HET EINDE, HET BEGIN
‘Raad eens wat zij hun verteld heeft,’ ging Chris verder. ‘Raad eens wat voor reden ze heeft gegeven dat ze deze kamer niet schoongemaakt wilde hebben op de laatste vrijdag van de maand.’
Hoe kon ik dat nu raden? Dan zou ik een brein als het hare moeten hebben. Ik schudde het hoofd. Het was al zo lang geleden dat de meisjes voor het laatst deze kamer hadden gedaan, dat ik die eerste afschuwelijke weken alweer vergeten was.
‘Muizen, Cathy,’ zei Chris, met kille, harde ogen. ‘ Muizen! Honderden muizen op zolder, die onze grootmoeder heeft bedacht…slimme muizen die via de trap naar de tweede verdieping kwamen. Duivelse muizen die haar dwongen deze deur op slot te doen, en in deze kamer eten achter te laten – met arsenicum.’
Ik luisterde en vond het slim bedacht. De zolder was vol muizen. En ze kwamen langs de trap naar beneden.
‘Arsenicum is wit, Cathy, wit. Als het vermengd wordt met poedersuiker proef je de bittere smaak niet.’
Ik dacht dat ik tegen de grond sloeg! Poedersuiker op de dagelijkse vier donuts! Eén voor elk van ons. Nu zaten er nog maar drie in de mand!
‘Maar, Chris, dat slaat toch nergens op. Waarom zou grootmoeder ons langzamerhand willen vergiftigen? Waarom niet één keer een grote hoeveelheid, genoeg om ons in één klap af te maken, zodat het achter de rug is?’
Zijn vingers streelden door mijn haar en hij hield mijn hoofd tussen zijn handen. Heel zachtjes zei hij: ‘Denk eens aan die oude film die we op de TV hebben gezien. Aan die knappe vrouw die zich als huishoudster verhuurde bij oudere mannen – alleen maar rijke mannen natuurlijk – en als ze hun vertrouwen en genegenheid had gewonnen en ze haar in hun testament hadden opgenomen, voerde ze hun elke dag een beetje arsenicum. Als je regelmatig een minieme hoeveelheid arsenicum krijgt toegediend, wordt dat door je lichaam geabsorbeerd. Het slachtoffer voelt zich elke dag wat slechter, maar niet al te erg. De hoofdpijnen, de maagklachten zijn zo gemakkelijk te verklaren. Als het slachtoffer sterft, laten we zeggen in een ziekenhuis, is hij broodmager en lijdt hij aan bloedarmoede, en heeft hij al een lange voorgeschiedenis van ziekten, hooikoorts, verkoudheden, enzovoort. En een dokter verwacht geen vergiftiging – niet als het slachtoffer alle uiterlijke symptomen heeft van longontsteking, of ouderdom, zoals het geval was in die film.’
‘Cory!’ riep ik uit. ‘Is Cory gestorven aan arsenicum? Mamma zei dat het longontsteking was!’
‘Ze kan toch zeggen wat ze wil? Hoe weten wij of ze de waarheid zegt of niet? Misschien heeft ze hem niet eens naar een ziekenhuis gebracht. En als ze het wel deed hebben de dokters blijkbaar geen enkele onnatuurlijke oorzaak vermoed, anders zou ze nu wel in de gevangenis zitten.’
‘Maar Chris,’ protesteerde ik, ‘mamma zou toch niet goedvinden dat grootmoeder ons vergiftigt! Ik weet dat ze dat geld wil hebben, en ik weet dat ze niet meer zoveel van ons houdt als vroeger – maar ze zou ons toch nooit laten vermoorden!’
Chris wendde zijn hoofd af. ‘Oké. We moeten een proef nemen. We zullen Cory’s muis een stukje donut voeren met poedersuiker.’
Nee! Niet Mickey, die ons vertrouwde en van ons hield – dat mochten we niet doen. Cory had zoveel van dat grijze muisje gehouden. ‘Chris, laten we een andere muis vangen – een wilde, die ons niet vertrouwt.’
‘Kom nou, Cathy, Mickey is een oude muis, en kreupel. Het is moeilijk om een muis levend te vangen, dat weet je. Hoeveel hebben het overleefd als ze eenmaal aan die kaas hadden geknabbeld? En als wij weggaan en we laten Mickey vrij dan overleeft hij het niet – hij is nu een huisdier geworden, en van ons afhankelijk.’
Maar ik was van plan hem met ons mee te nemen.
‘Bekijk het eens op deze manier, Cathy – Cory is dood, en hij was niet eens begonnen te leven. Als die donuts niet giftig zijn, blijft Mickey leven en kunnen we hem meenemen, als je dat graag wilt. Eén ding staat vast – we móeten het weten. Terwille van Carrie. Kijk haar eens goed aan. Zie je dan niet dat zij ook bezig is dood te gaan? Elke dag wordt ze zwakker – en jij ook.’
Op drie gezonde pootjes, slepend met zijn manke pootje, kwam ons lieve grijze muisje naar ons toe, dat vol vertrouwen aan Chris’ vinger knabbelde voor het in de donut beet. Hij nam een klein stukje en at het op, vol vertrouwen, in ons gelovend, zijn godheden, zijn ouders, zijn vrienden. Het sneed door mijn hart als ik ernaar keek.
Mickey stierf niet, niet meteen. Hij werd loom, lusteloos, apathisch. Later kreeg hij pijnaanvallen die hem zachtjes deden steunen. Na een paar uur lag hij op zijn ruggetje, stijf, koud. De roze teentjes tot klauwen gekromd. Kleine zwarte kraaloogjes, ingezonken, dof…Dus nu wisten we het…heel zeker. God had Cory niet tot zich genomen.
‘We zouden de muis in een papieren zak mee kunnen nemen met twee van de donuts en die naar de politie brengen,’ zei Chris aarzelend, met afgewende blik…
‘Ze zouden grootmoeder in de gevangenis gooien.’
‘Ja,’ zei hij, en draaide zich om.
‘Chris, je verzwijgt iets – wat is het?’
‘Later…als we weg zijn. Op het ogenblik heb ik alles gezegd wat ik kan zeggen zonder misselijk te worden. We gaan morgenochtend vroeg weg,’ zei hij, toen ik geen antwoord gaf. Hij nam mijn beide handen in de zijne en drukte ze stevig. ‘We zullen zo gauw mogelijk naar een dokter gaan met Carrie – en wij zelf ook.’
Zo’n lange dag om door te komen. Alles stond gereed en we hadden niets anders te doen dan voor het laatst naar de TV te staren. Met Carrie in de hoek en Chris en ik ieder op een bed keken we naar onze geliefde soap opera. Toen het uit was, zei ik: ‘Chris, die mensen zijn net als wij – ze gaan bijna nooit naar buiten. En als ze het doen, horen we het alleen maar, we zien het nooit. Ze hangen rond in zitkamers, slaapkamers, zitten in keukens en drinken koffie, of staan in de kamer en drinken martini’s – maar nooit zien we ze naar buiten gaan. En telkens als er iets goeds gebeurt, telkens als ze denken dat ze eindelijk gelukkig zullen worden, gebeurt er weer iets dat hun hoop de bodem inslaat.’
Ik voelde plotseling dat er iemand in de kamer was. Ik hield mijn adem in. Daar stond grootmoeder. Iets in haar houding, haar wrede, harde, grijze ogen, haar spottende, minachtende blik vertelde me dat ze er al een tijdlang had gestaan.
Ze zei met kille stem: ‘Wat zijn jullie wereldwijs geworden sinds jullie van de wereld zijn afgesloten. Je denkt dat je schertsend een overdreven beeld hebt gegeven van het leven – maar je overdreef helemaal niet. Je hebt het heel juist gezien. Iets wordt nooit zoals je denkt dat het zal worden. Aan het eind ben je altijd teleurgesteld.’
Chris en ik staarden haar verstard aan. De achter de gordijnen verborgen zon dook weg in de nacht. Ze had gezegd wat ze te zeggen had, dus ging ze weg en deed de deur achter zich op slot. Wij bleven op bed zitten en Carrie zat onderuit gezakt in de hoek.
‘Cathy, kijk niet zo verslagen. Ze probeerde ons alleen maar weer te vernederen. Misschien dat het voor haar allemaal niet goed is afgelopen, maar dat wil niet zeggen dat ons hetzelfde lot te wachten staat. We gaan morgen weg zonder al te hoge verwachtingen, we rekenen er niet op dat we de volmaaktheid vinden. Als we maar weinig geluk verwachten, zullen we niet teleurgesteld worden.’
Chris mocht dan tevreden zijn met een klein heuveltje geluk, maar ik niet! Na al die jaren van strijd, hoop, dromen, verlangen – wilde ik een reusachtige berg! Een heuveltje was voor mij niet voldoende. Vanaf deze dag, zwoer ik bij mezelf, zou ik mijn leven in eigen hand houden. Ik zou me niet door het noodlot, niet door God, zelfs niet door Chris ooit nog laten vertellen wat ik wel en niet moest doen, en ik zou me in geen enkel opzicht ooit nog laten overheersen. Vanaf deze dag zou ik mezelf zijn, nemen wat ik wilde wanneer ik wilde, en ik was de enige aan wie ik rekenschap zou hebben af te leggen. Ik was gevangen gehouden, gevangen door hebzucht en inhaligheid. Ik was verraden, bedrogen, misbruikt, vergiftigd…maar dat was nu allemaal voorbij.
Ik was net twaalf toen mamma ons in de nacht door het dichte pijnbos had geleid…op het punt een vrouw te worden, en in deze drie jaar en bijna vijf maanden was ik volwassen geworden. Ik was ouder dan de bergen daarbuiten. De wijsheid van de zolder zat in mijn botten, was in mijn brein gebrand, was een deel van mijn lichaam en geest.
Zoals Chris op een gedenkwaardige dag uit de Bijbel had geciteerd, is er een tijd voor alles. Ik vond dat mijn tijd voor geluk gekomen was.
Waar was dat tere porseleinen poppetje dat ik vroeger was? Verdwenen. Verdwenen als porselein dat in staal is veranderd – veranderd in iemand die altijd zou krijgen wat ze wilde, wie of wat haar ook in de weg stond. Ik keek met vastberaden blik naar Carrie, die nog steeds in haar hoekje zat, haar hoofd zo diep gebogen dat haar lange haar over haar gezichtje viel. Pas achteneenhalf jaar, maar zo zwak dat ze schuifelde als een oude vrouw. Ze at niet en ze sprak niet. Ze speelde niet met de lieve kleine baby die in het poppenhuis woonde. Toen ik vroeg of ze een paar van die poppetjes mee wilde nemen, bleef haar hoofdje hangen.
Zelfs Carrie niet, met haar koppige, uitdagende manieren, zou me langer kunnen dwarsbomen. Er was niemand, nergens, zeker geen achtjarige, die mijn wil zou kunnen weerstaan.
Ik liep naar haar toe en pakte haar op, en hoewel ze zwakjes tegenstribbelde, waren haar pogingen zich los te maken nutteloos. Ik ging aan tafel zitten en dwong haar te eten, en dwong haar het in te slikken als ze het uit wilde spuwen. Ik hield een glas melk tegen haar mond. Ze klemde haar lippen op elkaar, maar ik wrikte ze open en dwong haar de melk te drinken. Ze riep verontwaardigd dat ik gemeen was. Ik droeg haar naar de badkamer en gebruikte het toiletpapier, toen ze zelfs dat weigerde.
Daarna waste ik haar haar en trok haar een paar lagen warme kleren aan. Zelf kleedde ik me ook warm aan. Toen Carrie’s haar droog was, borstelde ik het tot het glansde en het er weer wat meer uitzag als vroeger, alleen veel dunner en minder mooi.
Al die lange uren dat we zaten te wachten hield ik Carrie in mijn armen, fluisterde haar de plannen toe die Chris en ik hadden voor de toekomst – het gelukkige leven dat we zouden leiden in de gouden zonneschijn van Florida.
Chris zat in de schommelstoel, helemaal aangekleed, en tokkelde op Cory’s gitaar, ‘ Dance, ballerina, dance, ’ zong hij zachtjes, en zijn stem klonk helemaal niet slecht. Misschien konden we een trio vormen – als Carrie ooit zoveel beter zou worden dat ze weer zou willen zingen.
Om mijn pols droeg ik een veertien karaats gouden Zwitsers horloge, dat mamma een paar honderd dollar gekost moest hebben, en Chris had ook een duur horloge. We waren niet helemaal berooid. We hadden de gitaar, de banjo, Chris’ Polaroid camera en zijn vele aquarellen die we konden verkopen – en de ringen die vader aan moeder had gegeven.
Morgenochtend zouden we ontsnappen – maar waarom bleef ik nu maar denken dat we iets heel belangrijks over het hoofd hadden gezien?
Toen drong er plotseling iets tot me door! Iets dat zowel Chris als ik hadden gemist. Als grootmoeder onze gesloten deur kon openmaken en zo lang stil blijven staan voor we haar opmerkten…had ze dat dan misschien bij andere gelegenheden ook gedaan? In dat geval wist ze misschien van onze ontsnappingsplannen!
Ik keek naar Chris en vroeg me af of ik het zou zeggen. Hij kon nu niet meer aarzelen en weer een reden vinden om ons vertrek uit te stellen…dus bracht ik mijn argwaan onder woorden. Hij bleef op de gitaar tokkelen, blijkbaar niet in het minst verontrust. ‘Daar heb ik aan gedacht zodra ik haar zag staan,’ zei hij. ‘Ik weet dat ze die butler John erg vertrouwt, en het is best mogelijk dat ze hem onderaan de trap laat wachten om ons te beletten weg te gaan. Hij mag het proberen – niets en niemand zal ons beletten morgenochtend vroeg weg te gaan!’
Maar de gedachte dat grootmoeder en haar butler onderaan de trap zouden wachten liet me niet met rust. Ik legde Carrie op bed, liet Chris in zijn schommelstoel zitten met de gitaar en ging naar de zolder om afscheid te nemen.
Recht onder de bungelende gloeilamp bleef ik staan en keek om me heen. Mijn gedachten gingen terug naar de dag dat we hier voor het eerst waren gekomen…Ik zag ons alle vier staan, hand in hand, om ons heen starend, overweldigd door die reusachtige zolder en de spookachtige meubels en die stoffige rommel. Ik zag Chris in de hoogte op de balken zijn leven wagend om twee schommels op te hangen voor Cory en Carrie. Ik slenterde naar het leslokaal, keek naar de oude lessenaars, waar de tweeling had leren lezen en schrijven. Ik keek niet naar de gevlekte, stinkende matras, waar we hadden liggen zonnen. Die matras wekte andere herinneringen bij me op. Ik staarde naar de bloemen met de fonkelende hartjes – en de scheve slak, de vervaarlijke paarse worm, de bordjes die Chris en ik hadden gemaakt, en door dat doolhof van tuinen en rimboe zag ik mezelf dansen, altijd alleen, behalve als Chris in de schaduw stond en naar me keek. En toen ik walste met Chris had ik een ander van hem gemaakt.
Hij riep bij de trap: ‘Het is tijd om te gaan, Cathy.’
Snel holde ik terug naar het leslokaal. Op het bord schreef ik met wit krijt in grote letters: We woonden op zolder Christopher en Cory en Carry en ik En nu zijn er nog maar drie.
Ik schreef mijn naam eronder en de datum. In mijn hart wist ik dat de geest van ons vieren sterker zou zijn dan alle andere geesten van kinderen die waren opgesloten in het leslokaal op zolder. Ik liet een raadsel achter dat iemand later ooit zou trachten op te lossen.
Met Mickey en twee vergiftigde donuts in een papieren zak, die Chris in zijn jaszak had geborgen maakte hij met de houten sleutel voor het laatst de deur van onze gevangenis open. We zouden ons tot de dood verzetten als grootmoeder en de butler ons beneden stonden op te wachten. Chris droeg de twee koffers met onze kleren en andere bezittingen, en Cory’s geliefde gitaar en banjo waren over zijn schouder geslagen. Hij ging ons voor door alle donkere gangen naar de achtertrap. Ik droeg Carrie in mijn armen. Ze was half in slaap. Ze woog maar iets meer dan toen we haar meer dan drie jaar geleden diezelfde trap hadden opgedragen. De twee koffers die mijn broer droeg waren dezelfde die mamma in die verschrikkelijke nacht had gedragen, zo lang geleden, toen we nog jong waren en vol liefde en vertrouwen.
Aan de binnenkant van onze kleren hadden we twee kleine zakjes vastgespeld met de biljetten die we uit mamma’s kamer hadden gestolen, eerlijk verdeeld voor het geval een onvoorziene gebeurtenis Chris en mij zou scheiden – zodat we dan allebei wat geld zouden hebben. En Carrie zou in ieder geval bij één van ons zijn en dus verzorgd. In de twee koffers zaten de zware muntstukken, ook in twee zakjes, zodat het gewicht verdeeld was.
Chris en ik waren ons maar al te goed bewust van hetgeen ons buiten te wachten stond. We hadden niet voor niets zoveel televisie gezien. We wisten dat slimme, harteloze mensen op de loer lagen om naïeve, onschuldige mensen in de val te lokken. We waren jong en kwetsbaar, zwak, halfziek, maar niet langer naïef of onschuldig.
Mijn hart stond stil toen Chris de achterdeur openmaakte, bang dat iemand ons zou tegenhouden. Hij stapte naar buiten, glimlachte naar me.
Het was koud buiten. Hier en daar lagen plekken sneeuw. Het kon elk ogenblik weer gaan sneeuwen. Dat voorspelde de loodkleurige lucht. Maar het was hier niet kouder dan op zolder. De aarde veerde onder onze voeten. Een vreemd gevoel na zoveel jaren op de harde rechte houten vloeren te hebben gelopen. Ik voelde me nog steeds niet veilig, want John kon ons volgen…ons terughalen, het althans proberen.
Ik hief mijn hoofd op en snoof de frisse, prikkelende berglucht op. Het was als een mousserende wijn die je dronken maakte. Ik droeg Carrie een klein eindje. Toen zette ik haar op de grond. Ze wankelde, aarzelde, staarde verdwaasd om zich heen. Ze snufte, veegde haar kleine, goed gevormde rode neusje af. Ooooh…zou ze zo gauw al kou vatten?
‘Cathy,’ riep Chris achterom, ‘je moet opschieten. We hebben niet veel tijd, en het is ver. Draag Carrie als ze moe wordt.’
Ik pakte haar kleine handje beet en trok haar voort. ‘Haal heel diep adem, Carrie. Voor je het weet ben je weer sterk door de frisse lucht, het goede eten en de zon.’
Ze hief haar smalle bleke gezichtje naar mij op – lag er eindelijk een sprankje hoop in haar ogen? ‘Gaan we naar Cory?’
De eerste vraag die ze had gesteld sinds die tragische dag toen we hoorden dat Cory was gestorven. Ik keek naar haar, ik kende haar innige verlangen naar Cory. Ik kon geen nee zeggen. Ik kon dat sprankje hoop niet doven. ‘Cory is hier heel ver vandaan. Heb je niet geluisterd toen ik zei dat ik pappa heb gezien in een mooie tuin? Heb je het niet gehoord dat pappa Cory in zijn armen nam en dat pappa nu voor Cory zorgt? Ze wachten op ons, en op een goede dag zien we ze weer terug, maar dat kan nog heel lang duren.’
‘Maar Cathy,’ klaagde ze, met gefronste wenkbrauwen, ‘Cory zal die tuin niet fijn vinden als ik er niet ben en als hij ons komt zoeken weet hij niet waar we zijn.’
Haar ernst deed de tranen in mijn ogen springen. Ik pakte haar op en probeerde haar vast te houden, maar ze worstelde zich los en sjokte voort, me belemmerend in mijn tempo terwijl ze zich herhaaldelijk omdraaide en achterom keek naar het grote huis dat we achter ons lieten.
‘Kom, Carrie, loop eens wat vlugger! Cory kijkt naar ons – hij wil dat we ontsnappen! Hij ligt op zijn knieën te bidden dat we weg zijn voordat grootmoeder iemand stuurt om ons terug te halen en weer op te sluiten!’
Over alle kronkelende paden liepen we achter Chris aan, die er flink de pas inzette. En precies zoals ik verwacht had leidde hij ons onfeilbaar naar datzelfde kleine stationnetje, dat bestond uit een tinnen dak dat werd geschraagd door vier houten palen, en een wankele groene bank.
De opgaande zon tuurde over het topje van een berg en verjoeg de ochtendnevel. De lucht was roze gekleurd toen we het stationnetje naderden.
‘Schiet op, Cathy,’ riep Chris. ‘Als we de trein missen, moeten we tot vier uur wachten!’
O, God, we mochten die trein niet missen! Dan zou grootmoeder alle tijd hebben om ons weer gevangen te nemen!
We zagen een postauto, en een lange, broodmagere man, die naast drie postzakken stond. Hij nam zijn pet af, waardoor een glanzende rode haardos te zien kwam. Hij glimlachte vriendelijk naar ons. ‘Jullie zijn ook vroeg op,’ riep hij vrolijk. ‘Gaan jullie naar Charlottesville?’
‘Ja, we zijn op weg naar Charlottesville,’ antwoordde Chris opgelucht en zette de twee koffers neer.
‘Lief klein meisje heb je daar,’ zei de lange postbeambte, met een medelijdende blik op Carrie, die zich angstig aan mijn rok vastklemde. ‘Maar je moet het me niet kwalijk nemen als ik zeg dat ze er nogal bleekjes uitziet.’
‘Ze is ziek geweest,’ beaamde Chris. ‘Maar ze zal gauw genoeg weer helemaal beter zijn.’
De postbode knikte. Hij scheen vertrouwen te hebben in die prognose. ‘Heb je kaartjes?’
‘Ik heb geld.’ Toen ging Chris heel slim verder, als een voorbereiding op minder betrouwbare vreemdelingen: ‘Net genoeg voor de kaartjes.’
‘Nou, haal het dan maar gauw te voorschijn, jongen, want daar komt de vijf uur vijfenveertig.’
Toen we in die trein zaten en in de richting van Charlottesville reden, zagen we Foxworth hoog op de helling liggen. Chris en ik konden onze blik er niet van afwenden, we staarden strak naar onze gevangenis. Onze blik was vooral gericht op de zolderramen met de gesloten zwarte luiken.
Mijn aandacht werd getrokken door de laatste kamer op de tweede verdieping in de noordelijke vleugel. Ik gaf Chris een por toen de zware gordijnen opzij werden geschoven en de schaduwachtige omtrek van een grote oude vrouw daar verscheen. Ze staarde naar buiten op zoek naar ons…en verdween toen.
Natuurlijk kon ze de trein zien, maar we wisten dat ze ons niet kon zien, zoals wij nooit de passagiers hadden kunnen zien. Toch zakten Chris en ik wat meer onderuit op de bank. ‘Wat zou ze zo vroeg boven doen?’ fluisterde ik tegen Chris. ‘Meestal brengt ze ons eten pas om half zeven.’
Hij lachte bitter. ‘O, dat is weer een van haar pogingen om ons op iets zondigs en verbodens te betrappen.’
Misschien wel, maar ik wilde weten wat ze dacht, wat ze voelde, toen ze die kamer binnenkwam en hem leeg vond en de kleren verdwenen uit de kast en de laden. En geen stemmen of voetstappen boven haar hoofd, geen kinderen die kwamen aangerend – als ze riep.
In Charlottesville kochten we buskaartjes naar Sarasota, en hoorden dat we twee uur moesten wachten op de Greyhound-bus naar het zuiden. Twee uur waarin John in een zwarte limousine kon springen en ons inhalen!
‘Niet aan denken!’ zei Chris. ‘Je weet niet eens of hij van ons bestaan op de hoogte is. Ze zou wel gek zijn om het hem te vertellen, al is hij waarschijnlijk nieuwsgierig genoeg om er zelf achter te komen.’
We dachten dat de beste manier om hem te beletten ons te vinden was om in beweging te blijven. We borgen onze twee koffers en de gitaar en banjo in een bagagekluis. Hand in hand, Carrie in het midden, slenterden we door de hoofdstraten van de stad, waar het personeel van Foxworth Hall op zijn vrije dag op bezoek ging bij familie, of ging winkelen, of naar de bioscoop of zich op een andere manier amuseerde. En op een donderdag zouden we bang zijn geweest. Maar nu was het zondag.
We moeten op bezoekers van een andere planeet hebben geleken met onze slecht passende, omvangrijke kleren, onze gymschoenen, ons slecht geknipte haar en onze bleke gezichten. Maar niemand staarde echt naar ons, zoals ik bang was geweest dat ze zouden doen. We werden geaccepteerd als een deel van het menselijk ras, en niet vreemder dan de meesten. Het was goed om terug te zijn onder de mensen en andere gezichten om je heen te zien.
‘Ik vraag me af waar iedereen zo haastig naar toe gaat?’ vroeg Chris, op hetzelfde moment dat ik het me afvroeg.
We bleven besluiteloos op een hoek staan. Cory werd geacht niet ver van hier begraven te zijn. O, ik zou zo graag op zoek zijn gegaan naar zijn graf om daar bloemen neer te leggen. Op een andere dag zouden we terugkomen met gele rozen, en we zouden knielen en bidden, of het ergens toe diende of niet. Maar nu moesten we eerst heel, heel ver weg gaan, om Carrie buiten gevaar te brengen…we moesten Virginia verlaten hebben voor we met haar naar een dokter konden.
Toen haalde Chris de papieren zak met de dode muis en de donuts met poedersuiker uit zijn jaszak. Zijn plechtige ogen keken in de mijne. Losjes hield hij de zak voor mijn neus en vroeg met zijn ogen: Oog om oog?
Die papieren zak was een symbool voor zoveel. Al onze verloren jaren, die we hadden gemist, de speelkameraadjes en vrienden, en alle dagen dat we hadden moeten lachen in plaats van huilen. In die zak zaten al onze frustraties, vernederingen, eenzaamheid, straffen en teleurstellingen – en hij symboliseerde vooral het verlies van Cory.
‘We kunnen naar de politie gaan en ons verhaal vertellen,’ zei Chris, zonder me aan te kijken. ‘Het stadsbestuur zal voor jou en Carrie zorgen, zodat jullie niet hoeven te vluchten. Jullie kunnen in pleeghuizen worden opgenomen, of een weeshuis. En ik, tja, ik weet het niet…’
Chris praatte nooit tegen me zonder me aan te kijken, tenzij hij iets voor me verborgen hield, dat geheim dat had moeten wachten tot we buiten Foxworth Hall waren. ‘Oké, Chris, we zijn nu ontsnapt, dus voor de draad ermee. Wat heb je voor me verzwegen?’
Hij boog zijn hoofd en Carrie kwam dichterbij en klemde zich vast aan mijn rok. Haar ogen keken gefascineerd naar de drukke verkeersstroom en de talloze mensen die zich voorbij haastten, van wie sommigen naar haar glimlachten.
‘Het is mamma,’ zei Chris zachtjes. ‘Herinner je je nog dat ze zei dat ze alles zou doen om de genegenheid van haar vader terug te winnen zodat ze van hem zou erven? Ik weet niet wat ze hem heeft moeten beloven, maar ik heb de bedienden horen praten. Cathy, een paar dagen voordat grootvader stierf, heeft hij een codicil aan zijn testament toegevoegd. Daarin staat dat als ooit bewezen wordt dat ze kinderen heeft gekregen van haar eerste man de hele nalatenschap verbeurd wordt verklaard – dan moet ze alles teruggeven, ook wat ze met het geld heeft gekocht, kleren, juwelen, beleggingen – alles. En daar blijft het niet bij: hij heeft ook erbij laten schrijven dat ze ook alles kwijtraakt als ze kinderen krijgt uit haar tweede huwelijk. En mamma dacht dat hij haar had vergeven! Hij heeft het niet vergeven of vergeten. Hij wilde haar blijven straffen, ook nog vanuit zijn graf.’
Mijn ogen sperden zich wijd open van schrik toen ik de stukjes aan elkaar paste. ‘Bedoel je dat mamma…Was het mamma en niet grootmoeder?’
Hij haalde zijn schouders op, deed onverschillig, maar ik wist dat dat onmogelijk was. ‘Ik heb die ouwe vrouw naast haar bed horen bidden. Ze is slecht, maar ik geloof niet dat ze zelf gif zou strooien op die donuts. Ze bracht ze ons en ze wist dat we ze aten, maar ze waarschuwde ons altijd om ze niet te eten.’
Zijn glimlach was bitter en wrang. ‘Ja. Maar negen maanden geleden werd het testament voorgelezen; negen maanden geleden was mamma terug. Alleen mamma profiteert van grootvaders testament – niet grootmoeder. Zij bracht alleen maar elke dag die mand boven.’
Er waren zoveel vragen – maar ik dacht aan Carrie, die zich aan me vastklampte en met grote ogen naar me opkeek. Ik wilde niet dat ze wist dat Cory een onnatuurlijke dood was gestorven. Met een energiek gebaar stopte Chris de zak met de bewijsstukken in mijn handen. ‘Jij moet beslissen. Jij hebt steeds gelijk gehad met je intuïtie – als ik naar jou geluisterd had zou Cory nog leven.’
Er is geen haat zo groot als de haat die voortspruit uit liefde die verraden is – en alles in me schreeuwde om wraak. Ja, ik wilde mamma en grootmoeder opgesloten zien in de gevangenis, achter de tralies, veroordeeld wegens moord met voorbedachten rade – viermaal, als de poging tot moord meetelde. Dan waren zij alleen nog maar grijze muizen in kooien, opgesloten zoals wij opgesloten waren, alleen zouden zij het voordeel hebben dat ze in gezelschap waren van drugsverslaafden, prostituées en andere moordenaars, net als zijzelf. Hun kleren zouden gemaakt zijn van grijs gevangeniskatoen. Geen bezoekjes tweemaal per week aan de schoonheidssalon, geen make–up, geen manicure…en slechts eenmaal per week een douche. Zelfs de privacy van haar meest intieme lichaamsdelen zou haar worden ontnomen. Ze zou lijden zonder haar bontjassen, zonder juwelen en warme cruises in het zuiden als het winter was. Er zou geen knappe, jonge echtgenoot meer zijn, die haar bewonderde en met wie ze kon stoeien in het grote zwanebed.
Ik staarde naar de lucht waar God verondersteld werd te wonen – zou ik het aan Hem overlaten om op Zijn eigen manier het evenwicht te herstellen en de last van de rechtspraak van me af te nemen?
Ik vond het niet eerlijk, dat Chris de beslissing aan mij had overgelaten. Waarom?
Was het omdat hij alles zou vergeven – zelfs de dood van Cory en haar pogingen ons allemaal te vermoorden? Zou hij redeneren dat zulke ouders als zij had haar tot alles konden dwingen – zelfs tot moord? Was er voldoende geld in de hele wereld dat mij ertoe zou kunnen brengen mijn vier kinderen te vermoorden?
Beelden flitsten voor mijn ogen, voerden me terug naar de dagen voordat mijn vader was gestorven. Ik zag ons in de achtertuin, lachend en gelukkig. Ik zag ons aan het strand, zeilen, zwemmen, ik zag ons skieën in de bergen. En ik zag mamma in de keuken staan, waar ze haar best deed een maaltijd te koken die wij lekker zouden vinden.
Ja, haar ouders zouden wel de manieren weten te vinden om haar liefde voor ons te doden – als iemand dat kon dan waren zij het wel. Of dacht Chris, net als ik, dat als we naar de politie gingen en ons verhaal vertelden, onze foto’s in alle kranten zouden verschijnen? Zou de felle schijn van de publiciteit goedmaken wat we zouden verliezen? Onze privacy – onze behoefte om bij elkaar te blijven? Moesten we elkaar kwijtraken alleen om wraak te nemen?
Ik keek weer omhoog.
God schreef geen scenario’s voor de kleine spelertjes hier beneden. Die schreven wij zelf – met elke dag die we leefden, elk woord dat we spraken, elke gedachte die we in onze hersens brandden. Mamma had ook haar eigen scenario geschreven. Een heel armzalig, droevig script.
Eens had ze vier kinderen gehad die ze in alle opzichten volmaakt vond. Nu had ze geen enkel kind meer over. Eens had ze vier kinderen gehad die van haar hielden, en haar in ieder opzicht volmaakt vonden – nu had ze niemand meer die haar volmaakt vond. En ze zou ook nooit meer andere kinderen willen hebben. Liefde voor alles wat met geld te koop was zou haar eeuwig laten gehoorzamen aan dat wrede codicil in haar vaders testament.
Mamma zou oud worden; haar man was jaren jonger. Ze zou zich eenzaam gaan voelen en wensen dat ze het anders had gedaan. Als ze nooit meer ernaar zou verlangen haar armen om mij heen te slaan, zou ze wel verlangen naar Chris, en misschien naar Carrie…en ze zou zeker naar de babies verlangen die op een dag van ons zouden zijn.
Vanuit deze stad zouden we met een bus naar het zuiden vluchten om iets van onszelf te maken. Als we mamma terugzagen – en daar zou het noodlot zeker voor zorgen – dan zouden we haar recht in de ogen kijken en haar de rug toekeren.
Ik gooide de zak in de eerste de beste vuilnisbak die ik tegenkwam, zei vaarwel tegen Mickey en vroeg hem ons alsjeblieft te vergeven wat we hadden gedaan.
‘Kom, Cathy,’ riep Chris, zijn hand uitstekend. ‘Wat gebeurd is, is gebeurd. Zeg het verleden vaarwel en hallo tegen de toekomst. We verspillen onze tijd, en we hebben al genoeg tijd verspild. Het leven ligt voor ons, wacht op ons.’
Precies de juiste woorden om me het gevoel te geven dat ik leefde, vrij was! Vrij genoeg om de gedachte aan wraak te vergeten. Ik lachte, keerde me om en rende terug. Ik legde mijn hand in de zijne. Met zijn vrije arm tilde Chris Carrie op, drukte haar dicht tegen zich aan en kuste haar bleke wangetje. ‘Heb je dat gehoord, Carrie? We zijn op weg naar een plaats waar de bloemen de hele winter doorbloeien – het hele jaar bloeien de bloemen. Is dat geen reden om te lachen?’
Een vaag glimlachje verscheen om de bleke lippen die vergeten leken te zijn hoe ze moesten lachen. Maar het was voldoende – voorlopig.