3

woensdag 02.00 - 06.00 uur

 

Soldaat Gottfried Schenck had weinig op met Griekse eilanden. Het bier was verschrikkelijk, het eten vet en de vrouwen deden vijandig, vooral de laatste dagen. Maar goed, altijd nog beter dan het Russische front, veronderstelde hij. Hij had gedacht hier totaal buiten de gevarenzone te zitten, tot het onaangename voorval van afgelopen zaterdag. Vandaag had hij lichtkogels gezien en de flits van een grote explosie op zee. Het leek wel alsof het allemaal steeds erger werd. Hij had een fles wijn gevorderd van een boer die hij was tegengekomen met een kudde geiten. Goor spul dat naar desinfectiemiddel smaakte, maar het kalmeerde tenminste de zenuwen. Hij keek op zijn horloge. Twee uur. Nog vier uur voordat hij afgelost zou worden bij het aanbreken van de dag. Tijd om te gaan kijken in de volgende inham, misschien stiekem een sigaretje roken met zijn makker Willi. Hij draaide zich om en liep langs de rand van de zee. Het zand kraakte heel zachtjes onder zijn laarzen. Vanaf zijn uitkijkpunt bij een rots, dertig meter verder zeewaarts, zag Andrea hem weglopen. Hij wachtte af, telde, en zag het plotselinge oplichten van een lucifer achter de landtong... Niet dat een normaal mens dit zou hebben gezien, maar Andrea's ogen waren gewend om zelfs in de diepste duisternis zaken van leven en dood af te wegen. Hij wachtte in het lauwe water, telde en zag de wachtpost naar het strand terugkomen en de gloeiende peuk weggooien. Geruisloos liet hij zich onder water zakken. De sigaret had soldaat Schenck geen goed gedaan. Hij voelde zich slaperig en hij had een smerige smaak in zijn mond. Wat hij eigenlijk nodig had, was een stukje zwemmen, maar als hij werd betrapt op zwemmen tijdens de wacht, dan zwaaide er wat... Hij kwam bij het eind van het strand, draaide zich om en liep met energieke bewegingen om wakker te worden weer terug - rechte schouders, blik op de punt van zijn neus - en hij probeerde wat hij zo vaak deed: het gevoel op te roepen dat hij zoveel jaren geleden in Neurenberg had gehad, in de tempel van lichtkolommen, toen hij had geloofd in al die vervloekte nazi-onzin... Achter hem, net voorbij de kleine golven die op de kust braken, rees iets uit het water op, iets onmogelijk kolossaals dat in het sterrenlicht glom van het water en dat twee reuzenstappen nam, een grote harde hand op zijn mond sloeg, hem door de branding trok en hem langzaam naar het water drukte. Hij wilde schreeuwen, maar kon geen geluid maken, was als een kind in de handen van dit verschrikkelijke ding uit de zee. Schenck had het al opgegeven voordat zijn gezicht zachtjes, o zo zachtjes het water raakte. Zijn hoofd bleef onder die reusachtige meedogenloze handen gevangen tot zijn mond openging en de vieze smaak van sigaretten en oude wijn in zout veranderde. Hij haalde adem. Andrea wachtte tot er geen luchtbellen meer bovenkwamen. Toen zwom hij terug naar de rubberboot en praatte zacht en kort met Mallory. Een minuut later was de rubberboot op weg naar het strand. Nu begon alles heel snel te gaan voor de nog steeds versufte Wills. Zodra de punt van het bootje het zand raakte, sprongen ze eruit, hesen de ransels op hun rug, trokken Nelson en Wills het strand op naar het lage struikgewas van doornstruiken en oleanders aan de rand. 'Hou ze in de gaten,' zei Mallory tegen Carstairs. Carstairs keek alsof hij wilde protesteren, maar opeens waren Mallory en Miller verdwenen en had hij geen keus meer. In het sterrenlicht zagen ze vaag hoe Andrea het lichaam van Dawkins uit de rubberboot sleepte en het door de lage branding naar dieper water trok. Nelson wilde erheen lopen, maar Wills legde een hand op zijn arm. Ze hoorden gesis toen Miller het gat in het bootje groter maakte, zagen dat hij het ding in de branding achterliet en keken toe hoe Mallory en Miller de voetafdrukken in het zand uitveegden en achteruit naar het struikgewas terugliepen. Wills hoofd zoemde als een bijenkorf. Het zweet droop van zijn lichaam en hij was misselijk, of liever gezegd het voelde aan alsof iemand die veel op hem leek misselijk was, want hijzelf was ergens anders. Vlak bij hem trok Andrea zijn gevechtspak weer aan. Wills hoorde zichzelf zeggen: Alles goed, Nelson?' 'Dat hadden ze die arme Dawks niet moeten aandoen,' zei Nelson. 'Hij is dood,' zei Wills. 'Hij weet van niets. Zo is hij nog nuttig.' 'Het is niet goed,' zei Nelson. Hij klonk verongelijkt. Een zeurpiet, die Nelson. 'Hij moet begraven worden. Jullie hebben geen reden hem in zee te gooien.' 'Er was een wachtpost,' zei Andrea. 'Die heb ik gedood. Nu zullen de Duitsers denken dat hij die arme Dawkins heeft gevonden en dat ze hebben gevochten en allebei verdronken zijn.' 'Hoopt u,' zei Nelson, die niets ophad met buitenlanders. 'Ja,' zei de buitenlander met zijn leeuwachtige bromstem. 'En dat zou jij ook moeten doen, als je niet dood wilt.' Bij die woorden besefte Nelson dat hij wanhopig en hartstochtelijk graag wilde blijven leven. 'Miller,' zei Andrea. 'Kijk even naar Nelsons arm.' Miller pakte een kleine zaklamp, klemde die tussen zijn tanden en haalde de flarden textiel van Nelsons rechteronderarm. Het was een gapende lange snijwond die rood tegen de bleke huid af stak. 'Je overleeft het,' zei Miller. 'Ik zal die wond straks hechten.' 'Jezus,' zei de matroos zwakjes. 'Dat ziet er slecht uit. O Jezus. Wat een rotgevoel.' 'Je gaat niet dood,' zei Miller. 'In ieder geval niet van een snee in je arm. Het bloedt niet en het is allemaal keurig schoon van het zeewater.' Hij strooide sulfapoeder in de wond, verbond de arm snel en deskundig met gaas uit de eerstehulptrommel en maakte van de rest van de mouw een mitella. 'Weer zo goed als nieuw,' zei hij. Maar terwijl hij de mitella ombond voelde hij dat Nelson ondanks de warmte van de nacht huiverde. Mallory zei heel rustig: 'Doe dat licht uit en kom mee.' Ze staken een stenig pad over, dat achterlangs het strand liep. Verder het binnenland in ging de grond steil omhoog. Mallory liet hen in een bosje oleanders halthouden. 'Wacht hier,' zei hij. Nelson ging met een zware bons zitten. 'Zachtjes,' zei Carstairs, te hard. Er viel een stilte: een stilte geladen met het ritselen van de wind in de oleanders, het sjirpen van de cicaden en het zachte bruisen van de branding op het zand. En Duitse stemmen van het volgende strand. Het was gewoon het gekeuvel van wachtposten die zich verveelden na een lange nacht wachtlopen. Maar Nelson voelde zijn nekharen overeind gaan staan. En opeens was de stilte van de groep niet zomaar de stilte van een stel mensen die zwegen, maar een soort bevroren gat te midden van de nachtelijke geluiden. Hij voelde zich ziek van die brandende benzine en ook omdat zijn scheepsmaten verdwenen waren, hij een misselijkmakende pijn in zijn arm had en ze die arme ouwe Dawks in zee hadden gedumpt. En hij was overgeleverd aan een stel bandieten die God wist wat uitvoerden in vijandelijk gebied. Hij had bij de marine getekend en niet bij de vervloekte commando's. Wat hij nu wilde, was dat hij in een leuk krijgsgevangenenkamp werd gezet en niet patsboem zou worden neergeknald omdat ze vijandelijk gebied waren binnengevallen met de schipper en die vier harde mafkezen... Die twee harde mafkezen. Toen Nelson tegen de nachthemel de hoofden telde, zag hij dat midden in die stilte - en stiller dan die stilte zelf - de reus en de magere verdwenen waren. Mallory en Andrea liepen snel het pad af, ieder aan een kant, stil als schaduwen, bukkend om de verraderlijke beweging van een silhouet tegen de hemel te vermijden. Hun bepakking was bij Miller in de oleanders. Ze hadden messen bij zich en Schmeissers, hoewel ze wisten dat als ze een van die twee gebruikten het hun dood zou zijn en de missie afgelopen was. Terwijl hij voortdraafde, was een deel van Mallory's geest bezig met de problemen van deze missie. Een brand op zee, een kapotte rubberboot, een dode Britse matroos en een verdronken Duitse wachtpost waren op verschillende manieren met elkaar in verband te brengen. Sommige hypotheses waren onschuldig - een overlevende van het wrak, een gevecht in het ondiepe water. Andere niet. De rubberboot was een type dat werd gebruikt voor een vliegtuig, niet op een MTB. Waarom zou een bewaker verdrinken nadat hij de schedel van een Britse matroos had ingeslagen? Iedereen met hersens zou op die vragen stuiten, vooral op zo'n slaperig eiland als Kynthos. Misschien waren er in een handjevol Wehrmacht-pelotons niet al te veel hersens te vinden. Maar naar Mallory's ervaring zouden er hersens te over zijn: grondige, onderzoekende, messcherpe hersens... Snelheid was geboden. Ze kwamen om een landtong heen. Er stond iets laags en vierkants, mogelijk een waarnemingspost. Ze liepen er achterlangs, ontdekten dat de weg beter werd en renden langs een achthonderd meter lang strand met lichtgekleurd zand waarover een loom ruisende branding spoelde. Achter het strand glansde een wanordelijke groep rechthoekige witte blokken in het sterrenlicht. Huizen. Parmatia. Ze liepen verder landinwaarts door een strook struikgewas naar een lager gelegen gebied met tuintjes en citroenplantages. Een paar honden blaften loom toen ze langskwamen. De lucht was warm en roerloos. De Mavrocordatostraat was een langgerekte wirwar van boerenhuizen en schuren. Bij nummer drie zaten de luiken potdicht tegen de ongezonde invloed van de nachtlucht. Aan de achterkant was wel een luik open. Andrea en Mallory wierpen een laatste blik over de donkere vlakte. Toen klom Andrea naar binnen.

***

Als Miller Miller niet was geweest, zou hij verveeld zijn geraakt. Maar toen hij de snede in Nelsons onderarm met een keurig rijtje hechtingen had gedicht, had hij zijn hoofd op zijn ransel gelegd, het diep spijtig gevonden dat er onder de huidige omstandigheden niet gerookt mocht worden en zijn ogen dichtgedaan. Niet dat hij sliep. Hij deed het alleen maar omdat hij een man was die een hekel had aan onnodige inspanningen. Het enige dat je in het duister van de rotsen kreeg als je je omgeving visueel inspecteerde, was pijn aan je ogen. Bovendien, door je ogen te sluiten gaf je je oren de best mogelijke kans. Dus lag hij daar en onderscheidde de geluiden van de nacht: wind in de bladeren, het ruisen van de zee, cicaden, het zachte tikken van een kever die een steentje voortrolde, het ademen van Wills, Nelson en Carstairs... Geen adem van Carstairs. Carstairs was verdwenen. Carstairs was God wist waarheen. Miller was een gokker. Voor de oorlog had hij veel tijd besteed aan het afwegen van kansen. Sinds hij met Mallory en Andrea te maken had, was er niet veel veranderd, behalve dan dat als je nu een gok zou verliezen de consequenties veel dodelijker waren geworden. En zelfs in de goede oude tijd waren de mensen met wie Miller had gepokerd niet het soort dat je kon belazeren als je het er levend vanaf wilde brengen. Dus woog Miller de kansen tegen elkaar af. Carstairs had de reputatie dat hij wist wat hij deed. Miller was een korporaal en Carstairs een kapitein, die zijn eigen zaakje leidde onder toezicht van de admiraal. Carstairs moest het zelf maar uitzoeken.

***

Mallory wachtte bij het raam in een verschrikkelijke stilte, de grauwe stilte vóór zonsopgang, als de natuur op zijn laagste pitje staat en de slaap het dichtst bij de dood komt. Zijn vinger rustte op de trekker van zijn Schmeisser. Hij luisterde naar de nachtgeluiden en ontdekte niets verkeerds. Hij was militair en bergbeklimmer, niet iemand die graag fantaseerde of speculeerde. Maar wéér voelde hij die knoop in zijn maag die hij na zijn bezoek aan de wapenkamer in Plymouth had gevoeld. Deze warme wereld die naar landleven geurde lag onder de schaduw van de dood... Het luik knarste zacht. Andrea's stem zei: 'Kom.' Mallory kwam in een koele kamer die naar geschrobde vloeren en oude wijn rook. Het luik ging dicht en er klonken morrelende geluiden alsof iemand een doek voor het raam hing. Er schraapte een lucifer en het kousje van een gloeilamp vlamde op en begon te gloeien. De persoon die de lamp had aangestoken was klein en had een capuchon over het hoofd en een lang gewaad aan als van een bedoeïen. Achilles?' vroeg Mallory. Achilles is dood,' zei Andrea. 'De partizanen hebben de weg opgeblazen. De Duitsers hebben represailles genomen. Honderdeenendertig mensen zijn zaterdag gedood op het stadsplein. Achilles was er ook bij.' Mallory zei niets. Zonder de weg zou het, ook zonder gewonden, moeilijk zijn om de Bliksemlichtgroep de bergen over te krijgen. Mét gewonden was het vrijwel onmogelijk... 'Ik breng jullie,' zei hun gastheer en gooide de capuchon naar achteren. Een warrige massa zwart haar en een glad gezicht met een rechte neus en grote zwarte ogen die glinsterden van tranen en woede. 'Dit,' zei Andrea, 'is Clytemnestra. De zuster van Achilles.' 'Al drieëntwintig jaar,' zei de vrouw. 'Drieëntwintig jaar en twee maanden en drie dagen en vier uur voordat die zwijnen... die nog lagere wezens dan zwijnen' - hier verviel ze in een mitrailleurgeratel van scheldwoorden in een dialect dat Mallory herkende van zijn maanden in de Witte Bergen op Kreta - 'het nodig vonden om hem weg te halen en te vermoorden.' Ze pakte een fles wijn en een paar glazen uit een wormstekige kast. 'Maar we zijn samen,' zei ze. 'We zullen weer samen zijn. Samen brengen we jullie de bergen over.' Klotsend goot ze wijn in de glazen. 'Je kent de paden?' zei Andrea. 'Natuurlijk,' zei ze. 'En als ik ze niet ken, zal mijn broer Achilles aan mijn zijde lopen en me de weg wijzen.' Ze dronken zwijgend. Mallory hoorde het glas tegen haar tanden klapperen. Te temperamentvol, dacht Mallory. Hij zette zijn kalmste stem op, de stem van een politieman op de plaats van een ongeval. 'Zou je me kunnen vertellen wat er de afgelopen week is gebeurd?' Ze keek niet op. 'Hoe meer mensen het weten, hoe beter,' zei ze. 'Het zou in metershoge letters in de rotsen van de Acropolis moeten worden gekerfd, zodat de mensen kunnen zien...' ze ving Andrea's blik op. Toen boog ze weer haar hoofd en pakte zijn reusachtige hand. Een tijdje kon ze niet spreken. Korte tijd later droogde ze haar ogen aan haar verschoten zwarte hemd en haalde diep adem. 'Vergeef me,' zei ze. 'Er is niets te vergeven,' zei Andrea. Het trage vuur in zijn ogen was aanstekelijk en ze knikte. 'Vertel het ons, dan zullen we je broer wreken.' 'Achilles was landbouwer,' zei ze. 'Landbouwer en politieman. Er zaten een stuk of zes mannen in de bergen, rovers, dieven, noem maar op. Wij, de mensen van dit eiland, haten de Duitsers, we doen wat we kunnen om hun het leven zuur te maken, met kleine dingen, jullie begrijpen het wel. Maar die rovers in de bergen maakten ieders leven moeilijk. Voor hun eigen genoegen, niet voor de vrijheid van Griekenland. Ze hebben Iannis' wijn gestolen en Spiro's schapen en ze hebben die arme Athene verkracht, en iedereen was tegen hen omdat het bandieten waren en geen verzetsstrijders. Vorige week maandag hebben ze geprobeerd een Duitse patrouillewagen te stelen en ze waren dronken, dus hebben ze het verprutst en een van hen is gedood' Haar hoofd viel voorover. 'Kalm maar,' zei Andrea, en hij drukte haar hand. Ze knikte en streek het haar uit haar ogen. 'Dus zijn er dinsdag een heleboel vliegtuigen geland op het vliegveld, met heel veel soldaten. En het bericht ging rond dat het van nu af aan een nieuwe wereld zou worden, zonder genade. Maar die rovers hebben dat niet gehoord of wilden het niet horen. Dus als wraak voor de dood van een van hun mannen hebben ze een grote lading explosieven aangebracht op een plaats waar de rotsen over de weg naar Antikynthos en de Acropolis hangen, de enige weg, begrijp je wel.' Mallory knikte. Hij begreep het maar al te goed. 'En ze hebben de rotsen over de weg geblazen. Natuurlijk kwam er op dat moment niemand langs.' Op dat punt keek ze teleurgesteld. 'Maar die nieuwe soldaten zijn gekomen en over de puinbrokken heen geklommen. Ze hadden een nieuw soort uniform, dat er gevlekt uitzag, als de zon onder de olijfbomen. Er was één man met een mismaakt gezicht en erg bleke ogen, de officier. Hij nam één persoon voor elke meter verwoeste weg,' zei hij. De tranen stroomden weer. 'Honderdeenendertig mensen, mannen, vrouwen, kinderen, dat deed er niet toe. De vrouwen en kinderen heeft hij met een mitrailleur gedood. De mannen heeft hij opgehangen.' Ze zweeg. Mallory liet haar een paar minuten met rust. Toen vroeg hij: 'En de partizanen?' 'Die hebben de avond vóór de ophanging het eiland verlaten. Zaterdag. Ze hebben Kallikratides' boot gestolen en zijn weggegaan, niemand weet waarheen, wie kan het iets schelen? Ze hebben een briefje achtergelaten waarin ze zeggen dat het een tactische terugtocht was. Maar wij weten dat ze bang waren om te worden gepakt, door ons of door Wolf, dat maakte niet uit...' 'Wolf?' vroeg Mallory. 'Dat is de naam van die officier. Dieter Wolf, noemen ze hem. Moge hij rotten in de hel. Hij heeft Kallikratides ook opgehangen. Eigenhandig.' 'Dezelfde Dieter Wolf?' vroeg Andrea. 'Ziet er wel naar uit.' Andrea knikte ernstig. In gedachten kon hij een dorp in de Witte Bergen van Kreta zien, droge bergen, vol met de zang van sprinkhanen en de kruidige geur van de wilde planten die de boeren plukten om bij hun lamsvlees te eten. Maar die dag hing er een andere geur in het ravijn. De geur van rook, de zwarte rookpluim die uit het ingestorte dak van de dorpskerk opsteeg. De kerk waarin een Sonderkommando de vrouwen en kinderen van het dorp had gedreven, de kerk die ze daarna in brand hadden gestoken. Dit alles omdat een van de patriarchen van het dorp met zijn oude geweer een van de Sonderkommando's had neergeschoten die hij had betrapt bij het verkrachten van zijn dochter... Andrea en Mallory hadden in dekking gelegen aan de andere kant van het brugloze ravijn dat hen van het dorp scheidde. Ze waren te laat gekomen. In de beverige cirkel van Andrea's veldkijker stond een officier, een man met afgetrapte kaplaarzen, een wit, mismaakt gezicht en een kaal hoofd een mes schoon te maken. Later ontdekten ze waarom het mes een schoonmaakbeurt nodig had, toen ze langs de kant van de weg een grootvader hadden gevonden van wie de ingewanden waren verdwenen. Zelfs op die afstand waren in het zonlicht de bleke, ondoorschijnende ogen te zien, als dunne strookjes gewreven aluminium. Daarna was de officier met zijn manschappen in de pantserwagens gestapt en de weg naar Heraklion op gestoven. Andrea had ontdekt dat die man Dieter Wolf heette en hij had zichzelf en de doden van het dorp gezworen dat hij wraak zou nemen. 'Soms,' zei hij, 'is God goedertieren.' Hij keek op zijn horloge. 'Het gaat licht worden,' zei hij. 'Ik ga me aankleden,' zei Clytemnestra. 'Daarna breng ik jullie de bergen over.' Ze verdween. Ergens sloegen deuren. Mallory schonk Andrea een glas wijn in, dronk zelf ook en stak een sigaret op. Volgens luitenant Robinson in de bunker onder Plymouth was Kynthos een makkie. Maar als Dieter Wolf hier met represailles bezig was, betekende dat maar één ding. Cambridge geleerde of niet, Robinson had het mis gehad. Mallory drukte zijn sigaret uit en gooide de peuk in het fornuis. De deur ging open. Clytemnestra droeg een wijde zwarte broek, zachte leren laarzen, een sjaal met franje om haar middel en een afgedragen met schapenvacht gevoerd geborduurd vest over haar zwarte blouse. Haar haar was met een zijden hoofddoek bijeengebonden. Ze zag er onopvallend uit, ravenzwart, een ding van het duister. Alleen haar ogen waren levend, schoten vuur... Er werd op de deur gebonsd. Ze duwde Andrea en Mallory naar de trap. 'Ik kom eraan, ik kom eraan,' zei ze en deed open. Andrea's wereld had de vorm van een sleutelgat. Hij kon erg weinig zien en zijn ademhaling klonk hem oorverdovend in de oren. De keuken scheen vol mensen te zijn. Het was stil, op het geschuifel van laarzen op tegels na, maar geen soldatenlaarzen. Laarzen zonder ijzerbeslag. Het gepraat brak los als een golf, een Griekse golf. Ondanks al het lawaai waren er maar twee bezoekers. 'Stil, stil!' schreeuwde Clytemnestra. 'Alsjeblieft!' Kennelijk was ze een vrouw naar wie de mannen luisterden. Het werd stil. 'Goed, Ladas, wat is er?' 'Er was een man,' zei Ladas. 'Iannis de Neus heeft hem gezien. Hij snuffelde rond op het plein, keek in auto's en door ramen en zo. Gekleed in uniform. Geen Duits uniform: Brits, misschien Grieks, wie zal het weten? Eerst dachten we dat de partizanen terug waren. En misschien vind je ons laf, maar je weet zelf dat ze nauwelijks beter zijn dan een stel dieven. Denk maar aan mijn arme Olympia die ze hebben doodgeschoten... voor een overwinning kan je zuster misschien haar leven geven, maar voor die vervloekte partizanenrovers, die Kommunisti-schoften nooit. Gods vloek...' 'Je hebt gelijk,' zei Clytemnestra sussend, zonder ongeduld. 'Vertel wat meer over die man, in wiens bestaan ik eerlijk gezegd niet geloof.' 'Hij heeft krulhaar en een dun snorretje, zo dun, net een worm op zijn lip. Hij heeft een geweer bij zich en veel granaten. Toen hij me zag, dacht ik dat hij zou schieten. Maar hij is alleen maar verdwenen, in het duister, als een geest.' 'Misschien is het wel een geest.' Ladas keek zo boos dat zijn gigantische wenkbrauwen bijna zijn gigantische snor raakten. Hij zag er niet uit als een man die in geesten geloofde. 'Je kent deze plaats,' zei hij. 'Vol spionnen. Als een spion tegen dat Duitse zwijn zegt: "Ik heb een geest gezien", gaat dat Duitse zwijn de mensen doden tot de geest tot leven komt. Wat kunnen we doen?' 'Oppassen en bidden tot de geest weer weggaat.' 'Hoe kun jij dat weten?' 'Dit kan alleen maar een geest zijn. En zo moet je met geesten omgaan.' Er viel een stilte. De man die met Ladas was meegekomen had een grof, dom gezicht met kleine, argwanende ogen. Hij zag eruit als een man die wel in geesten zou kunnen geloven. Hij zei: 'Ze heeft haar kleren aan.' 'Ja,' zei Ladas. 'Jij hebt jouw kleren aan.' Clytemnestra zag er moe en afgetobd uit. 'Als je geen man in huis hebt,' zei ze, 'moet je zelf de schapen naar de berg brengen. En binnen niet al te lange tijd komt de zon op. Vooruit, ga weer slapen. Sommige mensen hebben werk te doen, zelfs als jullie in het donker willen rondrennen om geesten aan te brengen.' Ze gingen weg. Clytemnestra deed de deur naar de trap open. 'Wat is dit?' vroeg ze. 'Wie loopt er in het dorp?' 'Moeilijk te zeggen,' zei Mallory. Maar hij wist het wel degelijk. Carstairs, uiteraard. Er waren een paar dingen die hij tegen Carstairs moest zeggen. 'Het wordt al gauw licht,' zei hij. De buitenlucht rook scherp en fris. De hemel boven de bergen was nog steeds donkerblauw en vol sterren, maar lager, bij de toppen, werd het blauw lichter. 'Die man,' zei Andrea tegen Clytemnestra. 'Die hoort bij ons.' Ze doorliep in hoog tempo een doolhof van paden rond de tuinen. 'Dan moet je hem in bedwang houden,' zei ze. 'Waarom dwaalt hij als een waanzinnige door het dorp? Dat kan mensenlevens kosten.' Zwijgend stapten ze door. Er was iets wat Mallory dwarszat. 'En jij,' zei hij. 'Jij zou niet met ons samen moeten zijn. Wij zijn soldaten, in uniform. We hebben met jou geen enkele relatie. Dan komen er ook geen represailles. Maar als ze jou met ons samen ontdekken...' 'Als ik niet met jullie meega, hoe vind je dan je weg over de bergen?' 'We hebben kaarten.' Ze lachte, een luide, schampere lach die een stel duiven van hun nest deed klapwieken. 'Rol daar maar sigaretten van,' zei ze. Als je de paden neemt die daarop staan, vinden de Duitsers je meteen. Ze hebben dezelfde kaarten...' 'Sst,' zei Mallory. Ze stonden op de weg door de duinen en naderden het zuidelijke deel van het strand. 'Liggen!' zei Andrea. Plotseling tekende zich tegen de verblekende hemel een gestalte af. Het hoofd werd verbreed door een komvormige helm en de schouders spanden zich boven het geweer.'Wer da?' riep het. Mallory lag voorover in de duinen. Zijn adem klonk hem luid in de oren. Andrea lag naast hem. Mallory wist wat hij dacht, omdat hij het zelf ook dacht. Vóór zonsopgang was het doodstil. Het klikken van de haan van de Schmeisser zou als een treinbotsing klinken. Eén schot en het was afgelopen... Clytemnestra liep brutaal heupwiegend op de man af. 'Wie wil dat weten?' vroeg ze in het Grieks. 'Welke moordlustige hoerenzoon komt naar mijn huis en belemmert me in mijn werk?' 'Was?' vroeg de soldaat. 'Ik zoek mijn schapen,' zei Clytemnestra in verschrikkelijk Duits. De soldaat bleef weifelend staan. Mallory wist niet goed of hij hen had gezien. Naast hem richtte Andrea zijn blik op de plek onder het linker schouderblad van de man, daar waar hij met het mes zou steken. Hij legde een reusachtige handpalm op de stenige grond, spande zijn spieren om een sprong te nemen... 'Loop dan maar door,' zei de soldaat. 'Ik leeg mijn ingewanden op je moeders graf,' zei Clytemnestra in het Grieks. 'Ik graaf haar overblijfselen op en geef ze aan mijn varkens te eten, die zullen kotsen.' 'Leuk je gezien te hebben,' zei de Duitser in het Duits en hij kloste verder het strand op. Mallory haalde zijn hand van de haan. Zijn handpalm was nat van het zweet. Andrea en hij kwamen overeind. Zonder iets te zeggen marcheerden ze verder. Toen ze het pad achter het strand op liepen, zei Andrea: 'Even wachten.' Ze wachtten. Verderop, boven het lawaai van de cicaden uit, klonk het geluid van een steen die onder een laars wegrolde. 'Drie minuten,' zei Andrea's sonore fluisterende bromstem bij Mallory's oor. En, stil als een schaduw, was hij verdwenen. Het pad ontrolde zich onder Andrea's rennende laarzen. Hij voelde hoe zijn bloed zijn lichaam kracht gaf. In de grijze ochtend was hij als een roofdier dat zijn prooi naderde. Hij zag de gedaante voor zich het pad op klauteren. Hij was alleen en liep waarschijnlijk vrij snel, maar in Andrea's ogen was het langzaam en onbeholpen. Met zijn speciale radar keek Andrea om zich heen. Hij voelde Parmatia, Mallory en Clytemnestra achter zich, de Duitse soldaten op het strand, de twee lijken in de branding en de man die voor hem liep. Hij sprong. Een grote hand ging over de mond. De andere hand ging naar de nek. Hij begon zijwaarts te trekken om de wervels te ontwrichten. Het was de geur waardoor hij ophield. De geur van haarolie, een haarolie die Andrea al eerder had geroken, op de MTB, in de rubberboot en deze nacht. Een krachtige geur, weeïg zoet, zelfs voor Griekse maatstaven. Duur. De geur van kapitein Carstairs. Andrea besloot die nek toch maar niet te breken. In plaats daarvan hield hij zijn hand over de mond en zei: 'Geen geluid of je gaat eraan.' Daarna wachtte hij op Mallory.

***

Miller lag met zijn ogen dicht de geluiden van de nacht te analyseren. Hij hoorde Carstairs het pad op komen en hij sprong overeind met de Schmeisser in zijn hand. Toen hoorde hij Andrea aanvallen. Na een kort geschuifel klonk het korte piepen van de dwergooruil. Mallory's signaal. Miller zuchtte diep toen drie gedaanten het kamp binnenkwamen. 'Oké,' zei Mallory's stem. 'Opbreken.' 'Waarheen?' vroeg Miller. 'Duitsers op het strand,' zei Mallory. 'Stil.' Wills zat al rechtop. Nelsons wond was opgezwollen en er was enige overredingskracht nodig om hem in beweging te krijgen. 'Pijn,' zei hij klaaglijk. 'Opstaan,' zei Wills. 'Vooruit.' Grommend kwam Nelson overeind. Even later hadden ze hun rugzakken en wapens omgehangen en stapten over een steil, stenig pad tussen de bosjes. Al heel gauw was het pad zo steil dat er geen energie meer over was voor vragen en ze niets anders konden dan hun voeten bewegen, hijgend ademhalen en hun hart laten doorkloppen. En al die tijd werd de hemel in het oosten steeds lichter.