Vrijdagmiddag
Toen was de grond nogmaals onder zijn voeten weggezakt. Opnieuw was zijn wereld ingestort, maar deze keer had iemand dat met opzet gedaan. Hij was nog maar net uit zijn auto gestapt toen een onbekende man uit het donker tevoorschijn was gekomen en hem een doek in zijn gezicht had geduwd. Van wat er daarna was voorgevallen – vanaf de overval op de parkeerplaats voor zijn flat totdat hij in de gereedschapsschuur was ontwaakt – kon hij zich niets herinneren. Het wakker worden op zich had vooral een gevoel van verbazing achtergelaten. De pijn in zijn lichaam was toen nog uit te houden geweest en de kou was ook nog niet onverdraaglijk geweest. Hij was alleen in het donker en wist niet waar hij zich bevond en waarom. Hij herinnerde zich dat hij had zitten gapen in de auto op weg van Solberga naar huis, dat hij op een parkeerplaats was gestopt en een kop lauwe koffie uit zijn thermosfles had gedronken om niet achter het stuur in slaap te vallen. Maar hij was toch niet van de weg geraakt? Dit was geen open plek in het bos naast de weg, en al helemaal geen ziekenhuis. Er zat een lap stof strak om zijn hoofd en over zijn mond gebonden, klaarblijkelijk om de geluiden uit zijn keel te dempen. Hij was aan handen en voeten gebonden en bevond zich binnenshuis. Ook al was de temperatuur dezelfde als buiten, hij had een dak boven zijn hoofd. Hij lag op een harde, splinterige houten vloer, dat voelde hij met zijn handen.
Hij lag een hele tijd na te denken, probeerde te begrijpen wat er was gebeurd. Hij miste verschillende tanden in zijn mond, zijn lichaam deed zeer. Wie wilde hem pijn doen? Had hij weerstand geboden? Was er sprake van een regelrechte ontvoering? Hadden ze de verkeerde te pakken genomen? Hij had geen geld, kende niemand die hem zou kunnen of willen uitkopen. Het moest een misverstand zijn. Hij draaide wat heen en weer; de houding begon ongemakkelijk te worden. Hij rolde op zijn andere zij en ontdekte dat zijn sleutels niet meer in zijn broekzak zaten. Hij had zowel zijn autosleutels als de sleutels van zijn appartement op zak gehad, maar zijn zak was leeg. Om de een of andere reden had hij ook geen schoenen aan zijn voeten, maar zijn jack had hij nog aan.
Toen kwamen de herinneringen aan de overval terug. Hij had het gezicht van de overvaller niet kunnen zien voordat hij van zijn stokje was gegaan. Naar het bewegingspatroon en de kleding te oordelen, was het een man geweest, maar van welke leeftijd wist hij niet en al evenmin of het een Zweed was of iemand van buitenlandse afkomst. Hij hoefde echter niet lang in onwetendheid te blijven. Hij hoorde dat er vanbuiten een sleutel in het slot werd gestoken en al spoedig kreeg hij gezelschap in de schuur. Maar niet op de manier die hij had verwacht. Hij hoorde hoe de deur werd dichtgedaan en opeens werd het licht in de ruimte. Eerst zag hij alleen het naakte peertje aan het plafond, maar daarna verscheen de angstaanjagende figuur boven hem. De man keek hem een paar seconden zonder wat te zeggen aan. Daarna spreidden zijn lippen zich in een glimlach waaraan elk spoor van vreugde ontbrak. De man begon hem zonder een woord te zeggen te schoppen. In zijn buik, zijn borstkas, zijn gezicht. Hij kon niets doen om zich te verdedigen. Met handen en voeten gebonden kon hij niet eens voldoende in elkaar kruipen om zijn hoofd te beschermen. Hij kon alleen maar schreeuwen en dat deed hij tot zijn stem brak. Maar het gedempte geluid dat door de prop in zijn mond heen drong, kwam niet ver en de onbekende man die hem woedend en met onuitputtelijke kracht mishandelde, liet er zich niet door beïnvloeden. Het duurde veel te lang voordat hij zijn bewustzijn verloor. En hij was er niet eens zeker van of de brute mishandeling toen ophield.
Hij schrok op bij het bekende geluid van de sleutel die in het hangslot werd gestoken. Nu wachtte een nieuwe ronde klappen en schoppen, gehoon en vernedering. Hij deed geen pogingen om van houding te veranderen toen het silhouet van de grote lange man in de deuropening verscheen. Hij kon niets doen aan wat er komen ging en hij zou zijn bestraffing met waardigheid incasseren, zonder zich te verdedigen. Maar bij de aanblik van zijn kidnapper begon hij in een reflex aan de touwen achter zijn rug te frunniken. Hij probeerde met heel kleine bewegingen de taaie touwen enigszins losser te maken. Hij moest dat inmiddels al tienduizenden keren hebben gedaan.
‘Nu gaan we film kijken,’ zei de man, die zacht dreigend klonk. ‘En daarna was ik van plan een stukje te gaan filmen. Je begint er zwak uit te zien, Einar. We moeten je wel filmen voor het te laat is.’
Met zijn ene nog functionerende oog ontmoette Einar de blik van zijn ontvoerder, zonder deze af te wenden. Hij was niet langer bang voor hem, had niets te vrezen. De man kwam naar hem toe en stak zijn handen onder zijn armen. Daarna sleepte hij hem over de grond naar het andere uiteinde van de schuur en zette hem rechtop, zodat hij tegen de muur steunde. Vervolgens kwam hij zelf naast Einar zitten en haalde hij een kleine videocamera uit de zak van zijn jack. Geroutineerd klapte hij het display open en zette de camera aan.
‘Een beetje afwisseling is wel leuk, toch?’ vroeg de man zacht. ‘Ik dacht dat je me misschien niet geloofde, dus ik heb wat bewijsmateriaal opgenomen. Nu goed kijken, dan zullen we eens zien of je wat herkent.’
Einar merkte dat hij moeite kreeg met ademhalen. Hij had een voorgevoel dat nu het ergste kwam; de man had hem al verteld wat er zich in het appartement op Trålgränd had afgespeeld, maar hij stond zichzelf niet toe te geloven dat het waar was. Ondanks de kou in de schuur parelde het zweet op zijn gezicht. Hij sloot zijn ogen en haalde een paar keer diep adem, wilde nu niet flauwvallen, moest zichzelf dwingen de verwoesting te zien die de man had veroorzaakt.
De film startte. Met zijn goede oog zag hij Kate, mooi als altijd, naast haar kinderen op bed liggen. Kleine Linn lag tussen haar moeder en haar broer in, schijnbaar slapend met haar duim in haar mond, en Tom lag in zijn Spidermanpyjama naast haar, ook hij vredig slapend. Tot hij het bloed opmerkte, de enorme plassen bloed om hen heen. De camera kwam langzaam dichterbij, zoomde nauwgezet in op hun bovenlichamen tot het hele beeld uiteindelijk in beslag werd genomen door Kate’s levenloze gezicht en haar doorgesneden hals. Einar moest telkens weer slikken, hij wilde overgeven, flauwvallen, door de grond zakken, maar dwong zichzelf te blijven kijken. De camera ging over naar kleine Linn. Uit de gapende wond aan haar hals kwam nog steeds bloed. Het stroomde in fijne straaltjes omlaag langs wat er nog resteerde van haar hals. Daarna kwam Tom. Zijn hoofd zat nog amper vast aan zijn tengere lijfje.
Het ging niet langer, zijn hele lichaam kwam in opstand. Hij kotste het uit, was bezweet en had het op hetzelfde moment koud. Daarna werd het hem zwart voor de ogen.
Zonder te weten of hij seconden of uren buiten bewustzijn was geweest, werd hij wakker van de schoppen en slagen.
‘Je mag nu niet slapen, klootzak. Je krijgt binnenkort voldoende tijd om te rusten.’
Toen hij zijn ogen opendeed, stond de man schrijlings boven zijn benen met de videocamera in zijn hand en schopte hij hem in zijn buik en borstkas. Bij elke trap die hij gaf sloeg Einars hoofd tegen de muur. Het zoemende geluid van de camera onthulde dat hij in zijn misère werd gefilmd.
‘Vertel nu hoe je mijn broertjes om het leven hebt gebracht.’
Einar kreunde zachtjes.
‘Ik weet dat je je stem stuk hebt geschreeuwd, maar fluisteren is ook goed. Kijk naar de camera.’
De man ging op zijn hurken zitten en hield de camera vlak bij Einars gezicht. Einar haalde diep adem en keek met zijn nog functionerende oog recht in de lens van de videocamera. Voor het eerst van zijn leven vertelde hij vervolgens het hele verhaal, over hoe hij lang geleden op een mooie dag in mei op het balkon met zijn geliefde echtgenote bloemen aan het planten was geweest, hoe er was aangebeld en alles wat er vervolgens was gebeurd. Hij sprak recht uit zijn hart, zonder omschrijvingen en zonder genade, liet geen enkel detail over de noodlottige dag achterwege. Zonder zich wat aan te trekken van de honende man achter de camera zette hij de deur naar zijn gemoedsleven wagenwijd open en vertelde hij alleen voor zichzelf over dat wat nooit was uitgesproken. Hees fluisterend gaf hij geuren en gevoelens weer, glimlachen en strelingen. Met zijn gehavende stembanden beschreef hij alle woorden, kreten en de grote schuld; de schuld die tussen mensen heen en weer stuiterde, maar die tegelijkertijd als een zwaard boven hun hoofd hing.
Einar Eriksson vertelde vervolgens over de dag dat er een engel tot hem was gekomen; een engel in de gedaante van een verdwaalde Filippijnse vrouw met twee kleine kinderen die zijn hulp en zorg dankbaar in ontvangst had genomen en zijn zware last daardoor enigszins had verlicht. Hij onthield zich ook niet van de nieuwe schuld die op zijn schouders was gelegd, het egoïsme dat hem in het leven van deze arme mensen had gedreven en de consequentie van zijn handelingen: de straf die hij nu uitzat.
Gedurende de tijd dat zijn verhaal duurde, zat de man voor hem en documenteerde hij met het kalm zoemende cameraatje Einars levenslot. Toen de man vervolgens overeind kwam en hem zwijgend een laatste goedgemikte trap in zijn reeds gehavende gezicht gaf, nam Einar Eriksson deze in ontvangst met herwonnen blijdschap en een gevoel van bevrijding dat hij niet had ervaren sinds de tijd van voor het verschrikkelijke ongeluk zoveel jaren geleden.
Toen de man de deur woedend dichtsloeg en hem opnieuw bloedend op de vloer van de gereedschapsschuur achterliet, keek hij hem met een glimlach na.
***
Na nogmaals een bezoek te hebben gebracht aan de inspecteurs Edin en Möller op het politiebureau in Arboga, om beide foto’s van Mikael Rydin in te scannen en naar Sandén te mailen, stapte Sjöberg in de auto om terug te keren naar Stockholm. Na een paar minuten begon het te sneeuwen. De temperatuur was ’s morgens boven nul geweest, maar nu toonde het display op het dashboard dat het licht vroor. Met een zucht stelde hij vast – hij wist niet meer voor de hoeveelste keer dit jaar – dat het voorjaar echt op zich liet wachten. Via binnenweggetjes kwam hij uiteindelijk bij de snelweg, en eenmaal daar bleek dat het rijtempo ten gevolge van de sneeuwval aanzienlijk lager was dan gehoopt.
Hij haalde zijn telefoon uit het borstzakje van zijn overhemd en belde Sandén.
‘Heb je het mailtje gezien dat ik je zo-even heb gestuurd?’ vroeg hij.
‘Nee, ik heb het veel te druk met Mikael Rydin opsporen,’ antwoordde Sandén droog.
‘Des te meer reden om het mailtje te lezen. Ik heb een paar foto’s van hem meegestuurd, ik dacht dat dat misschien handig was. Ben je op je kamer?’
‘Ik ben op weg daarnaartoe.’
‘De ene is een drie jaar oude foto. Die heb ik meegestuurd als curiosum. De andere foto is onlangs genomen. Als je beide foto’s vergelijkt, wordt het vrij duidelijk waar deze man zich de laatste jaren mee bezig heeft gehouden.’
‘Is hij van geslacht veranderd?’
‘Anabolen slikken,’ antwoordde Sjöberg zonder dit keer om Sandéns geestigheden te lachen. ‘Van niets tot een getatoeëerde homp spieren in drie jaar. Zo snel gaat dat niet zonder illegale hulpmiddelen.’
‘O, shit. Wat ben je van Ingegärd Rydin te weten gekomen?’
‘Christer Larsson is de vader van die jongen. Iets wat vader en zoon geen van beiden weten. Net als haar ex-man had ook zij grote moeite om dat echte oudergevoel te krijgen – het moedergevoel in haar geval. Die jongen heeft zich blijkbaar grotendeels zelf moeten redden. Ze ziet hem als behulpzaam en toegedaan, maar als ik haar omschrijving hoor, zou ik hem eerder definiëren als een jongeman die wanhopig bevestiging zoekt in de vorm van moederliefde. Ze heeft ruim drie jaar geleden copd gekregen en het werd haar duidelijk dat haar dagen geteld waren. Ze heeft hem toen verteld over zijn broertjes en het ongeluk. Hij was zeer geschokt en heeft haar gedwongen foto’s van ze te laten zien. Hij kreeg ook oude foto’s van Einar te zien. Die foto’s zijn nu verdwenen. Ze zei zelf dat hij die dan zeker had meegenomen.’
‘Wat jou er om die reden nog meer van heeft overtuigd dat Mikael Rydin onze man is?’ vroeg Sandén nadenkend.
‘Anabole steroïden hebben zoals bekend neveneffecten, bijvoorbeeld stemmingswisselingen en ongecontroleerde woede-uitbarstingen,’ ging Sjöberg stug door. ‘Wil je je bovendien afgestompt en onsterfelijk voelen, dan neem je wat rohypnol, dat je bij dezelfde dealer koopt. Jens, ik ben honderd procent zeker van mijn zaak. En Einar heeft het op dit moment niet leuk. Áls hij nog leeft.’
Het was doodstil aan de andere kant van de lijn. Sjöberg voelde dat hij nu voor het eerst voldoende harde feiten had om Sandén te kunnen overtuigen van Einars onschuld.
‘Jens?’
Nog steeds geen antwoord.
‘Ben je er nog, Jens?’
Na nog een paar seconden stilte maakte hij uiteindelijk zijn aanwezigheid kenbaar.
‘Ik geef me over, Conny.’
Zijn toon was nu totaal anders dan de sarcastische en geestig superieure die zijn onverschillige persoonlijkheid normaliter kenmerkte.
‘Dat is geen dag te vroeg.’
‘En ik weet hoe hij Einar heeft gevonden.’
Sjöberg merkte op dat Eriksson voor Sandén nu opeens Einar was geworden. Hij zag eindelijk blijkbaar de omvang van de verdwijning in.
‘Ik zit nu achter de computer, Conny. Mikael Rydin werkt als schoonmaker op het kinderdagverblijf van de kinderen Larsson. Ik heb hem er gezien toen ik het overlijdensbericht kwam brengen.’
‘O, shit!’
Sjöberg was zo verbluft over deze nieuwe ontdekking dat hij zijn inhaalmanoeuvre onderbrak en weer naar de rechterbaan ging.
‘Het kan op dat moment een ingeving zijn geweest,’ zei Sandén opgewonden. ‘Het is misschien helemaal niet zo dat Rydin als een engel der wrake drie jaar lang achter Einar heeft aangejaagd. Misschien zag hij hem gewoon een keertje met de kinderen Larsson op de crèche. Volgepompt met dubieuze preparaten krijgt hij een woedeaanval en een plotseling verlangen om wraak te nemen op de ogenschijnlijk gelukkige vader van twee kinderen.’
‘Maar daarna was alles zorgvuldig gepland,’ werkte Sjöberg de redenering van zijn collega verder uit. ‘Hij is Einar gevolgd, kwam erachter waar hij woonde, bracht zijn gewoonten in kaart en sloeg op een geschikt moment toe. Wat kon een betere wraak zijn dan Einar de twee kleine kinderen af te nemen die hij met zorg omringde en die hem zo lief waren?’
‘Daar hebben we ook de verklaring voor de koelbloedigheid van de moorden,’ voegde Sandén in. ‘Hij koesterde geen wrok tegen Catherine Larsson en haar kinderen. De hele actie was gericht tegen Einar, die arme stakker. Zoals jij zei, Conny. Wat doen we nu?’
‘Hem vinden,’ zei Sjöberg. ‘Informeer Westman en Hamad en vind hem. Nu.’
***
Zonder ideeën en na zorgvuldige overweging ging Hamad achter de computer zitten en probeerde hij de energie op te brengen om dat verrekte filmpje nogmaals te bekijken. De deur naar de gang was dicht en hij zat met de usb-stick tussen zijn vingers te frunniken zonder zich er echt toe te kunnen zetten om hem in de poort te steken. Dit was het beste dat hij op dit moment kon verzinnen: het filmpje nogmaals bekijken en op die manier te proberen een paar conclusies te trekken. Hij wilde Petra echt niet onder zulke omstandigheden zien, maar hij deed er alles aan om zichzelf ervan te overtuigen dat zij dit niet was, dat een gedrogeerde vrouw in een verkrachtingssituatie niet de echte Petra was. De Petra Westman van de werkelijkheid was sterk en koppig, onmogelijk te kleineren en liet zich nooit gebruiken.
Zoals in de boksruimte, dacht hij inwendig glimlachend. Ze had zichzelf daar misschien niet van haar mooiste laten zien, maar wat ze had laten zien, was wel echt. En ze had gehandeld vanuit van wat zij goedvond. Niet correct, maar goed. Hij zag het beeld weer voor zich: Petra in de hoek, hoe hij haar vanaf zijn plaats op de mat schuin van onderaf had gezien. Goed getraind en knap, met scheidsrechter Malmberg over haar heen gebogen en een zeer triomfantelijk lachje op haar lippen. De figuranten als stenen standbeelden eromheen: de hautaine Holgersson boven hem met zijn helpende hand uitgestoken, Brandt in de deuropening met zijn mobieltje in de aanslag. Ook de geluiden kon hij nog horen. Een soort verstikkende stilte die toen bruusk werd doorbroken door de ringtoon van een mobiele telefoon, Malmbergs stem toen hij opnam. En vervolgens de luchtstroom van Petra toen ze langs hem heen liep. Volstrekt onaangedaan. Hij gaf er de voorkeur aan haar op die manier te zien.
Hij zuchtte en hoopte genoeg krachten te hebben verzameld, stak de usb-stick in de poort en manoeuvreerde tussen de mappen tot hij het filmpje met Petra had gevonden. Hij besloot het geluid van de luidspreker aan te zetten, dat hij anders altijd uit had staan, en liet het filmpje lopen.
De videocamera moest van een vrij nieuw model zijn, want de film was van hoge kwaliteit. Niet qua inhoud, maar hij was ondanks het halfduister in de slaapkamer zeer gedetailleerd. Het interieur was onbekend, het mannenlichaam was onbekend – als hij überhaupt het lichaam zou herkennen van een man die hij eerder had gezien. Dat deed er ook niet toe, daar was hij niet op uit. Niets van wat hij zag of hoorde vertelde echter iets over de persoon achter de camera. Geen schaduwen, geen kleren die ergens neergesmeten lagen, niemand die nieste of hoestte. Er waren geluiden genoeg, maar geen stemmen.
Na twee minuten en achtenvijftig seconden was het voorbij. De videocamera gaf twee piepjes die aangaven dat het afgelopen was en hij werd uitgezet.
Op dat moment kwam Sandén zonder waarschuwing de kamer binnen stampen om hem te instrueren. Hamad kon nog net een ander beeld op zijn scherm toveren voordat Sandén over hem heen hing.
***
Zijn ingevingen waren bijna op en toen het nieuwe beeld van Einar Eriksson tot Sandén begon door te dringen, werd het ongekende gevoel van loyaliteit tegenover zijn collega alleen maar sterker. Het wekte adrenaline op, wat op zijn beurt weer resulteerde in besluitvaardigheid. En dat was besmettelijk. Ook Westman en Hamad hadden zich uiteindelijk laten overtuigen door de argumenten die Sjöberg had opgesomd.
In Sjöbergs afwezigheid nam Sandén het commando over en hij was een man van uitersten. Sjöberg had weliswaar gezegd dat ze beslist geen inval in de woning van Mikael Rydin mochten doen, maar dat was vanochtend. Tijdens hun laatste gesprek had Sjöberg duidelijk aangegeven dat het van het grootste belang was om Rydin te vinden, en wel zo snel mogelijk. In overleg met beide assistenten besloot Sandén dat ze daarom toch de studentenkamer binnen zouden gaan.
Westman bleef achter op het bureau en ging verder met het zoeken naar personen die enig idee konden hebben waar Rydin zich bevond. Sandén en Hamad vertrokken opnieuw naar de studentenflat aan Öregrundsgatan in het stadsdeel Gärdet. Rydin bleek in een klein appartement te wonen, niet zozeer een studentenkamer. Het was ongeveer vijfentwintig vierkante meter groot en had een badkamer en een kitchenette. Dat elk appartement een eigen keuken had, maakte het voor beide politiemensen eenvoudiger om onopgemerkt binnen te komen. Er was op dat moment niemand op de gang en Sandén wist het slot van Rydin in minder dan een halve minuut open te krijgen.
De badkamer was eenvoudig: douche, toilet, wastafel en een kast met een basisassortiment aan toiletartikelen. Hij was redelijk schoon, evenals de keuken. Ook hier geen excessen: een stoel, een tafel en een onderhoudsvriendelijke plant voor het raam die een beetje op een palmvaren leek. De meest opzienbarende dingen waren een poster aan de muur van het Zweedse nationale voetbalelftal uit 1994 en op de keukentafel een grote doos waarin vroeger een familieverpakking ijs had gezeten, maar die nu vol potjes en doordrukstrips met pillen zat. Vitaminen en ander gezonds, volgens de etiketten.
In de kamer stonden een bed en een bureau, alsmede een boekenkast en een stereomeubel. Rydin had zichzelf een flatscreen-tv, een dvd-speler en een stereo met een paar enorme boxen gegund, maar die uitrusting behoorde tegenwoordig vermoedelijk tot de eerste levensbehoeften. Hamad ging aan het bureau zitten en zette Rydins laptop aan terwijl Sandén de cd’s, dvd’s en boeken in de boekenkast bekeek, zonder iets van belang tegen te komen. Als je er althans van uitging dat rapmuziek, geweldfilms en actiethrillers niet automatisch tot gewelddaden leidden. Of juridische studieboeken, wat dat betreft. In de hoek aan het voeteneind van het bed stond een gitaar en aan de muur hing een oude poster van Kiss, die eruitzag alsof hij ook al in Rydins jongenskamer in Arboga had gehangen.
Hamad vond wel enkele documenten op de computer, maar het ging daarbij uitsluitend om niet-recente, studiegerelateerde teksten. Hij nam diverse e-mailmappen door – de inbox, het archief, verzonden items en de prullenbak – zonder iets opmerkelijks te vinden. Te oordelen naar zijn geschiedenis op internet was Rydin voornamelijk geïnteresseerd in de avondkranten, naast diverse sportsites die met name leken te gaan over vecht- en krachtsporten. Ook de geschiedenis van Google wees in die richting. Fotografie leek niet Rydins speciale interesse te hebben, al had hij wel een paar honderd foto’s op de computer opgeslagen die Hamad stuk voor stuk bekeek in de hoop dat er iets interessants naar voren zou komen.
Sandén ging verder in de richting van het bed en struikelde bijna over een paar halters toen hij de mobiele telefoon in het vizier kreeg die op de grond naast het bed aan de lader lag. Dat kon betekenen dat Rydin in de buurt was en elk moment kon opduiken, wat problemen zou opleveren. Het kon aan de andere kant ook betekenen dat de telefoon gewoon leeg was gebleken toen hij van huis was gegaan. Sandén ging uit van dat laatste en toen hij de telefoon oppakte, bleek hij aan te staan. Hij bladerde door de lijsten van ingekomen en uitgaande gesprekken en gemiste oproepen. Hij noteerde zorgvuldig alle nummers. Hetzelfde deed hij met de sms’jes. Vervolgens liep hij al Rydins contacten door, wat er niet bijster veel waren, maar vond niets opzienbarends. De agendafunctie werd niet gebruikt en er waren ook geen interessante notities in de telefoon bewaard. Hij leek hem echter wel af en toe te gebruiken als camera, want er zat een tiental foto’s opgeslagen in de telefoon.
Sandén wierp een blik op Hamad bij de computer en constateerde dat ook hij bezig was met foto’s.
‘Heb je wat gevonden?’ vroeg Sandén.
‘Volgens mij niet. Hij neemt niet zoveel foto’s. De kiekjes van Ibiza van afgelopen zomer waren wel het interessantst. Kerst bij zijn moeder. Een drankfestijn met zijn trainingsvrienden.’
‘“Het lelijke jonge eendje”, zegt dat jou wat?’ vroeg Sandén.
‘Een sprookje van H.C. Andersen. Ben je nog niet klaar met de boekenkast?’
‘Het klinkt als een crèche of iets dergelijks,’ zei Sandén nadenkend.
‘Een café misschien,’ zei Hamad. ‘Volgens mij heeft iemand dat gezegd.’
‘Jij kent het?’
‘Nee, dat niet. Het was iets wat onlangs in het voorbijgaan is genoemd.’
‘Door wie?’
‘Weet ik niet meer. Iemand op het werk, geloof ik. Hoezo? Waar ben je mee bezig?’
‘Ik kwam een foto tegen op dat mobieltje met een bord met die tekst.’
‘Mag ik eens zien?’
Sandén gaf hem de telefoon.
‘Dat zit op een hek,’ dacht Hamad hardop. ‘Het ziet eruit als een openluchtcafé.’
Hij bladerde verder tussen de foto’s.
‘Deuren. Ramen. Deze foto’s heeft hij misschien genomen als geheugensteuntje bij het plannen van de ontvoering. Om de veiligheid te verbeteren. Dat wil zeggen: de sloten.’
Opeens steeg de temperatuur in de kamer, ze voelden het allebei. Een strohalm. Misschien waren ze iets op het spoor.
‘Ben je klaar met die computer?’ vroeg Sandén.
‘Zo goed als.’
‘We smeren hem. We zorgen dat alles eruitziet als toen we kwamen en dan gaan we ervandoor. We moeten Petra bellen.’
Hamad zette de computer uit, Sandén legde de telefoon terug op de grond, maakte een rondje door het appartement, checkte of het licht uit was en luisterde naar geluiden op de gang. Het was stil. Daarna deden ze zachtjes de deur open en glipten naar buiten.
Zo gauw ze op straat kwamen, belde Hamad Westman en vroeg haar ‘Het lelijke jonge eendje’ op internet op te zoeken. Een taak die zou worden bemoeilijkt door het feit dat ze, terwijl ze nog aan de lijn hing, al bij de eerste zoekpoging veertigduizend hits kreeg. Ze tipten haar over hun café- en crèchetheorieën en sms’ten haar vervolgens de lijst met telefoonnummers. Einar Erikssons afwezigheid was duidelijk voelbaar. Op meer dan één manier.
‘Je mist de koe pas als de stal leeg is,’ vatte Sandén de situatie samen.
***
Toen ze terugkwamen van hun uitstapje hadden de begeleiders van de naschoolse opvang limonade en popcorn klaargezet. De kinderen die op vrijdagmiddag nog op school waren zouden film kijken als afsluiter van de week. Beide zitbanken waren, evenals de fauteuil, bezet door andere derdeklassers, dus Johan en Max lagen naast elkaar op hun buik op de grond, ieder met een kussen onder hun ellebogen, te wachten tot de film zou beginnen. Ter compensatie hadden ze een eigen schaal met popcorn voor zich. Johan stak zijn hand uit naar de schaal om een handvol te pakken toen Ivan in de deuropening verscheen. Johan had hem al een tijdje niet gezien, dus hij had aangenomen dat hij naar huis was gegaan. Maar nu stond hij daar en gebaarde Johan dat hij moest komen.
Ivan trok hem mee naar de gang, druk fluisterend over iets wat hij uit het handenarbeidlokaal had meegenomen. Johan begreep er eerst niets van, en nog minder toen Ivan uit zijn gymtas een bundel trok die eerst alleen leek te bestaan uit een verfrommelde handdoek. Maar toen vervolgens bleek dat die om een gigantische tang was gewikkeld, begonnen de stukjes op hun plaats te vallen.
‘Dit is een betonschaar,’ zei Ivan geheimzinnig.
Johan had wel een vermoeden waar Ivan de schaar voor wilde gaan gebruiken en die gedachte sprak hem op zich wel aan, maar toch ook weer niet. Het varken redden was een goede zaak, maar door een slot open te breken...? Hij was er volledig van overtuigd dat dat strafbaar was. En tot overmaat van ramp was het het slot van die akelige gitaarman. Bovendien verdacht hij Ivan ervan dat die de inbraak op zich interessanter vond dat het vrijlaten van het varken.
‘Ik ben in elk geval naar de politie gegaan,’ zei hij in een halfslachtige poging Ivan zijn inbraakplannen te doen opgeven.
‘Aha, dus het varken is nu gered?’
Johan haalde zijn schouders op.
‘Geef toe dat het ze geen reet kon schelen,’ zei Ivan overtuigd.
‘Jawel, toch wel... Of... Nou ja, ook weer niet.’
Hij wilde niet zeggen welke gedachten er door zijn hoofd schoten. Dat hij niet echt aangifte had gedaan bij de politie omdat hij niet had durven zeggen wie hij was. Dat hij bang was voor wat zijn vader en moeder zouden zeggen als ze erachter kwamen wat hij had uitgespookt.
‘Dan doen we het zelf. Kom op, Johan, wat is het probleem? Moet je je moeder eerst om toestemming vragen?’
Ivan kon blijkbaar gedachten lezen.
‘Tja,’ antwoordde Johan met een scheef lachje.
Hij was er weer. In de klauwen van Ivan, die hij eigenlijk niet meer zo mocht. Hij ging terug naar het klaslokaal en zei tegen de begeleider dat hij naar huis zou gaan. Dat was oké als je, zoals hij, een verklaring van je ouders had afgegeven dat je alleen naar huis mocht. Shit.
Toen ze buiten kwamen was het donker en somber. Bovendien was het gaan sneeuwen. Alles had misschien beter aangevoeld als het een zonnige lentedag was geweest. Johan had bange vermoedens, maar durfde niet af te haken. Hij wilde niet laf overkomen tegenover Ivan die ondanks de omwikkelde betonschaar met lichte, zelfverzekerde tred doorstapte en zich vermoedelijk als een bankrover of iets dergelijks voelde. Cool.
‘Wat doen we met het varken?’ vroeg Johan. ‘We kunnen het niet gewoon loslaten, want dan vriest het dood of wordt het overreden.’
Daar had Ivan al over nagedacht, hij zei dat ze de politie konden bellen en een anonieme tip konden geven dat er een gestoord varken op straat rondliep en dat dat levensgevaarlijk was.
‘En die man? Stel dat hij ons doodslaat!’
Ivan trok een grijns die zo uit een Amerikaanse actiefilm kon komen, en klopte op zijn jack.
‘Dat doet hij niet,’ zei hij, zoals altijd volkomen zeker van zijn zaak.
Ze ploeterden dus verder door de sneeuwbrij in de richting van Tantolunden, Johan met toenemende ongerustheid en pijn in zijn buik. Hij voelde zich weinig geïnspireerd om met een betonschaar op iemands hoofd te gaan slaan, dierenbeul of niet.
***
Door de sneeuwval duurde de terugreis langer dan hij had gehoopt, maar Sjöberg voelde toch een grote opluchting toen hij na zijn gesprek met Sandén verder reed. Eindelijk had hij zijn mensen achter zich, eindelijk stonden alle neuzen dezelfde kant op. Bovendien verkeerden ze niet langer in onwetendheid over wie de moorden had gepleegd. Het was nu alleen een kwestie van tijd voordat ze de moordenaar konden pakken. Daarentegen knaagde de ongerustheid voor Einar aan hem. Ze moesten ervan uitgaan dat hij nog in leven was en moesten hem snel vinden. Daarom voelde hij een zekere frustratie toen hij bij Kungens Kurva in de file belandde. Hij was er echter van overtuigd dat de inspanningen van Sandén, Hamad en Westman vroeg of laat tot iets nuttigs zouden leiden en belde daarom naar de hoofdcommissaris van politie en vroeg hem de mobiele eenheid paraat te houden. Nu maar duimen dat die ook beschikbaar was. Hij rekte zich uit in de cabine, verlangde ernaar de auto te verlaten en zijn stijve ledematen te kunnen strekken.
Van Einar en de dode kinderen in zijn voetspoor gingen zijn gedachten onwillekeurig naar zijn eigen tragisch omgekomen zus. Hij voelde een sterke behoefte om zijn moeder zo snel mogelijk met zijn nieuwe ontdekkingen te confronteren. Nee, ‘confronteren’ was niet het juiste woord. Hij zou haar vertellen dat hij zijn oma had ontmoet, dat hij het hele verhaal kende en dat hij zijn moeder bewonderde voor de kracht die ze al die jaren had opgebracht. Maar hij zou haar ook dwingen alles te vertellen, van begin tot eind. Ik heb recht op mijn eigen geschiedenis, dacht Sjöberg, net zoals Ingegärd Rydin dat gemeend had voor haar zoon. Uiteindelijk moet je de waarheid over je achtergrond weten, maar zijn eigen reacties zouden op andere wijze tot uitdrukking komen dan die van Mikael Rydin.
Hoe zou dit weekend eruitzien? Als de jacht op Mikael Rydin en het zoeken naar Einar dan al voorbij waren, zou hij zijn moeder gaan opzoeken. Åsa zou er niet blij mee zijn, maar ze zou het begrijpen. Zij zou ook de waarheid over de familie Sjöberg willen weten. Hij had haar moeten bellen. Ze was vast erg nieuwsgierig over het bezoek aan zijn oma van die ochtend. Hij zou haar nu moeten opbellen, maar dit was niet het juiste moment. Ze gaf op vrijdagmiddag tot laat les en daarna zou ze haast moeten maken om de kinderen op te halen bij de crèche en de naschoolse opvang.
Hij gaapte. Hij was bekaf na een rustige nacht in een hotel zonder lawaaiige kinderen die hem wakker maakten. Maar was het niet het een, dan was het wel het ander. Hij had moeite gehad om weer in slaap te vallen na het gesprek met Jenny. Die kleine troela, dacht Sjöberg, en hij moest inwendig lachen. Belt hem midden in de nacht nadat ze uren wakker heeft gelegen. Ze had best een paar uur kunnen wachten zodat hij had kunnen slapen. Maar Jenny was Jenny en het was maar goed dat iedereen anders was. Ze was nu dierenrechtenactiviste geworden. Zulke mensen moesten er ook zijn.
De rechten van het varken in de maatschappij. Het recht van het varken op gehaktballen. Waar kwam dat vandaan? Hij schudde zijn hoofd. Drukte het gaspedaal zachtjes in en rolde een paar meter verder. Sjöberg moest denken aan een kinderliedje waar hij altijd naar luisterde toen hij klein was, een liedje over een varkentje. Hij proefde even iets van vroeger en begon voor zichzelf te zingen: ‘Bertje Big, kom gauw hier. Zet de staldeur op een kier. De boerin doet eten in de bak. Piepertjes met mals gehak. Tja, varkens aten misschien wel gehakt,’ mompelde Sjöberg bij zichzelf. Op dat moment begon de telefoon in zijn zak te trillen.
Het was Sandén die belde vanuit de metro. Hamad en hij waren weer op weg naar het bureau en Sandén vertelde over hun activiteiten op Öregrundsgatan.
‘Jullie hebben toch geen sporen achtergelaten? En er was niemand die jullie naar binnen heeft zien gaan, mag ik hopen?’
‘Wees maar niet ongerust. “Het lelijke jonge eendje” – weet jij wat dat is?’
‘Een sprookje van...’
‘H.C. Andersen, dat weet ik. Maar Rydin had een foto van een bord met die tekst in zijn mobiele telefoon. Het zat aan een hek. Wij denken aan cafés of kinderdagverblijven, heb jij een beter idee?’
‘Wat voor hek?’
‘Klassiek, wit, ook al was de verf wat afgebladderd. Gewoon een degelijk oud hek.’
‘Dan staat het misschien ook voor een degelijk oud huis?’ opperde Sjöberg.
‘Wacht even. Hamad is net ergens op gekomen.’
Sjöberg wachtte, het verkeer reed inmiddels iets sneller. Begon de file op te lossen? Daar was Sandén weer.
‘Hij zegt dat Lotten of Jenny dat café – of wat het ook is – heeft genoemd. “Het lelijke jonge eendje”. Hij belt nu naar de receptie.’
‘Ik blijf hangen. Jenny, ja. Ze belde me vannacht.’
‘Vannacht?’
‘Om halfvier vanochtend,’ zuchtte Sjöberg. ‘Ze kon niet slapen. Ze vertelde iets over een varken. En aan jou had ze blijkbaar niet veel.’
‘O, dát. Ze kletsen je de oren van je hoofd, zij en Lotten, en daar had ik echt geen tijd voor. Of zin in. Maar nu zegt Hamad iets... Wacht even.’
Het kinderliedje bleef hangen. “Piepertjes met mals gehak – met máls gehák.” Gehakt, dacht Sjöberg. Een varken dat in zijn eigen poep lag te rollen, had Jenny gezegd. Dat kon van alles betekenen, overal op slaan. Op iedereen. Varken was een scheldwoord. Een varken kon een smerig iemand zijn, misschien iemand die gedwongen was zijn behoefte te doen op de plek waar hij zat of lag. Hij moest opeens denken aan de beroemde woordspeling over de agenten Kristiansson en Kvant in een bekende Zweedse detective uit de jaren zeventig; ‘klotebal’ versus ‘glotebal gakt’. Stel dat het niet om een varken ging, maar om een politieman? Een smeris. Een smerige smeris. Was de jongen over wie Jenny het had gehad in feite getuige geweest van de mishandeling van een politieman? Sjöberg verstijfde op de bestuurdersstoel. Op dat moment was Sandén terug in zijn oor.
‘Lotten zegt dat het de naam is van een zomerhuisje of iets dergelijks. Daar zou volgens die jongen het varken gevangen worden gehouden. Waar het huisje precies lag, zijn ze nooit achter gekomen. Die knul smeerde hem toen ze naar zijn persoonsgegevens gingen vragen.’
‘Het is geen echt varken,’ zei Sjöberg, nu overtuigd. ‘Jenny had het over gehakt. Denk aan klotebal en glotebal gakt, Jens. Het gaat om Einar!’
‘Mee eens!’
Sandén sprak nu sneller. Hij stond in de startblokken om iets te gaan doen. De vraag was alleen wát.
‘Petra kan niets vinden over “Het lelijke jonge eendje” op internet,’ ging hij verder. ‘Het is dus geen adres. Het moet de naam zijn van het huis. Een zomerhuisje dan misschien.’
‘Hoe oud was die knul?’
‘De dames schatten hem acht à tien jaar oud.’
‘Dan is hij hoogstwaarschijnlijk niet op eigen houtje op het platteland geweest,’ constateerde Sjöberg. ‘Dat huisje ligt niet te ver weg. Op loopafstand of in aansluiting op het openbaar vervoer. Ik gok op een villa of een huisje in een volkstuintje.’
‘Hoe moeten we in godsnaam verdergaan?’
‘Blijf Rydins contacten bellen,’ zei Sjöberg. Hij kreeg opeens een ingeving. ‘Maar ik stel voor dat jullie eerst Barbro bellen.’
‘Barbro?’
‘Als het om een huisje in een volkstuintje gaat, dan is er één persoon die er meer heeft gezien dan wie dan ook: Barbro Dahlström.’
Hun wegen hadden elkaar zo’n halfjaar daarvoor gekruist in verband met een zaak waarbij men een ernstig verzwakte baby en een dode vrouw in het Vitabergspark had aangetroffen. Barbro Dahlström was tweeënzeventig en had een gezicht gegeven aan de uitdrukking ‘heldenmoed’.
‘Tuurlijk. Ik bel haar meteen,’ beëindigde Sandén het gesprek.
Sjöberg had kort daarvoor overwogen even de weg af te gaan en ergens een hotdog te kopen, maar de situatie was nu totaal anders. Met aanzienlijk snellere hartslag besloot hij plankgas te geven om zo snel mogelijk in Stockholm te zijn. Hij zette de sirene aan, deed het zijraampje omlaag en plaatste het zwaailicht op het dak.
***
Ze slopen het laatste stuk naar ‘Het lelijke jonge eendje’ en gingen op hun hurken achter de heg zitten. Het hangslot zat nog aan het hek, maar het hek was oud en hing slechts aan één scharnier.
‘Idioot,’ fluisterde Ivan. ‘Wat moet hij met dat hangslot? Iedere dwerg kan over dat hekje heen klimmen. Of het stuktrappen,’ voegde hij eraan toe met het idee dat ook daadwerkelijk te gaan doen.
Maar Johan greep hem bij zijn arm.
‘Wat doe je?’ siste hij. ‘Wil je dat we ontdekt worden voordat we zelfs maar zijn begonnen?’
‘Denk je nou echt dat er hier veel mensen zijn?’ was Ivans onbekommerde weerwoord.
‘Daar weet je helemaal niets van. Misschien is hij wel daarbinnen,’ antwoordde Johan met een knik naar de schuur.
‘Zie je het hangslot op de deur? Dat is dicht, dus kan hij nooit binnen zijn,’ antwoordde Ivan minachtend. ‘En in het huisje zelf brandt geen licht. Kom op.’
Hij zette zijn voet op een dwarslat, zwaaide over het hek en belandde in de sneeuw aan de andere kant. Johan bleef nog even staan luisteren naar geluiden, maar toen hij niets hoorde, klom hij er ook overheen. Ivan sloop naar de schuur, haalde de bundel die hij onder zijn jas had gedragen tevoorschijn en liet hem met een bons op het pad vallen. Johan luisterde opnieuw en keek ongerust om zich heen, maar er was geen mens te zien. Het enige wat je hoorde was het zwakke ruisen van het verkeer wat verderop. Terwijl Ivan de betonschaar uit de handdoek haalde, luisterde Johan met zijn oor tegen de deur, maar binnen was niets te horen.
Ivan begon aan het slot, dat lastig te forceren bleek, hoewel het gereedschap voor die taak was gemaakt. Je had een bepaalde kracht in je armen nodig en Johan wilde net gaan meehelpen toen hij opeens besefte hoe het erf eruit had gezien toen ze aankwamen. Hij stopte midden in zijn beweging en keek omlaag naar de sneeuw tussen hen in. Voetsporen, precies wat hij dacht. Hoe dom kon je zijn? Met zijn blik volgde hij een paar duidelijke voetsporen in de sneeuw, maat zeilboot, die van de schuur naar het huis gingen, maar alleen één kant op. Er was dus iemand naar de schuur gegaan voordat het begon te sneeuwen – een paar uur geleden – en had die tijdens de sneeuwval weer verlaten. En die persoon bevond zich nu zonder twijfel in het huisje. Hij wierp een blik op de deur en merkte op dat die er geforceerd uitzag. Zijn hart begon nu heel snel te kloppen.
‘Je moet stoppen, Ivan! Hij is daarbinnen. Kijk naar die voetsporen.’
Ivan stopte en keek naar het huisje.
‘O, shit! Denk je dat hij ons heeft ontdekt?’
‘Misschien niet, maar we moeten hier weg. Snel!’
Johan rende al vlug in de richting van het hek toen ineens de deur openvloog, de gitaarman de trap af rende en recht op hem af stormde. Johan pakte het hek met beide handen beet, sprong erop en kwam schrijlings boven op het hek terecht – wat allesbehalve comfortabel was. Verder dan dat kwam hij niet voordat de man hem bij zijn arm greep, hem het hek af trok en hem meesleepte in de richting van de gereedschapsschuur. Ivan stond als aan de grond genageld en keek met grote ogen en die verrekte betonschaar in zijn hand naar het drama dat zich voor zijn ogen afspeelde. Hij liet de schaar vallen, waarop zijn handen met uitgespreide vingers omhoogschoten tot halverwege zijn oren.
‘Rustig maar,’ zei hij kleintjes, en dat was het enige wat er tijdens de hele verrassingsaanval werd gezegd.
Johan zag ontsteld hoe een angstaanjagende hoeveelheid getatoeëerde bovenarmspieren door het T-shirt van de gitaarman heen leek te willen springen op het moment dat de man met een uitdrukkingsloos gezicht beide jongens de trap op, het huisje binnen sleepte.
‘Wat zeggen jullie ervan?’ vroeg hij vervolgens, na ze in zithouding in een stoffige hoek in de enige kamer van het huisje te hebben gesmeten. ‘Wie moet ik het eerst om zeep helpen, jullie of hij daar verderop?’
‘We zullen het tegen niemand zeggen,’ zei Ivan in een poging overtuigend te klinken. ‘We hebben schijt aan dat stomme varken.’
‘Precies. Jullie kwamen hier zeker naartoe om de waterslang te jatten?’
‘We zullen niets zeggen,’ zei ook Johan, terwijl het huilen hem nader stond dan het lachen. ‘Laat ons alstublieft gaan, dan zullen we nooit meer terugkomen.’
‘Dacht het niet. Er is voldoende plaats voor jullie alle drie.’
Hij grijnsde op een vreemde manier, zonder er ook maar een beetje vrolijk bij te kijken. Toen begon hij te schoppen.
***
Nu Sjöberg, Sandén, Hamad en vooral Eriksson er niet waren, had Petra Westman haar handen vol aan het in razend tempo natrekken van al Mikael Rydins contacten. Lange tirades over wat ze wilde verpakt in plausibele leugens over het waarom, werden afgewisseld met onbeantwoorde telefoontjes naar Barbro Dahlströms huis. Een mobiel abonnement had Barbro helaas niet. En geen van de mensen die Westman te pakken kreeg, wist iets over een huisje waar Rydin eventueel over kon beschikken. Niemand wist waar hij uithing of wat voor plannen hij voor de nabije toekomst had.
De monitor stond haar nog steeds honend aan te gapen met zijn laatste mislukte zoekpoging. Ze had op talloze woorden gezocht in combinatie met ‘Het lelijke jonge eendje’; restaurants, cafés, kinderdagverblijven, speeltuinen, volkstuintjes, bibliotheken, theaters en nog veel meer, maar haar pogingen hadden geen resultaat opgeleverd. Terwijl ze de gebruikelijke vijf signalen naar Barbro Dahlströms telefoon uitzat, dacht ze na over de mogelijkheid om alle bordenfabrikanten in de regio te bellen, maar een zoekpoging op Eniro leverde 228 hits op en dat was op korte termijn ondoenlijk. Bovendien ging het volgens Hamad om een oud hek en waarschijnlijk dus ook om een oud bord.
In plaats daarvan kwam ze op het idee om op andere sprookjes te zoeken in combinatie met de al geteste bedrijfstakken, voor het geval alle huizen in de buurt wellicht namen van sprookjes hadden. Ook dit bleef zonder succes. Opeens bedacht ze dat het basisidee desondanks misschien toch niet zo gek was. Lag ‘Het lelijke jonge eendje’ in een gebied waar alle huizen sprookjesnamen hadden, dan heette de straat zelf misschien ook iets wat dat weerspiegelde. Na een aantal min of meer fantasievolle pogingen op de kaarten van Eniro had ze bingo. Ze belde Sjöberg.
‘Sprookjespad,’ zei ze. ‘Er is een straat in het volkstuincomplex van Tantolunden die ‘Sprookjespad’ heet. Het is een inval, maar dat is het beste wat ik op dit moment kan bedenken.’
‘Mooi werk, Petra. We gaan ervoor. En ik heb het gevoel dat er haast bij is. Ik zorg dat de zware jongens van de mobiele eenheid daarheen komen, plus een stel ambulances. Mikael Rydin kan daar zijn en hij kan gewapend zijn. Als Einar daar is, is hij er waarschijnlijk slecht aan toe.’
‘Begrepen. Waar zit je ergens?’
‘Ter hoogte van Segeltorp. Ik probeer op tijd te komen.’
‘Wanneer kun je daar zijn?’
‘In het gunstigste geval kan ik met dit weer over tien, twaalf minuten bij Tantolunden zijn. Als er geen onverwachte dingen gebeuren.’
Sjöberg wierp een blik op zijn horloge.
‘En jullie wellicht ook. Geen sirenes, geen opschudding. Als Rydin daar is, mag hij geen argwaan krijgen, want dan smeert hij hem misschien. Hou me op de hoogte van waar jullie zijn.’
‘Oké, we gaan ervoor,’ zei Westman met een hoorbaar lachje.
‘Ik hoop alleen dat we op het juiste spoor zitten,’ zei Sjöberg. ‘En dat we in dat geval op tijd zijn – voor het te laat is.’
***
Voor Einar Eriksson voelde het aan alsof hij het project van zijn leven had afgerond. Om zijn levenslot in eigen bewoording te mogen beschrijven, alle gevoelens en overpeinzingen die zich verdrongen in de mierenhoop van zijn hoofd onder woorden te brengen, voelde als een zalige bevrijding. De angstaanjagende man die de zoon van Ingegärd was, had hem midden in zijn vernedering onbewust een dienst bewezen.
Terwijl hij daar op zijn zij op de kale plankenvloer lag, trok hij uit routine aan de touwen achter zijn rug. Ruk-ruk-ruk-rust, ruk-ruk-ruk-rust. De touwen bleven even strak vastzitten als voorheen. Hij probeerde af en toe of hij met zijn ene hand door de lus kon terwijl de andere het touw tegenhield, maar zijn hand was te groot en de lus te klein. Er liep een straaltje bloed uit zijn neus via zijn mondhoek zijn mond in, maar dat kon hem niet schelen. Met jubelende vreugde in zijn borst gaf hij zichzelf de vergeving waar hij meer dan dertig jaar naar had verlangd. Eenendertig donkere zware jaren van verdriet, zelfmedelijden en bitterheid. En nu opeens, bij het uitspreken van zijn zware schuld, was het alsof die van zijn schouders werd genomen. Dat die paar woorden uit zijn eigen mond hem deze troost konden bieden!
Zijn snel genomen besluit over eerlijkheid had de weg gebaand. Om volstrekt eerlijk de onverbloemde waarheid onder woorden te mogen brengen, vrij van verzachtende omstandigheden en ongebalanceerde zelfkritiek. Dat de bloeddorstige slachter die hem hier had geplaatst getuige was geweest van zijn mondelinge autobiografie deed hem weinig. Dit ging alleen om hemzelf, niet om zijn zelfbenoemde rechter en beul of om enig ander mens die in deze wereld leefde. Hij had afgerekend met zijn innerlijke stem en opeens begrepen ze elkaar, opeens waren ze goede vrienden.
Hij keek met een nieuwe blik door het spleetje naast de deur naar buiten en terwijl zijn handen werkten, zag hij hoe de zware sneeuwval daarbuiten opeens ophield. Een zonnestraal zocht door het raam haar weg naar binnen en op het punt waar ze door de kille lucht in de gereedschapsschuur sneed, kwamen de stofdeeltjes tot leven; ze dansten in de smalle reep licht voor zijn ogen.
Met een voor Einar Eriksson haast onbekend gevoel van hoop en een energie die diep uit de pijnlijke schil kwam die zijn lichaam vormde, rukte en trok hij onvermoeibaar aan zijn touwen. En uiteindelijk was het alsof er iemand daarboven – of was hijzelf uiteindelijk toch degene die over zijn eigen lot beschikte? – zich over hem ontfermde en zijn hand door de lus liet glijden.
Hij bleef met een glimlach op zijn lippen een paar minuten in dezelfde houding liggen om bij te komen van de grote inspanning. Daarna plaatste hij zijn vrije hand op de grond en kwam hij overeind in zittende houding. Hij maakte stuntelig de knoop los die zijn beide handen bij elkaar had gehouden en slaagde er ook in zijn andere hand uit het touw te wurmen. Begerig greep hij de waterbak en leegde die in één teug voordat hij zijn verstijfde vingers wat tijd gaf om hun normale beweeglijkheid terug te krijgen. Daarna bevrijdde hij zijn voeten uit het touw dat ze samenbond en hem bovendien aan de muur achter hem ketende.
Waar was zijn angstaanjagende kidnapper naartoe? Had die hem voor vandaag aan zijn lot overgelaten? Een trap in zijn gezicht na zijn levensverhaal en daarna was het over? Dat leek niet erg waarschijnlijk; dat patroon herkende hij niet. Slechts één trap was nooit voldoende. Deze man had veel meer dan dat nodig om uiting te geven aan alle woede die hij in zich droeg. Hij moest ergens in de buurt zijn. Hij was vast in de omgeving om hem valse hoop te geven dat de dagelijkse dosis klappen en schoppen al was bereikt. Maar waarom was hij zo snel weggegaan? Was er iets in zijn verhaal dat hem had overrompeld, iets wat de man niet had geweten?
Opeens bedacht hij dat Ingegärds zoon misschien helemaal niet wist wie Christer Larsson was. De wraak van de man was zonder twijfel alleen tegen hemzelf gericht. Misschien was het de moordenaar pas nu, tijdens het filmen, duidelijk geworden dat de kinderen die hij zo koelbloedig had afgemaakt – Tom en Linn – kinderen waren van de vader van zijn eigen broertjes. Dat de kinderen Larsson in feite een halfbroertje en -zusje waren van de kinderen die hij had gewroken, Andreas en Tobias.
Einar Eriksson zag het beeld voor zich van de engelachtige kindertjes naast hun beeldschone moeder in bed. Adembenemend. Als de omstandigheden alles niet zo onbegrijpelijk gruwelijk hadden gemaakt. Voor de eerste keer sinds hij heel jong was, stond hij zichzelf toe te huilen. Een stroom tranen ploegde groeven door het vuil op zijn wangen.
De dader kon elk moment terugkomen om door te gaan met zijn wraakneming, om de tegenslagen van zijn leven uit te razen. Einar Eriksson kwam moeizaam van de harde, kale plankenvloer overeind. Er was nu geen tijd te verliezen.
***
Toen Sjöberg op de verzamelplek aan de buitenkant van het volkstuincomplex arriveerde, was hij maar een paar minuten later dan Westman en de anderen, die op bevel van Sjöberg tussen de auto’s op hem stonden te wachten. Een groep politiemensen van de mobiele eenheid was al vertrokken om het huis in kwestie te traceren en een van hen, Hägglund, kwam nu terug om de rest te informeren.
‘Het ligt daarboven,’ bevestigde ze tot grote opluchting van Sjöberg en de anderen. ‘Het hek is voorzien van een hangslot, dat ze nu aan het verwijderen zijn. Recht vooruit is een klein woonhuis met een trap naar de deur, acht treden. Het slot was al opengebroken. Onmiddellijk rechts binnen het hek staat een schuur, ook die is voorzien van een hangslot, maar die deur forceren we als we naar binnen gaan. En er zijn mensen daarbinnen, minstens twee personen. In het ene gebouw zeker, misschien in allebei. Er zijn veel sporen in de sneeuw.’
Sjöberg knikte en verdeelde de verzamelde politiemensen in twee groepen.
‘We bestormen beide panden tegelijk. Jullie nemen het woonhuis, wij de schuur. Geen onnodig geschiet. De hoogste prioriteit is om Einar er levend uit te krijgen zodat hij snel verzorging kan krijgen. Hij is waarschijnlijk zeer zwak. Alle communicatieapparatuur uit. Nu gaan we.’
Opeens stopte het met sneeuwen en vlak daarna liet een gat in het wolkendek onverwacht stralen van de zon door en legde een stukje felblauwe hemel bloot. Sjöberg en Sandén liepen op een drafje voorop, Hägglund tussen zich in. Ze vertelde dat er niemand over het grindweggetje had gereden sinds het was gaan sneeuwen, maar dat er sporen van twee personen waren aangetroffen voordat zijzelf op de weg hadden gelopen. Verder zag het hele volkstuincomplex er om deze tijd van het jaar zeer verlaten uit.
Ze liepen zwijgend verder. Sjöberg draaide zich een paar keer om om zich ervan te vergewissen dat de anderen er ook waren. Het zag er absurd uit, de ME’ers met hun helmen met vizier tussen deze idyllische huisjes omgeven door witte, met sneeuw bedekte hekken en keurig geknipte heggen. Het deed onwerkelijk aan.
‘Zijn we er al bijna?’ vroeg hij Hägglund zachtjes, zonder iets te laten merken van de ongerustheid die aan hem knaagde.
‘Het is niet ver meer. Het perceel ligt daar verderop rechts. We zijn bijna bij de heg naast de schuur.’
Vlak daarna sloten ze zich aan bij de groep politiemensen die al ter plaatse was en Sjöberg minderde vaart. Daarna sloop hij het laatste stuk gehurkt naar voren, langs de zijmuur van de schuur, om een geschikt gat in de heg te vinden van waaruit hij op het erf kon kijken.
Het geheel zag er vervallen uit. Er was al jaren niets aan de tuin gedaan, het hek was verrot en hing op één scharnier. Op het kleine erf waren inderdaad diverse sporen in de sneeuw te zien. Er waren hier dus minstens twee personen, en het onnodig stevige hangslot op de deur van de schuur gaf aan dat minstens één van hen zich in het huis bevond. En het leek er inderdaad op dat de huisdeur was opengebroken. Het zou niet erg lastig zijn om daar binnen te komen. Wat betreft de schuur, zou het daarentegen eenvoudiger zijn om de deur zelf te forceren dan het slot.
Sjöberg sloop terug naar zijn manschappen.
‘Te oordelen naar de sporen in de sneeuw is Rydin in het huis,’ verklaarde hij. ‘En hij is vermoedelijk niet alleen. De deur is opengebroken en die hoef je alleen maar open te trekken. Vermoedelijk bestaat het huis uit niet meer dan één kamer. Ik denk dat de trap behoorlijk zal kraken als jullie naar binnen gaan, dus als jullie eenmaal daar zijn, is het zaak snel te werk te gaan. Vermoedelijk is Einar nog in de schuur, die dus aan de buitenkant is afgesloten met een groot hangslot. Ik stel voor dat we de deur proberen in te slaan. Iedereen met getrokken wapen. En, zoals gezegd, geen onnodig geschiet. Vermoedelijk hoeft er niet te worden geschoten, als we tenminste nog niet zijn ontdekt. Zijn er nog vragen?’
‘Moeten wij hier wachten of ons wat terugtrekken?’ vroeg een van de ambulancebroeders.
‘Hier is prima, maar blijf uit de buurt als er geschoten wordt,’ antwoordde Sjöberg. ‘Als we jullie nodig hebben, horen jullie het.’
Hij keek om zich heen, maar niemand leek meer iets te hebben toe te voegen.
‘Toi, toi, toi. Dan gaan we.’
Iemand van de ME had het hek opengezet. De ene groep sloop naar rechts en ging voor de gereedschapsschuur staan met een aantal zwaarbewapende en gehelmde politiemensen voorop en Sjöberg en Westman op de achtergrond.
De andere groep rende met lichte pas naar de trap van het bouwvallige huisje. Hamad en Sandén, die ook achter de hun toebedeelde ME’ers bleven, draaiden zich om naar Sjöberg en wachtten op een signaal. Toen Sjöberg zijn hand opstak en ermee als een bijlslag de lucht doorkliefde, werd de compacte stilte verbroken en renden ze met getrokken pistolen en kloppend hart het trappetje op en tuimelden de enige kamer van het huis binnen.
Aan een tafel tegen de muur zat de gezochte Mikael Rydin rustig op een keukenstoel met een videocamera in zijn hand terwijl hij bezig was iets te filmen wat Sandén nog niet had opgemerkt. Maar opeens was er iemand die een lange, hartverscheurende schreeuw gaf, waarop Hamad het snelst reageerde. Hij rende naar de hoek schuin voor Rydin en liet zich op zijn knieën vallen. Daar zat de jongen die Sandén bij de receptie van het politiebureau had gezien hen met wijd opengesperde ogen aan te kijken. Hij gaf geen kik, hoewel het bloed uit zijn neus gutste. Naast hem op de grond lag een andere jongen in foetushouding. Sandén dacht eerst dat hij bewusteloos was, tot het hem duidelijk werd dat dat degene was die schreeuwde.
Zonder zichtbare reactie liet Rydin zijn blik langs de politiemensen van de mobiele eenheid glijden die allemaal in de aanslag stonden om hem overhoop te schieten wanneer dat noodzakelijk zou zijn. Daarna klapte hij het display terug, zodat dat met een klikje weer tegen de camera aankwam, waarna hij het apparaat uitzette. Terwijl Hamad zich over de verschrikte jongens ontfermde, rende Sandén naar buiten en riep hij de ambulanceverpleegkundigen. Pas daarna had hij de gelegenheid tot het min of meer formeel aanhouden van de ogenschijnlijk volledig onbewogen dader.
‘Mikael Rydin, je bent aangehouden op verdenking van meerdere misdrijven,’ zei hij met luidere stem dan de situatie eigenlijk vereiste toen Hamad de hysterische jongen uiteindelijk tot zwijgen had weten te brengen. ‘Welke krijg je te horen op het bureau. Leg de camera langzaam weg en leg je handen met de handpalmen naar boven voor je op tafel. We zullen niet aarzelen te schieten als je weerstand pleegt.’
Mikael Rydin deed uitdrukkingsloos wat hem was gezegd en een van de ME’ers liep resoluut naar de tafel en deed hem handboeien om. Een andere ging achter hem tegen de muur staan en samen trokken ze Rydin overeind en namen hem mee naar de buitentrap. Sandén legde beslag op de videocamera en stopte hem in zijn jaszak.
Tegelijkertijd wierpen twee ME’ers zich op Sjöbergs signaal tegen de dunne plankendeur aan. De deur vloog de schuur in met de ME’ers erachteraan, terwijl beide scharnieren en het hangslot in de deurpost bleven zitten. Sjöberg had haast om binnen te komen, maar de breedgeschouderde politiemensen die voor hem in de deuropening stonden, belemmerden hem het zicht.
‘O, jezus christus,’ hoorde hij een van hen daarbinnen kreunen en Sjöberg probeerde zich een weg door de muur van ruggen te banen.
Ze leken juist terug te deinzen uit het schuurtje en Sjöberg moest ook een paar passen achteruit doen. Een vreselijke stank van ontlasting en urine kwam hem tegemoet en hij hoopte dat dat de hele aanleiding was voor het feit dat de voorste politiemannen zichzelf beklaagden.
‘Opzij!’ brulde Sjöberg met een woede in zijn stem die hij niet helemaal kon plaatsen.
De politiemensen begaven zich eindelijk naar iets wat Sjöberg nog steeds niet kon zien. Met Westman pal achter zich ging hij achter hen aan de schuur binnen, en de aanblik die hem daar wachtte bevestigde zijn ergste vermoedens. Iemand deed het kale peertje aan het plafond aan en op de grond stond een lege hondenbak en lagen een paar korte stukken touw tussen wat de kruimels van oud, droog brood. Alles lag verspreid over een oppervlak van naar schatting zes vierkante meter, die was besmeurd met menselijke ontlasting en urine. Aan de verste muur zat een solide touw, dat over een balk in het plafond was gehangen; eronder lag een omvergegooid houten krukje. Daarboven, met het uiteinde van het touw in een lus om zijn nek, hing het vermagerde, smerige, bebloede en bijna onherkenbaar toegetakelde lichaam dat aan Einar Eriksson had toebehoord.
Drie ME’ers waren al bezig hem naar beneden te halen toen Sjöberg zich naar binnen haastte. Terwijl het lichaam voorzichtig op de grond werd neergelegd, ging hij er op zijn hurken naast zitten en plaatste twee vingers tegen Erikssons halsslagader. Het lichaam was warm, maar hij voelde geen hartslag.
‘Ambulance!’ riep hij zo luid hij kon in zijn emotie en Westman rende de schuur uit om het ambulancepersoneel op te wachten.
Instinctief begon Sjöberg met kunstmatige beademing, maar het ambulancepersoneel was snel ter plaatse en nam zijn reanimatiepogingen over. Sjöberg kwam overeind en deed een paar stappen achteruit. Petra Westman kwam stil naast hem staan. Hij trok haar naar zich toe en sloeg zijn arm om haar heen, meer omwille van zichzelf dan voor haar. Zo bleven ze een paar minuten staan en keken ze toe terwijl de steeds wanhopiger broeders aan hun hopeloze taak werkten.
‘Hoe lang is hij al dood?’ durfde Sjöberg met gebroken stem te vragen toen ze hun pogingen uiteindelijk opgaven.
‘Niet lang. Een paar minuten, zou ik denken,’ antwoordde een van hen.
‘Het is mijn fout,’ zei Sjöberg. ‘Ik had jullie niet moeten laten wachten. Jullie hadden zonder mij naar binnen moeten gaan.’
‘Conny, zonder jou zouden we niet eens...’
Sjöberg was niet geïnteresseerd in Westmans tegenwerpingen. Zijn hele lichaam voelde zwaar aan. Het verdriet om de collega die hij nooit goed had leren kennen, maar met wie hij op dit moment zo ontzettend graag een persoonlijke band had gehad, deed hem pijn. Hij voelde zich lamlendig. Alles om hem heen leek zich in slow motion af te spelen. Hij kon zich alleen van deze grote mislukking afwenden door zich te focussen op de dader.
‘De klootzak!’ onderbrak hij haar. ‘Hebben ze hem?’
De woorden echoden in zijn hoofd, hij had het idee dat hij zou flauwvallen.
‘Hij wordt juist naar de auto’s gebracht,’ antwoordde een van de ME’ers, die zijn helm met het vizier had afgezet en er nu mee in zijn hand stond.
Hij zag er opeens echt menselijk uit en Sjöberg merkte op dat dat bij de overige ME’ers ook het geval was. Ze namen allemaal een respectvolle houding aan. Met hun helm in hun hand keken ze zwijgend toe terwijl het ambulancepersoneel het stoffelijk overschot van Einar Eriksson voorzichtig op een brancard legde, hem afdekte met een deken en hem begon weg te dragen.
Sjöberg voelde dat Westman zijn blik zocht, maar hij was niet tot oogcontact in staat. Zonder een laatste blik te werpen op wat Einar Erikssons domicilie was geweest in de laatste dagen van zijn leven, liep hij achter het ambulancepersoneel aan de schuur uit. In de deuropening stonden Sandén en Hamad, die ook terneergeslagen de reanimatiepogingen hadden gevolgd, maar Sjöberg had ze niets te zeggen. Hij liep zwijgend terug naar de auto’s, zonder iemands gezelschap te zoeken.
Johan werd in een van de ambulances door een broeder verzorgd toen Sandén tegenover hem kwam zitten.
‘Goed werk, jongen,’ zei hij met iets verdrietigs in zijn ogen dat Johan niet kon plaatsen. ‘Maar je beseft niet wat een geluk jullie hebben gehad.’
‘Geluk?’ vroeg Johan, die nog net kon zien dat een paar politiemensen de geboeide man van de gitaarcursus zonder pardon in een van de patrouillewagens duwden.
‘Voor deze man is schoppen alleen niet voldoende. En wij hebben een collega verloren. Het was geen mishandeld varken dat jullie hoorden, het was een politieman. Maar de dader krijgt zijn straf – dankzij jou.’
‘Maar...’ zei Johan en Sandén zag tranen in zijn ogen opwellen. ‘Ik had het moeten begrijpen... Ik had écht aangifte moeten doen bij de politie.’
‘Ik had moeten luisteren naar wat jij zei. Wat jij hebt gedaan was echt fantastisch. Je zou een medaille moeten krijgen.’
Johan begon te stralen van trots over de lof van de politieman en Sandén hoopte maar dat de schuld die in deze geschiedenis als een epidemie van de een op de ander leek over te gaan, bij deze jongen geen sporen zou achterlaten.
‘Nu mogen jullie naar huis. Ze zeggen dat jullie allebei in orde zijn. Ik zal iemand vragen jullie weg te brengen.’
‘En u dan? Kunt u niet mee?’
‘Ik ga terug naar het politiebureau en zorg ervoor dat deze man achter slot en grendel komt.’
Na een ongeïnspireerd bedankje aan de ME liep Sjöberg naar zijn collega’s, die op hem stonden te wachten. Ze hadden alle drie hun handen in hun zakken. Omdat hij geen woorden kon vinden om te beschrijven wat iedereen voelde, sloeg hij dat gedeelte over en ging hij direct over op het praktische.
‘Petra en Jamal. Bedankt voor jullie inzet. Ga naar huis, het is weekend, en rust een beetje uit.’
Beiden keken alsof ze iets wilden zeggen, maar het knikje dat hij als antwoord van Westman kreeg was voor Sjöberg voldoende.
‘Ik ga Mikael Rydin verhoren. Als je wilt ben je van harte welkom om erbij te zijn, Jens. Anders gaat jouw weekend ook nu in.’
‘Natuurlijk kom ik mee,’ zei Sandén.
‘Ik zal nu Hadar bellen om de stand van zaken door te geven, Kaj Zetterström voor de sectie en Bella voor het onderzoek van de plaats delict. Jullie rapporten kunnen wachten tot maandag. Goed weekend.’
De samengestroomde auto’s en mensen verspreidden zich. Opnieuw was het leeg en verlaten buiten het volkstuincomplex in Tantolunden. Het enige wat getuigde van het drama dat zich zojuist in deze idyllische omgeving had afgespeeld, waren de sporen in de sneeuw, maar die zouden spoedig niet meer zichtbaar zijn. De zon was na haar late bezoek alweer achter de huisjes verdwenen en het werd snel donker.