5. WIE IS DAT KLEINE MEISJE ALS IK HET NIET BEN?
De weken voordat het zomer werd en het schooljaar eindigde leken jaren te duren. Ik vreesde elke dag die ik naar school moest, want ik wist dat het onvermijdelijk was dat ik Paul of hij mij zou zien. Tijdens de eerste paar dagen na ons afschuwelijke gesprek bleef hij woedend naar me kijken als hij me zag. Zijn vroeger zo mooie, zachte blauwe ogen, die zo vaak vol liefde naar me hadden gekeken, waren nu ijskoud en vol minachting. De tweede keer dat we elkaar in de gang tegenkwamen probeerde ik iets tegen hem te zeggen.
'Paul,' begon ik, 'ik zou graag even met je willen praten, alleen maar om -'
Hij deed of hij me niet hoorde of niet zag en liep langs me heen. Ik wilde hem vertellen dat ik met geen enkele andere jongen omging. Ik voelde me ellendig en bracht mijn dagen op school door met een hart dat als een stuk lood in mijn borst woog.
De tijd heelde mijn wonden niet en hoe langer we elkaar vermeden, hoe harder en killer Paul leek te worden. Ik wou dat ik op een dag gewoon naar hem toe kon rennen en de waarheid eruit flappen, zodat hij zou begrijpen waarom ik die dingen tegen hem had gezegd, maar telkens weer dacht ik aan grootmama's waarschuwende woorden. Wilde ik zijn hart vijandig maken en hem zijn eigen vader doen verachten? Ze had gelijk. Uiteindelijk zou hij me dan nog meer gaan haten, dacht ik. En dus bleven mijn lippen verzegeld en bleef de waarheid verborgen onder een zee van heimelijke tranen.
Vaak betrapte ik me erop dat ik woedend was op grootmama Catherine of grootvader Jack omdat ze nooit iets hadden verteld en mijn familiegeschiedenis geheim hadden gehouden, die op mijn leeftijd geen geheim meer voor me had mogen zijn. Nu was ik geen haar beter dan zij. Ik hield de waarheid voor Paul verborgen, maar ik kot er niets aan doen. Het ergste van alles was dat ik moest toezien hoe hij verliefd werd op een ander.
Ik had altijd geweten dat Suzzette Daisy, een meisje uit mijn klas, verliefd was op Paul. Het duurde dan ook niet lang of ze zat achter hem aan, maar ironisch genoeg voelde ik een zekere opluchting toen Paul steeds meer tijd met haar ging doorbrengen.Ik dacht dat hij zijn energie meer zou gaan gebruiken om haar aardig te vinden dan mij te haten. Ik zag hem aan de andere kant van het lokaal naast haar zitten lunchen en een tijdje later hand in hand door de gang lopen. Natuurlijk was een deel van me jaloers, een deel van me ging tekeer over de onrechtvaardigheid ervan en huilde als ik ze samen zag lachen en giechelen. Toen hoorde ik dat hij haar zijn klassering had gegeven, die ze trots aan een gouden ketting om haar hals droeg, en die nacht raakte mijn hoofdkussen doorweekt van mijn tranen.
De meeste meisjes die vroeger jaloers waren geweest op Pauls genegenheid voor mij verkneukelden zich nu. Marianne Bruster blèrde op een middag in juni in de meisjeskleedkamer zelfs tegen me: ik denk niet dat je jezelf nu nog zoiets bijzonders vindt nu je aan de kant bent gezet voor Suzzette Daisy.'
De andere meisjes glimlachten en wachtten op mijn antwoord.
'Ik heb mezelf nooit iets bijzonders gevonden, Marianne,' antwoordde ik, 'maar bedankt dat je dat denkt.'
Even was ze met stomheid geslagen. Haar mond ging open en dicht. Ik wilde langs haar heen lopen, maar ze draaide zich om, liet haar haar voor haar gezicht vallen, gooide het toen met een ruk naar achteren, en draaide haar hoofd rond zodat haar haar in een cirkel rondvloog terwijl ze naar me grijnsde.
'Net iets voor jou,' zei ze, met haar handen op haar heupen, terwijl ze haar hoofd heen en weer bewoog, 'net iets voor jou om zo bijdehand te doen. Ik begrijp niet waarom jij zo verwaand doet,' ging ze verder. 'Je bent geen haar beter dan de rest van ons.'
'Dat heb ik nooit beweerd, Marianne.'
'Je bent eerder slechter. Een bastaard. Dat is wat je bent,' zei ze beschuldigend. De andere meisjes knikten. Aangemoedigd pakte ze mijn arm vast en ging verder. 'Paul Tate heeft eindelijk een beetje verstand getoond. Hij hoort bij iemand als Suzzette en niet bij zo'n minderwaardige Cajun als een Landry.'
Ik rukte me los en veegde mijn tranen weg, terwijl ik de kamer uitholde. Het was waar - iedereen vond dat Paul bij iemand als Suzzette Daisy hoorde en dat ze een perfect paar vormden. Zij was een knap meisje met lang, lichtbruin haar en een klassiek gezicht, maar wat belangrijker was, haar vader was een rijke olieman. Ik wist zeker dat Pauls ouders dolblij waren met zijn nieuwe vriendin. Hij zou zonder enige moeite de auto kunnen krijgen om met Suzzette naar dansavonden te gaan.
Maar hoewel hij schijnbaar gelukkig was met zijn nieuwe vriendinnetje, zag ik toch een weemoedige blik in zijn ogen als hij me nu en dan zag, vooral in de kerk. Door zijn relatie met Suzzette en het verstrijken van de tijd leek hij eindelijk wat te kalmeren. Ik dacht zelfs dat hij soms op het punt leek iets tegen me te zeggen, maar telkens scheen iets het hem te beletten en wendde hij zich weer af.
Goddank was het schooljaar eindelijk afgelopen, en daarmee mijn dagelijkse contact met Paul, al was dat nog zo gering geweest. Buiten school leefden hij en ik in twee totaal verschillende werelden. Hij had geen enkele reden meer om naar ons toe te komen. Natuurlijk zag ik hem nog wel als we zondags naar de kerk gingen, maar dan was hij in gezelschap van zijn ouders en zusjes en keek hij zelfs niet naar me. Nu en dan hoorde ik iets wat op het geluid van zijn scooter leek en holde ik naar de deur om vol verwachting naar buiten te kijken, in de hoop dat ik hem ons pad op zou zien rijden, zoals hij zo vaak had gedaan. Maar het geluid bleek altijd iemand anders op een scooter of motorfiets te zijn of een oude auto die voorbijkwam.
Het waren donkere dagen voor me, dagen waarop ik me zo bedroefd en moe voelde dat ik me 's morgens moest dwingen om op te staan. Wat alles nog erger en moeilijker maakte was de intense, vochtige hitte die deze zomer in de bayou heerste. De temperatuur was elke dag rond de achtendertig graden en het vochtigheidspercentage was ruim tweemaal zo hoog. Dag in, dag uit waren de moerassen stil en kalm; geen briesje kwam uit de Golf om ons enige verlichting te geven.
De hitte viel grootmama Catherine zwaar. Meer dan ooit ging ze gebukt onder de drukkende vochtigheid. Ik vond het vreselijk als ze ergens naartoe moest lopen om iemand te behandelen tegen een ernstige spinnebeet of een verschrikkelijke hoofdpijn. Vaak kwam ze uitgeput terug, met een doorweekte jurk, tegen haar voorhoofd geplakt haar en hoogrode wangen.
Maar die wandelingen en het werk dat ze deed betekenden een klein inkomen of wat voedsel, en nu de toeristen in de zomermaanden praktisch wegbleven, hadden we niet veel anders.
Aan grootvader Jack hadden we niets. Hij stopte zelfs met zijn onregelmatige, geringe financiële hulp. Ik hoorde dat hij op alligators jaagde met een paar mannen uil New Orleans, die de huiden wilden verkopen voor de fabricage van agenda's en portefeuilles en wat stadsmensen nog meer maken van de huid van moerasdieren. Ik zag hem niet vaak, maar als ik hem zag, dreef hij meestal langs in zijn kano of boot en dronk hij zelfgestookte cider of whisky. Wat hij met de alligatorjacht verdiende, zette hij onmiddellijk om in drank.
Op een middag kwam grootmama Catherine laat en uitgeputter dan ooit thuis van een behandeling. Ze kon bijna geen woord uitbrengen. Ik moest haar de trap op helpen en ze viel neer op haar bed.
'Grootmama, je benen trillen helemaal!' riep ik uit, toen ik haar hielp haar mocassins uit te trekken. Haar voeten zaten onder de blaren en waren gezwollen, vooral haar enkels.
'Het is niets,' zei ze toonloos. 'Het is zo weer over. Geef me alleen even een oude doek voor mijn voorhoofd, lieverd.'
Haastig deed ik wat ze verlangde.
'Ik blijf even liggen tot mijn hart wat bedaard is,' zei ze met een geforceerde glimlach.
'O, grootmama, je kunt niet meer zo ver lopen. Het is te warm en je wordt er te oud voor.'
Ze schudde haar hoofd.
ik moet het doen,' zei ze. 'Daarvoor heeft de goede God me op aarde gezet.'
Ik wachtte tot ze in slaap was gevallen en toen verliet ik het huis en ging met onze boot naar grootvaders hut. Alle droefheid en melancholie die ik in de afgelopen anderhalve maand had beleefd veranderden in een hevige woede op grootvader. Hij wist hoe moeilijk we het hadden in de zomermaanden. In plaats van zijn extra geld elke week te verdrinken, hoorde hij aan ons te denken en vaker te komen, vond ik. Ik besloot het niet tegen grootmama Catherine te zeggen, want ze zou nooit willen toegeven dat ik gelijk had en ze zou geen cent aan hem willen vragen.
Het moeras was anders in de zomer. Behalve het wakker worden van de alligators die in de zomer lagen te slapen met staarten vol voedselreserves, waren er tientallen slangen, in groepjes ineengestrengeld of door het water schietend als groene en bruine draden. Natuurlijk waren er wolken muskieten en andere insekten, een koor van dikke kikkers met uitpuilende ogen die met trillende kelen zaten te kwaken en families bevers en bisamratten die als bezetenen heen en weer renden en alleen even bleven staan om me achterdochtig op te nemen. De insekten en dieren deden het moeras voortdurend veranderen, hun nesten veroorzaakten uitstulpingen op plaatsen waar die vroeger niet waren, hun webben verbonden planten en boomtakken. Het maakte alles levend, alsof het moeras zelf een groot dier was, dat met elke seizoensverandering van vorm veranderde.
Ik wist dat grootmama Catherine van streek zou zijn dat ik zo laat op een zomerdag in mijn eentje door het moeras voer, en dat ze zich ongerust zou maken als ze wist dat ik grootvader Jack ging opzoeken. Maar ik was woedend het huis uit gerend, was over het moeras gesjouwd, en nu voer ik zo snel ik kon verder. Na een bocht zag ik grootvaders hut recht voor me liggen. Maar toen ik dichterbij kwam, ging ik langzamer varen, want het lawaai dat uit de hut klonk was angstaanjagend.
Ik hoorde pannen rammelen, meubels kraken, ik hoorde grootvader vloeken en schreeuwen. Een klein stoeltje vloog door de deuropening naar buiten en kwam met een plons in het moeras terecht, waar het zonk. Een pan volgde, en toen nog een. Ik stopte en bleef wachten. Een paar ogenblikken later verscheen grootvader op zijn veranda. Hij was spiernaakt, zijn haar was verwilderd, en hij hield een rijzweep in de hand. Zelfs op deze afstand kon ik zien dat zijn ogen bloeddoorlopen waren. Zijn lichaam zat onder het vuil en de modder, en over zijn benen en langs de onderkant van zijn rug liepen lange, dunne krassen.
Hij sloeg met de zweep naar iets in de lucht voor hem en schreeuwde en sloeg opnieuw. Ik besefte dat hij een visioen had van een of ander wezen en dat hij een delirium had. Grootmama Catherine had me een ervan beschreven, maar ik had het nog nooit eerder gezien. Ze zei dat zijn hersens zo doorweekt waren van alcohol dat hij waanvoorstellingen en nachtmerries kreeg, zelfs overdag. Meer dan eens had hij een van die aanvallen in huis gekregen en veel van haar goede spullen vernield.
'Ik moest altijd naar buiten hollen en wachten tot hij uitgeput raakte en in slaap viel,' zei ze. 'Anders had hij me kunnen verwonden zonder het te beseffen.'
Toen ik me haar woorden herinnerde, stuurde ik de kano een kleine inham in, zodat hij niet kon zien dat ik keek. Hij sloeg steeds opnieuw met zijn zweep en schreeuwde zo hard dat de aderen in zijn nek opzwollen. Toen sloeg hij met de zweep in een paar van zijn bisamvallen. De zweep raakte er zo in verward dat hij hem niet meer los kon krijgen. Hij dacht dat het kwam omdat het monster zijn zweep vastgreep. Een nieuwe hysterie maakte zich van hem meester en hij begon te jammeren en zwaaide zo snel met zijn armen om zich heen dat hij leek op een kruising tussen een man en een spin. Ten slotte raakte hij uitgeput, zoals grootmama Catherine had beschreven, en hij zakte ineen op de grond van de veranda.
Ik wachtte nog geruime tijd. Alles was en bleef stil. Toen ik me ervan overtuigd had dat hij bewusteloos was, peddelde ik naar de veranda en tuurde over de rand, waar hij roerloos op de grond lag, onbewust van de muskieten die zich te goed deden op zijn blote huid.
Ik bond de kano vast en liep de veranda op. Hij leek nauwelijks meer te leven, zijn borst ging met grote moeite op en neer. Ik wist dat ik hem niet kon optillen en het huis in dragen, dus ging ik naar binnen en zocht een deken om over hem heen te leggen.
Toen haalde ik angstig adem en gaf hem een duw, maar zijn ogen trilden zelfs niet. Hij snurkte al. Ik voelde me koud worden van binnen. Alle hoop die ik had gehad werd gedoofd door die aanblik en de stank die hij verspreidde. Hij rook alsof hij een bad had genomen in zijn goedkope whisky.
'Nou, bij jou hoef ik dus ook niet te komen voor hulp, grootvader,' zei ik woedend. 'Je bent een schande voor de familie.' Nu hij bewusteloos was kon ik ongehinderd mijn woede luchten. 'Wat ben je voor man? Hoe kun je ons zo laten vechten om in leven te blijven? Je weet hoe moe grootmama Catherine is. Heb je dan helemaal geen zelfrespect? Ik haat het bloed van de Landry's in me. Ik haat het!' gilde ik en sloeg met mijn vuisten tegen mijn heupen. Mijn stem weergalmde door het moeras. Een reiger vloog op en dertig meter verderop tilde een alligator zijn kop uit het water en staarde in mijn richting. 'Blijf hier maar. Blijf maar in het moeras en zuip die rotwhisky van je tot je eraan doodgaat. Het kan me geen donder schelen!' riep ik. De tranen rolden over mijn wangen, hete tranen van woede en frustratie. Mijn hart bonsde.
Ik hield mijn adem in en staarde naar hem. Hij kreunde, maar deed zijn ogen niet open. Vol walging stapte ik weer in de boot en voer naar huis, somberder en moedelozer dan ooit.
Nu er praktisch geen toeristen kwamen en ik niet naar school hoefde, had ik meer tijd voor mijn schilderkunst. Grootmama Catherine was de eerste die merkte dat mijn schilderijen opvallend veranderd waren. Omdat ik gewoonlijk in een melancholieke stemming was als ik begon, was ik geneigd donkerdere kleuren te gebruiken en de wereld van het moeras af te beelden in de schemering of 's avonds met het bleekwitte licht van een halve of volle maan dat door de verwrongen takken van platanen en cipressen scheen. Dieren staarden met lichtende ogen, en slangen lagen met half opgerolde lijven gereed om toe te slaan en elke indringer te doden. Het water was inktzwart, het Spaanse mos hing van de bomen als een net dat was opgehangen om de onvoorzichtige reiziger te strikken. Zelfs de spinneweb- ben die ik vroeger deed fonkelen als juwelen, leken nu meer op de valstrikken waarvoor ze bedoeld waren. Het moeras was een griezelige, troosteloze en deprimerende plaats en als ik mijn geheimzinnige vader in het geheel opnam, droeg hij een masker vol schaduwen voor zijn gezicht.
'Ik denk niet dat veel mensen dat mooi zullen vinden, Ruby,' merkte grootmama op een dag op toen ze achter me stond te kijken terwijl ik een andere nachtmerrie uitbeeldde. 'Het is niet het soort schilderij waar ze zich prettig bij zullen voelen, dat ze in hun zitkamer in New Orleans willen hangen.'
'Zo voel ik me op het ogenblik, grootmama. Ik kan er niets aan doen,' antwoordde ik.
Ze schudde treurig haar hoofd en ging zuchtend weer in haar schommelstoel zitten. Ik merkte dat ze steeds vaker en langer in haar stoel zat en er ook in slaap viel. Zelfs als het bewolkt was en wat koeler buiten, maakte ze niet meer haar wandelingetjes langs de kreken. Ze ging geen wilde bloemen plukken en ze bezocht haar vriendinnen niet meer zo vaak als vroeger. Uitnodigingen voor de lunch nam ze ook niet meer aan. Ze excuseerde zich, beweerde dat ze dit of dat te doen had, maar meestal eindigde het ermee dat ze in een stoel of op de bank in slaap viel.
Als ze niet wist dat ik keek betrapte ik haar erop dat ze diep ademhaalde en haar palm tegen haar boezem drukte. Elke inspanning, het wassen van kleren of het boenen van vloeren, het poetsen van meubels of zelfs koken putte haar uit. Ze moest geregeld rusten en snakte dan naar adem.
Maar als ik haar ernaar vroeg had ze altijd een excuus. Ze was moe omdat ze de vorige avond te laat was opgebleven; ze had een beetje last van spit, ze was te snel overeind gekomen, alles behalve de waarheid - dat ze zich al een tijdlang niet goed voelde.
Eindelijk, op de derde zondag in augustus, stond ik op, kleedde me aan en ging naar beneden. Ik was verbaasd dat ik eerder op was dan zij-, vooral op een dag dat we naar de kerk gingen. Toen ze eindelijk kwam, zag ze er bleek en heel oud uit. Ze kromp even ineen toen ze liep en hield haar hand tegen haar zij.
'Ik snap niet wat me overkomt,' verklaarde ze. 'Ik heb me in jaren niet zo verslapen.'
'Misschien kun je jezelf niet genezen, grootmama. Misschien helpen je kruiden en middeltjes je niet en moet je naar een dokter,' stelde ik voor.
'Onzin. Ik heb alleen de goede formule nog niet gevonden, maar ik ben op het juiste spoor. Over een dag of twee ben ik weer de oude,' verzekerde ze me, maar er gingen twee dagen voorbij en ze ging geen steek vooruit. De ene minuut zat ze tegen me te praten en de volgende sliep ze in haar stoel, met wijdopen mond, terwijl haar borst op en neer ging alsof ze moeite had met ademhalen.
Slechts twee gebeurtenissen maakten dat ze weer haar oude energie aan de dag legde. De eerste keer was toen grootvader Jack naar ons huis kwam en ons om geld durfde te vragen. Ik zat na het eten met grootmama op de veranda, dankbaar voor het beetje koelte in de schemering. Haar hoofd leek steeds zwaarder te wegen en zakte op haar schouder tot haar kin op haar borst rustte, maar zodra ze grootvader Jacks voetstappen hoorde, ging haar hoofd met een ruk omhoog. Ze kneep haar ogen achterdochtig samen.
'Wat komt hij doen?' vroeg ze, terwijl ze in de duisternis staarde, waaruit hij als een spookverschijning uit het moeras te voorschijn kwam. Zijn lange haren dansten op en neer op de achterkant van zijn nek, zijn gezicht zag vaal boven de vuile grijze baard, en zijn kleren waren zo gekreukt en vuil dat het leek alsof hij er dagen in had liggen rondrollen. Zijn laarzen zaten zo dik onder de modder, dat die rond zijn voeten en enkels aangekoekt leken.
'Kom niet dichterbij,' snauwde grootmama. 'We hebben net gegeten en de stank maakt ons misselijk.'
'Ach, vrouw,' zei hij, maar bleef op ongeveer zes meter van de veranda staan. Hij nam zijn hoed met de aan de rand bungelende vishaken af en hield hem in zijn hand. 'Ik kom voor genade,' zei hij.
'Genade? Genade voor wie?' vroeg grootmama.
"Voor mij,' antwoordde hij.
Ze moest er haast om lachen. Ze schommelde even heen en weer en schudde haar hoofd.
'Kom je vergeving vragen?' vroeg ze.
ik kom wat geld lenen,' zei hij.
'Wat?' Verbluft hield ze op met schommelen.
'De motor van mijn boot doet het niet meer en Charlie McDermott wil me geen krediet meer geven om een tweedehandsmotor van hem te kopen. Ik moet een motor hebben, anders kan ik geen geld meer verdienen met het gidsen van jagers, oesters vangen en weet ik wat nog meer,' zei hij. 'Ik weet dat je wat opzij hebt gelegd en ik zweer -'
'Wat is jouw eed waard, Jack Landry? Je bent een vervloekt mens, een gedoemde man wiens ziel al een gereserveerd plaatsje in de hel heeft,' zei ze heftiger en energieker dan ik in dagen van haar had meegemaakt. Even gaf grootvader geen antwoord.
'Als ik iets kan verdienen, kan ik je heel gauw terugbetalen,' zei hij. Grootmama snoof minachtend.
'Als ik je de laatste cent zou geven die we hebben, zou je je hielen lichten en zo gauw als je kon een fles whisky gaan kopen om je weer te bezatten,' zei ze. 'Bovendien hebben we niets. Je weet hoe de zomer in de bayou voor ons is. Niet dat je je daar ooit iets van aan hebt getrokken.'
'Ik doe wat ik kan,' protesteerde hij.
'Voor jezelf en die verdomde dorst van je,' snauwde ze terug.
Ik keek van grootmama naar grootvader. Hij zag er werkelijk wanhopig en berouwvol uit. Grootmama Catherine had het geld voor mijn aquarellen weggeborgen. Ik zou het hem kunnen lenen, als hij werkelijk ten einde raad was, dacht ik, maar ik durfde het niet te zeggen.
'Je zou een man laten omkomen in het moeras, laten doodhongeren en als voedsel dienen voor de buizerds,' steunde hij.
Ze stond langzaam op en verhief zich in haar volle lengte van één meter zestig alsof ze in werkelijkheid één meter tachtig lang was. Met opgeheven hoofd en kaarsrechte rug strekte ze haar linkerarm uit en wees naar hem met haar wijsvinger. Ik zag zijn ogen uitpuilen van schrik en angst toen hij een stap naar achteren deed.
'Je bent al dood, Jack Landry,' verklaarde ze op de gezaghebbende toon van een bisschop, 'en je bent al voedsel voor de buizerds. Ga terug naar je kerkhof en laat ons met rust.'
'Mooie christen ben jij,' schreeuwde hij, maar hij deinsde nog verder achteruit. 'Toon een beetje genade. Je bent geen haar beter dan ik, Catherine. Geen haar beter,' riep hij. Toen draaide hij zich om en werd even snel verzwolgen door de duisternis als hij eruit te voorschijn was gekomen. Grootmama staarde hem een paar ogenblikken aan, zelfs nog toen hij al weg was, en ging toen weer zitten.
'We hadden hem het geld van mijn aquarellen kunnen geven, grootmama,' zei ik. Ze schudde heftig haar hoofd.
'Hij mag niet aan dat geld komen,' zei ze vastberaden. 'Je zult het op een dag nodig hebben, Ruby. Bovendien zou hij alleen maar doen wat ik zei en het omzetten in goedkope whisky.
'Waar haalt hij het lef vandaan,' ging ze verder, meer tegen zichzelf dan tegen mij. 'Hier te komen en me te vragen hem geld te lenen. Het lef...'
Ik zag hoe ze langzamerhand wegzakte, tot ze weer onderuitgezakt in haar stoel zat. Ik dacht hoe vreselijk het was dat twee mensen die elkaar eens hadden gekust en omarmd, die van elkaar hadden gehouden en samenleefden, nu op twee straatkatten leken, die in het donker naar elkaar sisten en uithaalden.
De confrontatie met mijn grootvader beroofde grootmama van haar laatste krachten. Ze was zo uitgeput dat ik haar naar bed moest brengen. Ik bleef een tijdje naast haar zitten en keek naar haar terwijl ze sliep. Haar wangen zagen nog rood en het zweet parelde op haar voorhoofd. Haar boezem ging zo moeizaam op en neer dat ik bang was dat haar hart uit elkaar zou barsten.
Die avond durfde ik bijna niet te gaan slapen. Ik was bang dat ik, als ik wakker zou worden, zou ontdekken dat grootmama Catherine niet was ontwaakt. Maar gelukkig deed de slaap haar goed en de volgende ochtend werd ik wakker door het geluid van haar voetstappen toen ze naar de keuken ging om het ontbijt klaar te maken en een nieuwe werkdag te beginnen in de weefkamer.
Ondanks het gebrek aan klanten bleven we in de zomer zoveel mogelijk dekens en plaids weven, om een voorraad aan te leggen die we konden verkopen als de toeristen weer kwamen. Grootmama ruilde met katoenver-bouwers en boeren die de palmbladeren oogstten waarvan we hoeden en waaiers maakten. Ze ruilde haar gumbo voor gekliefd eikehout, zodat we manden konden maken. Als het bleek dat we niets meer te bieden hadden om tegen materiaal voor onze handarbeid te ruilen, zocht grootmama in haar heilige kist en haalde iets waardevols te voorschijn dat ze jaren geleden als betaling had gekregen voor een genezing of iets dat ze voor een moment als dit had bewaard.
In een van deze moeilijke periodes gebeurde het tweede dat weer kracht en energie bracht in haar bewegingen en woorden. De postbode bracht een lichtblauwe envelop met een rand van geschilderde kant langs de randen, die aan mij geadresseerd was. Hij kwam uit New Orleans, en de naam van de afzender was Dominique.
'Grootmama, ik heb een brief van de galerie in New Orleans,' riep ik terwijl ik naar binnen rende. Ze knikte en hield haar adem in. Haar ogen straalden van opwinding.
'Toe dan, maak open,' zei ze, terwijl ze op een stoel ging zitten. Ik nam plaats aan de keukentafel terwijl ik hem openscheurde en er een cheque uithaalde van tweehonderdvijftig dollar. Er was een briefje hij.
Gefeliciteerd met de verkoop van een van je aquarellen. Ik heb een koper
op het oog voor de andere, en binnenkort zal ik contact met je opnemen
om te zien wat je nog meer hebt gedaan sinds mijn bezoek.
Met vriendelijke groeten, Dominique
Grootmama Catherine en ik keken elkaar even aan en toen verscheen er de stralendste glimlach op haar gezicht die ik in maanden gezien had. Ze sloot haar ogen en prevelde snel een dankgebedje. Ik bleef ongelovig naar de cheque staren.
'Grootmama, ik droom toch niet? Tweehonderdvijftig dollar voor een van mijn aquarellen!'
'Ik heb je gezegd dat het zou gebeuren, ik heb het je gezegd,' zei ze. ik ben benieuwd wie het gekocht heeft. Schrijft hij dat er niet bij?'
Ik keek weer en schudde mijn hoofd.
'Het geeft niet,' merkte ze op. 'Nu zullen veel mensen het zien en andere welgestelde creolen zullen naar Dominique gaan om jouw werk te zien, en hij zal ze vertellen wie je bent. Hij zal ze vertellen dat de kunstenares Ruby Landry heet.'
'Nu moet je eens goed naar me luisteren, grootmama,' zei ik vastberaden. 'We gebruiken dit geld om van te leven en niet om in jouw kist te bewaren tot ik het misschien ooit zal gebruiken.'
'Een beetje ervan misschien,' gaf ze toe, 'maar het grootste deel moet worden opgeborgen voor jou. Op een dag zul je mooiere kleren en schoenen en andere dingen nodig hebben, en ook reisgeld,' zei ze.
'Waar ga ik dan naartoe, grootmama?' vroeg ik.
'Weg van hier, weg van hier,' mompelde ze. 'Maar voorlopig zullen we het vieren. We maken een garnalengumbo en een speciaal dessert. Ik weet het,' zei ze, 'we maken een Koningscake.' Het was een van mijn lievelingsdesserts: een met gist gebakken cake met gekleurd glazuur. 'Ik zal mevrouw Thibodeau en mevrouw Livaudis te eten vragen, zodat ik kan opscheppen over mijn kleindochter tot ze barsten van jaloezie. Maar eerst, gaan we naar de bank om je cheque te incasseren.'
Grootmama's opwinding en vreugde maakten me blijder dan ik me in maanden gevoeld had. Ik wilde dat ik een speciaal iemand had om het mee te vieren en dacht aan Paul. Ik had hem behalve bij de kerk nog maar één keer gezien in die hele zomer, en dat was toen ik in het dorp boodschappen ging doen. Toen ik uit de winkel kwam, zag ik hem in de auto van zijn vader zitten, wachtend tot hij uit de bank zou komen. Hij keek in mijn richting en ik dacht dat hij glimlachte, maar toen kwam zijn vader naar buiten en hij draaide onmiddellijk zijn hoofd om en staarde voor zich uit. Teleurgesteld zag ik hem wegrijden, zonder dat hij één keer omkeek.
Grootmama en ik liepen naar het dorp om mijn cheque te innen. Onderweg gingen we langs het huis van mevrouw Thibodeau en van mevrouw Livaudis om hen uit te nodigen voor ons feestmaal. Toen begon grootmama te koken en te bakken zoals ze in maanden niet meer had gedaan. Ik hielp haar bij de bereiding en ging de tafel dekken. Ze besloot de biljetjes van twintig dollar met een elastiekje midden op tafel te leggen, om indruk te maken op haar oude vriendinnen. Toen ze het geld zagen en hoorden hoe ik eraan was gekomen, waren ze verbluft. Sommige mensen in de bayou werkten een hele maand voor zoveel geld.
'Nou, het verbaast me niets,' zei grootmama. 'Ik heb altijd geweten dat ze op een dag een beroemd schilderes zou worden.'
'O, grootmama,' zei ik, verlegen met al die aandacht. 'Ik ben allesbehalve een beroemd schilderes.'
'Nu nog niet, maar op een dag zul je beroemd zijn. Wacht maar,' voorspelde grootmama. We dienden de gumbo op en de vrouwen begonnen recepten uit te wisselen. Er waren evenveel gumborecepten in de bayou als Cajuns, dacht ik. Geamuseerd luisterde ik naar grootmama Catherine en haar vriendinnen die erover kibbelden welke combinatie van ingrediënten de beste was en hoe je de beste roux maakte. Hun gesprek werd nog geanimeerder toen grootmama besloot haar zelfgemaakte wijn te voorschijn te halen, die ze voor heel bijzondere gelegenheden bewaarde. Eén glas ervan steeg me al naar het hoofd. Ik voelde mijn gezicht rood worden, maar grootmama en haar twee vriendinnen schonken het ene glas na het andere in alsof het water was.
Het goede eten, de wijn en het gelach herinnerden me aan gelukkiger tijden toen grootmama en ik naar feesten en bijeenkomsten in het dorp gingen. Een van mijn lievelingsfeesten was altijd Flocking the Bride geweest. Elke vrouw bracht een kip mee voor het begin van de flock, de kudde, voor de bruid, en er was altijd een hoop te eten en te drinken en er werd muziek gemaakt en gedanst. Grootmoeder Catherine was als traiteur altijd een geziene gast.
Toen we de cake en koppen geurige, sterke Cajun-koffie hadden geserveerd, zei ik tegen grootmama dat ze met mevrouw Thibodeau en mevrouw Livaudis op de veranda moest gaan zitten. Ik zou de tafel afruimen en afwassen.
'We mogen het feestvarken niet al het werk laten doen,' zei mevrouw
Thibodeau, maar ik stond erop. Toen ik opgeruimd had, besefte ik dat het stapeltje geld nog op tafel lag. Ik ging naar buiten om grootmama te vragen waar ik het moest opbergen.
'Stop het maar in mijn kist, Ruby,' zei ze. Ik was verbaasd. Ik had nog nooit haar kist mogen openmaken of erin kijken. Soms keek ik over haar schouder als ze hem opende, en staarde naar de fijn geweven linnen servetten en zakdoeken, de zilveren bekers en parelsnoeren. Ik herinnerde me dat ik al die souvenirs wilde bekijken, maar voor grootmama Catherine was haar kist altijd heilig geweest. Ik zou het niet wagen hem aan te raken zonder haar toestemming.
Haastig liep ik weg om mijn nieuwe fortuin te verbergen. Maar toen ik de kist opendeed zag ik hoe leeg hij was geworden. Verdwenen waren het fraaie linnen en alle zilveren bekers op één na. Grootmama had veel meer geruild en verpand dan ik had gedacht. Bedroefd zag ik hoeveel van haar persoonlijke bezittingen weg waren. Ik wist dat elk stuk een speciale waarde had voor haar, die boven de geldwaarde uitging. Ik knielde neer en staarde naar wat er overbleef: een enkel snoer kralen, een armband, een paar geborduurde sjaals, en een stapel documenten en foto's, met elastiekjes bijeengehouden. Bij de documenten waren mijn inentingsbewijzen, en grootmama Catherines schooldiploma en een paar oude brieven waarvan de inkt zo verbleekt was dat ze nauwelijks leesbaar waren.
Ik bekeek een paar foto's. Ze bewaarde nog steeds foto's van grootvader Jack als jongeman. Hij was erg knap toen hij begin twintig was, lang en donker met brede schouders en een smal middel. Hij had een charmante glimlach en een heel rechte en trotse houding. Het was gemakkelijk te zien waarom grootmama Catherine verliefd was geworden op die man. Ik vond foto's van haar vader en moeder, sepiakleurig en oud en vergeeld, maar toch kon ik nog zien dat grootmama Catherines moeder, mijn overgrootmoeder, een knappe vrouw was geweest met een lieve, zachte glimlach en fijne gelaatstrekken. Haar vader zag er waardig en sterk uit, met strakke lippen en een ernstig gezicht.
Ik legde de documenten en oude familiefoto's weer terug, maar voor ik mijn geld in de kist borg zag ik de rand van een andere foto uit de pagina's van grootmama Catherines oude, in leer gebonden bijbel steken. Langzaam pakte ik hem op, hield de gebarsten omslag voorzichtig vast en sloeg behoedzaam de pagina's om die aan de hoeken begonnen te rafelen. Ik staarde naar de oude foto.
Het was een foto van een heel knappe man die voor een herenhuis stond. Hij hield de hand vast van een klein meisje dat veel op mij leek toen ik zo oud was. Ik bestudeerde de foto wat aandachtiger. Het kleine meisje leek zoveel op me dat het was of ik naar mezelf keek op die leeftijd. De gelijkenis was zelfs zo opvallend dat ik naar mijn kamer ging en een foto zocht van mijzelf als klein meisje. Ik legde die twee naast elkaar en bestudeerde ze opnieuw.
Ik was het, dacht ik. Ik was het echt. Maar wie was die man en waar was ik toen die foto werd genomen? Ik zou oud genoeg zijn geweest om me zo'n huis te herinneren, dacht ik. Ik kon toen niet veel jonger dan zes of zeven zijn geweest. Ik draaide de foto om en zag dat er op de achterkant iets was geschreven.
Lieve Gabrielle,
Ik dacht dat je haar wel zou willen zien op haar zevende verjaardag. Haar
haar lijkt op dat van jou en ze is alles wat ik ooit gedroomd heb dat ze
zou zijn.
Liefs, Pierre
Pierre? Wie was Pierre? En die foto, was die aan mijn moeder gestuurd? Was dit mijn vader? Was ik ergens met hem geweest? Maar waarom zou hij mijn moeder over mij vertellen? Ze was al gestorven. Wist hij dat niet? Nee, dat sloeg nergens op, want hoe had hij mij bij zich kunnen hebben, al was het voor nog zo korte tijd, zonder te weten dat mijn moeder dood was? En hoe kon ik bij hem zijn geweest zonder me er iets van te herinneren?
Het wat een mysterie dat als een zwerm bijen in mijn hoofd zoemde en mijn maag deed tintelen. Het gaf me een vreemd en angstig voorgevoel. Ik keek weer naar het kleine meisje en vergeleek onze gezichten. De gelijkenis was onmiskenbaar. Ik moest bij die man zijn geweest.
Ik haalde diep adem en probeerde mezelf tot kalmte te dwingen, zodat grootmama en haar vriendinnen niets aan me zouden merken als ik beneden kwam.
Ik wist hoe moeilijk, zo niet onmogelijk, het was om iets voor grootmama Catherine verborgen te houden, maar gelukkig was ze zo verdiept in een discussie over een krabravigotte, dat ze niets merkte.
Eindelijk werden haar vriendinnen moe en besloten dat het tijd was om naar huis te gaan. Ze feliciteerden me nog eens en zoenden en omhelsden me, terwijl grootmama trots toekeek. We keken hen na toen ze vertrokken en gingen toen naar binnen.
'Ik heb in tijden niet zoveel plezier gehad,' zei grootmama met een zucht. 'En wat heb je keurig opgeruimd. Lieve Ruby,' zei ze, terwijl ze zich naar me omdraaide, 'ik ben zo trots op je, en...'
Ze kneep haar ogen samen. Ze zag rood van de wijn en de opwinding van de discussies, maar ze kon nog heel helder denken. Ze merkte onmiddellijk dat er iets mis was en deed een stap naar me toe.
'Wat is er, Ruby?' vroeg ze snel. 'Wat is er gebeurd?'
'Grootmama,' begon ik. 'Je hebt me naar boven gestuurd om het geld in je kist te bergen.'
'Ja,' zei ze, en toen slaakte ze een zachte kreet. Ze deed een stap achteruit. 'Je hebt erin gekeken?'
*Ik wilde niet snuffelen, grootmama, maar ik zag die oude foto's van jou en grootvader Jack, en je ouders. En toen zag ik iets uitje oude bijbel steken en vond dit.' Ik gaf haar de foto. Ze keek ernaar of ze naar een foto van dood en rampspoed keek. Ze pakte hem van me aan en ging langzaam zitten.
'Wie is die man, grootmama? En dat kleine meisje - dat ben ik, hè?'
Ze hief haar hoofd op, haar ogen waren gezwollen en ze schudde droevig haar hoofd.
'Nee, Ruby,' zei ze, 'dat ben je niet.'
'Maar ze lijkt precies op mij, grootmama. Hier,' zei ik, en hield de foto van mij toen ik zeven was naast de foto van Pierre en het kleine meisje. 'Kijk maar.'
Grootmama knikte.
'Ja, het is jouw gezicht,' zei ze, kijkend naar de beide foto's. 'Maar jij bent het niet.'
'Wie is het dan, grootmama, en wie is die man op de foto?'
Ze aarzelde. Ik probeerde geduldig te wachten, maar de vlinders in mijn buik vlogen nu rond in mijn hart. Ik hield mijn adem in.
'Ik heb er niet bij nagedacht toen ik je naar boven stuurde om het geld in mijn kist te bergen,' zei ze, 'maar misschien is het een wenk van de voorzienigheid om me te laten weten dat de tijd gekomen is.'
'De tijd waarvoor, grootmama?'
'Om je alles te vertellen,' zei ze. Ze leunde met een verslagen gezicht achterover. De nu helaas maar al te bekende uitputting tekende zich weer af op haar gezicht. 'Zodat je weet waarom ik je grootvader het huis uit heb gejaagd om als het dier dat hij is in het moeras te leven.' Ze sloot haar ogen en mompelde iets, maar mijn geduld was ten einde.
'Wie is dat kleine meisje als ik het niet ben, grootmama?' vroeg ik. Grootmama keek me strak aan, de rode blos was uit haar wangen weggetrokken en had plaatsgemaakt voor een vaalbleke kleur.
'Dat is je zuster,' zei ze.
'Mijn zuster?'
Ze knikte. Ze sloot haar ogen en hield ze zo lang gesloten dat ik dacht dat ze verder niets zou zeggen.
'En de man die haar hand vasthoudt...' ging ze eindelijk verder.
Ze hoefde het niet te zeggen. Ik wist het al.
'...is je vader.'