7
GEWELD: DE OORZAKEN
Terwijl de Dalai Lama en ik in de loop van onze gesprekken allerlei onderwerpen aansneden, liep één enkele vraag als een rode draad door al onze gesprekken heen: de vraag hoe geluk kan worden gevonden in onze verwarde wereld. Wanneer we aldus kijken naar de diverse factoren die menselijk geluk door de geschiedenis heen hebben ondermijnd, factoren die op enorme schaal lijden en narigheid hebben veroorzaakt, staat het zonder meer vast dat geweld een van de belangrijkste factoren is.
Met de bedoeling dieper in te gaan op geweld zei ik: ‘Heiligheid, in een poging de oorzaken van slechte daden of geweld in de samenleving vast te stellen, hebt u duidelijk gesteld dat je het niet alleen kunt toeschrijven aan de slechte aard van de geweldpleger en…’
‘Ja. Dat klopt,’ onderbrak de Dalai Lama mij. ‘Als je tot de wortel van het probleem wilt doordringen, is het niet voldoende de oorzaak slechts toe te schrijven aan één enkele persoon of groep en het daarbij te laten, maar is het juist belangrijk de diepere oorzaken van deze gewelddaden te begrijpen. Want om geweld te overwinnen, dien je eerst te begrijpen wat de oorzaken zijn.’
‘Welnu, dan vraag ik me op dit punt af of we kunnen beginnen enkele van deze oorzaken te onderzoeken. En ik denk dat de fundamentele vraag is: hebt u ideeën over wat de oorzaken van geweld in het algemeen zijn?’
‘Dat is heel ingewikkeld,’ antwoordde de Dalai Lama met een lichte zucht. ‘Er zijn veel mogelijke oorzaken en omstandigheden die tot geweld en conflicten kunnen leiden. Je kunt niet slechts naar één of twee factoren wijzen en zeggen: “Dit is de oorzaak.” Vanuit boeddhistisch perspectief zien we de aard van de werkelijkheid als onderling afhankelijk, onderling verbonden, dus voor elke gebeurtenis of crisis zijn er heel veel factoren die op veel niveaus tot het probleem bijdragen. Elke situatie heeft haar eigen unieke omstandigheden die tot het probleem hebben bijgedragen.’
‘Kunt u enkele van de verschillende “niveaus” waarnaar u verwijst benoemen, alsook enkele van de oorzaken?’ vroeg ik. En in de hoop weer een vaag antwoord te vermijden over hoe het allemaal van de omstandigheden afhangt, om hem een concreter antwoord te ontlokken, voegde ik eraan toe: ‘Misschien kunt u aan de hand van het specifieke geval van terrorisme of van 11 september illustreren wat u bedoelt.’
‘Natuurlijk, we spreken over menselijke problemen en deze conflicten en dit geweld worden veroorzaakt door mensen. Dus de oorzaak van deze problemen ligt in menselijke emoties en manieren van denken, de kwellende emoties – woede, haat, hebzucht en onwetendheid. En met die kwellende emoties gaan vervormingen in het denken gepaard. Dus dat is één niveau, de innerlijke factoren. Die hebben betrekking op iemands innerlijke motivatie en in dit geval kan de motivatie van deze terroristen haat zijn geweest. Maar op een ander niveau kan er sprake zijn van bredere culturele factoren, zoals de waarden die in een specifieke samenleving worden bevorderd. In dit geval denk ik bijvoorbeeld dat ook religieuze overtuigingen een rol spelen. Dus dat is een ander niveau…’
Hij zweeg en dacht even na, wat niet verwonderlijk was gezien de grote reikwijdte van de vraag; vervolgens nam hij de draad weer op. ‘Weet je, als we het hebben over de oorzaken van haat en geweld, speelt conditionering een zeer grote rol. Conditionering kan uit veel niveaus voortkomen…’
‘Niveaus?’
‘Ja,’ antwoordde hij, ‘conditionering kan bijvoorbeeld voortkomen uit de waarden of boodschappen die je ontvangt vanuit de bredere samenleving, van de leiders, de media, of het onderwijssysteem. Conditionering kan ook voortkomen uit je familie.
Dus er kunnen veel invloeden zijn vanuit iemands specifieke omgeving. Deze terroristen, deze individuen, handelden niet uit zuiver persoonlijke motieven. Ze waren afkomstig uit gemeenschappen die misschien al lang wrok koesterden tegen Amerika of het Westen. Misschien buitten Amerika of het Westen in hun ogen de wereld vroeger uit. Misschien hebben ze in hun ogen legitieme grieven gekoesterd en hadden ze het gevoel dat er geen platform was waar ze uitdrukking aan hun grieven konden geven, dat er niemand was die oor had voor hun belangen. En geleidelijk begonnen deze grieven te etteren en veranderden in haat.
Natuurlijk kunnen personen ook beïnvloed zijn door andere leden van de groep waarvan zij deel uitmaken, dus de omstandigheden zijn weer een ander niveau. En bovendien kan het geweld in sommige gevallen zelfs een historische oorzaak hebben – in dit geval, ook al is de motivatie misschien haat, kunnen de wortels of de waargenomen wortels van deze haat in het verleden liggen – en gaan sommige misschien wel honderden jaren terug.
Dus in feite,’ concludeerde hij, ‘zul je, als je het vanuit een breder perspectief ziet, ontdekken dat heel veel factoren een rol spelen bij dergelijke afgrijselijke gebeurtenissen.’
Met een voorraad verse, warme popcorn maken gezinnen in het hele Midden-Oosten zich op voor een avondje televisiekijken…
Vanavond zien we op de Saudische televisie een praatprogramma met een aantrekkelijke gastvrouw, mooi opgemaakt, stijlvol gekleed, die de traditionele hidjab draagt. Ze spreekt Arabisch met het onverstoorbare, afgemeten, rustige ‘media-accent’ dat nieuwslezers in alle landen eigen is en ze informeert het publiek dat ze die dag iets anders gaan doen. Ze spreekt over het belang van onderwijs voor de volgende generatie en dat ze in het programma van die dag een meisje van drieënhalf gaat interviewen.
‘Moge God bereid zijn onze kinderen allemaal hetzelfde onderwijs te geven, zodat de hele volgende generatie kinderen waarachtige moslims zal worden die weten wie hun vijanden zijn,’ zegt de nieuwslezeres. Vervolgens stelt ze een peuter voor met de naam Basmallah, een meisje van drie met een engelachtig gezichtje, gekleed in een popperig wit bloesje met daaroverheen een roze-en-wit geruit jasje en het traditionele hoofddoekje – een prachtig kind, een toonbeeld van onschuld en lieflijkheid.
Nadat ze heeft gevraagd hoe het meisje heet en hoe oud ze is, komt de nieuwslezeres direct ter zake. ‘Ken je de Joden?’ vraagt ze.
‘Ja,’ zegt Basmallah met haar kinderlijke stem en de vertederende stelligheid van een zelfverzekerd kind.
‘Vind je ze aardig?’
‘Nee,’ zegt het kind nadrukkelijk.
‘Waarom vind je ze niet aardig?’ helpt de verslaggeefster haar.
‘Omdat het varkens en apen zijn,’ zegt ze zelfverzekerd en nuchter, alsof ze een miniatuurzoöloog is die letterlijk een of andere eigenaardige diersoort beschrijft.
De verslaggeefster glimlacht en knikt goedkeurend, dan vraagt ze: ‘Wie heeft dat gezegd?’
‘Onze God!’
‘Waar heeft hij dat gezegd?’
‘In de Koran.’
‘Dat klopt!’ roept de verslaggeefster verrukt en vertederd door het inzicht van het kind. ‘Hij heeft het in de Koran gezegd!’
De verslaggeefster gaat verder. ‘Basmallah, wat doen de Joden?’
Hier raakt het kind een beetje in de war. ‘Wat?’ vraagt ze.
De verslaggeefster herhaalt: ‘Wat doen ze?’
Er kruipt duidelijk iets van onzekerheid in de gezichtsuitdrukking van het kind, maar evengoed antwoordt ze: ‘Pepsi Cola!’
De verslaggeefster kijkt enigszins opgelaten maar zegt tegen het publiek: ‘O, ze weet alles over de boycot!’ Dan dringt ze verder aan bij het kind.
‘Wat hebben de Joden onze profeet Mohammed aangedaan?’
Het kind waagt een nieuwe poging. ‘Hij heeft iemand vermoord!’
Opnieuw geeft de verslaggeefster de juiste draai aan het verkeerde antwoord van het kind en zegt: ‘Natuurlijk, onze profeet Mohammed was sterk en kon ze doden [de Joden]!’
De verslaggeefster blijft proberen aan het kind te ontlokken welke slechte dingen de Joden hebben gedaan, totdat het kind het goede verhaal te pakken krijgt en aangemoedigd door de verslaggeefster ons vertelt wat de ‘Jodin’ heeft gedaan. Het kind vertelt een verhaal over een Joodse vrouw die het eten van de profeet had vergiftigd en besloot haar verhaal met ‘…en hij zei tegen zijn metgezellen: “Ik zal deze vrouw doden…”’
Aan het eind van het interview besluit de verslaggeefster: ‘Niemand kan zich een meer toegewijd meisje wensen! De volgende generatie kinderen moet uit ware moslims bestaan!’
Dit uit het leven gegrepen voorbeeld is een tragische illustratie van de kwestie die de Dalai Lama aan de orde stelt, dat conditionering een rol kan spelen bij haat en geweld. Je hebt er niet veel fantasie voor nodig om je Basmallah op haar zeventiende voor te stellen met een bom met roestige spijkers en schroeven op haar lichaam vastgebonden terwijl ze met een gelukzalige glimlach op haar gezicht en een extatisch visioen van de eeuwigheid in het paradijs een basisschool in Israël of misschien Amerika binnenloopt en zichzelf opblaast samen met zo veel mogelijk Joodse kinderen – kinderen die dezelfde onschuld hebben die zij ooit bezat op die gelukkige dag toen ze haar roze-met-witte kleertjes aan mocht en op de landelijke televisie werd geprezen omdat ze zo’n toegewijde moslim was.
De Dalai Lama is onwankelbaar in zijn geloof dat daden van menselijk geweld en kwaad niet gewoon door een handvol mensen worden gepleegd die in wezen slecht of gewelddadig van aard zijn. Omdat hij inziet dat er voor dergelijk gedrag veel oorzaken op verschillende niveaus zijn, begint zijn aanpak om slecht gedrag en geweld in de samenleving te overwinnen door nauwgezet de onderliggende oorzaken te onderzoeken. Deze zienswijze, dat kwaad voortkomt uit aanwijsbare oorzaken en omstandigheden, wordt door de moderne wetenschap gedeeld en ondersteund met een enorme hoeveelheid wetenschappelijk onderzoek uit de afgelopen vijftig tot zestig jaar. In feite werd met een serie seminale experimenten, die teruggaan tot de jaren zestig van de vorige eeuw en die zijn uitgevoerd door diverse legendarische figuren uit de sociale psychologie, in gang gezet wat kan worden gezien als het Gouden Tijdperk van wetenschappelijk onderzoek naar de ‘oorzaken en omstandigheden’ die leiden tot kwaadaardig gedrag.
In zekere zin kan dit Gouden Tijdperk van onderzoek naar de oorzaken van het kwaad worden teruggevoerd tot 1961, tot wat je zou kunnen beschouwen als het keerpunt in het moderne, wetenschappelijke onderzoek naar het menselijke kwaad: het proces tegen Adolf Eichmann, een van de belangrijkste architecten van de Holocaust, Hitlers Endlösung. Als de eerste rechtszaak in de geschiedenis die op de televisie werd uitgezonden, bracht hij de verschrikkingen van de Holocaust voor een verbijsterd publiek over de hele wereld tot leven, een publiek dat zich tot die tijd niet bewust was van de omvang en het gewicht van de wreedheden. Het proces was niet alleen een enorme schok voor het grote publiek, maar was ook de aanleiding dat veel sociaal wetenschappers over de hele wereld hun aandacht richtten op dit massale kwaad van genocide en zich afvroegen: hoe heeft dit kunnen gebeuren? Het leek niet te bevatten!
In die tijd keek de achtentwintigjarige sociaal psycholoog Stanley Milgram samen met de rest van de wereld toe terwijl Eichmann, die zich jarenlang had schuilgehouden en die nu een fabrieksarbeider van middelbare leeftijd in de auto-industrie was, zestien weken lang in een kogelvrije glazen getuigenbank zat, eindelijk terechtstond wegens onuitsprekelijke wreedheden. Afgezien van zijn heen en weer schietende ogen en zijn dunne lippen die hij in stilte vertrok en waarmee hij grimassen maakte alsof hij probeerde van een vieze smaak in zijn mond af te komen, zat Eichmann vrijwel bewegingloos in zijn getuigenbank en leek hij vaak tamelijk ongeïnteresseerd terwijl tientallen van zijn slachtoffers zijn gemene wreedheden en onvoorstelbare verschrikkingen beschreven. Over het algemeen zat hij er uitdrukkingsloos bij terwijl getuige na getuige vertelde hoe Eichmann met toewijding en ijver zijn werk had uitgevoerd. Bij alle aanklachten haalde hij slechts zijn schouders op en antwoordde: ‘Wat valt er te bekennen? Ik deed wat me was opgedragen.’
Voor veel mensen was een van de verrassendste en meest verontrustende aspecten van deze rechtszaak de gewone verschijning van Eichmann, zijn minzame affect en buitengewone gewoonheid. Hij bleek een niet opmerkelijk ogende doorsneeman te zijn in een donker kostuum, kalend, met een grauwe gelaatskleur en een bril met een hoornen montuur op. In plaats van een sadistisch monster van ongeëvenaarde omvang, een onmenselijk gedrocht, leek hij meer een kleurloze functionaris, een bureaucraat, een man met gemiddelde talenten. De politiek theoreticus en schrijfster Hannah Arendt, die de rechtszaak versloeg, was zo getroffen door deze kenmerken dat ze Eichmann omschreef als de belichaming van de ‘banaliteit van het kwaad’.
Milgram, die deze rechtszaak op de voet volgde, was geboeid door de opmerkingen van Arendt en gegrepen door een hardnekkige vraag: was het echt mogelijk dat Eichmanns razend makende banale bewering: ‘Ik deed alleen wat me was opgedragen,’ werkelijk verantwoordelijk was voor de systematische uitroeiing van zes miljoen Joden?
Omdat hij als Jood een onweerstaanbare persoonlijke behoefte voelde en als wetenschapper een onweerstaanbare professionele belangstelling had, was Milgram vastbesloten een antwoord te vinden op deze verbijsterende vraag – een vraag die leidde tot een van de invloedrijkste, meest controversiële en verontrustende experimenten in de twintigste eeuw.
Het experiment begon met een groep betaalde vrijwilligers die te horen kregen dat ze de wetenschap hielpen met het vinden van nieuwe manieren om het geheugen te verbeteren. Ze werden lukraak verdeeld in leraren en leerlingen. De leerlingen zouden een lijst van woorden die met elkaar verband houden vanbuiten leren, terwijl de leraren de tests zouden uitvoeren. De leerlingen waren helemaal geen lukraak gekozen proefpersonen – in feite waren het infiltranten – acteurs die heimelijk samenwerkten met Milgram, de experimentator.
De leraren kregen te horen dat het hun verantwoordelijkheid was om verbaal juiste reacties aan te geven en, wat belangrijker was, onmiddellijk een elektrische schok te geven aan de leerling wanneer hij een verkeerd antwoord gaf – te beginnen met 15 volt. Op het bedieningspaneel van het indrukwekkend uitziende elektroshockapparaat bevonden zich dertig schakelaars die varieerden van LICHTE SCHOK tot GEVAAR: ERNSTIGE SCHOK en tot slot bij 435 en 450 volt gewoon de onheilspellende tekens XXX.
De leraar keek toe terwijl de leerling naar een aangrenzende ruimte werd gebracht, in een ‘elektrische stoel’ werd vastgebonden en werd aangesloten op een ‘apparaat dat elektrische shocks opwekt’. Voordat er begonnen werd, kreeg de leraar een onaangename ‘lichte shock’ van 45 volt, gewoon om te demonstreren hoe de elektrische stroom voelde. De leraar en de experimentator gingen vervolgens naar een aangrenzend vertrek waar ze via een intercom verbaal konden communiceren met de leerling, maar hem niet konden zien.
De ‘leerling’ beantwoordde de eerste paar vragen juist, maar begon al snel fouten te maken. Nadat het voltage een paar keer was verhoogd, begon hij zich te beklagen over de schokken. (Natuurlijk waren alle reacties van de leerling zorgvuldig voorgeschreven en in werkelijk kreeg hij geen schokken toegediend.) Naarmate de intensiteit van de schokken toenam, escaleerden de reacties van de leerling stap voor stap van grommen of klagen tot woest bonzen op de muur, waarbij hij riep: ’Ik kan de pijn niet verdragen, laat me eruit!’ tot kreten van pijn en zelfs luidruchtig geschreeuw over hartklachten. Rond 300 volt bonsde de leerling woest op de muur, weigerde nog meer vragen te beantwoorden en eiste dat het experiment werd beëindigd. De experimentator herinnerde de leraar aan de regels: nalaten te antwoorden telt als een fout – hij moest doorgaan. Nadien waren de enige reacties op vragen schreeuwen van pijn. Bij 375 volt klonk er een laatste harde schreeuw van pijn, een wanhopig gebons en opeens geen enkele reactie – er volgde alleen een doodse stilte. Maar gebrek aan reactie werd als fout gezien en de leraar kreeg de opdracht verder te gaan tot hij ten slotte bij 450 volt uitkwam.
Als de leraar het experiment wilde stopzetten, verzekerde de uitvoerder van het experiment hem: ‘Ik neem alle verantwoordelijkheid op me,’ herinnerde hem eraan dat hij had ingestemd om bij dit onderzoek te helpen en spoorde hem met toenemende intensiteit aan door te gaan – eerst een ‘Alsjeblieft, ga door’, gevolgd door ‘Je heb geen keus, je móét doorgaan!’ Als de leraar na vier aansporingen nog steeds wilde stoppen, werd het experiment afgebroken. Anders ging het door tot de leraar drie opeenvolgende schokken met de maximale 450 volt had toegediend.
Welnu, voorafgaand aan de uitvoering van dit experiment vroeg Milgram zowel laatstejaars psychologiestudenten aan Yale als een keur aan collega’s te voorspellen hoeveel proefpersonen zouden doorgaan met schokken toedienen aan hun medevrijwilligers, helemaal tot de maximale 450 volt. De gemiddelde voorspelling van de studenten kwam uit op ongeveer 1 procent. De psychiaters, experts in het voorspellen van menselijk gedrag, schatten het op eentiende van 1 procent – beperkt tot slechts één enkel echt sadistisch, pathologisch of ‘slecht’ individu zoals Eichmann.
De voorspellingen klopten niet. Tweederde van de leraren ging helemaal door tot het eind! Tweederde van de proefpersonen – gewone, fatsoenlijke mensen – bleven vrijwilligers zoals zijzelf schokken toedienen terwijl ze de kreten van hartverscheurende pijn hoorden, klachten over hartproblemen en zelfs een fatale stilte, waaruit je redelijkerwijs zou kunnen concluderen dat de andere ‘vrijwilliger’ dood was! En dit was geen stom geluk: in de loop van de jaren is dit experiment talloze keren in landen over de hele wereld nagebootst en de cijfers van gehoorzaamheid voor het toedienen van schokken tot het ‘fatale’ niveau zijn opmerkelijk gelijk gebleven aan het oorspronkelijke onderzoek van Milgram.
Dit experiment bood veel onderzoekers hun eerste glimp in de psychologische omstandigheden die mogelijkerwijs hadden geleid tot de wreedheden die tijdens de Tweede Wereldoorlog waren begaan, en legde bewijs bloot hoe zelfs fatsoenlijke mensen ertoe gebracht konden worden om ‘slechte’ daden van geweld en wreedheid te begaan. Deze proefpersonen waren niet sadistisch, verwrongen of ziekelijk. Zoals Milgram destijds concludeerde: ‘Gewone mensen die gewoon hun werk doen, zonder enige specifieke vijandigheid van hun kant, kunnen een instrument worden in een verschrikkelijk destructief proces.’
Dus, wat waren de ‘oorzaken en omstandigheden’ die ertoe leidden dat de volgzame proefpersonen in wezen medevrijwilligers martelden? Wat was daar aan de hand? Wat bleek, was dat deze proefpersonen níét opeens al hun besef van moraliteit of verantwoordelijkheid verloren – het was gewoon even gekaapt. Of om preciezer te zijn, ze droegen het gewoon over aan het gezag. Milgram speculeerde dat de situatie omstandigheden creëerde waarin de experimentator door de proefpersonen werd beschouwd als een ‘legitieme autoriteit’, iemand die vermoedelijk wetenschappelijke vooruitgang – onmiskenbaar iets goeds – vertegenwoordigde. Deze omstandigheden creëerden een psychologische omstandigheid waarin de proefpersonen tijdelijk hun besef van persoonlijke verantwoordelijkheid overdroegen aan een legitieme autoriteit. Het onrustbarende was dat het enige wat er nodig was om deze ‘autoriteit’ legitiem te maken een witte jas, een klembord en een koele, klinische manier van doen waren.
In feite werden de gehoorzame proefpersonen niet opeens onverschillige individuen zonder enig menselijk fatsoen. Allen ervoeren ze enige mate van verontrusting en vertoonden ze vaak tekenen van enorme stress, angst en terughoudendheid. Maar toen ze eenmaal hun besef van morele verantwoordelijkheid hadden overgedragen aan de experimentator, zagen ze zichzelf enkel en alleen als een instrument dat op gezag handelde. Psychologisch gezien was het alsof ze louter een vervanger waren, daar aanwezig om het besef van moraliteit en verantwoordelijkheid van de experimentator en niet van zichzelf uit te spelen.
Milgrams gehoorzaamheidsexperiment was zo onverwacht en verontrustend dat het vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw leidde tot een golf van andere onderzoeken en experimenten, waarin geprobeerd werd de diverse oorzaken en omstandigheden die leiden tot gewelddadigheid en kwaad vast te stellen. Milgram en anderen gingen door met het vaststellen van veel andere omstandigheden en variabelen die van invloed konden zijn op het gedrag van de proefpersoon en de bereidheid om schokken toe te dienen. Milgram ontdekte bijvoorbeeld dat door te voorzien in een positief maatschappelijk model – een andere ‘vrijwilliger als leraar’ (in dit geval iemand die onder één hoedje speelde met de onderzoeker) die rebelleerde – de meegaandheid van de proefpersoon afnam tot minder dan 10 procent. Door anderzijds de proefpersoon op te nemen in het ‘team’ van de experimentator, deel te maken van de groep die het experiment uitvoerde, instrueerde 90 procent van de proefpersonen de ‘leraar’ (opnieuw iemand die deel uitmaakte van ‘het complot’) om de maximale schok toe te dienen.
Afgezien van gehoorzaamheid aan gezag benoemden onderzoekers veel andere factoren die van invloed konden zijn op iemands bereidheid om zijn medemens kwaad te doen. Die andere factoren konden bijvoorbeeld verband houden met de aard van de omgeving, de rol van het individu in een bepaalde situatie of het zich conformeren aan groepsdruk.
Na bijna vijftig jaar onderzoek is de hoeveelheid bewijs voor de grote invloed van sociale omstandigheden op het denken en het gedrag van personen, groepen en landen overweldigend. Hoe overweldigend? Bij het documenteren van de hoeveelheid wetenschappelijk bewijs schrijft Susan T. Fiske, professor aan de Princeton-universiteit: ‘De grote invloed van de sociale context op ons handelen is aangetoond in ongeveer 25.000 onderzoeken waaraan acht miljoen mensen meewerkten.’ Met dergelijk uitgebreid bewijs lijken alle vooraanstaande psychologen het vrijwel unaniem eens te zijn met Stanley Milgram, die concludeerde: ‘De sociale psychologie van deze eeuw onthult een belangrijke les: vaak bepaalt niet zozeer iemands persoonlijkheid als wel de situatie waarin hij zich bevindt hoe hij zal handelen.’
Als gevolg van de overdaad aan gezaghebbend onderzoek zijn de meeste vooraanstaande psychologen van deze tijd sterk voorstander van het standpunt dat omstandigheden aanwijst als oorzaak van slecht gedrag. Anderzijds is het idee dat ‘boosaardige mensen’ – mensen die intrinsiek volledig slecht zijn – de enige oorzaak van het kwaad zijn, nog steeds hardnekkig ingebed in de publieke opinie in het Westen. Zoals de Dalai Lama al zei: wanneer zich slechte gebeurtenissen voordoen, bestaat vaak de neiging om een paar personen uit te kiezen en alle schuld bij hen neer te leggen. Dit simplistische idee – dat slechte mensen de ‘oorzaak’ zijn van geweld en het kwaad – zal ons waarschijnlijk niet helpen echt inzicht te krijgen in de aard van geweld en het kwaad of echte oplossingen te vinden. Deze zienswijze is ongeveer even behulpzaam als de hypothese dat er een klein boosaardig mannetje spontaan in de hersenen van een slecht mens groeit totdat het ’s nachts door het oor van die persoon naar buiten komt, volledig gevormd, klaar om zijn kwaad op de wereld los te laten.
Maar hoewel het geen twijfel lijdt dat omstandigheden ons gedrag kunnen beïnvloeden, kan het idee dat het kwaad gewoon het gevolg is van tijdelijke omstandigheden of voorwaarden die invloed uitoefenen op gewone gezonde mensen, het andere uiterste zijn dat getuigt van een beperkte mate van inzicht. De kracht van omstandigheden en voorwaarden is een factor op één niveau. Maar zoals de Dalai Lama zegt, kunnen er ook op andere niveaus oorzaken van geweld liggen. Tijdens de Holocaust kan ‘slecht’ gedrag bijvoorbeeld heel veel verschillende vormen hebben aangenomen: het is bekend van sommige concentratiekampbewakers dat ze opzettelijk baby’s tegen de muur doodsloegen terwijl ze de moeders dwongen toe te kijken, dochters dwongen seks te hebben met hun vader, vrouwen dwongen seks te hebben met paarden, gevangenen in een latrine gooiden en hen in uitwerpselen verdronken… de gruwelijkheden zijn onbegrensd. Maar niet alle bewakers begingen dergelijke wreedheden. Dit soort handelingen gaat duidelijk ver voorbij gewone gehoorzaamheid, voorbij wat je zou kunnen verwachten van de kracht van de omstandigheden die van invloed zijn op een gewoon, fatsoenlijk mens.
Om de oorsprong van het kwaad in die gevallen volledig te kunnen begrijpen, dien je verder te kijken dan louter de omstandigheden en ook het persoonlijke niveau erbij te betrekken, de rol onderkennen van zeer sterke innerlijke krachten die tot dergelijke daden aanzetten: zuivere haat. Natuurlijk worden mensen niet geboren met haat, dus bredere maatschappelijke omstandigheden zouden hier een rol kunnen spelen – zoals in dit geval venijnig antisemitisme als gevolg van maatschappelijke conditionering, propaganda, onderwijs en andere bronnen.
Maar toen we keken naar de oorzaken van geweld op diverse niveaus, begon de Dalai Lama het gesprek met erop te wijzen dat op het fundamenteelste niveau de oorzaken van geweld te herleiden zijn tot de menselijke geest, tot de destructieve emoties en vervormingen in het denken waarmee deze emoties gepaard gaan. Dat onderwerp kwam nu aan de orde.