Hoofdstuk 6. Sturm!

De Ardenner bossen – 16 december 1944

In de kleine uurtjes van 16 december 1944 deed sergeant Vinz Kuhlbach, een blonde 25-jarige Duitse soldaat en een veteraan van Normandië en Monte Cassino, zijn zaklantaarn aan. In de felle lichtbundel zag hij de angstige, bleke gezichten van pakweg tachtig manschappen van de 1e compagnie, 9e regiment, 3e parachutistendivisie. Veel van de jonge Duitse para’s huiverden en sommige stampten met hun voeten tegen de bevriezing.

Kuhlbachs compagniecommandant had hem eerder een verzegelde envelop gegeven. In de envelop zaten misschien wel de belangrijkste bevelen in de geschiedenis van het Derde Rijk.

Kuhlbach opende de envelop en begon hardop te lezen:[157] ‘Regimentsbevel nummer 54, datum 16 december 1944. Het dagelijkse bevel van de opperbevelhebber west. Soldaten, het is zover! Op dit moment trekken sterke aanvalslegers op tegen de Amerikanen. Meer hoef ik u niet te zeggen. U kunt het zelf voelen. We zetten alles in. Aan u de heilige taak om u volledig te geven, om maximaal te presteren, voor ons vaderland en onze Führer!’ Het bevel kwam van generaal Von Rundstedt, bevelvoerder over alle Duitse troepen in het westen.

Het was 5.30 uur toen plotseling de stilte in het diepe bos werd verbroken door enorme explosies. De Duitse parachutisten legden hun handen op hun oren en keken naar boven om de lichtflitsen aan de horizon te zien. Over een front van bijna 130 kilometer vuurden alle grote kanonnen naar het leek onophoudelijk. De hemel leek zo helder als de dag. De beschieting was het felst in de sector waar de parachutisten zich bevonden: deze sector was het aanvalsdoel voor het 6e pantserleger onder Sepp Dietrich.

De spookachtige stilte van ‘Creepy Corner’ was voorbij. ‘Het was allemaal zo vredig geweest als het maar kon zijn in de heuvels waar de naaldbossen zachtjes fluisteren en hier en daar wat sneeuw van de takken op de grond glijdt,’ herinnerde een Duitse artillerieofficier zich. ‘Een paar sterren waren zichtbaar aan de zwarte hemel; een laag wolkendek hing over het westen. En toen barstten de mortieren los en zonden hun vuurkegels de hoogte in. De donder vulde de lucht en de aarde schokte door het geweld van de inslagen. Eerst was ik er stil van, maar toen kon ik mij niet langer inhouden… ik schreeuwde en danste en lachte.’[158]

Het I&R-peloton dook als één man naar de bodem van de loopgraven. Rondom hen regende het granaten, waarvan de meeste ontploften in de boomtoppen; het bos versplinterde en een dodelijke regen van stukken hout en heet metaal vloog in het rond. De herinnering aan de verschrikkingen van die ochtend zou het peloton voor de rest van hun leven bijblijven.

Plotseling werd de commandopost van het peloton op de helling die uitkeek op Lanzerath direct getroffen. Bouck dook ineen. Het spervuur klonk alsof het heen en weer golfde over de hele Siegfriedlinie. Als dit de voorbode was van een Duitse tegenaanval, zoals Kriz had gevreesd, zou het zeker geen kleinschalige schermutseling zijn.

Bouck probeerde zijn zenuwen de baas te blijven. Voor hem was dat gemakkelijker dan voor de anderen. Anders dan de andere doodsbenauwde mannen op die heuvel had hij zwaar artillerievuur al eens van dichtbij meegemaakt. In Camp Maxey was hij tijdens een oefening in het open veld onder vuur gekomen. Hij was ervan overtuigd dat hij het niet zou overleven maar had toch ongedeerd de vuurlinie verlaten.

Bouck hoopte nu maar dat de versterkte loopgraven van het peloton de manschappen voldoende zouden beschermen tegen de exploderende bomen. Alleen een voltreffer zou hem en zijn mannen kunnen doden. Terwijl de minuten zich aaneenregen tot een uur, begonnen zij zich allen af te vragen of dit helse bombardement nog ooit zou stoppen. ‘We dachten dat het nooit zou ophouden,’ herinnerde een van de manschappen zich. ‘Er viel gewoon geen pauze of stilte. De bomen in de omgeving werden totaal verwoest.’[159]

Acht kilometer ten noordwesten van Lanzerath in het hoofdkwartier van het 394e regiment in Hünningen wachtte ook Robert Lambert uit Minnesota met zijn handen tegen zijn oren gedrukt het einde van de zware beschieting af. ‘Het duurde niet lang of de meeste van onze telefoonlijnen naar het front waren door de granaatscherven afgesneden, zodat ze onbruikbaar werden,’ herinnerde hij zich. ‘Vanaf dat moment onderhield ik alleen via de radio het contact met de leden van mijn peloton bij Lanzerath.’[160]

Zodra de artilleriebarrage voorbij was, sprintte Lambert vanaf de trap uit de kelder onder het hoofdkwartier omhoog naar de controlekamer. Die werd al snel overspoeld met berichten van vijandelijke activiteit tegen het gehele front van de 99e divisie. De Duitsers vielen met een grote macht aan, donkere figuren in sneeuwkleding stroomden door de mistige bossen om verrassingsaanvallen uit te voeren op geïsoleerde voorposten en de compagnies aan het front. In de sector van het 394e zag de situatie er bijzonder ernstig uit: Lambert wist dat het regiment sterk was verspreid en bovendien was er geen bataljon in reserve gehouden voor een tegenaanval op de plek waar de vijand zou doorbreken.[161]

De beschieting van het Spookfront duurde anderhalf uur. Na een uur was het al het zwaarste voortdurende bombardement dat het Amerikaanse leger in Europa te verduren had. Majoor Gunther Holz, commandant van het tankjagerbataljon van de Duitse 12e volksgrenadiersdivisie, keek met ontzag toe hoe de kanonniers delen van het Amerikaanse front eruit lichtten en hun beschietingen verhevigden. ‘De aarde leek zich te openen. Een orkaan van ijzer en vuur kwam met een oorverdovend kabaal neer op de vijandelijke posities. Wij, ervaren soldaten, hadden al menig zwaar bombardement gezien, maar nog nooit zoiets als dit.’[162]

Deze Duitsers was verzekerd dat de groene Amerikaanse verdedigers – de 99e en 106e divisie – zo verlamd zouden zijn door angst dat ze ofwel zouden vluchten ofwel hun armen in de lucht zouden gooien als ze de eerste Duitse parachutisten zouden zien. Slechts enkelen zouden het lef hebben om stand te houden. De typische Ami in de Ardennen, zoals de nazipropaganda de Amerikanen noemde, was een kauwgom kauwende, verwende snotjongen die niet tegen een echte oorlog kon – een ongedisciplineerde bastaard.

In hun loopgraven op de helling boven Lanzerath zweetten sergeant George Redmond en soldaat Louis Kalil van angst en ze voelden de kou niet langer. Toen ze door het schietgat aan de voorkant van de loopgraaf durfden te kijken, zagen ze dat Lanzerath en de omgeving oplichtten alsof er schijnwerpers op schenen. ‘We wisten dat het geen kleinigheid zou zijn,’ herinnerde Redmond zich. ‘Maar ik bedacht dat nu ik toch zo ver was gekomen, ik het zou afmaken ook. Je gaat toch pas als je tijd is gekomen.’[163]

De granaten bleven neerdalen. Op een commandopost van de 99e divisie achter het peloton had een stafofficier eerder opgevangen dat de Duitsers slechts twee door paarden getrokken artilleriestukken in de buurt hadden, en hij zei nu: ‘Jezus, ze drijven die twee arme paarden zo nog de dood in!’[164]

Op zijn observatiepost in een stenen huis beneden in Lanzerath hoorde artillerieobservator sergeant Peter Gacki granaten vallen aan de achterkant van het huis. Het dorp kreeg echter nauwelijks andere directe beschietingen te verduren. Gacki redeneerde dat de Duitsers, die het dorpje sinds 1940 hadden bezet, wisten dat het dorp hen niet vijandelijk gezind zou zijn en dat ze het daarom niet ‘aan gort’ wilden schieten.[165]

Gacki’s meerdere, luitenant Warren Springer, die een meter verder schuilde, was er nu van overtuigd dat de burger uit de omgeving die hij eerder had overgedragen werkelijk een spion was. Waarom waren maar zo weinig granaten op Lanzerath gevallen, behalve dan dicht bij zijn eigen artillerieobservatiepost?

Toen kwam de stilte. Het bombardement was voorbij. Het was 7.00 uur.

Springer klom de stenen trap van de kelder van het observatiehuis op en ging naar buiten. Tot zijn verrassing zag hij daar enkele van de 55 manschappen van het tankjagerbataljon, taakgroep X. Ze maakten zich klaar om te evacueren en hadden bevel om zich in het nabije dorpje Manderfeld te hergroeperen.

‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Springer aan een van de mannen.

‘De Duitsers zitten een eindje verderop in de straat. Je kunt maar beter maken dat je hier snel wegkomt.’[166]

Zonder de tankjagers zou Lanzerath bijzonder kwetsbaar zijn voor pantseraanvallen. Springer keerde naar zijn plek terug en zei tegen zijn manschappen dat zij het dorp ook zouden verlaten, maar niet de omgeving. Ze zouden naar een positie gaan waar ze het vuur beter op eventueel oprukkende Duitsers konden richten. Snel pakten zijn mannen hun bedrollen bij elkaar en laadden hun uitrusting in een jeep.

Een van de laatste tankjagers die vertrok wees naar de stelling van het I&R-peloton boven het dorp. Als Springer en zijn mannen in de omgeving wilden blijven, zou dat waarschijnlijk een van de geschiktste plekken zijn vanaf waar ze het vuur van hun batterij konden richten.

Springer kende de positie van het peloton al: het was inderdaad een uitstekend uitkijkpunt. Hij beval zijn chauffeur, technicus vierde klasse Willard Wibben, om een pad te nemen dat door de bossen omhoogvoerde naar wat na het bombardement misschien nog over was van de stelling. De helling en het bos eromheen waren zwaar getroffen. De Duitse 155-mm-kanonnen hadden gaten ter grootte van vrachtwagens geslagen en de bomen waren uiteengespat tot tandenstokers. Veel van de met sneeuw bedekte weides die omlaag naar Lanzerath liepen, waren zwaar bestookt en zwart van het cordiet en van de grond onder de sneeuw die door de explosies in alle richtingen was gespat.

Terwijl hij de verwoesting overzag, was Luitenant Lyle Boucks eerste zorg of zijn manschappen in orde waren.

‘Sergeant Slape!’ riep hij.[167]

‘Ik ben hier, meneer,’ antwoordde Slape. ‘Maar doe zachtjes, want mijn trommelvliezen bonzen ervan!’[168]

Langzaamaan doken andere manschappen op uit hun loopgraven; verdoofd, bleek, de Duitsers vervloekend. Sommigen wreven over hun oren. Slape vroeg naar de stand van zaken. De manschappen uit elke schuttersput riepen terug. Niemand was geraakt; de stelling van het peloton was intact en ook het slecht beschermde machinegeweer op de jeep.

‘Wat nu?’ vroeg Slape.

‘Voorlopig blijven we gewoon waar we zijn,’ zei Bouck. ‘Ik vraag het wel na bij het hoofdkwartier.’[169]

Bouck probeerde telefonisch contact te maken met het 1e bataljon, maar de verbindingen waren verbroken, dus belde hij het regimentshoofdkwartier in Hünningen en kreeg daar eerste luitenant Edward Buegner, de rechterhand van Kriz aan de lijn.

‘Hebben wij toestemming ons terug te trekken?’ vroeg Bouck aan Buegner. ‘We zitten afgesloten.’

‘De divisie heeft over het hele front zwaar onder vuur gestaan,’ antwoordde Buegner. ‘We weten nog niet wat dit allemaal gaat worden.’

‘Dus wat moeten wij hier doen?’ vroeg Bouck.

‘Blijf precies waar je bent totdat je bevel krijgt om iets anders te doen.’[170]

Bouck legde de telefoon neer en vertelde aan Slape dat ze tot nader order zouden blijven.

Een paar kilometer verderop schreeuwde de Duitse sergeant Vinz Kuhlbach het bevel dat zijn manschappen moesten oprukken: ‘Sturm![171]

Sterke zoeklichten verlichtten de wolken en dat gaf het effect van kunstmatig maanlicht. Veel van Kuhlbachs manschappen waren voormalige dienstplichtigen uit de luchtmacht die zonder veel training waren overgeplaatst naar de infanterie. Ze waren bewapend met het nieuwe Schmeisser-machinepistool en granaatwerpers, maar slechts enkelen hadden deze wapens ooit in de strijd gebruikt.

Kuhlbach en zijn mannen begonnen aan de opmars naar België en kwamen al snel door het dorp Hergesberg. Het was verlaten. Toen passeerden ze de Siegfriedlinie en gingen verder richting Lanzerath. Behalve Kuhlbachs compagnie waren er meer dan vijfhonderd manschappen van het 9e parachutistenregiment van de 3e parachutistendivisie.[172] Het was hun taak om Lanzerath en andere dorpen vrij te maken van vijandelijk verzet, zodat Kampfgruppe Peiper er zonder vertraging doorheen kon stoten.

Drie van Boucks manschappen die voor de Duitse aanval waren uitgezonden naar het regimentshoofdkwartier in Hünningen waren nu vastbesloten om naar hun kameraden op de positie boven Lanzerath terug te keren. Soldaat eerste klasse Carlos Fernandez en soldaat Vic Adams voegden zich bij de jeepchauffeur van het peloton, soldaat Sam Oakley, terwijl hij bakken vol warm eten in zijn jeep laadde. Oakley had nu geen tijd om met Adams en Fernandez zijn zorgen te delen over zijn vrouw en jonge dochter in Amerika. Het enige wat ze wilden was terugkeren naar hun maten in Lanzerath. Toen ze het front naderden, zagen ze een groep Amerikaanse soldaten die plat op hun buik langs de rechterkant van de weg lagen en hun geweren richtten op een bosachtig terrein aan de linkerkant.

‘Haal die jeep hier verdomme weg,’ riep een van de soldaten. ‘Er zitten moffen aan de andere kant van de weg.’[173]

Oakley zwenkte heftig terwijl hij de jeep keerde, zodat de bakken voedsel in het rond vlogen, drukte het gaspedaal diep in en racete terug naar Hünningen, waar Fernandez onmiddellijk aan kolonel Riley rapporteerde. Riley was geschokt door het nieuws dat de Duitsers zo snel zo ver hadden weten door te dringen. Als de vijand in grote eenheden was opgetrokken, kon het I&R-peloton al weleens omsingeld zijn. ‘We hoopten dat dit maar een patrouille [van de Duitsers] was,’ herinnerde Fernandez zich. ‘Ik vreesde het ergste voor mijn makkers bij Lanzerath.’[174]

Toen hij terugkeerde in Hünningen trof Fernandez majoor Kriz en Robert Lambert aan in het hoofdkwartier. Al snel waren ze uit alle macht bezig de schaal en omvang van de Duitse penetraties te beoordelen. Een boodschapper van een lichte infanteriecompagnie van het 1e bataljon overhandigde Lambert een buitgemaakt document. Lambert gaf het onmiddellijk voor vertaling door aan een verhoorspecialist.[175]

Het document was hetzelfde bevel dat de Duitse veldmaarschalk Gerd von Rundstedt die ochtend had uitgevaardigd – hetzelfde bevel dat Vinz Kuhlbach aan zijn manschappen had voorgelezen voor de dageraad. Het was duidelijk dat dit geen kleinschalige tegenaanval was maar een totaaloffensief van het Duitse leger ‘die als doel had om de geallieerde strijdkrachten in tweeën te splitsen en helemaal naar de zee te verdrijven.’[176]

Lambert vroeg zich even af of het document misschien een vervalsing was. Het document en de tekst leken echter authentiek. Hij gaf het door aan Kriz en die bracht op zijn beurt Riley op de hoogte.18

Riley gaf bevel dat alle strategisch gepositioneerde eenheden, inclusief het I&R-peloton, stand moesten houden. Koste wat het kost moest het 394e proberen om de Duitse opmars te stoppen. Het was bijzonder belangrijk dat de wegkruising bij Lanzerath niet zou worden veroverd. Als het peloton zou vallen, zou de al sterk onderbemande rechterflank van de 99e in groot gevaar verkeren.[177]

Het was even voor 8.00 uur in Lanzerath. Boven het dorp tuurde luitenant Lyle Bouck door zijn verrekijker naar het zuiden, waarvandaan hij een grondaanval verwachtte. Plotseling klonk het geluid van explosies en een vuurgevecht naar het noorden toe in Losheimergraben. Toen hoorde Bouck het geluid van motoren die op toeren komen. Hij zag de tankjagers van taakgroep X snel naar het noorden rijden naar de kruising net buiten het dorp. Hij zag hoe ze naar links afsloegen richting Honsfeld.

Bouck was woest. Ze hadden beloofd contact met hem op te nemen wanneer een Duitse aanval zou plaatsvinden en nu leek het erop dat ze de andere kant op vluchtten en het peloton in de steek lieten.

‘Nou,’ zei soldaat Bill James bits, ‘als ze zich dan niet af kunnen melden per telefoon, konden ze toch tenminste even zwaaien terwijl ze vertrekken.’[178]

Bouck pakte zijn mobiele radio. Majoor Kriz antwoordde.

‘De tankjagereenheid is zonder nadere verklaring vertrokken,’ zei Bouck. ‘Ik hoorde schoten uit het noorden vlak bij het 1e bataljon. Wat moet ik doen? Over.’

‘Ga naar beneden het dorp in en zet een observatiepost op,’ beval Kriz. ‘Het 1e bataljon wordt ten noorden van jou hard getroffen. Als er iets belangrijks gebeurt, moeten we ten zuiden van jouw positie kunnen zien. Sluiten.’[179]

Bouck riep soldaat James, pelotonsergeant Slape en korporaal John Creger bij zich. Creger en Slape zouden de observatiepost opzetten in het huis dat de tankjagers hadden verlaten. Onderweg naar Lanzerath zouden ze proberen uit te zoeken waar de kabels die hun stelling met het huis hadden verbonden waren gebroken. Bouck zou de patrouille leiden en dan met James terugkeren.

Net zoals Slape was Creger een plattelandsjongen van weinig woorden en uiterst betrouwbaar. Bouck had hem vaak gezien met een grijns of glimlach op zijn gezicht. Nu keek hij dodelijk ernstig terwijl hij Slape volgde langs het hekwerk dat het veld doorsneed dat schuin afliep in de richting van Lanzerath.

De groep vond al snel een breuk in de kabel, verbond de draden opnieuw en ging toen verder, waar de mannen ontdekten dat andere lijnen die naar het bataljon terugvoerden ook waren gebroken.[180] Ze waren te ernstig beschadigd om ze nog te repareren en de patrouille ging daarom verder de helling af, Lanzerath in.[181]

Op de positie boven Lanzerath wachtte de rest van het peloton nerveus af. Zij hadden de tankjagers ook zien weggaan en waren nu bang dat tenzij zijzelf ook zouden terugtrekken, ze al snel zouden worden overrompeld door zelfs maar een kleinere Duitse eenheid met tankondersteuning. Ze waren helemaal niet getraind voor de strijd vanuit een statische positie. Ze hoopten dat Bouck bevel zou krijgen zich terug te trekken zodra hij eenmaal terug was.

Radiotelegrafist James Fort hurkte neer in zijn loopgraaf. Toen het bombardement was gestopt, was hij onmiddellijk naar Boucks commandopost gerend en begonnen met zenden met zijn SCR284-radio die op een jeep was gemonteerd, die een paar meter achter zijn loopgraaf stond.[182] Nu de meeste landlijnen waren verbroken, wist Fort dat het lot van het peloton afhing van zijn effectieve communicatie met Lambert en de anderen die zich in het regimentshoofdkwartier in Hünningen bevonden. Voor elk radiobericht moest hij een speciale code gebruiken. Elk antwoord werd voorzien van een bijpassende code om te voorkomen dat de berichten werden onderschept door de Duitse inlichtingendienst. Fort hoopte dat de Duitsers de code niet hadden ontcijferd en dat ze nu zijn berichten meelazen en valse bevelen terugstuurden. Radiocommunicatie bood geen enkele zekerheid dat de Duitsers niet met elk bericht meeluisterden.

Fort draaide aan de knoppen van de radio. Het luide geschal van Duitse marsmuziek klonk plotseling op zijn gebruikelijke frequentie – de Duitsers stoorden zijn radiosignalen. Hij schakelde snel over naar zijn kleinere 393-radio en begon in morse te seinen.[183] Buiten de loopgraaf begon de hemel lichter te worden. Op 16 december in de Ardennen brak de dageraad even na 8.00 uur aan.

Verder naar beneden in Lanzerath konden luitenant Bouck en zijn patrouille nu alles duidelijk zien, terwijl ze aan de noordkant van het dorp het huis in renden waarin de tankjagers hun basis hadden gehad.

Pelotonsergeant Slape trof voorbereidingen om een nieuwe landlijn te leggen naar de stelling.

‘Ik ga boven kijken,’ zei soldaat James.[184]

Bouck volgde James naar boven. In de eerste kamer die ze controleerden, stond een zwaargebouwde Duitser van ergens achter in de twintig te bellen in het Duits.[185]

‘Een spion!’ riep James.[186]

James sprong naar voren en duwde de loop van zijn karabijn in de buik van de man.[187]

De man stak zijn handen in de lucht en beefde van angst.

‘Zal ik het hem betaald zetten?’

‘Nee!’ zei Bouck.

Ze zouden er niets mee opschieten de burger dood te schieten.

Bouck vroeg hem wat hij daar had gedaan. Was hij de Duitsers aan het inlichten? De man had bij een raam gestaan dat uitkeek over het dorp.

De man verstond geen Engels.

‘Je hebt gelijk,’ zei Bouck. ‘Hij had niets goeds in de zin. Maar laat hem gaan. We hebben de ruimte niet voor gevangenen.’[188]

Hij richtte zich tot de man. ‘Raus mit dir!’ [Naar buiten, jij!][189]

James deed een pas terug en de man vertrok gehaast, waarbij hij onder aan de trap Slape passeerde en de straat op vluchtte.

‘Wat was dat allemaal?’ riep Slape naar boven.

‘Niets. Alleen maar een spion,’ zei Bouck.

‘Een spion. Houd je me voor de gek?’

‘Kom naar boven. Jij en Creger zetten je observatiepost hierboven op.’[190]

Bouck liep naar het raam waar de man had gestaan en keek naar buiten. Het was duidelijk een prima uitkijkpunt. Hij kon duidelijk de zo belangrijke weg zien die vanuit het zuidoosten Lanzerath binnenliep.

Bouck had perfecte ogen. In de verte zag hij opeens Duitse troepen die optrokken in de richting van het dorp.

‘Duitsers!’

De Duitse helmen kwamen hem bekend voor. Bouck herinnerde zich die helmen uit een trainingshandboek – dit waren parachutisten, die tot de beste gevechtstroepen van Duitsland werden gerekend.

Bouck richtte zich tot Slape. ‘Jij en Creger blijven hier. Roep de positie op en zeg me wat zij aan het doen zijn. Misschien stoppen ze, blijven ze komen of wijken ze af van het dorp. Laat het me weten.’[191]

Bouck en James renden de trap af en snelden terug naar de stelling, terwijl ze onderweg een communicatielijn afrolden. Binnen enkele minuten werd van loopgraaf tot loopgraaf doorverteld dat de Duitsers eraan kwamen.

Aan de rand van Lanzerath zag de zestien jaar oude Adolf Schur de Duitsers komen. Toen de beschietingen waren begonnen, was hij met zijn familie gaan schuilen in de kelder. Zodra het voorbij was, was hij naar boven gerend, nieuwsgierig naar wat er nu zou gebeuren. In het vroege ochtendlicht had hij de tankjagers zien weggaan met achter zich hun artilleriekanonnen. Adolf was nu bang dat de Duitsers eraan kwamen. Hij was terecht bang.[192]

Intussen liep soldaat Creger naar een raam in het huis dat eerder was bezet door de tankjagers en keek naar buiten. Er was ten minste een heel peloton Duitse parachutisten in de straat. Hun wapens hingen over de schouder – blijkbaar verwachtten zij niet dat ze Amerikanen tegen zouden komen. Maar ze zouden toch moeten weten dat Lanzerath tot enkele minuten daarvoor nog in Amerikaanse handen was geweest? Had de Belgische spion hen per telefoon doorgegeven dat de tankjagers hun positie hadden verlaten?

Creger hoorde plotseling het geluid van een legerkist tegen hout. Ze waren de voordeur aan het intrappen. Slape wond de telefoon van het peloton op in de zware leren koffer.

‘De Duitsers – ze zijn nu hier.’

‘Maak dat je daar wegkomt!’ zei Bouck. ‘Ik probeer wat hulp naar beneden te sturen.’[193]

Bouck riep naar soldaat eerste klasse Robinson, korporaal McGehee en soldaat Silvola in de schuttersput aan de frontzijde: ‘Steek de weg over en kijk of je ondersteuning kunt bieden.’[194]

De drie mannen haastten zich richting Lanzerath, maar toen ze dichter bij de weg kwamen zagen ze dat Duitsers hun de toegang tot het dorp blokkeerden. Nog meer soldaten verplaatsten zich naar hun flanken. Ze zouden al snel omsingeld zijn. Ze besloten zich in de richting van het hoofdkwartier van het 1e bataljon bij Losheimergraben te begeven dat zich bijna vijf kilometer verderop bevond, om daar versterking te halen.

De mannen begaven zich noordwaarts en de bevroren sneeuw kraakte onder hun schoenzolen. Jim Silvola uit Minnesota droeg een onhandig Browning automatisch geweer (Browning automatic rifle: BAR). Plotseling stuitten ze op de rand van de steile uitgraving voor een spoorweg die van oost naar west, door de bossen in de omgeving van Lanzerath, naar Buchholz Station liep. De uitgraving was zestig meter diep en op sommige plaatsen liep de afgrond bijna loodrecht omlaag. De brug in de buurt was opgeblazen, zodat de mannen omlaag moesten klauteren en aan de overzijde weer omhoog moesten klimmen. Toen ze aan de klim omhoog begonnen, zagen ze Duitse troepen op de spoorweg. De Duitsers openden het vuur. Silvola en zijn maten zochten snel dekking tussen de naaldbomen die langs de uitgraving groeiden.

De Duitsers hoorden bij het 27e fuseliersregiment en waren aan het proberen om het 1e bataljon bij Losheimergraben te flankeren. Robinson zag toe hoe ze naderden in hun camouflerende witte skipakken. ‘De manier waarop ze op ons toeliepen, zag er behoorlijk gemoedelijk uit. Het leek of ze dachten dat we dood waren,’ herinnerde hij zich. ‘We zaten best goed verborgen tussen die naaldbomen, verstoppertje te spelen.’[195]

Plotseling openden de Duitsers het vuur. Soldaat eerste klasse Robinson schoot terug met zijn M-1. Silvola liet zijn BAR losbarsten en raakte ten minste één Duitser. Toen klonk het felle geknetter van de Schmeisser-machinepistolen en de Duitse lichte machinegeweren.

Robinson schreeuwde het uit van de pijn en liet zich op de grond vallen. Hij was lelijk geraakt in zijn kuit. Het bloed gutste over de witte sneeuw. Silvola gaf opnieuw een salvo met de BAR. Opeens voelde hij een brandende pijn in zijn schouder. Met een kogel in zijn bovenarm bleef hij vuren totdat zijn munitie op was. Toen liet hij het geweer vallen en gromde van de pijn.

Korporaal McGehee, de voormalige verdediger in het American football, snelde hem te hulp. De Duitsers riepen dat ze zich moesten overgeven. McGehee stak zijn handen in de lucht.

Soldaat eerste klasse Jordan ‘Pop’ Robinson had acht sulfatabletten, waarmee alle manschappen werden uitgerust en die infecties moesten vertragen zolang ze geen goede medische zorg konden krijgen. Hij wist dat Duitse soldaten geen sulfa kregen en dat dit het eerste was dat ze van gevangengenomen Amerikanen afnamen. ‘Je moest er één per dag nemen en er veel water bij drinken,’ herinnerde hij zich. ‘Ik wist dat de Duitsers ze onmiddellijk van me af zouden pakken, dus ik nam alle acht tabletten in. Er was geen water, dus at ik gewoon veel sneeuw.’[196]

De Duitsers naderden voorzichtig en namen toen de gewonden onder hun hoede. Een van de Duitsers vertelde Robinson dat hij Amerikaans was en dat hij in Detroit had gewoond tot zijn vijftiende, toen zijn ouders terug waren gegaan naar het vaderland. ‘Er waren er meer zoals hij die in het Duitse leger waren ingelijfd, maar niemand vertrouwde hen werkelijk,’ herinnerde Robinson zich. ‘Hij vertelde me dat hij terug naar Amerika wilde en dat hij zich zou overgeven zodra hij dicht genoeg bij de Amerikaanse linies kwam.’[197]

Silvola, Robinson en McGehee werden gevangengenomen door fuseliersregiment 27 van de 12e volksgrenadiersdivisie.[198] Bij het vallen van de avond zouden ze zich bij een groep van honderden andere beduusde en gewonde Amerikanen uit de 99e divisie voegen.

In Lanzerath waren de Duitsers inmiddels begonnen met het doorzoeken van de begane grond van het huis dat eerder door de tankjagers werd bezet. Pelotonsergeant Bill Slape vluchtte de trappen op naar de zolder. Soldaat John Creger had net genoeg tijd om zich achter een deur te verstoppen. Een Duitser duwde de deur open; Creger drukte zichzelf nog dieper in de smalle ruimte tussen de deur en de muur, haalde een handgranaat uit zijn gevechtsjas, trok de pin eruit, hield zijn M-1 in de aanslag en ‘maakte zich klaar voor het onvermijdelijke.’[199]

‘Ik bedacht dat wanneer ze binnen zouden komen, we met zijn allen naar de hel zouden gaan,’ herinnerde Creger zich.[200]

Plotseling drukte de deurknop in zijn ribben. De Duitsers zouden toch zeker wel kunnen horen hoe zijn hart tekeer ging als een drilboor? Tergende seconden lang luisterde hij naar de ruwe keelklanken van de vloeken van de Duitsers die de kamer doorzochten.

Opeens boorden zich kogels door het dak van de zolder boven Slapes hoofd. Vanuit hun stelling boven het dorp hadden andere leden van het peloton gezien dat de Duitsers het gebouw binnendrongen en hadden het vuur geopend.[201] De Duitsers verlieten het huis onmiddellijk.

Creger slaakte een zucht van verlichting en stopte de pin terug in de granaat.[202] Slape en hij volgden de Duitsers snel de trap af, gingen door een achterdeur naar buiten, zochten dekking in een koeienstal en doken achter de koeien.[203]

‘Ik zag dat er een hooizolder boven de koeien was,’ herinnerde Creger zich. ‘Ik greep de deur naar de zolder en trok mezelf ver genoeg op om op de zolder te kijken en toen zag ik dat een Duitser de zolder doorzocht. Ik liet mezelf langzaam weer zakken zodat ik de koeien niet onrustig zou maken, kroop over de vloer onder een koe door en ging [met Slape] door de achterdeur naar buiten. Ik rende voor mijn leven over een veld en nadat ik enkele honderden meters had gerend, realiseerde ik mij opeens dat ik al driekwart van een mijnenveld was overgestoken. Toen zorgde ik dat ik uit het mijnenveld kwam, hield even halt om op adem te komen en maakte een rondje door de bossen om de weg weer terug te vinden.’[204]

Slape en Creger bereikten de rand van het bosgebied. ‘Toen moesten we een open ruimte oversteken,’ herinnerde Slape zich. ‘Terwijl we dat deden, werden we beschoten van de linkerkant, maar of de afstand was te groot, of de Duitsers konden niet schieten, want het enige wat wij ervan merkten was dat we sneeuw in onze gezichten kregen.’[205]

Creger en Slape haalden de overkant, maar liepen toen een Duitse patrouille tegen het lijf aan de rand van het volgende stuk bosgebied. Slape en Creger openden het vuur. ‘[We] schakelden ze met gemak uit,’ herinnerde Slape zich. ‘Drie of vier Duitsers met een automatisch wapen.’[206]

Slape en Creger liepen zo snel als ze konden verder door de krakende sneeuw, op weg naar de weg die hen nog scheidde van de stelling.

Intussen renden ook Lyle Bouck en soldaat eerste klasse Risto Milosevich naar de weg toe, waarbij ze bosjes jonge bomen als dekking gebruikten. Plotseling zagen ze Slape en Creger aan de andere kant van de weg die naar Lanzerath leidde.

‘Kom hierheen!’ riep Bouck.[207]

Slape begon aan de oversteek. Duits geweervuur en MG-42-kogels ketsten overal rondom hem af en hij kwam ten val.

Jezus, hij is geraakt, dacht Bouck.[208]

Maar Slape stond snel weer op en haalde de overkant. Nu was Creger aan de beurt. Ook hij haalde het ongedeerd.

‘O, god,’ riep Slape uit terwijl hij naar zijn borst greep. ‘Werd niet geraakt – gleed uit over het ijs, viel op mijn borst.’[209]

Slape had zijn borstbeen en een van zijn ribben gebroken. Hij keek naar zijn schoen: de hak was ervan afgeschoten.[210]

De mannen trokken zich terug in de beschutting van het bos.

‘Wat waren jullie daar in godsnaam aan het doen?’ hijgde Slape.

‘We werden ongeduldig van het wachten,’ antwoordde Bouck. ‘Ik stuurde Silvola, “Pop” en McGehee om jullie te zoeken. Waar zijn ze?’

‘Heb ze niet gezien. We moeten maken dat we hier wegkomen.’

De Duitsers konden zich nu elk moment laten zien.

‘We kunnen ze in een hinderlaag lokken,’ zei Milosevich. ‘Ik heb granaten.’

‘Nee!’ zei Slape. ‘Dat wordt onze dood.’[211]

‘We maken dat we hier wegkomen,’ beval Bouck.[212]

Enkele minuten later was Bouck terug bij soldaat Bill James in de commandopost. Hij pakte zijn verrekijker en keek door de spleet aan de voorkant van de loopgraaf. In de verte waren nog meer parachutisten te zien die Lanzerath naderden.

Waar zijn die er in godsnaam uitgesprongen, dacht Bouck.

Hij had geen vliegtuigen gehoord.

‘Zijn ze te vroeg gesprongen en op de verkeerde plek geland?’[213]

Nu de tankjagers zich hadden teruggetrokken, waren Bouck en zijn manschappen er geweest, tenzij ze artillerieondersteuning kregen of hun posities verlieten.[214]

De Duitsers zouden nu snel binnen schootsbereik zijn. Bouck pakte zijn radio en riep opnieuw het regimentshoofdkwartier op. Duitsers trokken in groten getale op naar Lanzerath. Hij had artillerieondersteuning nodig. Onmiddellijk.

De stem aan de andere kant van de lijn zei dat Bouck spoken zag.

‘Verdomme!’ riep Bouck. ‘Ga me nou niet vertellen wat ik niet kan zien! Er is niets mis met mijn ogen. Geef me wat artillerie, alle artillerie die je hebt, op de weg ten zuiden van Lanzerath. Uit die richting komt een colonne Duitsers naar ons toe.’[215]

Bouck wachtte gespannen af, maar het gejank van de ‘uitgaande post’ – artillerieondersteuning – bleef uit. Hij en zijn manschappen bevonden zich buiten de grenzen van de sector van de 99e divisie, buiten hun eigen regimentsgrenzen en buiten de grenzen van het V Corps. Langs het hele Spookfront was nu artillerieondersteuning nodig en die werd het eerst geleid naar de toegewezen gebieden binnen die grenzen.

Bouck riep het regimentshoofdkwartier weer op. Wat moest hij doen? Blijven of vertrekken?

‘Blijven!’ werd Bouck gezegd. ‘Je moet koste wat het kost standhouden.’[216]

De colonne Duitsers ging nu Lanzerath zelf in.

Vanuit zijn huis aan de rand van het dorp zag de zestienjarige Adolf Schur een colonne Duitse soldaten in vlekkerige uniformen langs beide kanten van de weg het dorp in trekken. Plotseling traden enkele soldaten uit de rij en stormden Adolfs huis binnen, waar ze enkele Amerikaanse rantsoenen vonden die de tankjagers daar hadden achtergelaten. Adolfs moeder had ze willen bewaren voor Kerstmis. De Duitsers graaiden de dozen met rantsoenen weg en renden weer terug naar de colonne.[217]

Voedsel was niet het enige onmisbare waaraan het de Duitsers ontbrak. ‘Ik was bewapend met een machinegeweer,’ herinnerde een van de parachutisten zich die zo het dorp was binnengegaan. ‘Toen ik het wapen controleerde, ontdekte ik dat de slagpen ontbrak. Toen ik bij een officier informeerde over het ontbrekende onderdeel, werd mij verteld dat ik maar moest wachten tot iemand anders zou worden gedood of gewond raakte, zodat ik zijn geweer kon gebruiken. Op papier waren we een volledig gemotoriseerde eenheid, maar er waren maar enkele voertuigen en veel te weinig brandstof. De belangrijkste stukken uitrusting en munitie werden met handkarren en kinderwagens verplaatst.’[218]

In de stelling van het peloton keken Lyle Bouck en zijn mannen met de vinger aan de trekker en met het zweet op het voorhoofd toe hoe de Duitse colonne voortmarcheerde. Bouck gaf het peloton bevel om pas te vuren als hij het teken zou geven. Hij telde zeker 250 Duitsers die nu langs de weg liepen. Een kleine groep liep vlak voor hen langs.

‘Dat moet de spits zijn,’ zei Bouck tegen James. ‘Laat ze gaan. Ik wil de grote groep hebben.’[219]

Bouck ontdekte al snel de officier die de commandant leek te zijn. Hij stak zijn arm omhoog. Alle manschappen zochten nu een doel. Pelotonsergeant Slape nam de officier op de korrel.

Plotseling rende een blond meisje van misschien dertien jaar oud een van de huizen uit. Soldaat Bill James had haar snel in het vizier, met zijn vinger aan de trekker, klaar om af te drukken, precies zoals hij het in de basistraining had geleerd. Maar het meisje deed hem denken aan zijn twee jongere zussen, thuis in White Plains in New York. Hij ontspande zijn vinger.[220]

Bouck hield zijn arm nog altijd omhoog. Hij zag dat het meisje in zijn richting wees. Het leek erop dat ze de Duitsers attent wilde maken op de aanwezigheid van het peloton. Bouck aarzelde ook – hij wilde niet dat het meisje zou worden gedood. Toen schreeuwde een van de Duitsers iets en de colonne parachutisten dook de greppels aan beide kanten van de weg in.

‘Open het vuur,’ schreeuwde Bouck, terwijl hij zijn arm liet zakken.[221]

Het peloton slaagde erin om enkele van de Duitsers te raken die in de greppels neerdoken, maar dat bood nauwelijks soelaas want de kans op een hinderlaag was verkeken en de Duitsers kenden nu hun positie.

Onverwacht kwam achter Boucks loopgraaf een jeep tot stilstand. Luitenant Warren Springer van de veldartillerie sprong eruit. Hij zei tegen Bouck dat hij drie manschappen bij zich had. Konden ze Bouck en zijn peloton helpen?[222] Bouck verwees Springer, Gacki en Wibben naar de loopgraaf van radiotelegrafist James Fort.

Twijgjes vielen van de bomen in de buurt – afgebroken door Duitse kogels. Springer sprong met Gacki en Wibben in de loopgraaf van Fort. De andere artilleriegeleider, Billy Queen, dook in de loopgraaf van Joseph McConnell en hield zijn M-1 gereed.

Met Springers eenheid erbij had Bouck nu maar 22 manschappen in totaal om weerstand te bieden aan een vijandelijke groep die minstens twintig keer groter leek te zijn. Niets van alles wat Bouck had geleerd in Fort Benning of tijdens de afgelopen weken had hem voorbereid op een zo hopeloze situatie. Met een enkele vlugge flankerende manoeuvre, geleid door ervaren groepscommandanten, zouden zo veel Duitsers zeker snel de stelling veroveren en de meeste manschappen onder Boucks bevel doden of verwonden.

Het was ongeveer 10.30 uur.

Soldaat eerste klasse Risto Milosevich staarde met ongeloof naar de Duitsers die de open weide betraden en doorliepen naar een hek, waarin ze een gat maakten. ‘Ze verplaatsten zich alsof ze op een zondagse wandeling waren,’ herinnerde hij zich. ‘Ik dacht dat we er waren geweest dus ik nam mij voor om zoveel Duitsers met mij mee te nemen als ik kon.’[223]

Bouck keek ook verbaasd toe hoe de Duitsers de belangrijkste regel voor vuurgevechten negeerden: val een vaste positie nooit aan zonder gelijktijdige flankerende verplaatsingen en zonder de zwaarst mogelijke vuurdekking – en zeker niet door rechtop lopend te naderen in dichte colonnes.

‘Als de eerste [Duitse] mannen bij het hek komen,’ beval Bouck, ‘geef ik bevel om te vuren.’[224]

De Duitsers bleven naderen, nu schietend vanuit de heup, en bereikten tot slot het hek.

‘Geef ze van katoen,’ schreeuwde Bouck.[225]

Het peloton en de artilleriewaarnemers openden het vuur met karabijnen, M-1’s en met het .50-machinegeweer. Bouck deed niet mee met de beschieting, maar dacht na over de volgende zet van zijn peloton.[226] Enkele meters verder richtte Bill James echter door het schietgat van de loopgraaf en schoot met hoge precisie en de ene na de andere Duitser viel neer met dodelijke schotwonden, terwijl James af en toe een nieuw magazijn in zijn M-1 ramde.

James rende toen onder vuur naar het op de jeep gemonteerde .50-machinegeweer en begon de helling schoon te vegen. ‘Ik was destijds nog maar negentien en dat was eigenlijk het moeilijkste eraan,’ herinnerde hij zich. ‘Die jongens die daar de heuvel op kwamen waren achttien en negentien, net als ik. Ze vielen nonchalant aan, alsof het een eitje was, totdat mijn .50 kaliber ze in stukken scheurde. Ze waren zo dichtbij dat ik hun gezichten kon zien en het was zo pijnlijk dat ik de gezichten helemaal uit mijn bewustzijn moest bannen en moest schieten op wat er bewoog.’[227]

In hun loopgraaf voedden twee mannen van de artillerieobservatiepost, Wibben en Gacki, zo snel als ze konden M-1-magazijnen aan een van Boucks manschappen. ‘[Maar hij] zat toch steeds zonder munitie,’ herinnerde Gacki zich. ‘Terwijl we ook andere dingen probeerden te doen, laadden we magazijnen voor hem. Hij leegde die magazijnen net zo snel als wij ze weer konden vullen.’[228]

Intussen probeerde luitenant Warren Springer het vuur van zijn artilleriebatterij te richten door coördinaten door te geven over zijn SCR610-radio op de jeep. Voorzichtig stak hij zijn hoofd naar boven als een schildpad en dook dan snel terug wanneer hij onder vuur werd genomen. Sommige granaten landden vlak bij de weg waar die Lanzerath binnenliep, maar de Duitse opmars werd er niet door opgehouden.[229]

Plotseling werd de jeep geraakt, ofwel door vuur van een machinegeweer, ofwel door mortierfragmenten, en onklaar gemaakt. Springer hoorde glas breken en hij wist dat de SCR610-radio kapot was. Hij kon niet langer de artillerie aansturen. Omdat ook alle landlijnen verbroken waren, kon het peloton nu alleen nog communiceren via de SCR300-radio’s van Bouck en Fort.[230]

Onder aan de heuvel aan de rand van Lanzerath bekeek Duits soldaat eerste klasse Rudi Frühbeisser van de 9e infanterie, 3e parachutistendivisie de slag met afschuw.

‘De 2e compagnie voert een stormaanval uit op een klein stukje bos, driehonderd meter links van de weg,’ herinnerde hij zich. ‘Tijdens de aanval komen pelotoncommandant Karl Quator en korporaal Fischer en ook de soldaten Rench, Roth en Heube om. De pelotoncommandant is gewond. De 1e compagnie kan niet verdergaan. Het naaldbos ligt vol met mijnen. Sommige manschappen proberen de mijnen op te ruimen. Onze ervaren soldaat eerste klasse Winter, die in Rusland diende onder generaal Meindl, is lichtgewond aan zijn arm. Een ander plaagt hem met een grapje: “Zo, Hans, jij met je gouden partijlidmaatschapsembleem bent dus niet onaantastbaar voor meer dan een schrammetje.”19 En alsof hij echt onkwetsbaar is, loopt hij terug de straat in om te worden verbonden door de hospik, sergeant Otto.’[231]

Door de spleet voor in zijn loopgraaf zag soldaat Joseph McConnell plotseling een van Frühbeissers kameraden, gewapend met een burp gun, dicht in de buurt verschijnen. Hij opende het vuur en de Duitser viel neer. McConnell viel echter ook neer, geraakt in zijn rechterschouder.[232]

Vanuit hun loopgraaf 35 meter verderop vuurden sergeant Slape en soldaat eerste klasse Milosevich nog voortdurend, waarmee ze alleen ophielden om te herladen. Het was een van de ‘mooiste schootsvelden’ die Slape ooit had gezien, ‘gewoon wagenwijd open’. En de Duitsers moesten door dat schootsveld om bij hem te komen.[233]

Opeens scheerde een kogel rakelings langs Milosevich’ vingernagel. De Duitsers leken wel krankzinnig of onder invloed – ze konden dit toch niet in volle ernst doen? Waarom zouden ze anders met zoveel doodsverachting aanvallen? De Duitsers doken naar de grond wanneer ze zagen dat de mannen rondom hen een voor een werden geraakt. Dan schreeuwde een officier of sergeant weer naar ze dat ze moesten opstaan en aanvallen. Zodra ze dan weer vooruit probeerden te komen, maaiden Slape en Milosevich ze weer neer.[234]

Toen werd het heel stil.

Het peloton probeerde op adem te komen. Het vuurgevecht had misschien dertig seconden geduurd.[235] Bijna alle aanvallers waren gedood of gewond.

Luitenant Lyle Bouck merkte dat hij baadde in het zweet, hoewel het toch nog vroor. Hij voelde echter geen spanning meer nu de slag was begonnen. Het was moeilijk te geloven dat de Duitsers de stelling van het peloton niet met artillerie hadden bestookt, of met mortieren of zelfs maar met machinegeweren.[236] Hij keek naar het veld onder zich dat bezaaid lag met lichamen, lichaamsdelen en bloedvlekken: daar lag ‘heel veel menselijk afval’. Het bloedbad zat hem echter niet dwars. Ze hadden de Duitsers tegengehouden. Ze hadden hun plicht gedaan en hun bevelen uitgevoerd.

‘Controleer jullie loopgraven en kijk of we gewonden hebben,’ beval Bouck Slape. ‘Ik neem de rechterkant. Jij de linker.’[237]

Ze liepen zo langs alle loopgraven. McConnell was de enige gewonde. Een kogel uit een burp gun zat ergens in zijn bovenlichaam. Hij was echter bij bewustzijn. Hij kon doorvechten. Bovendien waren er geen hospikken in de buurt die hem konden oplappen of van het front konden weghalen.

Net voor 11.00 uur bereidden de Duitsers in Lanzerath zich op een nieuwe aanval voor. Vanuit hun schuur keken Adolf Schur, zijn broer Eric en zijn vader Christolf toe hoe de Duitsers zich verzamelden. Christolf was in de Eerste Wereldoorlog tamboer geweest bij de Duitse krijgsmacht. ‘Nu,’ vertelde hij zijn zonen, ‘kun je zien hoe een echte oorlog eruitziet.’[238]

De Schurs keken toe hoe de Duitsers opnieuw de heuvel op chargeerden.

Het peloton opende opnieuw pas het vuur toen de Duitsers bij het hek kwamen. Deze keer was het soldaat eerste klasse Milosevich die tekeerging met het .50-machinegeweer op de jeep. De pantserdoorborende kogels, die ook werden gebruikt door de achterschutters van B-17’s om jachtvliegtuigen neer te halen, sloegen dertig centimeter grote gaten in de Duitse soldaten. Het schootsveld van de .50 was echter te nauw en het geweer kon niet gemakkelijk worden gemanoeuvreerd vanaf de vaste positie in de jeep. Milosevich probeerde het gevaarte van de standaard af te halen maar brandde zijn hand omdat het al erg heet was geworden. Hij wond een zakdoek over de brandwond en pakte het geweer opnieuw op, zodat hij de weide beter kon beheersen.

Toen zag Milosevich plotseling een Duitse parachutist op maar een paar meter van Lyle Boucks loopgraaf aan zijn linkerzijde. Hij vuurde en de Duitser viel neer.

Het vijandelijke vuur won plotseling aan felheid. Milosevich besloot zich weer naar zijn loopgraaf te begeven. Een Duitser verscheen vlak voor hem met een ‘potato-masher’ (handgranaat). Milosevich liet zijn karabijn zijn werk doen en leegde het magazijn op de Duitser, die in stukken uiteenscheurde.[239]

Milosevich haalde zijn loopgraaf en begon opnieuw te schieten. Hij schreeuwde naar Slape, die ook in de loopgraaf dook en zijn ribben daarbij kneusde.

De Duitsers bleven komen.

Slape nam het .50-machinegeweer over.

‘Schiet in salvo’s van drie!’ riep Milosevich, die wist dat het geweer oververhit zou raken en ze bovendien zonder munitie zouden komen te zitten als Slape voortdurend bleef schieten.

‘Dat kan niet!’ riep Slape. ‘Het zijn er te veel!’[240]

Slape bleef vuren en raakte met één wijde boog tientallen mannen. Milosevich zag dat het plompe geweer oververhit begon te raken en begon te roken. Toen hij weer naar de helling keek, schatte hij dat ze vochten met ten minste één tegen tien, en de Duitsers bleven maar komen.[241]

In hun loopgraaf helemaal aan de rechterkant van de stelling was bij korporaal Sam Jenkins en soldaat eerste klasse Robert Preston de munitie voor de BAR inmiddels op en zij gebruikten nu hun M-1’s. Jenkins begreep maar niet waarom de Duitsers opnieuw aanvielen zonder artillerieondersteuning. Als ze zelfs maar één tank aan het werk zouden zetten, zouden ze allemaal snel van de heuvel worden geblazen.[242] Hij vuurde telkens opnieuw omdat hij wist dat het van cruciaal belang was dat hij de Duitsers raakte voordat ze dichtbij genoeg konden komen om een granaat door het schietgat van de loopgraaf te gooien.[243]

Vanuit zijn loopgraaf zag soldaat Louis Kalil dat de Duitsers opnieuw aanvielen. Toen merkte hij plotseling dat enkele Duitsers zich verspreidden en de stelling probeerden te penetreren via de flanken. Op een armlengte van Kalil vandaan tuurde sergeant George Redmond door het vizier van zijn M-1.

Links van de loopgraaf kroop een Duitse parachutist over de keiharde grond. Hij naderde tot 25 meter afstand van Kalil en Redmond, richtte snel zijn met een granaat geladen geweer en vuurde. Het was een perfect schot: de granaat vloog de loopgraaf in door de halve meter brede sleuf en raakte soldaat Louis Kalil vol op zijn onderkaak.[244]

De granaat ontplofte echter niet. Wel smeet de inslag Kalil door de loopgraaf naar Redmonds kant. Kalil lag halfverdoofd onder in de loopgraaf. Redmond liet zijn geweer vallen, graaide wat sneeuw bij elkaar en wreef dat over Kalils onderkaak. Het bloed gutste uit Kalils kaak. De kracht van de inslag had zijn ondergebit in zijn verhemelte gedrukt en enkele tanden zaten daar nog diep in verzonken. Zijn onderkaak was op drie plaatsen gebroken.

Redmond sprenkelde sulfapoeder op de wond en haalde toen gaasverband uit hun beider eerstehulpsets en begon Kalils gezicht daarin te wikkelen. Er zat geen morfine in de twee koffertjes om de pijn mee te verzachten. Als Kalil de schok te boven kwam, zou de pijn verschrikkelijk zijn.

‘Hoe erg is het?’ vroeg Kalil.

‘O, het valt wel mee, Louis,’ zei Redmond.

‘Maar ik zit helemaal onder het bloed. Het kan niet erg goed zijn.’

‘Het is niet al te erg.’

‘Oké,’ zei Kalil. ‘Ik neem het maar van je aan.’

Kalil wist dat Redmond de ernst van zijn verwondingen bagatelliseerde. Hij kon de tanden voelen die in zijn verhemelte vastzaten en in zijn tong sneden.[245]

De strijd duurde intussen voort. Het vuur van de handwapens klonk als de ruis op de radio tijdens een elektrische storm – een aanhoudend, penetrant geknetter. Redmonds vingers beefden niet, ondanks de angsten die hij uitstond terwijl hij het gaas rond de onderkaak van Kalils wond. Hij wist dat de Duitsers elk moment hun stelling konden binnendringen. Als ze een kans wilden maken, moesten ze zo snel mogelijk tegenvuur geven.

Redmond bond het laatste gaasverband vast en keek Kalil in de ogen.

‘Maak je geen zorgen,’ stelde hij Kalil gerust.

‘Als het zover komt dat je er tussenuit kunt knijpen, doe je dat maar,’ antwoordde Kalil.

Redmond keek Kalil fel aan.

‘We blijven hier – bij elkaar.’

‘Goed.’[246]

Redmond greep zijn M-1 en begon te schieten. Kalil leed nu verschrikkelijke pijnen maar hij deed hetzelfde, waarbij hij met één oog richtte op de gestalten die nog altijd de helling op kwamen. Het was zo koud in de loopgraaf dat Kalil kon voelen hoe het bloed op zijn gezicht bevroor en zo de wond stelpte. Die vervloekte kou was uiteindelijk toch nog ergens goed voor. In de woestijn zou hij zeer zeker zijn doodgebloed.[247]

De Duitse soldaat eerste klasse Rudi Frühbeisser bekeek de slag opnieuw vanaf de voet van de heuvel vlak bij een boerderij. Hij zag de gestalten van zijn collega-parachutisten met hun gevlekte uniformen afsteken tegen de sneeuw, terwijl ze langzaam naar de stelling van Bouck klommen. Hij zag hoe ze systematisch een voor een werden afgeschoten. Het bevel werd gegeven dat een derde compagnie van zijn eenheid tot de aanval moest overgaan. Terwijl die groep naar voren bewoog, zag Frühbeisser een van zijn pelotoncommandanten wankelen en vallen. Een parachutist draaide de gevallen man om.

‘Schot in het hoofd!’

Vlakbij werden twee korporaals geraakt maar niet gedood.

‘Hospik!’

Een Duitse hospik ging op de gewonde mannen af. Hij had een rood kruis op zijn borst en nog zo’n kruis sierde een vlag die aan een metalen stang uit zijn rugzak hing. De korporaal knielde neer en begon de twee korporaals te behandelen.

Een schot van een M-1 klonk.

Nog een man greep naar zijn gezicht en viel om. Hij was onmiddellijk dood.

‘Schot in het hoofd!’

Nog een kogel kraakte.

‘Schot in het hoofd!’[248]

Uiteindelijk trokken de Duitsers zich onder het intense en zo nauwkeurige vuur terug achter enkele boerderijgebouwen. Het was nu rond het middaguur.

Vanuit zijn loopgraaf zag luitenant Lyle Bouck plotseling een Duitser die een witte vlag hief en de heuvel op begon te lopen. Bouck gaf zijn manschappen bevel het vuren te staken. De Duitser vroeg om tijd om de gewonden van de helling te verwijderen. Bouck riep terug dat hij daarmee instemde.

Gedurende het uur daarop klauterden Duitse hospikken de heuvel op en haalden de gewonden weg. Intussen werd extra munitie verdeeld over het peloton en ging Slape langs alle loopgraven om de manschappen te controleren en te bemoedigen.

Soldaat eerste klasse Risto Milosevich keek toe hoe de Duitse hospikken de gewonden verzorgden. Ze waren gemakkelijk herkenbaar aan de twee armbanden en de grote witte hessen die op de buik en rug waren voorzien van rode kruisen met een diameter van dertig centimeter – veel gemakkelijker dan de Amerikaanse hospikken die slechts een armband droegen die vaak ook nog onder de modder zat.

Rond 2.00 uur maakten de Duitsers zich klaar voor de volgende aanval. Ongelofelijk genoeg was het opnieuw een frontale aanval, hoewel deze ditmaal werd begeleid door wat mortiervuur en machinegeweren. Het peloton opende het vuur weer en weer vielen de Duitsers overal op het veld.

Soldaat eerste klasse Milosevich zag een hospik die schijnbaar bezig was met een Duitse soldaat van wie hij echter zeker wist dat die dood was omdat hij hem net ‘vol gaten had geschoten’.[249] De hospik was ongeveer 25 meter bij hem vandaan en bleef maar omhoogkijken naar de loopgraaf van Milosevich en Slape. Zijn lippen bewogen voortdurend. Het mortiervuur begon dicht bij de loopgraaf neer te komen. Milosevich wist zeker dat de hospik het vuur richtte. Toen zag hij dat de hospik zich omdraaide en merkte een pistool in zijn riem op. Hospikken mogen geen wapens dragen volgens het Verdrag van Genève.

Milosevich richtte zich tot Slape.

‘Ik wil het geweer even. Ik wil die klootzak neerschieten.’[250]

Slape weigerde het af te staan omdat er te veel andere Duitsers voor hen verschenen. Milosevich legde uit wat hij van de hospik had gezien – hij praatte in een radio en richtte het mortiervuur.

‘Wat een klootz…’[251]

Drie schoten klonken. De hospik viel dood neer.[252]

Een tijdje later, tijdens een korte vuurpauze, ontdekte Milosevich twee kogelgaten in zijn veldjas. Wonderwel was hij ongedeerd.[253] Hij begon te schieten. Het was een ware slachting, alsof hij weer in Californië was en in een amusementspark kleiduiven schoot.

Slape bediende weer het .50-machinegeweer. Al snel raakte het weer oververhit,[254] en begon toen zelfs patronen af te vuren zonder dat Slape de trekker overhaalde. Plotseling viel het geweer stil.[255] De loop was eindelijk uitgebrand en boog lichtjes omlaag.

De Duitsers bleven de heuvel bestormen en sommige vuurden vanuit de heup. Velen werden van korte afstand neergehaald met een enkel schot in het hart of het hoofd. Niemand kwam over het prikkeldraad. De lichamen stapelden zich al snel erachter op.[256]

Opeens schreeuwde artilleriewaarnemer Billy Queen, die achter Joseph McConnell in een loopgraaf stond, het uit van de pijn en zakte op de grond. Hij begon te kreunen en bloed sijpelde uit een ernstige buikwond. McConnell kon niets voor hem doen – hij had geen medische uitrusting. Queen verloor al snel het bewustzijn. Binnen het uur zou hij dood zijn en zou zijn lichaam beginnen te bevriezen.20

De derde aanval duurde maar een paar minuten.[257] Toen weken de Duitsers weer terug.

Het was nu halverwege de middag en het was voor alle manschappen duidelijk dat ze het niet al te lang meer zouden uithouden. De meesten hadden nog maar enkele magazijnen over voor hun M-1’s. Luitenant Lyle Boucks gedachten richtten zich op manieren waarop het peloton de stelling zou kunnen verlaten. Hij reikte naar de hoorn van zijn SCR300-radio en vroeg opnieuw om artillerieondersteuning en nieuwe bevelen.

In het regimentshoofdkwartier in Hünningen hoorde soldaat eerste klasse Carlos Fernandez dat Bouck praatte met luitenant Buegner, de rechterhand van Kriz. Bouck zei dat hij was omsingeld. Toen klonk over de radio het geluid van geweerschoten op de achtergrond.

Bouck hoorde een harde knal vlak bij zijn oor. De kogel van een scherpschutter slingerde de hoorn uit zijn hand. De radio werd ook geraakt. Bouck viel op de grond.[258]

Radiotelegrafist James Fort hoorde de ‘buizen en alles binnen de radio breken’.[259] Hij keek uit de loopgraaf en zag Bouck languit naast een jeep liggen.

In Hünningen hoorde Carlos Fernandez een piepend, sissend geluid dat harder werd en daarna ‘een geluid dat zo uit een film had kunnen komen… van neerdalende artillerie… en plotseling viel de radio stil.’[260] Fernandez vreesde het ergste: dat Bouck en de radio waren ontploft.[261]

Bouck kwam echter al na enkele seconden bij. Versuft klopte hij zichzelf af en stond op. Langzaam kwam zijn gehoor weer terug. De kogel die de hoorn had geraakt was ingeslagen op maar een paar centimeter van zijn oor. Hij keek naar de radio – die was volledig verwoest.

Boucks laatste communicatielijn was weggevallen. Er zouden geen bevelen meer komen. Elke beslissing zou nu volledig op zijn schouders drukken.

Bouck wankelde terug naar zijn loopgraaf, vastbesloten om een manier te vinden om het peloton in het duister terug te trekken van de stelling.

Maar zouden ze in staat zijn om zo lang stand te houden?

In het regimentshoofdkwartier in Hünningen rapporteerde soldaat eerste klasse Fernandez het communicatieprobleem onmiddellijk aan majoor Kriz. Zodra het mogelijk was zou Kriz proberen aflossing te organiseren, maar het werd al snel duidelijk dat ze Bouck en zijn manschappen onmogelijk konden bereiken, gezien de omvang en de snelheid van de Duitse opmars. Langs het hele front vocht het 394e regiment wanhopig om vergelijkbare stellingen te verdedigen.

Kriz had al snel een grotere zorg dan een peloton, een enkel bataljon of zelfs een regiment. Het was duidelijk dat de hele 99e divisie, iets van vijftienduizend manschappen, ernstig werd bedreigd. Dit was geen storende tegenaanval om de pogingen van de 99e te hinderen om door te dringen tot de Roerdammen. Kriz had gelijk gekregen: de Duitsers hadden zich inderdaad voorbereid op een grote aanval. Nu zat de hele Checkerboard-divisie in het nauw en niet alleen Lyle Bouck.[262]

Acht kilometer ten oosten van Kriz, aan de rand van het grensdorpje Losheim, keek Jochen Peiper, de meest onderscheiden SS-tankcommandant van het Derde Rijk, toe hoe zijn voorste tank optrok. De Panther V bracht plotseling een landmijn tot ontploffing en werd daardoor buiten gevecht gesteld. Peiper was woedend, terwijl genisten naar voren werden gehaald om de mijnen te verwijderen die zijn opmars verhinderden. Het waren geen Amerikaanse mijnen – ze waren er ironisch genoeg in oktober gelegd door Duitsers die zich terugtrokken tot aan de Siegfriedlinie.

Peiper lag nu uren achter op schema. Opnieuw zette hij de tocht voorzichtig voort. Vijfhonderd meter ten westen van Losheim klonk echter nog een explosie toen een tweede Panther V het volgende mijnenveld binnenreed. Het was al donker op het moment dat de colonne weer optrok. Toen verloor de colonne de eerste Panzer ten zuidoosten van het dorp Merlscheid; opnieuw door een landmijn.[263] Chauffeur Werner Sternebeck hoorde een ontploffing en voelde toen hoe de tank omhoogkwam en vervolgens stopte. Hij kroop er snel uit en sprong meteen op een andere tank, omdat hij wist dat Peiper geen enkele vertraging duldde.[264]

Opnieuw hoorde Peiper dat de colonne moest wachten totdat nog meer mijnen waren geruimd. Hij kwam in tijdnood als hij zou vasthouden aan het plan om Lanzerath te veroveren en nog voor de nacht Honsfeld te bereiken. Als hij nog meer tijd kwijt zou raken, moest hij misschien enkele halfrupsvoertuigen opofferen door ze te gebruiken om mijnen mee op te blazen zodat de colonne verder kon.

Peiper had bevel om de Maas binnen een etmaal te bereiken. Maar hier stond hij nu, tien uur nadat het bombardement was begonnen en nog maar een paar kilometer voorbij de Siegfriedlinie. Het 9e parachutistenregiment had inmiddels klaar moeten zijn met het vrijmaken van de weg naar Honsfeld. Maar blijkbaar zaten ze nog steeds in Lanzerath. Was im Himmel [Wat in hemelsnaam] had hen toch de hele dag opgehouden?