DE ONTSNAPPING

Tien november. Dit zou onze laatste dag in de gevangenis zijn. Als God ons niet bevrijdde, zouden we onszelf bevrijden.

Na tien uur vanavond zou Chris zijn laatste diefstal plegen. Moeder had ons opgezocht en was maar een paar minuten gebleven, ze voelde zich nu kennelijk niet op haar gemak bij ons. ‘Bart en ik gaan vanavond uit. Ik heb geen zin, maar hij staat erop. Hij begrijpt niet waarom ik zo bedroefd ben, zie je.’

Daar kon je donder op zeggen dat hij dat niet begreep. Chris sloeg het dubbele kussensloop over zijn schouder, waarin hij de vracht juwelen zou bergen. Hij stond in de open deur en keek Carrie en mij heel lang aan voor hij de deur dicht deed en ons met zijn houten sleutel insloot. Hij kon de deur niet open laten staan, want dat zou grootmoeder alarmeren, als ze kwam controleren. We konden Chris niet over de lange donkere gang horen sluipen, want de muren waren te dik, en het kleed in de gang te dik en geluiddempend.

Carrie en ik lagen naast elkaar, mijn armen beschermend om haar heen.

Zonder die droom, die me de wetenschap had gegeven dat er goed voor Cory gezorgd werd, zou ik hebben gehuild omdat ik hem niet naast me voelde. Ik kon niet anders dan verdriet hebben om een klein jongetje dat me mamma had genoemd zodra hij wist dat zijn oudste broer het niet kon horen. Hij was altijd bang geweest dat Chris hem een moederskindje zou vinden als hij zou weten hoe erg Cory zijn moeder miste en hoe hard hij haar nodig had, zo erg dat hij mij in haar plaats had gesteld. En hoewel ik hem verzekerde dat Chris hem nooit zou uitlachen, omdat hij vroeger zelf zijn moeder nodig had gehad, bleef het een geheim tussen Cory en mij – en Carrie. Hij moest net doen of hij al een man was, of het er niet toe deed dat hij geen moeder had en geen vader, terwijl het er juist wel toe deed, heel veel.

Ik drukte Carrie dicht tegen me aan en zwoer dat als ik ooit een of meer kinderen had, ik het altijd zou weten als ze me nodig hadden. Ik zou de beste moeder zijn die er op de wereld bestond.

De uren leken jaren, en Chris kwam maar niet terug van zijn laatste strooptocht naar mamma’s kamer. Waarom duurde het deze keer zo lang? Ik was klaarwakker en dodelijk ongerust; ik dacht aan alle rampen die hem hadden kunnen overkomen.

Bart Winslow…de argwanende echtgenoot…hij had Chris betrapt! De politie gewaarschuwd! Chris laten arresteren! En mamma zou er rustig bij staan, met een geschokt en verbaasd gezicht, dat iemand het waagde van haar te stelen. O nee, natuurlijk had ze geen zoon. Iedereen wist immers dat ze geen kinderen had. Hadden ze haar ooit met een kind gezien? Ze kende die blonde jongen niet met zijn blauwe ogen die zoveel op de hare leken. Ze had een hoop neefjes her en der verspreid – en een dief was een dief, ook al was hij een verre bloedverwant.

En grootmoeder! Als die hem betrapte – erger kon het niet!

De dageraad brak aan, en een haan kraaide.

De zon draalde met tegenzin aan de horizon. Straks zou het te laat zijn om te gaan. De ochtendtrein zou voorbijrijden. En we moesten een voorsprong hebben van een paar uur voordat grootmoeder de deur van de slaapkamer zou openen en zou merken dat we verdwenen waren. Zou ze ons laten zoeken? De politie waarschuwen? Of zou ze, wat waarschijnlijker was, ons laten gaan, blij dat ze ons eindelijk kwijt was?

Wanhopig liep ik de trap op naar de zolder en staarde naar buiten. Het was een mistige, koude dag. De sneeuw van de vorige week lag hier en daar nog in vuile plekken op de grond. Een sombere, geheimzinnige dag, die ons geen vreugde of vrijheid leek te kunnen brengen. Ik hoorde de haan weer kraaien; het klonk gesmoord en ver weg, en ik bad in stilte dat Chris, waar hij ook was, en wat hij ook deed, het ook zou horen en dat hij een beetje op zou schieten.

Ik herinner me, o, hoe goed herinner ik me die koude vroege ochtend, toen Chris onze kamer weer binnensloop. Ik lag naast Carrie, nu en dan wegdommelend, rusteloos, en ik was in één klap klaarwakker toen de deur openging. Ik lag volledig gekleed op bed, gereed om te vertrekken, wachtend tot Chris terug zou komen en we gered zouden worden.

Op de drempel bleef Chris aarzelend staan. Zijn glazige ogen staarden naar mij. Toen kwam hij naar me toe, zonder veel haast, zoals eigenlijk gehoord had. En al die tijd zag ik alleen maar dat kussensloop – zo plat! leeg! ‘Waar zijn de juwelen?’ riep ik. ‘Waar ben je zo lang gebleven? Kijk eens uit het raam, de zon komt al op! We halen het nooit! We zijn nooit op tijd op het station!’ Mijn stem klonk hard, beschuldigend, kwaad. ‘Je bent zeker weer ridderlijk geweest, hè? Daarom kom je terug zonder mamma’s juwelen!’

Hij stond naast het bed met het lege kussensloop in zijn hand.

‘Weg,’ zei hij toonloos. ‘Alle juwelen waren weg.’

‘Weg?’ vroeg ik scherp. Ik wist dat hij loog, dat het een smoesje was, dat hij de juwelen niet had willen stelen waar moeder zo op gesteld was. Ik keek hem aan. ‘Weg? Chris, die juwelen liggen er immers altijd? En wat is er in Godsnaam met je aan de hand – waarom kijk je zo vreemd?’

Hij liet zich op zijn knieën naast het bed vallen en verborg zijn gezicht tegen mijn borst. Toen begon hij te huilen! Lieve God! Wat was er aan de hand? Waarom huilde hij? Het is vreselijk een man te horen huilen, en ik beschouwde hem nu als een man, niet langer als een jongen.

Mijn armen omstrengelden hem, mijn handen liefkoosden hem en streelden zijn haar, zijn wang, zijn armen, zijn rug, en toen kuste ik hem in een poging hem te kalmeren en te troosten. Ik deed wat ik moeder had zien doen als hij verdriet had, en intuïtief was ik niet bang dat zijn hartstocht zou worden opgewekt en hij meer zou verlangen dan ik bereid was te geven.

Ik moest hem dwingen te praten, uit te leggen.

Hij bedwong zijn snikken en slikte ze in. Hij veegde zijn tranen af en droogde zijn gezicht met een punt van het laken. Toen keek hij naar de afschuwelijke schilderijen waarop de hel en zijn verschrikkingen stonden afgebeeld. Zijn zinnen kwamen gebroken, onsamenhangend, onderbroken door een droog gesnik.

En zo vertelde hij het, op zijn knieën naast mijn bed, terwijl ik zijn bevende handen vasthield. Zijn lichaam trilde, zijn blauwe ogen stonden donker en somber, en ze waarschuwden me dat me een grote schok te wachten stond. Maar zelfs al was ik gewaarschuwd, ik was niet voorbereid op hetgeen er volgde.

‘Wel,’ zei hij, diep ademhalend, ‘ik zag onmiddellijk dat er iets veranderd was toen ik haar kamer binnenkwam. Ik scheen met mijn lantaarn om me heen, zonder een lamp aan te steken, en ik kon mijn ogen niet geloven. De ironie…de afschuwelijke, bittere ironie – we waren te laat! Weg, Cathy – mamma en haar man waren weg! Niet alleen naar het feest van een buurman, maar helemaal weg! Ze hadden alle persoonlijke dingen uit de kamer meegenomen: de prulletjes van de toilettafel, de crèmes, lotions, poeder, parfum – alles! Er stond niets meer.

Ik werd zo razend dat ik als een gek heen en weer rende, laden opentrok en doorzocht, in de hoop iets van waarde te vinden dat we zouden kunnen belenen…en ik vond niets! Ze hadden het grondig gedaan – zelfs geen klein porseleinen pillendoosje was er over – of een van die zware pressepapiers van Venetiaans glas die een vermogen kosten. Ik holde naar de garderobe en trok alle laden open. O ja, ze had wel iets achtergelaten – rommel zonder waarde: lippenstift, crème en zulk soort dingen. Toen maakte ik die speciale onderste la open – je weet wel waarover ze ons lang geleden verteld heeft, toen ze niet kon dromen dat wij degenen zouden zijn die haar zouden bestelen. Ik trok de la er helemaal uit, en zette hem op de grond. Toen zocht ik achterin naar het kleine knopje dat je rond moet draaien in een bepaalde cijfercombinatie – de getallen van haar geboortedatum, omdat ik anders zelf de combinatie zou vergeten. Herinner je je nog hoe ze lachte toen ze ons dat vertelde? De geheime la sprong open, en daar lagen de met fluweel beklede laden waar tientallen ringen in de gleuven pasten, en er was niet één ring – niet één! De armbanden, kettingen, oorringen, alles was verdwenen, alles was weg, Cathy, zelfs de tiara die jij nog hebt opgepast. Je hebt geen idee hoe ik me voelde! Je hebt me zo vaak gesmeekt althans één klein ringetje mee te nemen, en ik wilde het niet omdat ik in haar geloofde.’

‘Niet huilen, Chris,’ smeekte ik toen hij een snik bedwong, en hij legde zijn gezicht weer op mijn borst. ‘Je kon immers niet weten dat ze weg zou gaan, niet zo vlak na Cory’s dood.’

‘Ja, ze treurt wel erg om hem, hè?’ vroeg hij bitter. Mijn vingers woelden in zijn haar.

‘Cathy,’ ging hij verder, ‘ik verloor mijn zelfbeheersing. Ik holde van de ene kast naar de andere en gooide alle winterkleren eruit; ik zag dat alle zomerkleren verdwenen waren, en een paar grote koffers. Ik maakte schoenendozen leeg, doorzocht alle laden, zocht naar het blikje met kleingeld dat hij in zijn kast bewaarde, maar zelfs dat had hij meegenomen of weggeborgen op een veiliger plaats. Ik heb overal gezocht, ik was de wanhoop nabij. Ik dacht er zelfs over een van die grote lampen mee te nemen, maar toen ik er een optilde woog die ongeveer een ton. Ze had haar nertsjassen achtergelaten en ik had er één willen stelen, maar jij had ze aangepast en ze waren allemaal veel te groot – en in de buitenwereld zouden ze achterdochtig kunnen worden als een tienermeisje met een te grote nertsjas aankwam. De bontstola’s waren verdwenen. En als ik een van de lange bontjassen meenam, zou die een hele koffer in beslag nemen en zouden we geen ruimte hebben voor onze eigen spulletjes en de schilderijen die ik misschien kan verkopen – en we hebben al onze kleren nodig. Ik rukte mijn haren bijna uit mijn hoofd. Ik was wanhopig, en moest iets van waarde vinden, want hoe moesten we het redden zonder geld? Weet je, op dat moment, toen ik midden in die kamer stond en over de situatie nadacht, en over Carrie’s slechte gezondheid, toen kon het me geen steek meer schelen of ik al dan niet arts zou worden. Het enige wat ik wilde was dit huis zo gauw mogelijk achter me laten!

En toen, net toen ik dacht dat ik niets zou kunnen vinden, keek ik in de onderste la van het nachtkastje. Ik had nog nooit in die la gekeken. En, Cathy, daarin lag een foto in zilveren lijst van pappa, en hun trouwboekje, en een klein groen fluwelen doosje En in dat doosje, Cathy, lagen mamma’s trouwring en haar diamanten verlovingsring – die pappa haar had gegeven. Het deed me verdriet dat ze alles had meegenomen, en zijn foto en de twee ringen die hij haar had gegeven als waardeloos had achtergelaten. En toen kreeg ik ineens ten vreemde gedachte. Misschien wist ze wie het geld uit haar kamer stal en had ze die met opzet achtergelaten.’

‘O, nee!’ zei ik spottend. ‘Ze geeft niet meer om hem – ze heeft haar Bart.’

‘In ieder geval was ik dankbaar dat ik iets had gevonden. De zak is dus niet zo leeg als hij lijkt. We hebben pappa’s foto en haar ringen, maar er zal wel iets heel ergs moeten gebeuren voor ik die ringen ooit zal belenen.’

Ik hoorde de waarschuwing in zijn stem, zijn stem klonk niet oprecht, er lag een valse klank in. Het leek of hij speelde dat hij nog steeds dezelfde Christopher Doll was die in iedereen iets goeds zag. ‘Ga door. Wat gebeurde er toen?’ Want hij was zo lang weggebleven – wat hij me zojuist had verteld zou niet de hele nacht in beslag hebben genomen.

‘Ik dacht dat als ik moeder niet kon bestelen ik naar de kamer van grootmoeder zou gaan, om haar te beroven.’

O, mijn God, dacht ik. Dat kon toch niet…En toch, wat een perfecte wraak!

‘Je weet dat ze juwelen heeft, al die ringen aan haar vingers, en die verdomde diamanten broche die ze elke dag draagt op haar uniform, en de diamanten en robijnen die we haar hebben zien dragen op dat kerstfeest. En natuurlijk dacht ik dat ze nog wel meer zou hebben dat de moeite van het stelen waard was. Dus liep ik op mijn tenen door al die lange donkere gangen naar de deur van grootmoeders kamer!’

Wat een lef! Ik zou het nooit hebben gedurfd…

‘Er scheen een smal streepje geel licht onder de deur door, dus ze was nog wakker. Dat ergerde me, want ze had moeten slapen. Onder andere omstandigheden zou dat licht me hebben weerhouden en zou ik minder doldriest te werk zijn gegaan – of misschien zou jij het ‘stoutmoedig’ willen noemen.’

‘Chris! Dwaal niet van het onderwerp af! Ga door! Vertel me wat voor krankzinnigs je hebt gedaan! Ik zou in jouw plaats rechtsomkeert hebben gemaakt en regelrecht zijn teruggekomen!’

‘Nou ja, ik ben jou niet, Catherine Doll, ik ben mijzelf… ik deed heel voorzichtig de deur op ten kiertje open, al was ik doodsbang dat hij zou kraken en piepen en me verraden. Maar de scharnieren waren goed geolied en ik keek door de spleet naar binnen.’

‘En toen zag je haar naakt!’ viel ik hem in de rede.

‘Nee!’ antwoordde hij ongeduldig, geërgerd. ‘Ik heb haar niet naakt gezien, gelukkig niet. Ze zat recht overeind in bed, onder de dekens, en ze droeg een nachthemd van dikke stof met lange mouwen, en een kraagje, dat van boven tot haar middel was dichtgeknoopt. Maar toch zag ik haar op zekere manier naakt. Je weet toch dat staalblauwe haar waar we zo’n hekel aan hebben? Dat was niet op haar hoofd! Het zat scheef op een kop op haar nachtkastje, alsof ze de zekerheid wilde hebben dat ze het in geval van nood vlak bij de hand had.’

‘Draagt ze een pruik?’ vroeg ik in opperste verbazing, al had ik het moeten weten. Iemand die haar haar voortdurend zo strak naar achteren trok zou vroeg of laat kaal worden.

‘Ja, ze draagt een pruik, en dat haar dat ze met kerstmis had moet ook een pruik zijn geweest. Van zichzelf heeft ze alleen nog maar wat schaars en geelwit haar, en ze heeft grote roze plekken op haar hoofd, waar helemaal geen haar groeit, maar een soort dons. Ze had een randloze bril op het puntje van haar neus. Je weet dat we haar nooit met een bril hebben gezien. Ze had die dunne lippen van haar afkeurend opgetrokken terwijl ze haar ogen langzaam langs de regels van een groot zwart boek liet glijden dat ze in haar hand hield – de Bijbel natuurlijk. Ze las natuurlijk over hoeren en andere slechte dingen, die haar ergernis opwekten. En terwijl ik toekeek, wetend dat ik nu niet van haar kon stelen, legde ze de Bijbel opzij en markeerde met een briefkaart, waar ze gebleven was. Toen legde ze de Bijbel op het nachtkastje, stapte haar bed uit en knielde ernaast. Ze boog haar hoofd, vouwde haar handen onder haar kin, net als wij doen, en zei zwijgend een gebed dat een eeuwigheid leek te duren. Toen zei ze hardop: ‘Vergeef mij mijn zonden, Heer. Ik heb altijd gedaan wat mij het beste leek, en als ik fouten heb gemaakt, gelooft U dan alstublieft dat ik meende goed te doen. Mag ik eeuwig genade vinden in Uw ogen. Amen.’ Ze kroop weer terug in bed en deed de lamp uit. Ik stond in de gang en vroeg me af wat ik moest doen. Ik kon niet met lege handen bij je terugkomen, want ik hoop dat we de ringen die onze vader aan moeder heeft gegeven nooit hoeven te verpanden.’

Hij ging verder. Zijn handen strengelden zich door mijn haar, en sloten zich om mijn hoofd. ‘Ik ging naar de rotonde, waar die kist staat, bij de trap en vond de kamer van onze grootvader. Ik wist niet of ik de moed zou hebben zijn deur te openen en de man onder ogen te komen die daar jaar na jaar lag dood te gaan.

Maar dit was mijn enige kans en die wilde ik benutten. Ik holde geluidloos de trap af met mijn kussensloop, als een echte dief. Ik zag al die grote mooie kamers en vroeg me, net als jij, af hoe het zou zijn om in zo’n huis op te groeien. Ik vroeg me af hoe het zou zijn om een hoop personeel om je heen te hebben en op je wenken te worden bediend. O, Cathy, het is een schitterend huis, en de meubels moeten uit paleizen zijn gekomen. Ze zien er te teer uit om op te kunnen zitten en te mooi om je erin op je gemak te voelen. En er hingen originele oude schilderijen, en overal stonden beeldhouwwerken en borstbeelden, meestal op voetstukken, en op de grond lagen kostbare Perzische en Oosterse tapijten. En ik kende de weg naar de bibliotheek, omdat jij mamma altijd zo verdraaid veel vroeg. En zal ik je eens wat zeggen, Cathy? Ik was verdomd blij dat je zoveel had gevraagd, anders had ik gemakkelijk kunnen verdwalen; er zijn zoveel gangen die allemaal op elkaar lijken.

Maar nu was het niet moeilijk om bij de bibliotheek te komen: een ontzettend groot donker vertrek, zo stil als een kerkhof. Het plafond moet wel twintig meter hoog zijn geweest. Langs de muren waren van onder tot boven planken, en er was een kleine ijzeren trap naar een vide, waar ook boeken stonden. En beneden stonden twee houten ladders die langs rails liepen die speciaal daarvoor waren aangebracht. Ik heb nog nooit zoveel boeken gezien in een particulier huis. Geen wonder dat de boeken die mamma ons bracht nooit gemist werden – hoewel, als ik heel goed keek, kon ik de open plekken zien in de lange rijen boeken. Er stond een groot en massief bureau, dat zeker wel een ton woog, en daarachter stond een grote leren draaistoel. Ik kon me grootvader heel goed voorstellen achter zijn bureau, links en rechts bevelen uitdelend, terwijl de telefoons rinkelden – er stonden zes telefoons, Cathy – zes! Maar toen ik ze controleerde waren ze allemaal afgesloten. Links van het bureau was een rij smalle hoge ramen die uitkeken op een privé tuin – een fantastisch uitzicht, zelfs ‘s-avonds. Er stond een donkere mahoniehouten archiefkast, die er uitzag als een kostbaar meubelstuk. Twee heel lange, zachte, lichtbruine banken stonden op ongeveer een meter afstand van de muur, zodat je genoeg ruimte had om er achterlangs te gaan. Er stonden stoelen bij de open haard en natuurlijk een heel stel tafels en stoelen en dingen waarover je je nek kon breken en een hoop snuisterijen.’

Ik zuchtte. Hij vertelde me alles wat ik graag wilde weten, maar ik bleef wachten op dat verschrikkelijke dat komen moest.

‘Ik dacht dat ik misschien geld zou vinden in dat bureau. Ik knipte mijn lantaarn aan en trok alle laden open. Geen enkele la was op slot. En geen wonder, want ze waren allemaal leeg – helemaal leeg. Ik snapte er niets van – wat heb je aan een bureau als je er niet al je rommel in bewaart? Belangrijke papieren sluit je weg in een bankkluis of je eigen safe; die bewaar je niet in een bureaula die door een dief kan worden opengemaakt. Al die lege laden zonder elastiekjes, paperclips, potloden, pennen, notitieboekjes en andere prulletjes waarvoor heb je dan een bureau? Er kwamen allerlei achterdochtige gedachten bij me op. En toen nam ik een besluit. Aan de andere kant van de bibliotheek zag ik de deur naar grootvaders kamer. Langzaam liep ik die kant op. Eindelijk zou ik hem te zien krijgen…ik zou oog in oog staan met die verfoeide grootvader, die tevens onze halfoom was.

Ik stelde me onze ontmoeting voor. Hij zou op bed liggen, ziek, maar hard en gemeen en zo koud als ijs. Ik zou de deur opentrappen, het licht aanknippen, en hij zou me zien. Hij zou een kreet van verbazing slaken! Hij zou me herkennen…hij moest weten wie ik was, één blik en hij zou het weten. En ik zou zeggen: ‘Daar ben ik dan, grootvader – de kleinzoon die nooit geboren had mogen worden. Boven, in een afgesloten slaapkamer in de noordelijke vleugel van dit huis, zijn nog twee zusjes van me. En ik heb ook een jongere broer gehad, maar die is gestorven – en u hebt meegeholpen aan zijn dood!’ Dat alles dacht ik, al betwijfel ik of ik dat werkelijk allemaal gezegd zou hebben. Jij zou het ongetwijfeld er hebben uitgeflapt – net als Carrie als zij over dezelfde woordenschat beschikte als jij. Maar misschien zou ik het ook wel hebben gezegd, om te kunnen zien hoe hij ineen zou krimpen. Of misschien zou hij verdriet of medelijden hebben getoond…of hij zou, wat waarschijnlijker is, verontwaardigd zijn dat we de brutaliteit hadden om in leven te zijn! Ik weet het niet, ik weet alleen maar dat ik het geen moment langer kon verdragen gevangen te zijn en Carrie te zien sterven zoals Cory is gestorven.’

Ik hield mijn adem in. Wat dapper van hem om die verschrikkelijke grootvader onder ogen te durven komen, zelfs al lag hij nog steeds op zijn sterfbed en stond de stevige koperen doodkist op hem te wachten. Ademloos wachtte ik op het vervolg.

‘Ik draaide de knop heel voorzichtig om, ik was van plan hem te overrompelen, en toen schaamde ik me dat ik zo verlegen was en besloot ik brutaal op te treden – ik tilde mijn voet op en schopte de deur open! Het was zo donker in de kamer dat ik geen hand voor ogen kon zien. En ik wilde mijn lantaarn niet gebruiken. Ik tastte naast de deur naar een lichtknopje, maar kon het niet vinden. Toen scheen ik met mijn lantaarn recht voor me uit en zag een wit ziekenhuisbed. Ik bleef als aan de grond genageld staan, want ik zag iets dat ik niet verwacht had – een dubbelgeslagen blauw-met-wit gestreepte matras. Een leeg bed en een lege kamer. Geen stervende grootvader, die de laatste adem uitblies, en met allerlei apparaten was verbonden die hem in leven moesten houden – het leek of ik een stomp in mijn maag kreeg, Cathy, toen ik hem niet zag liggen, terwijl ik erop voorbereid was hem te ontmoeten.

In een hoek, niet ver van het bed, stond een wandelstok, en niet ver van de wandelstok stond die glimmende rolstoel waarin we hem hebben gezien. Hij zag er nog nieuw uit – hij moet hem niet vaak gebruikt hebben. Er was maar één meubelstuk, op twee stoelen na, een ladenkast…en er lag niets op. Geen borstel, geen kam, niets. De kamer was even keurig opgeruimd als de kamer mamma, alleen was dit een eenvoudige kamer met houten panelen langs de muren. En deze kamer leek heel lang ongebruikt. De atmosfeer was muf, onfris. Er lag stof op de ladenkast. Ik liep heen en weer, zocht naar iets van waarde dat we misschien konden verpanden. Niets – weer niets! Ik was zo boos en gefrustreerd dat ik de bibliotheek binnenholde en het schilderij zocht van het landschap waarvan mamma had verteld dat er een safe achter verborgen was.

Je weet hoe vaak we dieven op de televisie een muursafe hebben zien openen, en het leek me doodeenvoudig, als je maar wist hoe je het moest doen. Je hoefde alleen maar je oor tegen het slot te leggen en dat heel langzaam rond te draaien…en te luisteren naar de verraderlijke klikken…en die tellen…dacht ik. Dan zou je de cijfers weten en kon je het slot opendraaien.’

Ik viel hem in de rede: ‘Maar grootvader – waarom lag hij niet in bed?’

Hij ging verder, mijn woorden negerend: ‘Ik stond dus te luisteren naar de klikken. Ik dacht: als ik geen geluk heb en de safe gaat open – dan zal hij ook wel leeg zijn. En weet je wat er gebeurde, Cathy? Ik hoorde de klikken wel die de combinatie verraadden – haha! Maar ik kon niet snel genoeg tellen! Ik draaide op goed geluk aan de bovenste schijf van het slot, hopend dat ik per toeval de juiste combinatie zou kiezen. Maar de safe bleef dicht. Ik hoorde de klikken, en ik begreep er niets van. In encyclopedieën staan geen goede lessen hoe je een dief moet worden – zoiets moet je aangeboren zijn. Ik zocht naar iets dat dun en sterk genoeg zou zijn om in het slot te steken, in de hoop dat ik een veer zou raken waardoor de deur zou openspringen. En toen, Cathy, hoorde ik voetstappen!’

‘O, verdomme!’ vloekte ik, met hem meevoelend.

‘Zeg dat wel! Ik dook snel weg achter een van de banken en liet me plat op mijn buik vallen – en toen herinnerde ik me dat ik mijn lantaarn in grootvaders kamer had laten liggen!’

‘O, lieve God!’

‘Precies! Ik dacht dat ik erbij was, maar ik bleef doodstil liggen, zonder een vin te verroeren. Er kwamen een man en een vrouw de bibliotheek binnen. Zij sprak het eerst, ze had een lieve meisjesachtige stem.

‘John,’ zei ze, ‘ik heb me echt niets verbeeld. Ik heb geluiden gehoord in deze kamer.’

‘Jij hoort altijd geluiden,’ klaagde een zware stem. Het was John, die butler met het kale hoofd.

Ze zochten even oppervlakkig in de bibliotheek en toen in de kleine kamer daarachter, en ik hield mijn adem in. Ik was bang dat ze mijn lantaarn zouden vinden, maar gelukkig zagen ze hem over het hoofd. Ik denk omdat John alleen maar aandacht had voor dat meisje. Juist toen ik wilde opstaan en stiekem wegsluipen, kwamen ze terug, en, bij God, ze gingen op dezelfde bank zitten waarachter ik me had verscholen! Ik liet mijn hoofd op mijn gevouwen armen rusten en wilde maar een hazeslaapje gaan doen. Ik wist dat jij je zou afvragen waarom ik niet terugkwam. Maar omdat je opgesloten zat, was ik niet bang dat je me zou gaan zoeken. Maar het is maar goed dat ik niet in slaap ben gevallen.’

‘Waarom?’

‘Laat me het op mijn eigen manier vertellen, Cathy, alsjeblieft. ‘Zie je wel,’ zei John, toen ze terugkwamen uit de bibliotheek en op de bank gingen zitten, ‘ik zei je toch dat er niemand is?’ Zijn stem klonk voldaan, hij was tevreden over zichzelf. ‘Heus, Livvy,’ ging hij verder, ‘je bent zo verdomd nerveus, er is helemaal geen lol meer aan op die manier.’

‘Maar, John,’ zei ze, ‘ik heb echt iets gehoord.’

‘Zoals ik al zei,’ antwoordde John, ‘je hoort veel te veel dingen die er niet zijn. Verdraaid, vanmorgen nog had je het weer over muizen op zolder, en dat ze zoveel lawaai maken.’ John grinnikte, heel laag en zacht, en hij moet iets met dat knappe meisje hebben gedaan dat haar deed giechelen, en als ze protesteerde, dan was dat maar erg halfslachtig.

Toen mompelde John: ‘Die ouwe heks maakt alle muizen op zolder dood. Ze brengt ze eten in een picknickmand…genoeg eten om een heel Duits leger muizen te doden.’’

Ik hoorde het Chris vertellen, zonder er verder iets bij te denken, zo dom was ik, zo onschuldig en naïef.

Chris schraapte zijn keel voor hij verder ging: ‘Ik kreeg een raar gevoel in mijn maag en mijn hart begon zo hard te bonzen dat ik bang was dat ze het zouden horen.

‘Ja’,’ zei Livvy, ‘ze is een gemeen, hard oud wijf. Om eerlijk te zijn, vond ik de ouwe heer altijd aardiger – hij glimlachte tenminste nog wel eens vriendelijk. Maar zij – zij kan dat niet eens. Als ik hier kom schoonmaken vind ik haar vaak in zijn kamer…dan staart ze naar dat lege bed, met een heel vreemde, strakke glimlach. Ze verkneukelt zich omdat hij dood is, en zij hem overleefd heeft, en nu is ze vrij, en kan hij haar niet meer op haar kop zitten en zeggen dat ze dit niet mag doen en dat moet laten, en haar naar zijn pijpen laten dansen. God, soms vraag ik me af hoe ze het met hem heeft uitgehouden, en hij met haar. Maar nu hij dood is heeft zij zijn geld.’

‘Ze heeft wel wat, ja,’ zei John. ‘En ze heeft haar eigen geld, dat haar familie haar heeft nagelaten. Maar haar dochter heeft alle miljoenen geërfd van de oude Malcolm Neal Foxworth.’

‘Nou,’ zei Livvy, ‘die ouwe heks heeft niet meer nodig. Ik kan het die ouwe man niet kwalijk nemen dat hij alles aan zijn dochter heeft nagelaten. Ze heeft genoeg van hem moeten verdragen. Ze moest hem op zijn wenken bedienen, terwijl hij genoeg verpleegsters had om voor hem te zorgen. Hij behandelde haar als een slavin. Maar zij is nu ook vrij, en getrouwd met die knappe jonge man, en ze is nog jong en mooi en ze is schatrijk. Ik vraag me wel eens af hoe ik me zou voelen in haar plaats. Sommige mensen boffen toch maar. Ik bof nooit eens.’

‘En ik dan, m’n lieve Livvy? Je hebt mij toch – in ieder geval tot het volgende knappe gezichtje verschijnt.’

En ik lag daar maar achter die bank, en hoorde alles; ik was verdoofd door de schok. Ik had wel kunnen kotsen, zo misselijk voelde ik me, maar ik bleef doodstil liggen en luisterde naar dat stel op de bank dat maar door bleef praten. Ik wilde opstaan en naar jou en Carrie toe hollen en je hier vandaan halen voor het te laat was.

Maar ik was gevangen. Als ik me bewoog zouden ze me zien. En die John, die is familie van grootmoeder…een achterneef of zo, zei mamma…niet dat ik geloof dat een achterneef erg belangrijk is, maar blijkbaar geniet John wel haar vertrouwen, anders zou hij niet haar auto’s mogen gebruiken. Je hebt hem wel eens gezien, Cathy, die kale man in een livrei.’

Natuurlijk wist ik wie hij bedoelde, maar ik bleef doodstil liggen en kon geen woord uitbrengen.

‘Dus,’ ging Chris verder met die doodse monotone stem waaruit niet bleek of hij bezorgd, bang of verbaasd was, ‘terwijl ik achter die bank lag, met mijn hoofd op mijn arm en met gesloten ogen en trachtte te verhinderen dat mijn hart zo verdomd luid bonsde, gingen John en dat dienstmeisje serieus met elkaar aan de gang. Ik hoorde hun bewegingen terwijl hij haar kleren uittrok en zij de zijne losmaakte.’

‘Kleedden ze elkaar uit,’ vroeg ik. ‘Hielp ze hem echt met het uittrekken van zijn kleren?’

‘Zo klonk het,’ zei hij effen.

‘En ze gilde niet en protesteerde niet?’

‘Welnee, ze wilde het zelf! En ze deden er zo verrekte lang over! O, die geluiden die ze maakten, Cathy – je zou je oren niet geloven. Ze kreunde en schreeuwde en hijgde, en hij knorde als een varken. Maar hij scheen er vrij goed in te zijn, want aan het eind schreeuwde ze als een gek. En toen het voorbij was, bleven ze liggen en rookten een sigaret en praatten over alles wat er in dit huis gebeurt – en geloof me, er is niet veel dat aan hun aandacht ontsnapt. En toen gingen ze weer met elkaar vrijen.’

‘Twee keer in dezelfde nacht?’

‘Dat kan.’

‘Chris, waarom klinkt je stem zo vreemd?’

Hij aarzelde, trok zich een eindje terug en nam me aandachtig op. ‘Cathy, heb je niet geluisterd? Ik heb mijn best gedaan je alles precies zo te vertellen als het gebeurd is. Heb je het dan niet gehoord?’

Gehoord? Natuurlijk had ik het gehoord, alles.

Hij had te lang gewacht met het roven van mamma’s zuur verdiende juwelen. Hij had telkens iets moeten nemen, zoals ik hem zo vaak gezegd had.

Dus mamma en haar man waren weer op reis. Dat was toch niets nieuws? Ze gingen zo vaak op reis. Ze deden al het mogelijke om dit huis te ontvluchten, en ik kan niet zeggen dat ik het ze kwalijk kon nemen. Wij wilden immers hetzelfde?

Ik trok mijn wenkbrauwen op en keek vragend naar Chris. Blijkbaar wist hij iets dat hij me niet verteld had. Hij beschermde haar nog steeds; hij hield nog steeds van haar.

‘Cathy,’ zei hij met gebroken stem.

‘Het is niet erg, Chris. Ik neem het je niet kwalijk. Onze lieve, zorgzame moeder en haar knappe man zijn weer eens met vakantie, en ze heeft al haar juwelen meegenomen. We redden het tóch wel!’ Het betekende dat we de zekerheid in de buitenwereld vaarwel moesten zeggen. Maar we gingen toch! We zouden werken, voor onszelf zorgen, genoeg verdienen om de dokters voor Carrie te betalen. Vergeet die juwelen maar en de onverschilligheid van moeder, die ons in de steek liet zonder te zeggen waar ze naartoe ging en wanneer ze terugkwam. We waren langzamerhand wel gewend aan wreedheid, hardheid en onverschilligheid. Waarom al die tranen, Chris – waarom?

‘Cathy!’ zei hij wanhopig, en wendde zijn betraande gezicht naar me toe. Hij keek me diep in de ogen. ‘Waarom luister je niet, waarom begrijp je niets? Waar zijn je oren? Heb je niet gehoord wat ik zei? Grootvader is dood! Hij is al bijna een jaar dood!’

Misschien had ik niet goed geluisterd, niet goed genoeg. Misschien had zijn wanhoop me belet alles te horen. Het drong nu pas voor het eerst tot me door. Als grootvader werkelijk dood was – maar dat was geweldig nieuws! Nu zou mamma alles erven! We zouden rijk zijn! Ze zou de deur opengooien, ons vrijlaten. Nu hoefden we niet meer te vluchten.

Andere gedachten verdrongen mijn vreugde, een storm van vernietigende vragen – mamma had ons niet verteld dat haar vader was gestorven. Als ze besefte hoe lang die jaren voor ons geduurd hadden, waarom liet ze ons dan in onwetendheid, waarom liet ze ons nog wachten? Waarom? Verbijsterd, verward, wist ik niet wat ik moest denken en hoe ik me moest voelen: blij, gelukkig, spijtig…Een vreemde verlammende angst maakte zich van me meester.

‘Cathy,’ fluisterde Chris hoewel ik niet weet waarom hij de moeite nam om te fluisteren. Carrie zou het niet horen. Haar wereld was gescheiden van de onze. Carrie zweefde tussen leven en dood, ging steeds meer de kant van Cory op, omdat ze zich stelselmatig uithongerde. Ze had de wil opgegeven om verder te leven zonder Cory. ‘Moeder heeft ons met opzet bedrogen, Cathy Haar vader is gestorven, en een paar maanden later is zijn testament voorgelezen, en al die tijd heeft ze haar mond gehouden en heeft ze ons hier laten wegrotten. Negen maanden geleden zouden we allemaal negen maanden gezonder zijn geweest! Cory zou nog leven als mamma ons vrij had gelaten op de dag dat haar vader was gestorven, of zelfs de dag nadat het testament was voorgelezen.’

Verpletterd viel ik in de diepe put die mamma’s verraad had gegraven. Ik begon te huilen.

‘Bewaar je tranen maar voor later,’ zei Chris, die zelf ook had gehuild. ‘Je weet nog niet alles. Er is nog meer…veel meer, en veel erger.’

‘Nog meer?’ Wat viel er nog meer te vertellen? Onze moeder was een leugenaarster en een bedriegster, een dievegge die onze jeugd had gestolen en Cory had gedood, om een vermogen in handen te krijgen dat ze niet wilde delen met kinderen die ze niet langer duldde of liefhad. O, ze had ons wel goed uitgelegd wat ons te wachten stond die avond toen ze ons die kleine litanie had gegeven voor de momenten dat we ons ongelukkig zouden voelen. Wist ze, vermoedde ze toen al dat ze het ding zou worden dat grootvader van haar wilde maken? Ik viel in Chris’ armen en leunde tegen zijn borst. ‘Je hoeft niet meer te vertellen! Ik heb genoeg gehoord…ik wil haar niet nog meer haten!’

‘Haten…je hebt nog geen flauw idee wat haat is. Maar voor ik de rest vertel, moet je je goed voor ogen houden dat we hier weggaan, wat er ook gebeurt. We gaan naar Florida, zoals we van plan waren. We gaan in de zonneschijn leven en we zullen ons leven zo goed mogelijk inrichten. We zullen ons nooit schamen voor wat we zijn of wat we hebben gedaan, want wat wij samen hebben ervaren is niets vergeleken bij wat moeder heeft gedaan. Ook als jij eerder sterft dan ik zal ik nooit ons leven hier en op zolder vergeten. Ik zal ons zien dansen onder de papieren bloemen, jij zo sierlijk en ik zo klunzig. Ik zal het stof en het rottende hout ruiken en ik zal het me herinneren als het parfum van zoet geurende rozen, omdat het zonder jou zo somber en leeg zou zijn geweest. Jij bent de eerste die me heeft geleerd wat liefde kan zijn.

We zullen veranderen. We zullen van ons afgooien wat slecht in ons is, en het beste bewaren. Maar onder alle omstandigheden, wat er ook gebeurt, zullen wij drieën elkaar trouw blijven, één voor allen, allen voor één. We zullen opgroeien, Cathy, fysiek, geestelijk en emotioneel. Niet alleen dat, we zullen ook het doel bereiken dat we onszelf hebben gesteld. Ik zal de beste arts worden die de wereld ooit gekend heeft, en Pavlova zal bij jou vergeleken een stuntelig plattelandsmeisje lijken.’

Ik kreeg genoeg van dat gepraat over liefde en wat de toekomst ons zou brengen, terwijl we nog steeds achter een gesloten deur zaten en de dood naast me lag, opgerold als een foetus, met handjes die zelfs in de slaap tot een gebed waren gevouwen.

‘Goed, Chris, dat was dus de adempauze. Ik ben op alles voorbereid. Het is lief van je dat je dat gezegd hebt, dat je van me houdt, want jijzelf bent ook niet zonder liefde of bewondering gebleven.’ Ik kuste hem snel op de lippen en zei dat hij zijn verhaal af moest maken, me de genadeslag geven.

‘Chris, ik geloof dat je me iets heel ergs te vertellen hebt – dus voor den dag ermee. Hou me vast terwijl je het vertelt, dan kan ik alles verdragen wat je te zeggen hebt.’

Wat was ik nog jong. Wat een gebrek aan fantasie – en wat een naïef vertrouwen.