerde naar de badkamer te vluchten en de deur achter me op slot te doen. Maar mijn benen, die toch zo goed getraind waren voor het ballet, weigerden te bewegen. Ik was verlamd door het dreigement van die lange glimmende schaar en grootmoeders chroomkleurige ogen vol haat en minachting.
Toen sprak Chris met de stem van een man. ‘Je zult geen haar van Cathy’s hoofd knippen, grootmoeder! Als je één stap in haar richting doet sla ik je op het hoofd met deze stoel!’ Hij hield een van de stoelen vast die we voor het eten gebruikten, gereed om zijn dreigement uit te voeren. Zijn blauwe ogen schoten vuur en de hare waren een en al haat.
Ze keek hem vernietigend aan, alsof ze zijn dreigement niet ernstig nam, alsof zijn geringe kracht nooit tegen de berg van staal, die zij leek te zijn, was opgewassen. ‘Goed. Jij je zin. Ik geef je de keus, kind – je haar of een hele week geen eten en melk.’
‘De tweeling heeft niets gedaan,’ smeekte ik. ‘En Chris ook niet. Hij wist niet dat ik geen kleren aan had toen hij van de zolder kwam – het was allemaal mijn schuld. Ik kan wel een week zonder voedsel en melk. Ik zal niet verhongeren. Bovendien zal mamma niet goed vinden dat u ons dit aandoet. Zij zal ons eten brengen.’
Maar ik zei het zonder veel vertrouwen. Mamma was al zo lang weg; ze kwam niet vaak meer. Ik zou erge honger krijgen.
‘Je haar – of een week lang geen eten,’ herhaalde ze, onaangedaan en onvermurwbaar.
‘Je vergist je, ouwe vrouw,’ zei Chris, die dichterbij kwam met zijn opgeheven stoel. ‘Ik heb Cathy per ongeluk betrapt. We hebben niets zondigs gedaan. Dat hebben we nooit gedaan. U veroordeelt ons naar de omstandigheden.’
‘Je haar, of geen van jullie krijgt een week te eten,’ zei ze tegen mij, Chris negerend, zoals altijd. ‘En als je jezelf opsluit in de badkamer of je op zolder verbergt, dan krijgen jullie twee weken niet te eten! Pas als je beneden komt met een kaal hoofd!’
Vervolgens richtte ze haar koude, berekenende ogen op Chris. ‘Ik denk dat jij degene zult zijn die dat mooie lange haar van je zuster afknipt,’ zei ze met een heimelijke glimlach. Ze legde de glimmende schaar boven op de toilettafel. ‘Als ik terugkom en ik zie je zuster zonder haar, dan krijgen jullie te eten.’
Ze ging weg, sloot ons op en liet ons in een lastig parket achter. Chris staarde naar mij en ik staarde terug.
Chris glimlachte. ‘Kom nou, Cathy, ze bluft! Mamma kan elk ogenblik komen. We zullen het haar vertellen…geen probleem. Ik zal je haar nooit afknippen.’ Hij sloeg zijn arm om me heen. ‘Wat een geluk dat we een doos crackers en een stuk kaas op zolder hebben verborgen. En we hebben het eten van vandaag nog – dat heeft de oude heks vergeten.’
We aten zelden veel. We aten die dag nog minder, voor het geval mamma niet zou komen. We bewaarden de helft van de melk en de sinaasappels. De dag ging voorbij zonder dat mamma kwam. De hele nacht lag ik te woelen en te draaien, viel in slaap, maar werd telkens weer wakker. Als ik sliep had ik vreselijke nachtmerries.
Ik droomde dat Chris en ik in een dicht donker bos verdwaald waren en zochten naar Carrie en Cory. We riepen hen met de geluidloze stemmen van de droom. De tweeling gaf geen antwoord. We raakten in paniek en renden het duister in. Toen dook er plotseling een hut van gemberkoek voor ons op. En ook van kaas, met een dak van koekjes en een pad van snoepjes dat naar de deur van chocoladerepen leidde. Het hek was van pepermuntstokken, het struikgewas van ijshoorns, zeven smaken. Ik flitste een gedachte naar Chris. Nee! Dit is een truc! We kunnen niet naar binnen. Hij seinde terug: ‘We moeten naar binnen! We moeten de tweeling redden!’
Stilletjes slopen we naar binnen en zagen de kussens van warme broodjes, druipend van goudgele boter, de sofa was van vers gebakken brood met boter. In de keuken stond de heks aller heksen! Met een kromme neus, een vooruitstekende kin, een tandeloze mond, en haar hoofd was een dot grijs gekleurd touw dat woest naar alle richtingen uitstak. Ze hield onze tweeling aan hun lange goudblonde haren vast. Ze stond op het punt ze in de brandende kachel te gooien! Ze waren geglazuurd met roze en blauw, en hun vlees begon, zonder te verbranden, te veranderen in gemberkoek en hun blauwe ogen in zwarte krenten. Ik gilde! Ik gilde aan één stuk door!
De heks draaide zich naar me om en keek me woedend aan met haar grijze, granietachtige ogen en haar ingevallen mond, zo dun als een messnede, die ze wijd opende om te lachen! Hysterisch bleef ze lachen terwijl Chris en ik geschrokken ineenkrompen. Ze gooide haar hoofd achterover, en in haar wijd open mond leken haar amandelen op slagtanden – en plotseling begon de grootmoeder op verbluffende, angstwekkende manier te veranderen. Ze kwam als een vlinder uit een rups te voorschijn, terwijl wij aan de grond genageld stonden toe te kijken…en uit die verschrikking kwam onze moeder te voorschijn!
Mamma! Haar blonde haar golfde als zijden linten, kronkelde als slangen over de vloer om ons te grijpen! Glibberige trossen haar strengelden zich omhoog langs onze benen en kropen naar onze keel…probeerden ons te wurgen, om ons het zwijgen op te leggen…geen bedreiging voor haar erfenis! Ik hou van je, ik hou van je, ik hou van je, fluisterde ze woordloos.
Ik werd wakker, maar Chris bleef doorslapen, net als de tweeling. Ik was wanhopig toen de slaap zich weer van me meester wilde maken. Ik probeerde me ertegen te verzetten, tegen die afschuwelijke doezeligheid, waarin ik ver wegzakte, verdronk. En dan droomde ik weer, bevond ik me weer midden in een nachtmerrie. Ik holde wild het duister in en viel in een plas bloed. Bloed dat zo kleverig was als teer, naar teer rook, en met diamanten bezaaide vissen met zwanekoppen en rode ogen knabbelden aan mijn armen en benen, zodat ze verlamd en ongevoelig werden. En de vissen met de zwanekoppen lachten, lachten, lachten, blij dat ik van kant werd gemaakt, dat ik overal bloedde. Zie je wel! schreeuwden ze met jammerende stemmen die door een meervoudige echo weerkaatst werden. Je kunt niet ontsnappen!
De ochtend scheen bleekjes achter de zware dichtgetrokken gordijnen die het gele licht van de hoop buitensloten. Carrie draaide zich om in haar slaap en nestelde zich dicht tegen me aan. ‘Mamma,’ mompelde ze, ‘ik vind dit een naar huis.’ Haar zijde-achtige haar voelde aan als ganzedons en langzaam, heel langzaam kwam het gevoel weer terug in mijn handen en armen, mijn voeten en benen.
Ik lag stil op bed, terwijl Carrie rusteloos bewoog. Ze wilde dat ik mijn armen om haar heen sloeg, maar ik voelde me zo versuft dat ik mijn armen niet kon bewegen. Wat mankeerde me? Mijn hoofd voelde zo zwaar of het vol rotsen zat, zodat er van de binnenkant tegen mijn schedel werd gedrukt, en de pijn was zo hevig dat het leek of mijn schedel open zou barsten! Mijn tenen en vingers tintelden nog. Mijn lichaam voelde loodzwaar. De muren kwamen op me af, weken weer terug, en niets had rechte verticale lijnen.
Ik probeerde mijn spiegelbeeld te zien in de glanzende spiegel tegenover me, maar toen ik mijn gezwollen hoofd probeerde om te draaien weigerde het te bewegen. Vóór ik ging slapen spreidde ik mijn haar altijd uit op het kussen, zodat ik mijn wang kon koesteren in de zoet-geurende zij van mijn verzorgde, gezonde, sterke haar. Het was een heerlijke sensuele gewaarwording, mijn zachte haar dat mijn wang streelde en me meenam naar de zoete dromen der liefde.
Maar vandaag lag er geen haar op mijn kussen. Waar was mijn haar? De schaar lag nog steeds op de toilettafel. Hij glinsterde vaag in het donker. Ik moest herhaaldelijk slikken om geluid te kunnen maken, maar eindelijk slaakte ik een zachte kreet; ik riep Chris, niet mamma.
Ik bad God dat Chris me zou horen. ‘Chris,’ fluisterde ik eindelijk met een vreemde, hortende stem, ‘er is iets met me.’
Mijn gefluisterde woorden wekten Chris, hoewel ik niet begreep hoe hij dat gehoord kon hebben. Hij ging overeind zitten en wreef slaperig in zijn ogen. ‘Wat is er, Cathy?’ vroeg hij.
Ik mompelde iets en hij kwam zijn bed uit. In zijn gekreukte blauwe pyjama en met verwarde blonde haren liep hij naar me toe. Met een schok bleef hij staan. Hij hield zijn adem in en hijgde zachtjes van schrik en afschuw.
‘Cathy, o, mijn God!’
Zijn gil deed me huiveren van angst.
‘Cathy…O, Cathy,’ kreunde hij.
Terwijl hij me aanstaarde en ik me vertwijfeld afvroeg wat hij wel kon zien dat hem zo overstuur maakte, probeerde ik mijn loodzware armen op te heffen om mijn vreemd gezwollen hoofd te betasten. Op de een of andere manier wist ik ze omhoog te krijgen – en toen vond ik mijn stem terug en schreeuwde! Ik bleef maar gillen, als een waanzinnige, tot Chris bij me kwam en me in zijn armen sloot.
‘Hou op, alsjeblieft, hou op,’ snikte hij. ‘Denk aan de tweeling…maak ze niet nog banger…gil alsjeblieft niet meer, Cathy. Ze hebben al zoveel meegemaakt; ik weet dat je ze geen onherstelbaar kwaad wilt doen, maar dat gebeurt als je je niet beheerst. Het komt heus in orde, ik haal de rommel eraf. Op mijn woord van eer: ik krijg vandaag op de een of andere manier die teer uit je haar.’
Hij vond een kleine rode prik in mijn arm waar grootmoeder me een injectie had gegeven met een verdovend middel. En terwijl ik sliep had ze hete teer over mijn haar gegoten. Ze moet mijn haar bij elkaar hebben gehouden voor ze de teer gebruikte, want niet één lok was onberoerd gebleven.
Chris wilde me beletten in de spiegel te kijken, maar ik duwde hem opzij en staarde met wijd open mond naar de afschuwelijke zwarte klont die mijn hoofd was. Als een enorme klont zwart kauwgum, uitgekauwd en in een vieze kledder uitgespuwd; het droop zelfs langs mijn gezicht en zwarte strepen liepen over mijn wangen.
Ik wist dat hij de teer er nooit uit zou krijgen. Nooit!
Cory werd het eerst wakker, klaar om naar de ramen te spurten en de gesloten gordijnen opzij te trekken om naar buiten te kijken en de zon te zien die achter die gordijnen verborgen ging. Hij was al uit bed en wilde naar het raam hollen toen hij me zag.
Zijn ogen en zijn mond gingen wijd open Hij bracht zijn zenuwachtig bewegende handjes naar zijn gezicht en wreef met zijn knuistjes in zijn ogen. Toen staarde hij me ongelovig aan. ‘Cathy,’ zei hij tenslotte, ‘ben jij dat?’
‘Ik geloof het wel.’
‘Waarom is je haar zwart?’
Voor ik antwoord kon geven op die vraag werd Carrie wakker. ‘ Ooooo! ’ gilde ze. ‘Cathy – je hoofd is zo gek!’ Grote tranen glinsterden in haar ogen en rolden over haar wangen. ‘Ik vind je hoofd niet mooi!’ jammerde ze, en toen begon ze te snikken alsof de teer op haar haar was gesmeerd.
‘Bedaar een beetje, Carrie,’ zei Chris op zijn meest nuchtere, alledaagse toon. ‘Er zit alleen maar wat teer op Cathy’s haar – en als ze een bad heeft genomen en haar haar heeft gewassen, is het weer net als gisteren. En terwijl zij in bad gaat moeten jullie je sinaasappels eten en naar de TV kijken. Later gaan we met ons allen echt ontbijten, zodra Cathy’s haar schoon is.’ Hij zei niets over grootmoeder, uit angst dat ze nog banger zouden worden. Ze zaten dicht tegen elkaar aan op de grond, als boekensteunen. Ze schilden en aten hun sinaasappels en verdiepten zich in de aardige onbeduidende tekenfilms en het andere zaterdagochtendgeweld en de dwaasheid.
Chris beval me in een bad vol heet water te stappen. In dat bijna kokende water dompelde ik mijn hoofd steeds weer onder, terwijl Chris probeerde met shampoo de teer zacht te maken. Dat lukte wel, maar de teer bleef in mijn haar zitten en het werd niet schoon. Zijn vingers bewogen zich heen en weer in een weke kleverige massa. Ik hoorde dat ik zacht kreunende geluidjes maakte. Hij probeerde, o, hij deed zo zijn best de teer uit mijn haar te halen zonder alle haren eruit te trekken. En ik kon alleen maar denken aan de schaar – de glimmende schaar die grootmoeder op de toilettafel had gelegd.
Op zijn knieën naast het bad wist Chris eindelijk met zijn vingers door de kleverige massa heen te komen, maar toen hij ze eruit wilde halen, bleven ze aan elkaar plakken in het kleverige zwarte haar. ‘Je moet de schaar gebruiken!’ riep ik uit, toen ik er na twee uur eindelijk genoeg van had. Maar nee, hij beschouwde de schaar als de laatste toevlucht. Hij meende dat er een chemische oplossing moest zijn die de teer zou oplossen, zonder mijn haar aan te tasten. Hij had een heel professionele scheikundedoos van mamma gekregen. Op het deksel stond een strenge waarschuwing: ‘Dit is geen speelgoed. Deze doos bevat gevaarlijke chemicaliën en is alleen bestemd voor vakkundig gebruik.’
‘Cathy,’ zei hij, op zijn hielen hurkend, ‘ik ga naar het leslokaal op zolder en zal daar wat samenstellen om die teer uit je haar te halen.’ Hij grijnsde verlegen naar me. Het licht van het plafond viel op het zachte dons op zijn bovenlip, en ik wist dat hij stevig donkerder haar had op het onderdeel van zijn lichaam, net als ik. ‘Ik moet naar de WC, Cathy. Dat heb ik nog nooit gedaan waar jij bij bent, en ik voel me een beetje verlegen. Je kunt je omdraaien en je vingers in je oren steken, en als jij het ook in het water doet, maakt de ammoniak je haar misschien schoon.’
Ik keek hem verbijsterd aan. De dag begon op een nachtmerrie te lijken. In kokend water zitten en dat als toilet gebruiken en daarin mijn haar wassen? Moest ik dat werkelijk doen terwijl Chris zijn blaas leegde in de pot achter mijn rug? Ik zei tegen mezelf, dat het niet waar was, dat het een droom was. Waren Carrie en Cory nu ook al in de badkamer terwijl ik mijn haar in vuil water stopte?
Het was waar. Hand in hand kwamen Cory en Carrie voor het bad staan en keken naar me. Ze wilden weten waarom ik zo lang wegbleef.
‘Cathy, wat is dat op je hoofd?’
‘Teer.’
‘Waarom heb je teer op je haar gedaan?’
‘Ik denk dat ik het in mijn slaap heb gedaan.’
‘Waar heb je die teer gevonden?’
‘Op zolder.’
‘Waarom wilde je teer op je haar doen?’
Ik wilde niet liegen! Ik wilde zeggen wie het had gedaan, maar ik mocht het niet. Zij en Cory waren al bang genoeg voor die oude vrouw. ‘Ga naar de kamer en kijk TV, Carrie,’ zei ik, geprikkeld door haar vragen en zielsbedroefd toen ik naar haar magere uitgeholde wangen, haar diep weggezonken ogen keek.
‘Cathy, vind je me geeneens aardig meer?’
‘Niet aardig…,’ verbeterde ik.
‘Heus niet?’
‘Natuurlijk vind ik je aardig, Cory. Ik hou van jullie allebei, maar ik heb per ongeluk die teer in mijn haar gesmeerd en nu heb ik de pest in.’
Carrie liep weg en ging weer naast Cory zitten. Ze fluisterden met elkaar in dat vreemde taaltje dat alleen zij konden begrijpen. Soms dacht ik wel eens dat ze veel wijzer waren dan Chris en ik vermoedden.
Ik zat urenlang in het bad terwijl Chris een tiental chemische verbindingen probeerde op een stukje van mijn haar. Hij probeerde van alles en liet me telkens schoon water nemen, steeds warmer. Ik begon te verschrompelen tot een gedroogde pruim terwijl hij beetje bij beetje de kleverige massa uit mijn haar verwijderde. De teer kwam er tenslotte uit, samen met een heleboel haar. Maar ik had haar genoeg en kon best wat missen zonder dat het opviel. En toen het gebeurd was, was de dag voorbij, en Chris en ik hadden geen hap gegeten. Hij had de tweeling kaas en crackers gegeven, maar hij had zelf geen tijd verspild met eten. In een handdoek gewikkeld zat ik op bed en droogde mijn uitgedunde haar. Wat er over was, was broos en breekbaar en bijna platina van kleur.
‘Je had je de moeite kunnen besparen,’ zei ik tegen Chris, die hongerig twee crackers met kaas at. ‘Ze heeft geen eten gebracht – en ze zal niets brengen voordat je alles er hebt afgeknipt.’
Hij kwam naar me toe met een bord met kaas en crackers en een glas water. ‘Eet en drink. We zullen haar overtroeven. Als ze morgen geen eten komt brengen, of als mamma niet komt, zal ik alleen je haar van voren afknippen, op je voorhoofd. Dan kun je een sjaal om je hoofd binden alsof je je schaamt dat je kaal bent. En je haar van voren groeit gauw genoeg weer aan.’
Omzichtig at ik de kaas en de crackers, zonder antwoord te geven. Ik spoelde mijn maaltijd van die dag naar binnen met water uit de kraan. Toen borstelde Chris het bleke, zwakke haar dat zoveel had moeten verduren. Een merkwaardige speling van het lot: mijn haar had nog nooit zo geglansd, nog nooit zo zijdeachtig aangevoeld. Ik was blij dat ik nog wat overhad. Ik lag op mijn rug op bed, uitgeput door alle emoties, en keek naar Chris die op het andere bed zat en naar mij staarde. Toen ik in slaap viel zat hij nog steeds op dezelfde plaats, en in zijn hand hield hij een lange krul van mijn ragfijne, zijden haar.
Die nacht sliep ik onrustig en werd telkens wakker. Ik was rusteloos, en voelde me hulpeloos, kwaad, gefrustreerd.
En toen zag ik Chris.
In dezelfde kleren die hij de hele dag had gedragen. Hij had de zwaarste stoel in de kamer tegen de deur geschoven, en zat in die stoel te soezen, terwijl hij de lange scherpe schaar in zijn hand hield. Hij had de deur gebarricadeerd, zodat grootmoeder niet stiekem binnen kon komen en de schaar gebruiken. Zelfs in zijn slaap beschermde hij me nog tegen haar.
Terwijl ik naar hem staarde opende hij zijn ogen, schrok op, alsof het niet zijn bedoeling was geweest in slaap te vallen en mij onbeschermd te laten. In de schemering van de kamer ving hij mijn blik op en we keken elkaar recht in de ogen. Hij glimlachte langzaam. ‘Hallo.’
‘Chris,’ snikte ik, ‘ga naar bed. Je kun! haar niet eeuwig buiten de deur houden.’
‘Wel, terwijl jij slaapt.’
‘Laat ik dan nu de wacht houden. Om de beurt.’
‘Wie is de man hier, jij of ik? Bovendien eet ik meer dan jij.’
‘Wat heeft dat er nou mee te maken?’
‘Jij bent mager en als je de hele nacht wakker blijft word je nog magerder, terwijl ik best wat gewicht kan missen.’
Hij was ook te mager; dat waren we allemaal. Zijn lichte gewicht zou grootmoeder niet tegenhouden als ze werkelijk door die deur naar binnen wilde. Ik stond op en ging bij hem in de stoel zitten, ondanks zijn protest.
‘Sst,’ fluisterde ik. ‘Samen kunnen we haar beter tegenhouden, en dan kunnen we allebei slapen.’ In elkaars armen vielen we in slaap.
En het werd ochtend…zonder grootmoeder…zonder eten.
De hongerige dagen gingen eindeloos langzaam, miserabel, voorbij.
De kaas en crackers waren veel te gauw op, al waren we nog zo zuinig met onze voorraad. En toen begon het werkelijk te nijpen. Chris en ik dronken alleen maar water en bewaarden de melk voor de tweeling.
Chris kwam naar me toe met de schaar in zijn hand en met tegenzin, onder tranen, knipte hij de voorste haren vlak bij de schedel af. Ik wilde niet in de spiegel kijken toen het gebeurd was. Het lange haar wikkelde ik rond mijn hoofd en daarover knoopte ik een sjaal, als een tulband.
En toen kwam de ironie, de bittere ironie; grootmoeder kwam niet controleren!
Ze bracht ons geen voedsel of melk of schoon beddegoed of handdoeken, of zelfs maar zeep en tandpasta, die inmiddels op waren. En geen toiletpapier. Nu betreurde ik het dat ik al het vloeipapier had weggegooid waarin onze dure kleren verpakt waren. Er bleef niets anders over dan de pagina’s uit de oudste boeken op zolder te scheuren en die te gebruiken.
Het toilet raakte verstopt en stroomde over. Cory begon te gillen toen de viezigheid over de rand heen spoelde, de badkamer in. We hadden geen ontstopper. Wanhopig vroegen Chris en ik ons af wat we moesten doen. Terwijl hij op zoek ging naar een ijzeren hangertje dat hij kon rechtbuigen om daarmee de prop naar beneden te duwen die de boel verstopte, ging ik naar zolder om wat oude kleren te halen waarmee ik de troep in de badkamer kon opdweilen.
Chris slaagde er zowaar in met het hangertje de WC te ontstoppen, zodat hij weer normaal werkte. Toen ging hij zonder een woord te zeggen op zijn knieën naast me liggen en we dweilden samen de vloer met de oude kleren uit de hutkoffers.
Nu hadden we ook nog smerige, stinkende vodden, die we in een van de hutkoffers op zolder stopten, zodat we er weer een geheim op zolder bij hadden.
We probeerden de situatie zo draaglijk mogelijk te maken door er niet over te praten. We stonden ‘s-morgens op, wasten ons gezicht met koud water, borstelden onze landen met koud water, dronken koud water, liepen wat heen en weer, en gingen TV kijken of lezen. Je zou de poppen aan het dansen hebben als ze binnenkwam en ons erop betrapte dat we de spreien kreukten. Maar wat kon het ons nu nog schelen?
Het gejammer van de tweeling om eten sneed door mijn ziel; ik zou de herinnering mijn leven lang niet meer kwijtraken. En ik haatte – o, wat haatte ik die oude vrouw – en mamma – om wat ze ons aandeden!
Als het etenstijd werd gingen we slapen. Als je slaapt voel je geen pijn of honger of eenzaamheid of verbittering. In je slaap kun je wegzinken in een valse euforie, en als je wakker wordt kan het je allemaal niets meer schelen.
Eén vage, onwezenlijke dag, toen we alle vier lusteloos op bed lagen en het leven slechts verder ging in een kastje in de hoek van de kamer, draaide ik suf mijn hoofd om, zo maar, om naar Chris en Cory te kijken.
Ik bleef gedachteloos liggen en zag dat Chris met zijn zakmes in zijn pols sneed. Hij hield zijn bloedende arm tegen Cory’s mond en dwong hem zijn bloed te drinken, ondanks Cory’s protesten. Daarna was het Carries beurt. De tweeling, die nooit iets wilde eten dat klonterig, korrelig, te taai, te hard, of ‘gek’ was, dronk het bloed van hun oudste broer en keek naar hem op met grote, doffe, berustende ogen.
Ik keerde mijn hoofd af, misselijk door wat hij deed, en vol bewondering dat hij het kon. Hij wist alle moeilijke problemen op te lossen.
Chris liep naar mijn kant van het bed en ging op de rand zitten. Hij keek me heel lang aan. Toen richtte hij zijn blik op de snee in zijn pols die niet meer zo erg bloedde. Hij hief zijn zakmes op om een tweede snee te maken, zodat hij ook mij kon voeden met zijn bloed, maar ik weerhield hem, pakte zijn zakmes en smeet het weg. Hij rende er naar toe, pakte het op, maakte het schoon met alcohol, ondanks mijn plechtige eed dat ik nooit zijn bloed zou drinken en nog meer kracht aan hem onttrekken.
‘Wat moeten we doen, Chris, als ze nooit meer terugkomt?’ vroeg ik dof. ‘Ze zal ons laten doodhongeren.’ Daarmee bedoelde ik natuurlijk onze grootmoeder, die we nu al in twee weken niet meer hadden gezien. Chris had overdreven toen hij zei dat we nog een pond kaas hadden. We gebruikten stukjes kaas voor de muizenvallen, en die hadden we er weer uitgehaald om zelf op te eten, toen de rest op was. We hadden nu al drie dagen lang geen hap te eten gehad en vier dagen alleen maar een heel klein stukje kaas en een cracker. En de melk die we voor de tweeling bewaard hadden was tien dagen geleden al op.
‘Ze zal ons niet laten doodhongeren,’ zei Chris, terwijl hij naast me ging liggen en me in zijn verzwakte armen nam. ‘We zouden ruggegraatloze idioten zijn als we dat zouden toelaten. Als ze morgen geen eten komt brengen, en moeder ook niet komt, gaan we met onze lakens naar de begane grond.’
Mijn hoofd lag op zijn borst en ik voelde zijn hart bonzen. ‘Hoe weet je wat ze zal doen? Ze haat ons. Ze wil ons dood hebben – ze heeft toch telkens gezegd dat we nooit geboren hadden mogen worden?’
‘Cathy, die ouwe heks is niet dom. Ze zal ons heus wel wat te eten brengen, voordat mamma terugkomt.’
Ik kwam overeind om zijn gewonde pols te verbinden. We hadden twee weken geleden moeten ontsnappen, toen we allebei nog de kracht hadden om die gevaarlijke afdaling te maken. Als we het nu probeerden zouden we vast en zeker doodvallen, want met de tweeling op onze rug gebonden zou het nog moeilijker zijn.
Maar toen het ochtend werd en er nog steeds geen eten gebracht was, dwong Chris ons naar de zolder te gaan. We moesten de tweeling dragen die te zwak was om te lopen. Het was er bloedheet. Slaperig liet de tweeling zich in een hoek van het leslokaal zakken. Chris ging draagbanden maken waarmee we de tweeling veilig op onze rug konden binden. Geen van ons roerde de mogelijkheid aan dat het zelfmoord – en moord – zou betekenen als we vielen.
‘We zullen het anders doen,’ zei Chris bij nader inzien. ‘Ik ga eerst. Als ik op de grond ben bind jij Cory in een draagband en bind hem goed vast, zodat hij niet los kan komen, en dan laat je hem op de grond zakken. Daarna doe je hetzelfde met Carrie. En jij komt als laatste. En wees in Godsnaam voorzichtig en doe je best! Smeek God je kracht te geven – doe niet apathisch. Wees woedend, denk aan wraak, vergelding! Ik heb gehoord dat een grote woede je in geval van nood bovenmenselijke kracht kan geven.’
‘Laat ik als eerste gaan. Jij bent sterker,’ zei ik zwakjes.
‘Nee! Ik wil beneden staan om iemand op te vangen als hij te snel naar beneden zou komen, en jouw armen zijn minder sterk dan de mijne. Ik zal het touw om een schoorsteen slaan, zodat je niet al het gewicht hoeft te dragen – en Cathy, dit is een noodsituatie!’
God, ik kon niet geloven wat hij toen van me verlangde!
Vol afschuw staarde ik naar de vier dode muizen in de vallen. ‘We moeten die muizen opeten, om ons wat kracht te geven,’ zei hij grimmig. ‘En wat moet, kan! ’
Rauw vlees? Rauwe muizen? ‘Nee,’ fluisterde ik, walgend van die kleine stijve dode dingen.
Hij werd kwaad, zei dat ik alles moest doen wat nodig was om de tweeling en mijzelf in leven te houden. ‘Cathy, ik zal ze het eerst eten, ik ga alleen even naar beneden om wat zout en peper te halen. Ik heb die klerenhanger nodig om de knopen van de lakens strak aan te trekken – de hefboomwerking, je weet wel. Mijn handen zijn niet zo sterk meer.’
Nee, natuurlijk niet. We waren allemaal zo verzwakt dat we ons nauwelijks meer konden bewegen.
Hij keek me onderzoekend aan. ‘Echt, met wat zout en peper geloof ik dat muizen heel smakelijk kunnen zijn.’
Smakelijk!
Hij sneed de koppen eraf, stroopte toen het vel eraf en haalde de ingewanden eruit. Ik zag hoe hij de kleine buikjes opensneed en lange slijmerige darmen eruit haalde, de piepkleine hartjes en andere miniatuur ‘ingewanden’.
Ik had kunnen kotsen als ik iets in mijn maag had gehad.
Hij holde trouwens ook niet erg hard naar beneden om peper en zout en de klerenhangers te halen. Hij liep heel langzaam op en neer – en liet me op zijn manier weten dat hij ook niet zo happig was op die rauwe muizen.
Toen hij weg was bleven mijn ogen strak gericht op de gestroopte muizen die mijn eerstvolgende maal zouden zijn. Ik deed mijn ogen dicht en probeerde me te dwingen de eerste hap te nemen. Ik had honger maar ik was nog niet hongerig genoeg om het vooruitzicht op prijs te stellen.
Toen dacht ik aan de tweeling, die met gesloten ogen in de hoek zaten, elkaar stevig omklemmend, hun voorhoofdjes tegen elkaar gedrukt, en ik dacht dat ze waarschijnlijk precies zo gezeten hadden in mamma’s schoot, wachtend tot ze geboren zouden worden, om te worden weggesloten achter een dichte deur en doodgehongerd. Onze arme kleintjes, die eens een vader en moeder hadden gekend die van hen hielden.
Ja, ik had een vage hoop dat de muizen Chris en mij voldoende kracht zouden geven om de tweeling veilig naar beneden te brengen, en een vriendelijke buur zou hun eten geven, ons allemaal – als we het volgende uur zouden overleven.
Ik hoorde de langzame voetstappen van Chris, die terugkwam. Hij bleef in de deuropening staan, met een aarzelende glimlach. Zijn blauwe ogen keken naar mij…stralend. In zijn beide handen droeg hij de enorme picknickmand die we zo goed kenden. De mand zat zo vol voedsel dat de houten deksels die omhoog klapten niet helemaal dicht konden.
Hij haalde er twee thermosflessen uit: een met groentesoep en een met koude melk. Ik voelde me suf, verward, hoopvol. Was mamma teruggekomen en had zij ons dit gebracht? Waarom had ze ons dan niet geroepen? En waarom kwam ze ons niet opzoeken?
Chris nam Carrie en ik nam Cory op schoot, en we voerden hun soep. Ze accepteerden de soep zoals ze zijn bloed hadden geaccepteerd – als een gewone gebeurtenis in hun buitengewone leventje. We voerden hun stukjes brood. We aten heel voorzichtig en weinig, want Chris waarschuwde dat alles er anders weer uit kon komen.
Ik wilde het voedsel in Cory’s mond proppen, zodat ik op mijn beurt mijn rammelende maag kon vullen. Hij at zo verdraaid langzaam! Duizend vragen gingen door mijn hoofd: Waarom vandaag? Waarom vandaag wel voedsel, en niet gisteren of eergisteren? Wat was haar gedachtengang? Toen ik tenslotte kon eten was ik te apathisch om erg blij te zijn, en te wantrouwend om me opgelucht te voelen.
Chris at langzaam wat soep en een halve boterham en vouwde toen een pakje in foliepapier open. We kregen nooit zoetigheid, maar nu kregen we voor het eerst een dessert – van grootmoeder. Was dit haar manier om ons om vergeving te vragen? We vatten het zo maar op, wat haar beweegreden ook geweest was.
Tijdens de week dat we aan de rand van de hongerdood stonden was er iets merkwaardigs gebeurd tussen Chris en mij. Misschien was het verscherpt op die dag toen ik in het warme schuimbad zat en hij dapper zijn best deed de teer uit mijn haar te wassen. Vóór die afgrijselijke dag waren we alleen maar broer en zus geweest, die voor de tweeling de rol van vader en moeder speelden, maar nu was onze verhouding veranderd. We speelden geen rol meer. We waren echt de ouders van Carrie en Cory. We waren verantwoordelijk voor hen en met handen en voeten aan elkaar gebonden.
Het was immers maar al te duidelijk. Onze moeder interesseerde het niet meer wat er met ons gebeurde.
Chris hoefde niet hardop te zeggen hoe hij zich voelde nu hij gedwongen was haar onverschilligheid te erkennen. Zijn trieste ogen zeiden genoeg. Zijn lusteloze bewegingen nog meer. De foto die naast zijn bed stond had hij opgeborgen. Hij had altijd meer in haar geloofd dan ik, dus was hij natuurlijk ook verdrietiger. En als hij nóg verdrietiger was dan ik, dan moest hij de wanhoop nabij zijn.
Teder nam hij mij bij de hand en maakte me duidelijk dat we terug konden naar de slaapkamer. We daalden de trap af als bleke, versufte geesten, in een subnormale shocktoestand. We voelden ons ziek en zwak, vooral de tweeling. Ik geloof dat ze geen dertig pond meer wogen. Ik kon wel zien hoe de tweeling en Chris er uitzagen, maar mijzelf kon ik niet zien. Ik keek naar de hoge, brede spiegel boven de toilettafel, in de verwachting een rariteit van de kermis te zien, met van voren kort haar en van achteren lang haar. Maar er was geen spiegel meer!
Snel liep ik naar de badkamer en zag dat de spiegel boven het medicijnkastje kapot was geslagen! Ik ging terug naar de slaapkamer, tilde het blad op van de toilettafel die Chris vaak als bureau gebruikte…ook die spiegel was gebroken!
We konden alleen nog maar in glasscherven kijken en een verwrongen beeld van ons zelf opvangen. Leuk was het niet om naar te kijken. Ik draaide me om, zette de mand met eten op de koudste plaats op de grond en ging liggen. Ik vroeg niet naar de reden waarom de spiegels kapot waren geslagen en weggehaald. Ik wist waarom ze het had gedaan. Het was zondig om trots te zijn. En in haar ogen waren Chris en ik grote zondaars. Om ons te straffen zou ze de tweeling ook laten lijden. Maar toch begreep ik niet waarom ze nu plotseling eten had gebracht.
Er kwamen andere ochtenden waarop de mand met eten boven werd gebracht. Grootmoeder weigerde naar ons te kijken. Ze hield haar ogen afgewend en liep haastig de deur uit. Ik droeg een tulband van een roze handdoek om mijn hoofd, die het afgeknipte deel van mijn haar liet zien, maar als ze het merkte gaf ze geen commentaar. We zagen haar komen en gaan, en vroegen niet waar mamma was of wanneer ze terugkwam. Kinderen die zo snel gestraft worden leren hun lesje wel, en spreken niet voor er tegen hen wordt gesproken. Chris en ik staarden naar haar met vijandige ogen, woedend en vol haat, in de hoop dat ze zich zou omdraaien en zien hoe we ons voelden. Maar ze zag ons nooit. En dan wilde ik het uitschreeuwen en haar dwingen te kijken, vooral naar de tweeling, opdat ze zou zien hoe mager ze waren en wat een donkere kringen ze onder hun ogen hadden. Maar ze zag het niet.
Toen ik op bed lag naast Carrie ging ik ernstig bij mezelf te rade, en het drong tot me door dat ik het allemaal erger maakte dan het hoorde te zijn. Chris, eens de vrolijke optimist, werd een sombere imitatie van mijzelf. Ik wilde dat hij weer was als vroeger – glimlachend en vrolijk, vastbesloten er het beste van te maken, ongeacht de omstandigheden.
Hij zat aan de toilettafel, met het blad omlaag geklapt, zijn medische boeken opengeslagen voor hem. Zijn schouders hingen naar beneden. Hij las niet en maakte geen aantekeningen. Hij zat er alleen maar.
‘Chris,’ zei ik, terwijl ik overeind kwam om mijn haar te borstelen, ‘wat denk jij, hoeveel vrouwelijke tieners zouden er op de wereld zijn die met schoon, glanzend haar naar bed zijn gegaan en wakker zijn geworden vol met teer?’
Hij keerde zich met een ruk om, verbaasd dat ik de herinnering aan die afschuwelijke dag ophaalde. ‘Nou,’ zei hij gerekt, ‘volgens mij ben je de enige…je bent uniek.’
‘O, dat weet ik nog zo net niet. Herinner je je nog toen ze asfalt stortten bij ons in de straat? Mary Lou Baker en ik hebben een hele kuip van die rommel omgegooid, en we maakten kleine teer-babies, en zetten zwarte bedjes in zwarte huizen, en toen kwam de baas van de ploeg stratenmakers en schold ons uit.’
‘Ja,’ zei hij, ‘ik herinner me nog dat je thuiskwam, zo vuil als Piet de Smeerpoets, en je kauwde op een stuk teer om witte tanden te krijgen. Maar je verloor alleen maar een vulling uit je kies!
Deze kamer heeft één voordeel, we hoeven niet tweemaal per jaar naar de tandarts.’ Hij keek me bevreemd aan. ‘En een ander voordeel is dat ik zoveel tijd heb! We zullen het Monopoly-tournooi afmaken. De verliezer moet al ons ondergoed wassen.’
Dat beviel hem wel. Hij vond het vreselijk om op de harde tegels bij het bad geknield te liggen en zijn en Cory’s kleren te wassen.
We zetten het spel klaar, telden het geld en keken om ons heen naar de tweeling. Ze waren verdwenen. Waar konden ze anders zijn dan op zolder? Maar daar zouden ze nooit naar toe gaan zonder ons, en de badkamer was leeg. Toen hoorden we zachte hoge stemmetjes achter de TV.
Daar zaten ze, gehurkt in de hoek achter de TV, wachtend tot de kleine mensjes daarin naar buiten zouden komen. ‘We dachten dat mamma misschien daarbinnen was,’ legde Carrie uit.
‘Ik ga naar de zolder om te dansen,’ zei ik. Ik stond op en liep naar de kast.
‘Cathy! En ons Monopoly-tournooi dan?’
Ik bleef even staan, draaide me half om. ‘O, jij zou het toch maar weer winnen. Vergeet dat tournooi maar.’
‘Lafaard!’ plaagde hij nu, net als vroeger. ‘Kom, laten we spelen.’ Hij keek de tweeling, die altijd de bank voor ons hield, lang en streng aan. ‘En niet vals spelen deze keer,’ zei hij vermanend. ‘Als ik een van jullie erop betrap dat je Cathy stiekem geld toeschuift als je denkt dat ik niet kijk – dan eet ik alle vier die donuts in m’n eentje op!’
Dat zou hij wel willen! De donuts waren het beste deel van onze maaltijden en werden bewaard tot we naar bed gingen. Ik ging met gekruiste benen op de grond zitten en bedacht allerlei slimme manieren om de beste straten het eerst te kopen, en de stations en elektriciteitsbedrijven, en ik zou eerst de rode huizen kopen en dan de hotels. Ik zou hem wel eens laten zien dat ik beter speelde dan hij!
We speelden uren en uren aan een stuk, stopten alleen om te eten of naar de WC te gaan. Toen de tweeling er genoeg van kreeg om de bank te houden, telden we het geld zelf, en hielden elkaar scherp in de gaten om te zien of de ander niet vals speelde. En Chris bleef maar in de gevangenis terechtkomen, zonder langs de start te mogen gaan en de tweehonderd dollars te ontvangen, en als hij een kaartje trok van het Algemeen Fonds moest hij altijd betalen en hij moest successierechten neertellen…en toch won hij!
Laat in augustus kwam Chris op een avond naar me toe en fluisterde in mijn oor: ‘De tweeling ligt te slapen. En het is hier zo warm. Zou het niet fijn zijn als we konden gaan zwemmen?’
‘Schiet op – laat me met rust – je weet dat we niet kunnen zwemmen.’ Ik had nog de pest in, omdat ik altijd verloor met Monopoly.
Zwemmen, wat een krankzinnig idee. Zelfs al was het mogelijk, dan zou ik nog niet iets willen doen waarin hij uitblonk, zoals zwemmen. ‘En waar zou je dan wel willen zwemmen? In het bad?’
‘In het meer waar mamma ons over verteld heeft. Het is hier niet ver vandaan,’ fluisterde hij. ‘We moeten tóch oefenen om met ons lakentouw beneden te komen, voor het geval er brand komt. We zijn nu sterker. We halen het gemakkelijk, en we blijven niet lang weg.’ Hij bleef smeken, als hing zijn bestaan er van af om dit huis, al was het maar één keer te kunnen ontvluchten – alleen maar om te bewijzen dat het kon.
‘En als de tweeling wakker wordt en merkt dat we weg zijn?’
‘We laten een briefje achter op de deur van de badkamer dat we boven op zolder zijn. Bovendien worden ze nooit vóór de ochtend wakker, zelfs niet om naar de WC te gaan.’
Hij praatte en smeekte tot hij me had overgehaald. We gingen naar de zolder, het dak op, waar hij het touw van lakens stevig vastbond aan de schoorsteen die het dichtst bij de achterkant van het huis was.
Chris controleerde de knopen één voor één en gaf instructies: ‘Gebruik de grote knopen als een sport van een ladder. Hou je handen vlak boven de knoop die boven je hoofd is. Ga heel langzaam naar beneden, tast met je voeten naar de volgende knoop – en zorg dat je het touw stevig tussen je benen geklemd houdt, zodat je niet slipt en valt.’
Hij glimlachte vol vertrouwen, hield het touw vast en schoof langzaam naar de rand van het dak. Voor het eerst in meer dan twee jaar gingen we naar de begane grond.