Zij vegen de zeeën schoon
Het was nog nacht toen we losgooiden en door de buitenhaven scharrelden die bezaaid was met voor anker liggende schepen van alle mogelijke afmetingen en nationaliteiten. Koude, grauwe regen kwam genadeloos neer, spatterde van het dek omhoog en bracht het sombere water licht aan het schuimen. Van de brug af reikte het zicht niet veel verder dan de boeg van de trawler. We zochten meer op het gevoel dan op het zicht een uitweg naar volle zee en schoten nauwelijks op. We schampten langs het boord van een collega-trawler en voelden verderop onze romp over een ankerkabel schuren, waarbij de dreigende zwarte massa van een boeg gevaarlijk dichtbij opdoemde. Bij het naderen van de monding voelden we ons betrekkelijk veilig en meerderden we vaart. Het kwam ons bijna op een aanvaring met een groot Fins vrachtschip te staan dat door de getijstroom dwars voor de ingang van de haven was komen te liggen. Het was het woord SUOMI, in manshoge letters geschilderd, dat een wittige glimp in het duister verspreidde en ons waarschuwde. De schipper ketterde er vloeiend op los, gooide het roer om naar stuurboord en we liepen erlangs. Zonder rampen bereikten we de zee. In de haven was het betrekkelijk warm en beschut geweest, maar voorbij de kaap was het heel anders gesteld. De trawler lag gemeen te stampen in de zware oceaanrollers en stoof zichzelf onder. Soms streek er een extra zware zee langs de verhoging van de bak, veegde over het dek en trok gorgelend door de spuigaten weg, maar dat gebeurde niet vaak. De wind was niet zwaar en had zo iets bijterigs over zich, dat je je kraag opzette en haastig de lijzijde van de bovenbouw opzocht. Er zijn niet veel oorden troostelozer dan de westkust van Schotland vroeg in de morgen in januari. Terwijl de trawler in het kille morgengrauwen bonkend de zee doorkliefde op weg naar zijn aangewezen standplaats, bespraken de twee officieren op de brug de vooruitzichten voor de komende veegbeurt. Ze waren het met elkaar eens dat het een moeizame dag zou worden, zo saai als je je maar indenken kon, en dat ze zoals gewoonlijk geen mijnen zouden tegenkomen. Ze verschilden echter van mening over het weer. De luitenant dacht dat er weinig kans op was dat de wind ging liggen of dat het opklaarde, maar volgens de schipper zou dat allebei het geval zijn, hoewel waarschijnlijk pas later op de dag. Het waren geen van beiden jonge kerels. De luitenant, die van de marinereserve was, had drie rijen onderscheidingen op zijn borst, was in de vorige oorlog in de Dardanellen geweest en liep duidelijk mank - een herinnering aan Zeebrugge. Tien jaar geleden was hij met pensioen gegaan, maar bij het uitbreken van de oorlog had hij afscheid genomen van zijn gerieflijke en zelfs weelderige bestaan om de onbekende gevaren en ontberingen van een mijnenvegers bestaan op te zoeken. Dat had hij niet gedaan om zijn vaderland een gunst te bewijzen; hij vond het zijn plicht. Zoals gezegd was de luitenant geen jonge kerel, maar de schipper was zeker tien jaar ouder dan hij. Er was al een halve eeuw verstreken sinds hij voor het eerst naar zee ging. Hij had mijnen geveegd in de oorlog 1914-18, maar had zichzelf niet ten onrechte te oud gevonden voor zo'n zware taak in deze oorlog. Op een dag werd hij bij het trawlvissen op de Noordzee door een Heinkel gebombardeerd en gemitrailleerd. De bommen hadden hun doel gemist, maar de kogels hadden een lid van zijn bemanning letterlijk doorzeefd. Die man was zijn zoon. Vandaar dat hij was teruggekomen op zijn idee dat hij te oud zou zijn.
***
Een uur na het passeren van de havenmond hadden we het begin van ons werkterrein bereikt en werd er vermogen teruggenomen tot er nauwelijks voldoende vaart over was om de kop in de golven te houden. We wachtten de komst van onze metgezel af, die na een minuut of tien over stuurboord hevig stampend opdoemde - een vaag silhouet in het schemerige licht. We vierden een lijntje van het achterschip en hij verlegde zijn koers naar bakboord om het op te pikken. Er werd een kabel aan bevestigd die wij binnenhaalden, aan de veegkabel vastmaakten en van achteren weer uitvierden. Op regelmatige afstanden werden merkwaardig gevormde bordjes, door de mensen van het vak vliegers genoemd, aan de tros gestoken door twee matrozen, die met hun stoïcijnse gezichten niets lieten blijken van het ongerief dat ze ongetwijfeld ondervonden van het werken met blote handen en verkleumde vingers. De vliegers dienden als gewichten om de veegkabel op de vereiste afstand onder het oppervlak te houden. Geen landrot of zoetwatermatroos had dit uitvieren van de veegkabel op zich kunnen nemen; dit was een taak waarvoor de hoogste graad van zeemanschap vereist was. De coördinatie en een scherp gevoel voor het juiste moment bij de man aan het roer, de twee 'aanpikkers' en vooral de liergast waren in niet geringe mate aanwezig. Hun samenwerking verliep gesmeerd en snel. Toen alles naar zijn zin was, gaf onze luitenant de andere trawler met een stoot op de luchtfluit het signaal dat hij klaar was om zijn rak te vegen. Er kwam een bevestigend signaal terug en het schip stoomde op gelijke hoogte aan stuurboord met ons op in zuidelijke richting. Het werd nog zwaarder weer. De luitenant, die met zorg de blik van de schipper ontweek, kon zijn glimlach van voldoening nauwelijks verborgen houden. Het gebeurde niet vaak dat de voorspellingen van de schipper fout bleken, maar ditmaal had hij het kennelijk mis. We lagen nu dwars op de golfslag. Het ene ogenblik werden we boven een sombere kam met schuimkoppen geheven, het volgende gleden we voort door een ondiepe golftrog en sloegen er wolken stuifwater binnenboords neer. Het stampen had plaats gemaakt voor een nogal vervelende slingering en dit laatste was bepaald nadelig. Nu was het dat de genialiteit van de liergast - want geniaal was het - zich liet gelden. Het was zijn taak te zorgen dat de veegkabel niet te slap kwam te hangen, wat al kwalijk genoeg was, of te strak gespannen stond, wat tragische gevolgen kon hebben. Zeelui zijn terecht als de dood voor overbelasting van de trossen. Een knappende kabel is een levensgevaarlijk wapen met een schrikbarende vernietigingskracht; hij kan iemand effectiever onthoofden dan de scherpste bijl. Maar te oordelen naar het nonchalante gezicht dat onze liergast zette en het misleidend onbezorgde gemak waarmee hij de hendels bediende, zou je denken dat zo'n onplezierige mogelijkheid nog nooit bij hem was opgekomen. Op de brug stond de luitenant te studeren op een bijzonder gedetailleerde kaart van de Admiraliteit die hij opengevouwen voor zich had liggen. Wie er ook naar keek, maar met veel minder aandacht, was de schipper, die het alleen deed om niet de luitenant voor het hoofd te stoten, voor wie hij de hoogste waardering koesterde. In stilte echter had hij grote minachting voor Admiraliteits-kaarten en dergelijke bijkomstigheden die hij een echte zeeman onwaardig achtte. Hij had nooit een zeekaart nodig gehad; een versleten, beduimelde schoolatlas was voor hem voldoende geweest. Toen de luitenant schatte dat we het einde van ons rak hadden bereikt, gaf hij een ruk aan de seizing van de fluit, en de andere trawler nam zijn vaart terug tot een slakkengangetje. Wij daarentegen gingen volle kracht door en beschreven een volledige halve cirkel over stuurboord - een manoeuvre die er simpel uitzag, maar die zoals alles bij het mijnenvegen neerkwam op briljant uitgevoerd zeemanschap. Je had waarlijk kunnen denken dat we werden rondgeslingerd door een middelpuntvliedende kracht, waarbij de ons begeleidende trawler als draaipunt fungeerde en de veegkabel als verbindingslijn - zo'n hoge graad van perfectie had de coördinatie tussen de twee trawlers bereikt. De hele ochtend gingen we op die manier door, heen en weer onze rakken afleggend en geleidelijk opschuivend naar het westen. Inmiddels was de wind geruimd van west naar noord ten westen en al werd hij niet zwaarder, hij was wel uitermate koud geworden. In dit stadium begonnen we werkelijk medelijden te krijgen met de liergast, blootgesteld als hij was aan de volle hevigheid van de elementen, maar we troostten ons met de gedachte dat hij met zijn enorme lichaamsomvang goed aangepast was voor het weerstaan van de kou. Tot onze verbazing vernamen we echter dat hij een normaal figuur had, maar vijf jassen had aangetrokken onder het oliepak en het reddingvest die hij droeg. Maar dit kan roddelpraat zijn; officiële bevestiging hiervan hebben we nooit ontvangen. Laten we in ieder geval verklaren dat zijn volslagen onbekommerde houding ten aanzien van het weer een zeer Spartaanse indruk maakte. Was hij ontegenzeglijk het belangrijkste lid van de bemanning, het leed al evenmin twijfel dat hij gevolgd werd door de kok. Op basis van ingespannen oefening met bewonderenswaardige handigheid zijn evenwicht bewarend, kwam deze met vaste tussenpozen - die de drie kwartier nooit te boven gingen - aanzetten met in de ene hand een meermalen gedeukte ijzeren ketel en in de andere een ratjetoe van blikken kroezen, met een ijzerdraadje door de oren bijeengeregen. De ketel was beurtelings gevuld met sterkte zoete thee en chocola. Die inhoud overtrof volgens ons alles wat we ooit in de beste zaken in de grote stad hadden geproefd. Kennelijk vindt koffie geen genade in de ogen van de opvarenden van mijnenvegers.
***
Mijnenvegen is een verschrikkelijk eentonige bedoening, maar we slaagden er redelijk wel in de tijd te doden met roken, sterke verhalen vertellen en de brouwsels van de kok te drinken. In de vroege morgen kwam er een grote viermotorige vliegboot van het kustcommando laag overvliegen die onze bescheiden aanwezigheid een groet met de vleugeltips waardig achtte - waarmee we ons zeer gevleid voelden. Omstreeks het middaguur verscheen er aan de zuidelijke horizon een klein konvooi, maar binnen een halfuur was het alweer verdwenen. Nu en dan trokken er meeuwen of wilde eenden over en twee keer zagen we de ronde, glimmend zwarte kop van een avontuurlijke zeehond vlakbij uit een golf oprijzen, ons onbewogen op zeehondenmanier opnemen en dan met een afkerige snuit in het water wegzakken. Opmerkelijke voorvallen waren er echter niet en geleidelijk aan geraakten we in een toestand van waakzame verveling. Om een uur of twee in de middag, toen de conversatie was afgenomen en ten slotte verdwenen was en we ons fantastische visioenen voor de geest haalden van wat we 's avonds voorgezet zouden moeten krijgen, werden onze mijmeringen abrupt verstoord door een luid, onsamenhangend maar onmiskenbaar triomfantelijk geschreeuw van onze onvermoeibare liergast. We stoven naar stuurboord en tuurden de strook water af waaronder de veegkabel werd meegesleept en wachtten met spanning het moment af dat de mijn zou komen bovendrijven - want het was natuurlijk een mijn. Er viel niets te bekennen. Onze liergast had ook niets gezien, maar hij had gevóeld hoe een of ander vreemd voorwerp met de kabel in aanraking was gekomen en hij was veel te ervaren om zich daarin te vergissen. Het was een ijzig moment, want er waren twee mogelijkheden wat de onmiddellijke toekomst van de mijn betrof - de ene onplezierig, de andere niet. (Het geeft trouwens wel ons vertrouwen in de liergast weer dat we geen moment aan het bestaan van de mijn twijfelden.) Bij de eerste mogelijkheid kon onze sleepkabel het ontstekingsmechanisme in werking stellen, waardoor de mijn zou detoneren en vrijwel onvermijdelijk onze kabel zou worden vernietigd. Bovendien hadden we geen enkele aanwijzing hoe dicht de mijn zich bij een van de trawlers bevond en was het helemaal niet denkbeeldig dat daarmee onze veger of die van onze collega's zou worden weggevaagd. Zo iets gebeurde wel meer. De andere en ongetwijfeld veel aangenamere mogelijkheid was dat de mijn naar een van onze hakmessen zou worden getrokken en van zijn anker werd gescheiden, waarna ze ongevaarlijk kwam bovendrijven. Tot onze grote opluchting was dit laatste het geval. Op een plek nagenoeg halverwege de twee trawlers kwam de mijn langzaam naar de oppervlakte, waar ze traag op de golven bleef dobberen - een kwaadaardig ogende, zwarte stalen bol van bijna een meter in doorsnede, rijkelijk met uitsteeksels bezet. Wanneer die uitsteeksels breken, stellen ze het ontstekingsmechanisme in werking en explodeert de mijn. We stoomden nog iets door om de veeglijn ruimschoots buiten bereik van de mijn te brengen. We waren nog niet goed en wel gestopt of twee schepelingen hadden hun geweren al te voorschijn gehaald en waren aan het schieten. Ze waren er duidelijk op uit de mijn zo gauw mogelijk uit de wereld te helpen en de explosie met haar spectaculaire nasleep te aanschouwen. In hun loffelijk streven werden ze dienstvaardig door de bemanning van de andere trawler bijgestaan. Toen beide trawlers vruchteloos een stuk of twintig schoten hadden afgevuurd, werd het duidelijk dat het opruimen van de mijn geenszins vlot zou gaan. Door het sterke deinen van de dekken, gepaard met het feit dat het doelwit niet stil lag, was het schieten verre van zuiver. Maar de aanhouder won, al was die overwinning niet erg bevredigend, want nog tien minuten later zonk de mijn naar de zeebodem, doorzeefd met kogels, waarvan er niet één het geluk had gehad een detonator te treffen. Hoewel onze opzet was geslaagd en de mijn ongevaarlijk voor de scheepvaart was gemaakt, voelde iedereen zich hevig teleurgesteld dat ze zo weinig glorieus aan haar eindje was gekomen. Het viel toch wel te billijken dat we een dramatischer ontknoping hadden willen meemaken. Met een gevoel van voldoening, maar niet vrij van enige frustratie, zochten we onze posten op en hervatten onze werkzaamheden.
***
In strijd met de heersende voorstelling vegen mijnenvegers niet dagelijks veel mijnen op die ze in de lucht laten vliegen. Er kunnen langdradige weken verstrijken zonder dat er ook maar één mijn te bekennen valt; het was voor onze bemanning dan ook een feestdag. Op onze lange, zwarte schoorsteen prijkten al negen witte strepen, die beduidden dat we dat aantal mijnen onschadelijk hadden gemaakt. Onze scheepsschilder was al bezig zijn verf en kwast op te scharrelen om de tiende streep aan te brengen zodra we in de haven waren of, wanneer het weer voldoende was gekalmeerd, het buitengaats te doen. Tegen de avond klaarde het op; de wind kromp en de ruwe opgezwiepte zee ging over tot een zachtere deining. Als de luitenant de smoor had in de onderbreking van zijn succes als weerprofeet, wist hij dat goed te verbergen, maar waarschijnlijk hadden de spanning en het succes van vroeg in de middag alle gedachten hieraan verjaagd. Een poosje later trokken de wolkenbanken in het westen op en kregen we die dag voor het eerst de zon te zien - een enorme matrode bol, waarvan de omtrek zich scherp door de laaghangende heiige winterlucht aftekende. Een halfuur later begon de zon geleidelijk achter de kim te duiken en over de zee naar ons schip een vuurrood pad met onderbrekingen aan te leggen. Toen even daarna het daglicht wegtrok, gaf de luitenant onze metgezel het sein om de werkzaamheden te staken en de veegkabel los te gooien. Wij haalden de kabel binnen, maakten de vliegerborden los en borgen ze zorgvuldig op. Daarna wendden we voor het eerst weer de steven naar het oosten en koersten door de snel toenemende duisternis met onze trawler op huis aan. Onze dagtaak zat erop. Terwijl zijn handen licht het stuurrad beroerden, voerde de schipper een rustig gesprek met de luitenant, die op een wrak klapstoeltje zat, met de rug tegen de wand en de handen achter het hoofd. Beneden lag de kok, nu zijn inspanningen voorbij waren, in zijn kooi een detectiveromannetje te lezen. De liergast, nog steeds ongevoelig voor de ijzige wind die er bleef waaien, had zich niet van zijn post verwijderd; dromerig liet hij zijn blik rusten op ons licht fosforescerende kielzog en keek het na tot waar het geleidelijk in het duister opging. Een paar mannen waren rustig aan het roken in de kuil voor de brug, waar ze beschutting tegen de volgwind hadden gezocht. Nog twee mannen waren op het bruggendek een ladder aan het vasthouden waarop een derde man zat die zich door het lichte stampen van het schip, het gebrek aan licht en de kille avondwind niet van zijn taak liet afbrengen. Hij ging geheel in de kunst op; hij was onze tiende streep op de schoorsteen aan het schilderen... Woorden schieten te kort als we afdoende willen beschrijven wat we te danken hebben aan deze mannen - allen vissers, van de Hebriden en Mallaig, Wiek en Peterhead, Aberdeen en Grimsby, Lowestoft en Yarmouth. Noem hen helden en ze jouwen je uit; toch zijn ze dat en niets anders. Zij hebben de eenzaamste, eentonigste en gevaarlijkste taak van al onze strijdkrachten, maar die taak is onmisbaar voor de instandhouding van bevaarbare routes voor de koopvaardij, onze vitale verbindingslijnen met de buitenwereld. In de vroege ochtend gaan ze het zeegat uit, opgewekt of somber, al naar hun geaardheid. Sommigen keren niet weer, maar dan sluiten ze hun gelederen en zetten het werk voort.