RAIZAN

TOKIO/EAST BAY BRIDGE: Zomer, heden

Tanzan Nangi, directeur van Sato International, kon op de minuut af zeggen wanneer de aanval was begonnen.

In zijn kantoor op de bovenste verdieping van het indrukwekkende, driehoekige Shinjuku Suiryu-gebouw, tweeënvijftig verdiepingen boven het zakencentrum van Tokio, staarde Nangi voor zich uit over de wolkenkrabbers van beton en glas. Zijn blik gleed over de plant op zijn vensterbank, met donkergroene blaadjes en piepkleine paarse knopjes: een purperen dwergrododendron. Die ochtend, precies op het moment van de aanval, waren hem de eerste knopjes opgevallen. Toevallig sloeg het virus juist toe terwijl Nangi gegevens doorkreeg via zijn computerterminal. Op de een of andere manier was het in het computersysteem van het concern binnengedrongen. Het had zich over het volledige systeem verspreid totdat het door een ingeprogrammeerd mechanisme in werking werd gesteld en Sato's interne geheugen begon te vernietigen.

Terwijl hij zijn computertechnici via de intercom opriep, kon Nangi slechts ontzet toekijken hoe de gegevens op zijn scherm uiteen leken te vallen. Het enige dat overbleef was een vreemd taaltje waar hij noch iemand anders uit wijs kon.

De technici hadden geen idee hoe ze het virus moesten bestrijden.

'Het is een virus dat constant verandert. Ook al ontdekken we op een gegeven moment het zwakke punt, tegen de tijd dat we een formule ontwikkeld hebben om het onschadelijk te maken, is het virus alweer in iets anders veranderd.'

'Hoe is het bij ons binnengekomen?' wilde Nangi weten. 'Ik dacht dat we een waterdicht antivirus veiligheidsslot in ons systeem hadden.'

'Dat hebben we ook,' zeiden de technici. Ze haalden hun schouders op. 'Maar die krakers hebben zeeën van tijd en ze zijn helemaal verslingerd aan het doorbreken van die beveiligingen.'

Nangi stond op het punt een hatelijke opmerking aan het adres van de technici te maken, toen de gegevens die hij had opgevraagd weer op het scherm verschenen. Hij keek ze snel even door en stelde vast dat alles nog intact was.

Daarna liet hij de technici weer hun gang gaan. Tot ieders opluchting waren de software-programma's allemaal weer in orde. Het virus was verdwenen. Ze hadden geluk gehad. Aan de andere kant, iemand was tot hun interne geheugen doorgedrongen. Er was niets naar buiten gekomen, dus een professionele datadiefstal was uitgesloten; het zouden wel krakers geweest zijn. Maar toch, Nangi was er niet gerust op. De virusaanval vond plaats aan het begin van deze dag, die er daarna niet beter op geworden was.

Nangi kromde zijn knokige handen om de drakekop van jade die de knop van zijn wandelstok vormde. Hij kneep zo hard dat het vlees van zijn handen wit zag. Blauwe aderen lagen als kronkelige koorden onder de vliesdunne huid.

Achter hem stapte de directievergadering van Sato International over op het volgende agendapunt. Het doel van deze vergadering was allereerst een evaluatie van de vergadering van onderdirecteuren die de vorige dag had plaatsgevonden. Dat was een idee van Nicholas. Daarnaast moesten de successen, mislukkingen en behoeften vergeleken worden ten opzichte van de globale doelstellingen van de keiretsu - het concern. Die doelstellingen waren drastisch veranderd vanaf het moment dat het concern het fabricagerecht had verkregen voor de belangrijkste onderdelen van de Hive-computer. De Hive, een produkt van Hyrotech-inc, die nog slechts als prototype bestond. Het vooruitzicht op enorme winsten was niet het grootste voordeel van deze transactie; dat was het enorme aanzien dat Sato International ermee verwierf. Zij waren het enige Japanse concern dat betrokken was bij het HIVE-project.

Nicholas, dacht Nangi. Het was Nicholas die de onderhandelingen had gevoerd met de Amerikaanse firma, Hyrotech-inc, die door de overheid was aangewezen om de revolutionaire nieuwe computer te fabriceren. Maar Nicholas' inbreng ging veel verder dan de transactie met Hyrotech-inc. Vóór de fusie was Nangi zich al bewust geweest van de behoefte om alle losse firma's binnen Sato International te bundelen tot één soepel werkend geheel. Maar het was Nicholas geweest die erop gewezen had dat ze nóg verder moesten gaan, namelijk het integreren van de programma's der verschillende afdelingen in het hoofdkantoor in Tokio.

Nangi had zich gerealiseerd dat dit eigenlijk een typisch Japans idee was. Het gaf elke afdeling nog sterker het gevoel onderdeel van één groot geheel te zijn. Binnen drie maanden na de eerste vergaderingen volgens het nieuwe model, kon Nangi vaststellen dat de produktiviteit onder de afdelingshoofden met twintig procent was gestegen. Hij was zeer tevreden geweest, en in een uitzonderlijke geste had hij Nicholas laten delen in zijn blijdschap.

Hij had Nicholas meegenomen naar zijn lievelingsrestaurant. Dat restaurant was zó duur dat het eigenlijk een privé-club voor zakenlieden was. Geen enkele minister uit de alomtegenwoordige Japanse bureaucratie kon zich deze prijzen veroorloven. Maar het eten was niet de enige reden waarom men naar dit restaurant ging - het was de sfeer: discreet, exclusief, vertrouwelijk, ideaal voor lange avonden met veel drank.

Het is voor een westerling een zeldzame eer wanneer een Japanner hem toestaat zich samen met hem te bedrinken. Voor mensen die zo onbuigzaam zijn in hun sociale gedrag, is zich bedrinken bijna de enige uitlaatklep. Men gaat ervan uit dat een Japanner, wanneer hij dronken is, alles mag zeggen - gevoelens kan uiten die normaal taboe zijn. Hij mag melodramatisch worden, sentimenteel, ja, hij mag zelfs huilen -de drank is immers de schuld. Alles was aanvaardbaar, en alles werd vergeven. Het was tijdens zijn dronkenschap in gezelschap van Nicholas dat Nangi begon te begrijpen wat andere mannen dan hij hadden gezien in kolonel Denis Linnear; waarom Nicholas' vader niet was beschouwd ais een iteki -een barbaar - net als alle andere mannen van het Ameri-kaanse bezettingsleger. Kolonel Linnear was een bijzondere man geweest - en Nicholas bezat zijn talent om zich in de Japanse psyche te kunnen inleven, ondanks het feit dat hij een westerling was. Hoewel Nicholas natuurlijk half Aziatisch, half Engels was. Tanzan Nangi was als held uit de oorlog te voorschijn.gekomen. Tot tien jaar geleden was hij onderminister geweest bij het overmachtige MIHI, het ministerie van Internationale Handel en Industrie. Daarna had hij de Daimyo Development Bank opgericht waarvan hij ook directeur geworden was. De Daimyo Bank had uiteindelijk Sato opgekocht en nu was hij hoofd van Sato International. Nangi had nooit gedacht nog eens van een westerling te zullen houden. Maar tijdens die lange nacht zag hij in dat hij, eigenlijk zonder dat hij het in de gaten had, van Nicholas was gaan houden zoals een man van zijn zoon houdt. Nangi, een van de machtigste mannen in Japan, schaamde zich niet voor deze liefde. Nicholas bezat heel veel hara - de innerlijke kracht waar Japanners zoveel waarde aan hechten. Nicholas was ook een eervol man - dat had hij drie jaar geleden bewezen, toen hij zijn uiterste best had gedaan om Seiichi Sato, Nangi's oude vriend, te beschermen. Zelfs onder martelingen had hij geweigerd Tenchi's geheimen aan de Russen te vertellen. Tanzan Nangi wist dat Nicholas' hart zuiver was. Dat was de hoogste eer die een Japanner een ander menselijk wezen kon geven.

Nangi had, zoals het hoorde, uiterlijk weinig laten merken toen Nicholas in het ziekenhuis opgenomen was. Maar het was een grote klap voor hem geweest, zowel persoonlijk als zakelijk, dat Nicholas zo ruw van hem weggenomen was. Justine had hem niet begrepen. Zij was ervan uitgegaan dat zijn plaats, net als de hare, aan de zijde van Nicholas was. Dit misverstand van haar kant had een zware wissel getrokken op hun toch al niet al te beste verstandhouding. Het deed Nangi verdriet dat zij niet kon inzien dat hij Nicholas het best kon helpen door al zijn energie in Sato International te steken. Nu Nicholas was uitgeschakeld, was het Nangi's plicht tegenover de firma het werk van beiden te doen om de zaken soepel te laten verlopen.

Het speet Nangi dat Nicholas was getrouwd met iemand als Justine, die duidelijk niet in staat was de subtiele nuances van het Japanse leven te begrijpen.

Terwijl Nangi uit het raam van zijn kantoor naar buiten staarde, kreeg hij een verschrikkelijk voorgevoel. Het was alsof de computeraanval een voorteken was geweest, een verandering van de wind. Want nu voelde hij dat er een tyfoon op komst was, donker en dreigend, met het doel hem te vernietigen.

In feite kwam de analogie bijna letterlijk uit, want de tyfoon was gearriveerd; het kwaad had een naam: Kusunda Ikusa.

Het telefoongesprek had een uur geleden plaatsgevonden. Een uur en een mensenleven, dacht Nangi. Nu was alles anders. Vanwege Kusunda Ikusa.

'Mr. Nangi? Met Kusunda Ikusa.' De stem door de telefoon had vlak en onpersoonlijk geklonken. 'Ik breng u de groeten over van de nieuwe Keizer.'

Nangi greep de hoorn stevig vast. 'Ik hoop dat het Zijne Keizerlijke Hoogheid goed gaat.'

'Goed genoeg, dank u.' Er volgde een korte pauze, een teken dat het met de vriendelijkheid gedaan was. 'Er is iets waar wij met u over moeten praten.'

Nangi wist niet of Ikusa met 'wij' de keizer zelf bedoelde of de groep die Nami werd genoemd. Hoewel, er werd gezegd dat Nami - de Golf de wil van de keizer uitvoerde. De leden hadden dat in elk geval wel voor de oude keizer gedaan, tot het moment dat hij uiteindelijk het tijdelijke met het eeuwige verwisselde. Er werd wel gezegd dat Nami het ware hart van Japan was. Nami kende de wil van het Japanse volk veel beter dan welke eerste minister of welk bureaucratisch ministerie dan ook. Maar dat wilde nog niet zeggen dat Nangi de idealen van Nami moest accepteren.

Nami bestond uit een groep van zeven mannen - allemaal via hun voorvaderen verbonden met families die vóór en tijdens de Tweede Wereldoorlog de meeste invloed hadden gehad m Japan. Het waren geen zakenlieden en geen politici. Eigenlijk voelden zij zich ver boven zulke wereldse zaken verheven.

Maar Nami's directe betrokkenheid bij staatszaken voorspelde niet veel goeds. Nangi was van mening dat achter de schermen van Nami tal van intriges plaatsvonden door naar macht hongerende individuen die de ware betekenis uit het oog verloren hadden van makoto; namelijk, zuivere bedoelingen. Integendeel, de leden van Nami waren in hun arrogantie blind voor de nationale problemen en de tekortkomingen van de Japanners als geheel. Aanmatigende arrogantie en zelfmisleiding waren uitermate Amerikaanse eigenschappen; het feit dat ze zich zo stevig in het centrum van Japan hadden geworteld, was een grote zorg voor Nangi.

En nu de nieuwe keizer begeleiding nodig had, was Nami's macht eindelijk op de voorgrond getreden. Hoewel het in Japan een ongekende publieke belangstelling had getrokken, was de keizerlijke opvolging voor Nami van weinig belang, net zomin als de nieuwe keizer, Hirohitos's zoon. Nadat de oude keizer was gestorven, was het in werkelijkheid Nami die in de schaduw van de keizerlijke troon de zoon des hemels was opgevolgd. Westerlingen zagen de keizer slechts in naam als het hoogste gezag in Japan, met uitsluitend ceremoniële macht, net als koningin Elisabeth van Engeland. Maar Nangi wist wel beter. Hij wist dat de keizerlijke wil een ander woord was voor macht.

'Natuurlijk, het zal mij een voorrecht zijn de wil des keizers te dienen met alle middelen die mij ten dienste staan,' zei Nangi bijna mecha-nisch. 'Wilt u mij misschien in mijn kantoor spreken? Morgen heb ik een uur vrij, wanneer u dat zou uitkomen. Zullen we zeggen, om vijf uur 's mid-'

'Deze bijeenkomst vereist de grootste spoed,' onderbrak Ikusa hem. Als ex-vice-minister van MI Hl kende Nangi de codewoorden; hij had ze zelf in een noodgeval ook wel eens gebruikt. Nu wist hij twee uitermate belangrijke dingen: dit was geen beleefdheidsgesprek, én het was de voorbode van de een of andere rampzalige crisis. Maar voor wie? Voor Nami of voor hemzelf?

'Ik kom niet naar uw kantoor en u hoeft ook niet naar het mijne te komen,' zei Ikusa. 'Ik bied u liever een ontspannen uurtje aan in het Shakushi furo. Bent u bekend met dit badhuis, mr. Nangi?'

'Ik heb erover gehoord.'

'Bent u er geweest?' Alsof hij een zwakke plek in de wapenrusting van een tegenstander ontdekte, zo viel Nangi plotseling de spanning in Ikusa's stem op.

'Nee.'

'Mooi,' zei Kusunda Ikusa. 'Ikzelf ben er ook nog nooit geweest, maar ik zie u daar morgenmiddag om vijf uur, want dat tijdstip komt mij ook goed uit.' In de pauze die Ikusa creëerde, viel Nangi de nadruk op die de ander op zijn overwicht legde. In dit vroege stadium was dat een slecht teken. Ikusa verbrak de stilte. 'Ik wil de noodzaak van uw absolute discretie in deze zaak nog eens onderstrepen.'

Nangi was beledigd, maar liet dat niet in zijn stem doorschemeren.

'Ik begrijp uw kennelijke bezorgdheid,' merkte Nangi op, wetend dat Ikusa zichzelf zou verwijten dat hij iets van zijn spanning had laten merken. 'U kunt ervan verzekerd zijn dat ik alle vereiste voorzorgsmaatregelen zal nemen.'

'Dan is er voor dit moment niets meer te zeggen. Tot vijf uur.' Ikusa verbrak de verbinding en Nangi bleef achter met de vraag of zij n keuze van de ontmoetingsplaats weloverwogen was. Shakushi betekende scheplepel, een toepasselijke naam voor een badhuis waar men zich inzeepte en afspoelde met water uit een scheplepel. Maar Shakushi had nog een andere betekenis: zich strikt aan de regels houden. Cotton Branding liep langs het brede halvemaanvormige strand terwijl het koude water langs zijn enkels spoelde.

Er woei een zilte wind. Met een magere hand schoof hij een opstandige lok dun, zandkleurig haar uit zijn ogen. Ergens achter hem klonk het tjop-tjop-tjop van een helikopter, die vertrouwde voorbode van de zomer op East End, Long Island. Branding was een lange, enigszins gebogen man van achter in de vijf-tig. Zijn lichtblauwe ogen domineerden een gezicht dat een afkomst verraadde die parallel liep met die van de Kennedy's. Hij had de open, bijna onschuldige oogopslag van de Amerikaanse politicus. Hij toonde zijn autoriteit openlijk, als een soldaat zijn medailles, zodat iedereen die hem zag zou zeggen: daar gaat een machtig iemand, een man die belangrijke beslissingen neemt.

Hij was misschien minder knap dan aantrekkelijk. Men kon zich hem voorstellen als kapitein op een snelle boot, zijn gezicht in de wind, de ogen half toegeknepen tegen de zon. Hij straalde macht uit. Mannen van minder kaliber waren graag in zijn nabijheid, al was het maar om in zijn schaduw te kunnen staan, of, zoals Douglas Howe, om hem tot hun eigen peil neer te halen. Vrouwen daarentegen wilden alleen maar nóg dichter bij Branding zijn, zich tegen zijn warme huid aanvlijen, om zo nog beter die bedwelmende geur van superioriteit te kunnen inademen. Maar zoals zo vaak het geval is in de moderne wereld, Branding dankte zijn macht voor een groot deel aan zijn vrienden. Hoewel hij veel kennissen had onder zijn politieke medestanders, zaten zijn ware vrienden toch bij de media.

Journalisten waren dol op Branding. Ten eerste omdat hij erop de tv zo goed uitzag, ten tweede omdat hij zo gemakkelijk te citeren viel. Maar vooral omdat hij hun zo nu en dan vertrouwelijke informatie toespeelde. Branding was slim genoeg om ervoor te zorgen dat zij een goede beurt maakten bij hun producers of uitgevers, waardoor de producers en uitgevers weer een goede beurt maakten bij hun bazen. Van hun kant verstrekten de journalisten Branding datgene waaraan hij het meest behoefte had: bekendheid. Het hele land kende Cotton Branding, zodat hij veel méér was dan de oudste Republikeinse senator van New York en voorzitter van de Senaatscommissie voor Fiscaal Toezicht. In één opzicht was Branding zich niet bewust van zijn macht. Dat wil zeggen, het was niet zijn gewoonte daar zijn voordeel mee te doen. Zijn onlangs overleden vrouw Mary had het altijd heerlijk gevonden hem te wijzen op het effect dat hij op vrouwen had wanneer hij in Washington een volle zaal binnenkwam. Branding geloofde haar nooit, of misschien wilde hij haar niet geloven. Hij was een man die in het Amerikaanse systeem geloofde: de uitvoerende, de rechterlijke, en de wetgevende macht. Een zorgvuldig evenwicht van machten die de vrijheid bewaren. Hij begreep dat hij door senator te worden met één voet in een soort Sodom en Gomorra stond, waar collega's regelmatig van fraude beschuldigd werden. Hij minachtte die mensen, alsof hij in hun misdadige gedrag een persoonlijke belediging zag van zijn onwankelbaar vertrouwen in het systeem, en hij was er als de kippen bij om hen tijdens persconferenties te belasteren. En ook daarbij kwamen zijn banden met de media hem goed van pas.

Het verdelen van invloed, waarover hij regelmatig vragen kreeg, was iets heel anders. De draden waaruit het weefsel van de wetgevende macht van de Amerikaanse regering bestond, waren geweven in een patroon van ruilhandel: jij stemt voor mijn wetsontwerp dan stem ik voor het jouwe. Het was de enige manier om op Capitol Hill zaken te doen. Het was niet de manier van werken die Branding zelf zou hebben gekozen, maar hij paste zich aan. Hij geloofde in het goede dat hij deed

- niet alleen voor zijn eigen kiezers, maar voor alle Amerikanen. En hoewel hij nooit openlijk zou toegeven dat het doel de middelen heiligt, was dat in feite wel de manier waarop hij zijn beroep uitoefende. In deze strikte, bijna puriteinse moraliteit lag de oorsprong van Brandings antipathie voor zijn medesenator, Douglas Howe, voorzitter van de Senaatscommissie voor de Strijdkrachten. Branding was van mening dat Howe, vanaf het moment dat hij die hoge positie bekleedde, zich te veel liet gelden; niet alleen in het Congres, ook in het Pentagon. Maar dit was kennelijk nog niet genoeg voor Howe. Er werd gezegd dat de senator vertrouwelijke informatie over het privé-leven van een aantal generaals had verzameld en die van tijd tot tijd gebruikte om hen naar zijn pijpen te laten dansen. Het misbruiken van macht was voor Branding de ergste misdaad die er bestond, en hij had zich dan ook bij meer dan één gelegenheid uitgesproken tegen Howe's misbruik van het publieke vertrouwen.

Mary had hem natuurlijk een meer diplomatieke koers aangeraden. Dat was haar manier van doen. Branding had zijn eigen manier. Toch had Branding altijd geprobeerd zijn zakelijke en zijn privéleven gescheiden te houden. Nu had Douglas Howe die scheiding ongedaan gemaakt, en daarmee dreigde Branding een verraderlijke en potentieel rampzalige weg af te dalen. Howe gebruikte zijn eigen publieke forum om Branding en Brandings werk bij het Advanced Strategie Computer Research Agency zwart te maken. De verbale strijd was de laatste tijd steeds heviger geworden. Beschuldigingen van verduistering, misbruik van publieke gelden, fraude en beuzelarij waren aan de orde van de dag; de twee verscheurden elkaar stukje bij beetje, en Branding begon zich af te vragen of een van beiden het wel zou overleven. In de afgelopen twee weken was hij tot de conclusie gekomen dat Mary wat dit betreft gelijk had gehad. Dus had hij zijn publieke speeches beperkt en zich geconcentreerd op een ander front: hij en zijn vrienden onder de journalisten waren bij elkaar gekomen om een zaak op te bouwen tegen Douglas Howe's misbruik van het publieke vertrouwen. Howe en Mary: dat waren de enige twee mensen aan wie Cotton Branding de afgelopen maanden had gedacht.

Tot Shisei verscheen.

Hij had haar ontmoet - kon dat werkelijk pas gisteravond geweest zijn, vroeg hij zich ongelovig af-opeen van die vele sociale bijeenkom-sten die voor velen de ruggegraat van de zomer op East End vormen. Branding vond deze feesten stomvervelend. Maar bij zijn werk waren zij onvermijdelijk, en het was op momenten als deze dat hij Mary's aanwezigheid bijzonder miste.

'Maskerades', zo noemde Branding die zomerse feestjes ironisch. Avonden waarop de schijn het belangrijkste was, terwijl de inhoud nihil was. Het enige dat telde was dat je er goed uitzag en met de juiste mensen stond te praten wanneer de fotografen kwamen opdraven. De maskerade waar hij Shisei ontmoette, was een morbide affaire, bijgewoond door mensen die eindeloos herinneringen ophaalden aan Truman Capote in nagedachtenis aan zijn dood. Bij het luisteren naar die anekdotes - leuk bedoeld, maar in feite slechts triest - voelde Branding zich opgelucht dat hij de auteur nooit had ontmoet. Die avond was voor Branding echter toch geen verloren tijd. Hij had twee van zijn beste vrienden uit de media uitgenodigd - Tim Brooking, de beste research-journalist; en iemand die een populaire nieuwsshow presenteerde op de televisie - en met zijn drieën hadden ze gepraat over de staat van het elektronische journalisme.

Onder het praten viel het Branding op dat ze op een bepaalde manier naar hem keken. Met een schok realiseerde hij zich dat ze hem met net zoveel respect aanspraken als hijzelf de president van de Verenigde Staten.

Branding voelde zich warm worden, vereerd. Hij was zich er terdege van bewust dat de basis voor zijn vriendschap met deze mannen voor een groot deel bestond uit het feit dat zij elkaar konden gebruiken. Aan de andere kant was hij toch niet zo naïef dat hij het verschil niet zag tussen deze serieuze nieuwsmensen en de meerderheid van hun collegae , die te lui, te verveeld, of te stom waren om te begrijpen waar het in de journalistiek om ging.

Brandings moeder had hem eens gezegd: Kies je vrienden zorgvuldig. Dat zijn namelijk de mensen die het meeste over je zullen praten. Branding had die woorden nooit vergeten.

Met het laatste onderwerp van hun gesprek kwamen ze bij de ware reden voor hun samenzijn: het onderzoek naar Howe's professionele gedrag. Branding wist dat hij zich op dun ijs begaf. Er waren nog geen harde bewijzen boven water gekomen, en de presentator - de ongeduldigste van de twee - vroeg zich hardop af wanneer dat ooit zou gebeuren. Branding, die pas terug was uit Washington waar hij een lezing had gehouden voor de Nationale Pers Vereniging, verzekerde hun dat dat heus nog wel kwam. Hij besprak ook zijn lievelingsonderwerp met hen

- en tevens het onderwerp van zijn lezing - het Hive Project. In Washington legde een onderzoeksteam van het Johnson Institute de laatste hand aan Hive, de ultramoderne strategische computer waar-voor Brandings ASCRA gedurende de volgende vijfjaar de fondsen zou verstrekken. Het Hive Project bestond uit een geheel nieuw soort computer die zelf kon redeneren en strategieën kon bedenken. Branding hoopte in iedere regeringsinstelling een Hive te kunnen installeren. Bij de National Security Council, de CIA, de FBI, het Pentagon en ga zo maar door. De voordelen van het gebruik van zo'n systeem, dat de systemen van andere landen ver vooruit was, zouden onvoorstelbaar zijn.

Branding had echter bepaalde informatie van zijn mensen gekregen. Iemand snuffelde rond in het privé-leven van de teamleden in het Johnson Institute, en wist zonder toestemming computeruitdraaien te bemachtigen van hun bankrekeningen, leningen, en dat soort dingen. Voor Branding wees dit alles op Douglas Howe. Hij vertelde de nieuwsmensen dat zij een basis hadden om op voort te borduren wanneer hij het verband kon aantonen tussen die ongeoorloofde computerkraak en Howe. Er kwam een eind aan de maskerade, en ook aan het gesprek van de drie mannen. Pas veel later op die avond, nadat het trio uit elkaar gegaan was, kreeg Branding Shisei in de gaten. Ze stond naast de marmeren schoorsteen in de woonkamer, en Branding herinnerde zich nog dat hij haar huidzo op marmer vond lijken. Ze droeg een nauwsluitende zwarte blouse zonder mouwen, en een zijden pantalon van dezelfde kleur. Haar verrassend slanke taille werd geaccentueerd door een brede riem van krokodilleleer met een enorme matgouden gesp. Haar kleine voetjes waren in hooggehakte krokodilleleren schoentjes gestoken. Het was niet bepaald de gebruikelijke kleding voor een zomer op East End, en dat waardeerde Branding aan haar. Hij wist nog dat hij dacht: die vrouw heeft lef. En niet alleen vanwege haar kleding. Ze droeg haar glanzend zwarte haar lang van boven, op een ultramoderne manier. De korte pony boven haar brede voorhoofd was helderblond geverfd. Toen hij dichter bij haar kwam, zag hij dat ze geen sieraden droeg zelfs geen oorknopjes. Slechts een vierkant geslepen smaragd in een ring sierde de middelste vinger van haar rechterhand. Ze droeg geen make-up, of dat was zo subtiel aangebracht dat het niet te zien was. Branding bestudeerde haar gezicht een tijdje en wat hij zag was iets bijzonders. Hoewel zij het lichaam van een volwassene had, had haar gezichtje, een volmaakte ovaalvorm, een vreemde zuiverheid die grensde aan onschuld. Branding snapte het eerst zelf ook niet, totdat het met een schok tot hem doordrong dat zij de volmaakte schoonheid van een kind had.

Terwijl hij naar haar keek, moest hij denken aan een avond toen zijn moeder hem had meegenomen naar Peter Pan op Broadway. Wat was hij destijds geboeid door de jonge, frisse schoonheid van Mary Martin, en wat had hij zich heimelijk geschaamd om die gevoelens omdat zij de rol van een jongen speelde.

Nu, in zijn buitenhuis in East Bay Bridge, voelde hij weer die vreemde, bijna onweerstaanbare prikkeling in zijn bloed. Het was niet alleen haar jeugd - Branding werd seksueel net zomin aangetrokken door jonge meisjes als door homo's - maar eerder wat die jeugdige frisheid vertegenwoordigde: een fundamenteel plooibare staat. Hoewel hij het nog niet wist - en misschien zou hij het ook nooit weten - bevatte Shisei's gezicht in één enkele hartslag alles wat een vrouw voor een man vertegenwoordigde: slet, maagd, moeder, godin. Wie zou er niet verliefd worden op iemand als zij? Cotton Branding in elk geval wel.

'Is het mogelijk dat wij niet aan elkaar zijn voorgesteld?' vroeg hij met zijn vriendelijkste stem.

Shisei keek hem aan met de wijd uit elkaar staande ogen van een ree.

'Alles is mogelijk. Maar voor mij ziet u eruit als een oude vriend.' Ze vertelde hem haar naam.

Hij lachte. 'Ik geloof dat ik dat wel onthouden had.'

Ze glimlachte. 'Dan moet ik abuis zijn. Misschien omdat ik u op de televisie heb gezien. Ik heb het gevoel alsof ilt u al ken, senator Branding.' Ze had een hoge, muzikale stem, die hem beviel, ondanks haar zware accent.

'Noem me maar Cook,' zei hij. 'Dat doen al mijn vrienden.'

Ze keek hem vragend aan, en hij lachte. 'Het is een bijnaam,' zei hij.

'Ik ben opgegroeid in een groot gezin. We hadden in het huishouden allemaal een taak, maar ik was het enige kind dat graag kookte en het ook goed kon. Dat werd dus mijn baantje, en mijn bijnaam.'

Op het terras, tussen de Toscaanse terracotta potten met geraniums en taxusboompjes, speelde een band. Ze liepen samen onder de sterrenhemel de duisternis in.

'Denkt u dat dit een uitzichtloze tijd is?' vroeg Shisei onder het dansen. De band speelde een melodie die Branding niet herkende. 'Uitzichtloos in welke zin?'

Ze glimlachte vriendelijk, waarbij hij een glimp van haar kleine, witte tandjes opving. 'Je hoeft maar naar het Midden-Oosten te kijken, naar Nicaragua, naar het middenwesten hier in Amerika, of naar de oceanen, waar het niet langer veilig is om te zwemmen, zowel voor vissen als voor mensen. Ik heb al zeker een tiental rapporten gelezen over de beperkingen in de consumptie van vis en zeebanket.'

'Je praat aan de ene kant over ideologische tegenstellingen, en aan de andere kant over ecologische catastrofes,' zei Branding. 'Het enige dat die twee gemeen hebben is dat zij al sinds het begin der tijden een deel van ons bestaan zijn geweest.'

'Maar dat is precies wat ik bedoel,' zei zij. 'Uitzichtloosheid is slechts gevaarlijk wanneer het gezien wordt als iets alledaags.'

'Ik denk dat je dat verkeerd ziet,' zei Branding. 'Het kwaad is het gevaarlijkste als het alledaags wordt.'

'Hebben we het over het daadwerkelijke of over het morele kwaad?'

vroeg Shisei.

Haar lichaam bewoog tegen het zijne, en Branding voelde haar huid door haar dunne kleren heen. Terwijl zij zich als een kat langs zijn lichaam bewoog, was hij zich vooral bewust van de spieren van haar benen en het punt waar haar dijen samenkwamen. Hij keek op haar neer, en weer werd hij getroffen door de onschuld in haar gezicht.

. 'Ik veronderstel dat ik het theoretisch bedoelde,' zei Branding met een dikke stem. 'De werkelijkheid heeft bewezen dat het kwaad altijd banaal is.'

Shisei legde haar hoofd tegen zijn schouder, zoals een kind doet wanneer het moe is of behoefte aan genegenheid heeft. Maar zij was geen kind. Branding werd overrompeld door de hardheid van haar borsten. Er ging een elektrische schok door hem heen, en hij miste een pas, zodat hij bijna over haar voetjes struikelde. Ze keek op naar zijn gezicht en glimlachte. Lachte ze hem soms uit?

'Als kind,' zei ze op de maat van de muziek, alsof ze een liedje zong,

'is mij geleerd dat banaliteit op zich slecht is, of in elk geval niet acceptabel.' Er lag een zachte glans over de huid van haar armen, als dauw op de blaadjes van een geranium. In Brandings ogen accentueerde het de zachte stevigheid van haar vlees. 'Er is een Japans woord - kata. Het betekent regels, maar ook de juiste omgangsvormen. Begrijpt u? Banaliteit staat buiten kata, maakt geen deel uit van onze wereld.'

'Jullie wereld?'

'Senator, in Japan betekent opleiding alles. Kata is alles. Zonder die twee dingen zou er chaos ontstaan, en de mens zou niet veel beter afzijn dan de aap.'

Branding had veel verhalen over Japans vooroordeel gehoord maar er nooit veel over nagedacht. Nu hij het uit de eerste hand hoorde, zat hem dat dwars. Hij was een man die een hekel had aan vooroordelen in welke vorm dan ook - dat was een van de redenen waarom hij deze bijeenkomsten zo vervelend vond, waarom hij zo vaak bittere ruzie met zijn vader had gemaakt, en waarom hij na de universiteit niet naar huis was teruggegaan. Het lag in zijn aard zich tegen zulke domheid te verzetten.

'Je bedoelt natuurlijk wetten,' zei hij in een poging haar te begrijpen.

'Wetten geven de mensheid beschaving.'

'De mensheid,' zei ze, 'vervaardigt wetten om individuele doeleinden te dienen. Kata betekent hetzelfde voor alle Japanners.'

Hij glimlachte. 'Voor alle Japanners misschien. Maar niet voor alle mensen.' Te laat besefte hij dat hij jaren geleden zo'n toon en zo'n glimlach gebruikte wanneer zijn dochter iets grappigs maar in wezen iets doms had gezegd.

Shiseis ogen schoten vuur en zij maakte zich van hem los. 'Ik nam aan dat u, als senator, toch wel intelligent genoeg zou zijn om het te begrijpen.'

Branding was zich maar al te zeer bewust van de belangstellende blikken die zij kregen, stilstaande tussen al die dansende mensen om hen heen. Hij stak zijn handen naar haar uit. 'Laten we dansen.'

Zonder zich te bewegen keek Shisei hem ernstig aan. Toen glimlachte ze, alsof hij met zijn verlegenheid die onbedoelde belediging weer goedmaakte. Ze kwam weer in zijn armen. En weer voelde Branding hoe de hitte van haar lichaam zijn bloed verwarmde.

De band ging over op het soort zwoele ballades die Frank Sinatra zo graag zong.

'Van welke muziek houdt u?' vroeg Shisei terwijl zij langzaam de patio rond dansten. Hij haalde zijn schouders op. 'Cole Porter. George Gershwin. Als kind was ik dol op van Hoagy Carmichael. Ken je 'Sweet and Low Down'?'

'Ik ben dol op Brian Ferry, David Bowie, Iggy Pop,' zei ze, alsof hij haar geen antwoord had gegeven. 'Ga ik te snel?'

Hij wist wat zij bedoelde. 'Ik heb wel van ze gehoord,' zei hij, toch een beetje afwerend.

'Energie,' zei Shisei, 'dat is de kick die ik nodig heb bij mijn champagne.'

Hij bestudeerde haar gezicht en vroeg zich bij het voelen van zijn snelle hartslag af of de adrenalinestroom in zijn bloed op gang begon te komen. Het was na middernacht, een tijdstip waarop hij normaliter al afscheid had genomen en op de terugweg was naar zijn huis op de Dune Road; verveeld en lichtelijk terneergeslagen, alsof het contact met deze mensen op de een of andere manier slecht voor hem was. Tot zijn verbazing merkte hij dat hij nog helemaal geen zin had om te vertrekken. Hij wilde door blijven dansen, haar in zijn armen blijven houden, maar zij zei: 'Ik heb honger.'

De oesters en kreeftsandwiches waren al op. Ze namen wat er over was: koude gegrilde kip, slappe slablaadjes, maïskolven waarop de boter was gestold. Branding keek gefascineerd toe terwijl Shisei at. Haar lange, goudgelakte vingernagels prikten in het kippevlees en de maïskolf. Ze at snel, gulzig en zonder te morsen. Ze leek zijn aanwezigheid vergeten te zijn. En ook de aanwezigheid van alle anderen.

Toen ze klaar was likte ze haar slanke vingers één voor één af, haar volle lippen naar voren gestoken. Het leek zo'n uitgesproken seksueel gebaar dat Branding ervan terugschrok, tot de onschuld en de ongedwongenheid in haar gezicht hem geruststelden. Shisei veegde haar mond af aan een papieren servet, haar ogen keken in de zijne. Branding reageerde als een jongetje dat met zijn hand in de koekjestrommel is betrapt. Hij hield zichzelf voor dat zij zijn gedachten niet kon lezen, en hij glimlachte een nietszeggende lach, als een echte politicus.

'Wanneer u dat doet,' zei Shisei terwijl ze het verkreukelde servet weggooide, 'ziet u er net zo dom uit als een trekpop.'

Heel even wist Branding niets te zeggen. Toen zette hij zijn bord weg en stond kwaad op. 'Neemt u mij niet kwalijk.'

Haar arm schoot uit en ze greep zijn hand. 'Laat u zich zo gauw afschrikken? Ik had gedacht dat een senator van de Verenigde Staten de waarheid wel onder ogen zou kunnen zien.'

Rustig trok hij zijn hand terug. 'Goedenacht,' zei hij op koude toon. Nu, de volgende ochtend, wandelde Branding over het strand. Hij probeerde tevergeefs Shisei uit zijn gedachten te zetten. Hij vroeg zich af of hij haar ooit nog eens zou zien. Hij dacht iets gevaarlijks in haar herkend te hebben, misschien zelfs iets vernietigends. Maar die wetenschap hield ook iets heerlijks in zich, net als het staan aan de rand van een af grond.

O, Jezus, dacht Branding. Wat is er in godsnaam met mij aan de hand?

Maar hij wist al dat Gods naam er niets mee te maken had. Justine kwam de engawa op. 'Er is een brief voor je. Met een poststempel van Marco Island, Florida. Hij zal wel van Lew Croaker zijn.'

Nicholas keek op van het stukje tuin waar hij de middagschaduw over het gras had zien kruipen. Zwijgend nam hij de brief van haar aan.

'Nick?' Justine kwam naast hem op de Japanse veranda zitten. Ze raakte hem niet aan. 'Wat is er?' Haar ogen veranderden van bruin naar groen, zoals wel vaker in tijden van emotionele spanningen. Ze sloeg haar lange benen over elkaar. Haar lange zwarte haar hing over haar schouders. Haar roomachtige huid vertoonde hier en daar een sproetje. Haar neus, een ietsje te breed, gaf haar karakter; haar lippen voegden daar een sensuele noot aan toe. Door de jaren heen was ze dezelfde gebleven: het verdwaalde meisje dat Nicholas tien jaar geleden op het strand van West Bay Bridge, op het East End van Long Island, had leren kennen. Nu was ze een vrouw, een echtgenote; en, heel kort, een moeder.

Nicholas gaf haar de brief terug. 'Lees maar.' Zijn stem was zo zonder enig gevoel, dat er opnieuw een golf van ongerustheid over haar heen spoelde. Vanaf het moment dat hij na de operatie uit het ziekenhuis thuisgekomen was, nu bijna acht maanden geleden, had hij een vreemde geleken. Ze maakte zijn lievelingseten klaar, maar hij vond het niet lekker; zijn slaappatroon was gewijzigd. Hij had altijd vast geslapen, behalve in de periode dat de baby was gestorven. Nu hoorde ze hem echter vaak om drie uur in de ochtend al door de kamer heen en weer lopen. En het ergste was, hij trainde niet meer. In plaats daarvan zat hij elke dag buiten op de engawa voor zich uit te staren, of hij zwierf door de tuin met een lege uitdrukking op zijn gezicht. Op een gegeven moment was ze zó ongerust, dat ze zijn dokter, dr. Hanami, belde. Nicholas ging om de twee weken bij de dokter die de tumor had verwijderd langs, en hij verzekerde haar dat er niets aan de hand was. 'Uw man heeft een enorm trauma opgelopen, mrs. Linnear,'

had dr. Hanami met de zekerheid van God gezegd. 'Maar dat gaat weer over, dat verzeker ik u. Het wordt niet veroorzaakt door de medicijnen die hij krijgt. Wat uw man nu doormaakt is tijdelijk en van zuiver psychische aard. Zijn genezing gaat uitzonderlijk goed. Ook deze kleine tegenspoed, wat het ook mag zijn, zal na verloop van tijd voorbijgaan.'

Maar Justine wist wel beter. Zij wist hoeveel psychische stress Nicholas kon hebben, want ze was bij hem geweest vanaf de tijd dat Saigo achter hen beiden aanzat. Een operatie alléén was niet voldoende om deze reactie bij hem op te roepen.

Justine scheurde de envelop open en vouwde de getypte brief Open. Hij kwam van Croaker, Nicholas' beste vriend. Lew Croaker was inspecteur bij de Newyorkse politie toen Justine hem leerde kennen. Hij werkte aan de geheimzinnige moorden die Saigo had gepleegd. Een jaar nadat Nicholas Saigo had gedood, was Croaker naar Japan gekomen om zijn beste vriend Nicholas te helpen bij de arrestatie van een sovjet-agent die achter Tenchi aanzat, Tanzan Nangi's ultrageheime oliewinningsproject in samenwerking met de Japanse regering. Croaker was in een gevecht met een uitzonderlijk sterke tegenstander zijn linkerhand kwijtgeraakt. Sinds die tijd werd Nicholas gekweld door schuldgevoelens omdat Croaker daar zonder zijn toedoen nooit geweest zou zijn. Justine wist wel beter, precies zoals zij wist dat Croaker Nicholas niet kwalijk nam wat er gebeurd was. Nicholas, in zoveel dingen zo oosters, was wat dit betreft vreselijk westers.

' 'Beste Nick en Justine,' las ze. 'Groeten van Marco Island. Ik neem aan dat jullie je afvragen waarom we niet meer in Key West zitten. Wel-nu, de waarheid is dat ik me verveelde op het Eindstation. Zo noemen de inboorlingen Key West. Het is een vreemde plaats, zelfs voor Florida, dat sowieso een abnormale staat is. Je moet om hier te blijven beslist een doorgewinterde zuiplap zijn of nergens anders meer terecht kunnen. Dus zijn wij er weggegaan.

Het is heerlijk vissen hier op Marco Island en Alix heeft al menige marlijn verschalkt. Ik heb een bootje gekocht, en dat verhuren we. We kunnen ervan leven, maar rijk zal ik er waarschijnlijk niet mee worden. Aan de andere kant, ik heb hier zoveel boten opgebracht wegens het binnensmokkelen van coke, dat de kustwacht me als onbezoldigd commandant heeft aangesteld. Eens een diender, altijd een diender, zullen we maar zeggen.

Ik verwacht ieder moment dat Alix me vertelt dat ze New York en dat modewereldje mist, maar tot nu toe is dat nog niet gebeurd. Nick, mijn nieuwe hand werkt! Die dokter die jij me in het Todai Medisch Centrum in Tokio hebt bezorgd, is een ware tovenaar. Ik weet niet wat er precies aan mijn linkerpols vastzit, maar het is geweldig! Het werkt zelfs zó goed, dat Alix me tegenwoordig Commandant Sumo noemt.

De kracht in mijn nieuwe hand is geweldig! Het kostte me bijna twee maanden vóór ik die kracht onder controle had. Nu nóg eens vier maanden en ik kan er weer van alles mee doen. Hij schijnt gemaakt te zijn uit een composiet van titanium, grafiet, en een soort polycarbonaat, omgeven door een luchtdichte laag. Jammer dat jij en Justine weg waren toen ik in Tokio was om hem te passen.'

Justine stopte even en keek Nicholas aan. Toen ze terugkwamen van hun reis naar Bangkok, waar verscheidene Sphynx-onderdelen door een dochtermaatschappij van Sato International werden vervaardigd, was zij woedend geweest dat ze Croaker hadden misgelopen. Nicholas had toch geweten wanneer zijn vriend zou arriveren, vroeg ze zich af. Tenslotte was het Nicholas geweest die Croaker de chirurg van Todai had bezorgd. Daarna was ze zich af gaan vragen of Nicholas misschien expres hun reis naar Bangkok rond die tijd had geregeld. Misschien wilde hij zijn vriend helemaal niet onder ogen komen - en vooral de prothese niet zien die hem aan zijn schuld zou herinneren.

'Nou ja, genoeg over mij,' las Justine verder. 'Hoe gaat het met jullie tweeën? Ik hoop dat jullie die ellendige tijd goed doorgekomen zijn.'

Justine zweeg, ze kon niet verder. Ze voelde dat Nicholas naar haar keek, en dwong zich tot een zo natuurlijk mogelijke glimlach. Ze schraapte haar keel, richtte haar ogen weer op de brief. 'Het is bijna niet te geloven dat er maanden voorbij zijn gegaan sinds mijn laatste brief. Niet te geloven dat we elkaar in geen jaren hebben gezien. Zit er nog geen vakantie voor jullie in? Ik weet een fantastische boot voor jullie, en Alix zou het heerlijk vinden jullie te zien. Nou, wat zeg je ervan? Groetjes, Lew.'

'Weet je,' zei ze aarzelend, 'dat is niet eens zo'n gek idee.'

'Wat?'

'Om Lews uitnodiging aan te nemen. Het lijkt me heerlijk weer eens een tijdje in de States te zijn.' Ze had hem niet verteld over haar sterker wordende verlangen terug naar Amerika te gaan. 'We zouden er kunnen vissen, zwemmen, uitrusten. Gewoon lekker lachen en pret maken. En dat bij heel goeie vrienden.'Ze wees naar de brief in haar hand.

'Ik weet niet hoe het met jou is, maar ik zou wel eens willen weten waarom Alix hem Commandant Sumo noemt.'

Zodra ze het zei, wist ze dat het fout was de aandacht op Croakers nieuwe hand te vestigen. Nicholas kromp in elkaar alsof ze hem had geslagen. Daarna stond hij op en ging het huis binnen. Eén moment staarde Justine voor zich uit naar de schaduw van de reusachtige cryptomeria die zo lang Nicholas aandacht gevangen had gehouden. Toen, heel voorzichtig, vouwde ze Croakers brief op en deed hem terug in de envelop.

Binnen stond Nicholas voor de open fusuma, de schuifdeuren die naar zijn fitnessruimte leidden. Hij had een formidabel, bijna angstaanjagend postuur: brede, krachtige schouders boven de smalle heupen van een danser en de lange, gespierde benen van een atleet. Zijn gezicht was robuust, hoekig, knap en aantrekkelijk zonder werkelijke klassieke schoonheid. Zijn ogen waren langwerpig en stonden een ietsje schuin, een teken van zijn oriëntaalse afkomst. Zijn jukbeenderen waren hooggeplaatst, zijn kin wilskrachtig en net zo westers als die van zijn Engelse vader was geweest. In zijn dikke zwarte haar verschenen nu de eerste grijze haren waar Justine zo van hield. Hij was de deur bijna voorbijgelopen toen hij weer aan Lew Croakers woorden moest denken. Eénhand Lew. Hou op, hield hij zichzelf voor. Je hebt genoeg te verwerken zonder jezelf ergens de schuld van te geven.

Eigenlijk had Justine gelijk. Wat Croaker was overkomen, was zijn karma. Maar tegelijkertijd had ze ook ongelijk. Want Nicholas wist dat hij en Lew Croaker op de een of andere manier onder hetzelfde teken geboren waren. Hun karma's waren onverbrekelijk met elkaar verbonden. Net als bij een Siamese tweeling werd de één beïnvloed door wat de ander overkwam. Hij geloofde niet dat het toeval was dat Croakers brief juist op dit moment was aangekomen.

Met tegenzin liep Nicholas de fitnessruimte in. Hij trok zijn zwarte, katoenen gi aan. Het leek eeuwen geleden dat hij hem voor het laatst had gedragen, en hij voelde zich er niet lekker in. Hij rilde, alsof dat een slecht voorteken was. Wat had hij toch? Er was niets goed. De fitnessruimte rook naar stro en zweet. Nicholas keek om zich heen. Hij zag de stokken en de ringen. Aan de muur vanaf de vloer tot aan het plafond het houten raamwerk dat hij zelf in elkaar had gezet. En boven zijn hoofd de wirwar van ruwhouten balken waar hij altijd doorheen klom, waaraan hij heen en weer slingerde, en aan zijn over elkaar geslagen enkels bleef hangen.

Hij sloot zijn ogen en dacht aan de ontelbare malen dat hij hier bezig was geweest met de ingewikkelde oefeningen die deel uitmaakten van aikido en ninjutsu, de vechtkunst waarin hij zich had gespecialiseerd. Hij wist dat hij hier altijd bezig was zich in het zweet te werken, maar hij kon zich met geen mogelijkheid herinneren welke oefeningen hij precies had gedaan. Hij voelde zich opeens doodmoe. Christus, dacht hij, dat kan toch niet. Dit kan niet echt zijn. Maar dat was het wel, en een vreemde angst bekroop hem, een angst die hem zijn vastberadenheid ontnam.

Zijn knieën knikten en hij moest even gaan zitten. Tegen de muur geleund gingen zijn gedachten terug naar het laatste gevecht. Hij herinnerde zich de pijn die Koten - de Japanse sumo, de sovjetagent die Lew Croakers hand afgehakt had - hem had toegebracht met de dai-katana, het lange, Japanse zwaard dat hij op zijn dertiende verjaardag van zijn vader had gekregen. Nicholas maakte een schijnbeweging naar rechts, onder Kotens dek- king door. Maar de sumo liet de dai-katana met zijn linkerhand los en ramde zijn voorarm in Nicholas'-borstkas. Nicholas kwam hard op de grond neer.

Koten lachte. 'Ik heb je nog niet horen schreeuwen, barbaar, maar dat komt gauw genoeg.' De dai-katana schoot naar beneden, de vlijmscher- pe punt versplinterde de glimmend gewreven houten vloer. Terwijl Nicholas op hem afkwam, lachte Koten weer. Hij was als een

• menselijke berg die werd aangevallen door een insekt dat hem misschien kon steken, maar meer niet.

Hij beantwoordde Nicholas' oshi met het gevest van het zwaard, wat Nicholas verraste. De verpletterende klap kwam op zijn schouder neer. Er knapte iets en hij voelde de gebroken uiteinden van het bot langs el- kaar schuren. De pijn schoot als een vuurstraal door zijn arm waardoor hij zijn rechterkant niet meer kon gebruiken.

Koten verkneukelde zich. 'Ik maak je in kleine beetjes tegelijk af, bar- baar. Je zult schreeuwen.'

Hij rende op Nicholas af, maakte een schijnbeweging met het lange zwaard, en maakte nu zelf gebruik van oshi om Nicholas met een harde smak op de grond te gooien. Hij knielde over hem heen. Met een snelle zwaai door de lucht suisde het blad naar beneden. Wanhopig draaide Nicholas opzij terwijl hij zijn linkerarm omhoog- stak, zodat die tegen Kotens geheven arm aankwam, waardoor de slag hem niet raakte. Maar vanwege zijn gewonde schouder kon hij de suwari vtaza-beweging niet afmaken.

In plaats daarvan was hij gedwongen Kotens arm los te laten om een atemi, een krachtige slag met de elleboog te kunnen geven. Hij hoorde de ribben breken.

Koten schreeuwde het uit. Hij draaide zijn lichaam omhoog en opzij, waarbij hij tegelijkertijd met het zwaard een houw in de richting van Ni- cholas ' lichaam gaf.

Nicholas hield het stalen blad in de gaten. Hij kreeg Kotens voorarm te pakken, gleed met zijn linkerhand naar de pols en boog die met een ruk om. Het bot kraakte.

Nu stonden ze eigenlijk gelijk; Koten kon het zwaard niet meer met twee handen hanteren, want zijn rechterarm hing er slap en nutteloos bij. Maar zijn tweede aanval was niet meer te stoppen, en hij gebruikte een schouderworp naar Nicholas' rechterzij. Ditmaal schreeuwde Nicholas het uit. Hij rolde opzij en krabbelde overeind, recht in een krachtige tsuki die alle lucht uit zijn longen perste.

Door een tweede tsuki tegen zijn borstbeen schokte hij naar achteren. In een tel zat Koten boven op hem, met zijn gewicht het laatste restantje lucht uit zijn longen persend.

Koten zette de punt van het zwaard tegen Nicholas' zwarte, katoenen gi. Hij leunde met zijn hele gewicht naar voren. De eerste snee, de door- gesneden huid, die zich opende als de schil van een vrucht. Opborrelend bloed, donker en warm.

Nicholas' geest schreeuwde om stopzetting van het gevecht. Hij zette zijn innerlijke gedachten stil, en liet het organisme op eigen kracht werken. Zijn linkerarm schoot omhoog, de vingers aaneengesloten en stijf naar voren gestoken. In het zachte plekje vlees waar Kotens kin en keel samenkwamen.

Nicholas sloeg toe zoals hij bij kenjutsu had geleerd, als een zwaard- slag: met heel zijn kracht, zijn geest, zijn verstand. Hij dacht niet aan Kotens vlees, maar meer aan wat daarachter zat.

De kite ging dwars door het weefsel en het kraakbeen heen. De sumo was dood eer de pijn de hersens had kunnen bereiken. Na afloop had Nicholas, geestelijk uitgeput en ellendig om wat het geweld in zijn leven had aangericht, de dai-katana in een meer gegooid niet ver van waar hij nu woonde. Het was onmiddellijk gezonken en met het zwaard waren de laatste sporen van het leven verdwenen dat hij besloten had achter zich te laten.

Nu rukte Nicholas het zwarte katoen van zijn gi open. Hij ging met zijn vingers langs de horizontale littekens op zijn borst, een bewijs van de wonden die Koten hem had bezorgd. Want zonder die zekerheid zou hij beslist hebben gedacht dat zijn herinnering niet meer dan een droom was.

Opeens hoorde hij een geluid in de kamer. Met een ruk draaide hij zijn hoofd om, alsof hij verwachtte aangevallen te worden door een vijand. Justine kwam op blote voeten over de tatami-matten naar hem toe gelopen. Hij zei niets toen ze op haar hurken naast hem kwam zitten. Haar ogen zochten zijn donkere gezicht af, maar ze raakte hem niet aan.

'Als je zo'n pijn hebt,' zei ze zacht, 'laat mij je dan tenminste helpen.'

Het bleef even stil. 'Je kunt niets doen,' zei hij ten slotte.

'Je bedoelt dat je mij niets wilt laten doen.'

Zijn hoofd was gebogen, zijn gezicht in de schaduw.

'Je bent dom, Nicholas.'

'Als jij het zegt, zal het wel zo zijn.'

Justine keek hem aan. 'Jij hebt mij ook geholpen toen ik het moeilijk had. Waarom laat je mij niet -'

'Dat is niet hetzelfde.'

'O nee?' Ze haalde haar schouders op. 'Misschien niet.' Nu raakte ze hem aan. Haar vingertoppen rustten op zijn onderarm. 'Weet je, Nick, na... het overlijden had ik geen interesse in seks. Nou ja, dat zal wel duidelijk geweest zijn.'

'Geen van tweeën waren we toen bereid die kant op te gaan,' zei hij. Ze wachtte even, om hem te laten weten dat hij haar moest laten uitpraten. Hij wist uit ervaring hoe moeilijk zij het vond zich te uiten in zulke persoonlijke zaken. Ze zei: 'Mijn afkeer van seks was niet zozeer tegen seks op zich gericht, maar meer op het uiteindelijke resultaat van seks, dat ons zoveel pijn in plaats van vreugde had bezorgd. Het heeft lang geduurd voor ik eroverheen was, langer dan normaal was.'

Ze ving de blik uit zijn ogen op en zei: 'Ja, Nick, ik wist wat ik deed... wat ik ons beiden aandeed. Maar ik kon er niets aan doen. Achteraf denk ik dat het een pervers soort straf was, die ik mezelf oplegde. Ik was ervan overtuigd dat jij mij, na wat er was gebeurd, niet meer aantrekkelijk zou vinden. Nee -' Ze legde haar hand tegen zijn mond. 'Je hoeft het niet te ontkennen.' Ze glimlachte. 'Het is goed. Echt waar. Wat ik deed, deed ik mezelf aan. Jij was daar de oorzaak niet van; jij was er alleen maar het slachtoffer van. Dat spijt me heel erg.' Ze kwam dichter bij hem zitten. 'Ik wou... op de een of andere manier wou ik dat we terug konden gaan in de tijd. Dan zou ik mijn verdriet anders en beter kunnen verwerken. Ik-'

'Je had reden genoeg om zoveel verdriet te hebben,' merkte Nicholas op.

Ze keek hem bevreemd aan. 'Maar jouw verdriet dan, Nick? Ze was toch ook jouw baby.' Ze zei het zachtjes, zonder de bedoeling haar stem beschuldigend te laten klinken.

'Ik wil er niet over praten. Wat ik voel gaat niemand iets aan.'

Justine was volkomen verrast. 'Mij ook niet? Ik ben je vrouw, Nick!'

Vaag merkte ze dat ze haar stem verhief, maar ze kon er niets aan doen.

'We hebben onze dochter samen gemaakt. Ze was van ons.'

'Het heeft geen zin open deuren in te trappen.'

Justine's woede stak opeens de kop op. 'O, hou op! Het is zo onwaarachtig, de manier waarop jij in staat bent alles te onderdrukken. Liefde, haat, verontwaardiging, woede. Wat dacht je werkelijk van me toen ik dag in dag uit in mijn zelfmedelijden verdronk? Van tijd tot tijd moet je toch wel eens kwaad geweest zijn. En nu we het toch over die tijd hebben, ik weet niet eens hoe jij je voelde toen de baby was gestorven. Je hebt nooit gehuild, tenminste niet terwijl ik erbij was; je hebt er nooit over gepraat, zelfs niet wanneer ik genoeg moed bijeen had geschraapt om erover te beginnen. Heb je het zo diep in jezelf begraven dat je nu niets meer voelt bij de gedachte aan dat kindje?'

'Ik merk dat je weer in je gewoonte vervalt om rechtertje te spelen en mij daarbij veroordeelt,' zei Nicholas.

'Nee, verdomme! Ik geef je een kans uitleg te geven.'

'Zie je wel?' zei hij rustiger dan hij zich voelde. 'In jouw ogen ben ik al schuldig, want om jou te kalmeren moet ik mijn daden uitleggen.'

'Ik bén kalm!' schreeuwde Justine.

'Je gezicht is vuurrood,' merkte Nicholas op.

'Val dood!' Ze sprong overeind. Ze was van plan de kamer uit te lopen, maar keerde zich weer naar hem om. 'Jij hebt deze ruzie uitgelokt. Ik wil dat je dat goed onthoudt!'

Hun blikken kruisten elkaar, en Nicholas wist dat ze gelijk had. Waarom kon hij zich er niet toe brengen haar te vertellen wat hij had gevoeld - toen hun dochtertje stierf - of hoe hij zich nu voelde?

Plotseling wist hij het, en bij die wetenschap brak het klamme zweet hem uit. De reden was dat hij bang was. Hij was bang voor de angst die als een levend iets in hem groeide.

Senjin Omukae pakte de telefoon en liet rechercheur Tomi Yazawa roepen. Terwijl hij wachtte stak hij een sigaret op. Hij staarde uit het raam van zijn kamer naar het oude keizerlijke kasteel waar de Tokugawa shoguns tweehonderdvijftig jaar geleden de oudste en meest para-noïde heerschappij in Japan hadden gevestigd. Aan de andere kant, de Tokugawa's waren slimme heersers geweest. Terwijl zij zich realiseerden dat ze ieder begin van rebellie tegen hun heerschappij genadeloos in de kiem moesten smoren, hadden zij uit China een vorm van confucianisme ingevoerd die aan hun doeleinden aangepast kon worden. Deze tak van religie stelde plicht en trouw-als hoogste deugd. Oorspronkelijk, in zijn zuiverste Chinese vorm, betekende dit trouw aan de ouders, maar de Tokugawa's konden de verleiding niet weerstaan aan het originele produkt te sleutelen. Het resultaat was dat plicht en trouw ook dienden te worden betoond aan de shoguns-namelijk, de Tokugawa's zelf.

Deze verandering kwam niet uitsluitend uit eigenbelang voort. Senjin wist dat Japan vóór leyasu Tokugawa, de eerste shogun, we.rd geteisterd door oorlogen tussen de plaatselijke krijgsheren, de daimyo's. leyasu Tokugawa bracht daar verandering in; hij verenigde door bloed en strijd het feodale Japan tot één natie, waardoor het onmetelijk veel sterker werd.

Senjin hoorde een bedeesd kuchje achter zich. Hij draaide zich om naar de deur van zijn kamer en zag daar Tomi Yazawa staan. Hij wenkte. 'Kom binnen, rechercheur.' Het was Senjins gewoonte zijn mensen nooit bij hun naam te noemen, maar alleen bij hun rang.

'Schiet je al op met die moordzaak? Mariko en nog iets.'

'Dat arme kind. Niemand bij die striptent schijnt haar achternaam te weten,' zei Tomi.

'Zo.' Senjin vroeg haar niet te gaan zitten. Hij vond dat ondergeschikten in zijn aanwezigheid moesten staan. Met zijn vingers roffelde hij op het blad van zijn bureau. 'Is er al enige vooruitgang te melden?'

'Nee, inspecteur.'

'En de boodschap die op het lijk werd aangetroffen? "Dit had je vrouw kunnen zijn"? Ben je daar al verder mee?'

'Iets. Ik heb vastgesteld dat het slachtoffer ongetrouwd was. Ze ging wel met mannen om, maar die kwamen nooit naar de club. Uit gesprekken met de andere danseressen werd duidelijk dat Mariko daar geen vriendinnen had. In feite lieten de anderen haar links liggen. Ze vertelden dat Mariko op hen neerkeek. Zij had kennelijk heel hoge verwachtingen van zichzelf.'

Hij gromde. 'Dan zat ze wel in het verkeerde vak.'

'Dat blijkt wel, inspecteur.'

Senjin keek Tomi Yazawa aan. Zij was een kleine vrouw, met alle benodigde vrouwelijke rondingen. Ze had een gezicht met karakter, waarin een paar grote, glanzend zwarte ogen stonden, die iets schuiner stonden dan bij de meeste anderen. Haar haar was langen glanzend. Ze droeg het strak uit haar gezicht weggetrokken in een knot op haar hoofd. Senjin wist uit ervaring dat ze zeer intelligent was. Daarom had hij haar de moord op Mariko toegewezen. Als zij niets vond, zou niemand iets vinden.

'Hoe lang is het nu geleden? Acht maanden? Ik geloof dat het tijd is om het dossier over de moord op Mariko af te sluiten,' zei Senjin.

'Inspecteur, mag ik u erop wijzen dat ik de enige ben die aan deze zaak werkt.' Tomi keek strak naar een punt op de muur achter Senjin.

'Ik weet wat het is om alleen op de wereld te staan. Het slachtoffer Mariko mag dan voor u of voor de politie in het algemeen niets betekenen, toch was zij een menselijk wezen dat niet zoveel van mij verschilde. Ik zou heel graag verder gaan met deze zaak tot hij opgelost is.'

'Het interesseert mij niet wat u graag zou willen, rechercheur,' zei Senjin. 'Wij hebben hier onze eigen regels en personeelstekorten waar uw wensen bij in het niet vallen.' Met voldoening zag hij een blos naar Tomi's wangen omhoogkruipen. 'Moet ik u er nog op wijzen van wie u de afgelopen maanden de vrije hand hebt gekregen in een moordzaak waarvan we beiden vanaf de eerste dag wisten dat hij niet op te lossen was? Wees dankbaar voor de tijd die ik u voor deze privé-kruistocht heb gegeven.'

'Ja, inspecteur,' zei Tomi. 'Ik dank u voor uw begrip. Het is alleen dat Mariko, toen ze nog leefde, niemand had om haar te helpen. Ik wou dat ze wist dat er nu wél iemand was.'

'U hebt gedaan wat u kon. Nu roept de plicht weer.'

'Ja, inspecteur.'

Opeens stond Senjin op. Hij ging zo staan dat hij recht voor Tomi stond. 'De mannen mogen me niet zo, hè?' vroeg hij.

'Inspecteur?' >

'Is het mijn leeftijd?' Door de klank van zijn stem werd het een retorische vraag. 'Over een zes weken word ik negenentwintig. Ben ik in hun ogen te jong om hoofd van de afdeling Moordzaken te zijn?'

'Leeftijd heeft niets met talent te maken, inspecteur.'

'Zijn ze dan misschien van mening dat ik, ondanks de aanbeveling van de korpsleiding, het talent niet heb om deze afdeling te leiden?'

'Nee, inspecteur, dat is het niet.'

Senjin knikte. 'Goed.' Hij wachtte even. 'Nou, vertel het maar, rechercheur. We zijn hier alleen.'

'Hoe zit het met afluisterapparatuur?'

Senjin glimlachte bij zichzelf. Ja, dacht hij, ze is niet alleen intelligent, ze is ook snel. Dat mocht hij wel. Het zou een plezier zijn haar te leiden.

Senjin kwam achter zijn bureau vandaan. Hij stond zó dicht bij haar dat hij haar kon horen ademen en de geur van haar huid kon ruiken.

'Die is hier in de kamer niet.' Hij keek haar strak aan. 'Draag jij ze bij je?'

'Nee, inspecteur.'

'Mooi,' zei Senjin, 'begin dan maar.'

Tomi haalde diep adem, maar de verse zuurstof leek haar niet veel goed te doen. Zijn nabijheid benauwde haar. Ze bekeek hem het liefst van een afstand. Van dichtbij gaf hij haar het gevoel dat ze dronken was. Met moeite wist ze zich te vermannen. 'Vergeeft u mij deze vraag, inspecteur, maar weet u waar uw naam, Omukae, vandaan komt?'

Senjin grinnikte zonder enige vreugde. 'Doe maar net alsof dat niet zo is.'

Tomi knikte. 'Een omukae is een boodschapper uit een andere wereld. Een soort duivel.'

'Of een engel.'

'Ja.' Tomi had een droge mond gekregen. 'Of een engel. Hoe dan ook, een omukae is niet van deze wereld.' Senjin wist dat ze met 'niet van deze wereld' Japan bedoelde. 'Sommige collega's zijn van mening dat de inspecteur...' Ze zweeg even, want in de strakke sociale structuur van Japan is het zoiets als een zonde kritiek op je meerdere te hebben.

'Ja,' drong Senjin aan met een metalen stem. 'Zoals ik al zei, u heeft mijn toestemming vrijuit te spreken.'

'Sommige collega's zijn van mening,' begon Tomi opnieuw, 'dat de inspecteur zijn plicht soms vervult alsof hij werkelijk een omukae is. Alsof hij meer om zichzelf geeft dan om de afdeling of om het hele korps.'

'Vertel me eens, rechercheur, bent u het daarmee eens?'

Tomi werd door het gesprek en zijn nabijheid in verwarring gebracht. Het intieme oogcontact benam haar de adem. 'Om heel eerlijk te zijn -'

•'Wacht,' viel Senjin haar op scherpe toon in de rede. 'Dat was geen eerlijke vraag. Ik neem hem terug. Ziet u, u en ik hebben iets gemeen. Wij zijn, elk op onze eigen manier, uitgestotenen van het korps. Door het ongelukkige feit dat er achter elkaar een paar afdelingshoofden voortijdig aan hun einde kwamen, gecombineerd met de snelle vooruit-gang van mijn carrière in het veld, ben ik op deze hoge plek van Moordzaken terechtgekomen. Wellicht zijn er mensen die daar niet zo blij mee zijn, hm?'

Tomi zei niets. Ze was intens dankbaar dat haar chef niets over haar eigen benarde positie binnen de afdeling had gezegd. Hoewel ze natuurlijk beiden de reden daarvoor wisten. Senjin ging weer achter zijn bureau zitten. Tomi voelde een mengeling van opluchting en verlies, waardoor zij nog meer in de war raakte. Senjin nam een trekje van zijn sigaret, die nu bijna opgerookt was.

'Individualisme in dienst van de rechtsstaat is niet langer een sociale misdaad,' merkte hij ten slotte op. 'Dat is mi'jn mening, en dat mag je doorgeven aan je collega's.'

Senjin nam een laatste trekje en drukte de peuk uit in de asbak.

'Maar nu je er toch over begonnen bent, zal ik het je uitleggen. Onze taken hier verschillen, maar het is onze belangrijkste opdracht om Tokio zoveel mogelijk te vrijwaren van terroristische acties. Zoals je weet, of je moet tijdens je oriëntatiecursus hebben zitten slapen, zitten terroristen anders in elkaar dan de rest van onze burgers. Het zijn anarchisten, dat wil zeggen dat ze individualistisch denken. Het is mijn plicht - ónze plicht - om die terroristen te arresteren vóór ze enige schade kunnen aanrichten. Ik heb geleerd dat je dat het beste kunt doen door te leren denken als een terrorist. En mijn staat van dienst, én die van deze afdeling sinds ik er vijfjaar geleden de leiding van kreeg, bewijst wel dat ik daarin gelijk heb.' Hij keek Tomi recht in de ogen. 'Ben ik duidelijk genoeg geweest?'

'Jawel, inspecteur.'

'Mooi.' Senjin draaide zich om en keek weer uit het raam. 'Nu de zaak Mariko is afgesloten, heb ik een andere opdracht voor je. Heb je wel eens van Nicholas Linnear gehoord?'

'Ja,' antwoordde Tomi. 'Wie niet in Tokio?'

'Niet alleen in Tokio,' zei Senjin raadselachtig. Hij draaide zich weer naar haar toe. 'Wel, Linnear-san is je nieuwe opdracht. Je moet hem van dichtbij bewaken. Hem beschermen.'

'Inspecteur?'

'Kijk niet zo verbaasd, rechercheur.' Senjin kwam weer naar haar toe. 'Vanochtend vingen we een gecodeerde radioboodschap van het Rode Leger op. Twintig minuten geleden is de code ontcijferd. Dit is de boodschap.' Hij overhandigde haar een vel papier, en terwijl Tomi het aanpakte raakten haar vingers de zijne. Eén moment ontmoetten hun blikken elkaar. Toen concentreerde Tomi zich haastig op de getypte boodschap. Terwijl ze dat deed, ging Senjin verder: 'Het ziet ernaar uit dat Linnear-san het doel is van een liquidatie-opdracht door het Rode Leger. Zoals je ziet zou hij binnen een week geëlimineerd moeten worden.'

Het Shakushi furo bevond zich in Roppongi, die schitterende wijk van Tokio waar een buitenlander zich niet en iedere Japanner boven de achttien zich wél een buitenstaander voelt. Het badhuis stond niet ver van Nangi's kantoor, in een zijstraat vol avant-garde cafés en disco's die bij nacht het kloppende hart van de stad vormden. Op de hoek van de straat was een audio-videowarenhuis. De enorme etalages stonden vol spelende televisietoestellen die geflankeerd werden door een paar bordkartonnen talento's die een uitnodigend gebaar maakten naar eventuele kopers.

Bij de ingang van het badhuis kocht Nangi een genummerde sleutel aan een elastiekje, waarna hij naar binnen ging en zich langzaam begon uit te kleden. Dit was voor hem niet zo gemakkelijk als voor de meeste mensen. Tijdens de oorlog was er iets gebeurd met de zenuwaanhechtingen in zijn benen. Zijn bewegingen waren daardoor houterig. Steunend op zijn drakekopstok liet hij zijn magere lichaam langzaam zakken op de gladde houten bank voor een rij metalen kasten. Tijdens het uitkleden vroeg hij zich af hoe Kusunda Ikusa op zijn gezicht zou reageren. Ongetwijfeld was Ikusa volledig op de hoogte gebracht. Hij zou wel gehoord hebben over Nangi's rechteroog, waarvan het bovenste lid altijd half openstond over een nutteloze, melkachtig blauw-witte oogbol. Waarschijnlijk zou hij wel een foto van Nangi's gezicht hebben gezien. Maar dat eerste moment, wanneer Nangi met zijn goede oog Kusunda Ikusa's gezicht bestudeerde, zou hem leren wat voor soort man Ikusa was en of hij in een psychologisch duel verslagen zou kunnen worden. Nangi zat even heel stil. Hij snakte naar een sigaret. Maar op de dag dat Seiichi Sato was begraven, had Nangi besloten niet meer te roken. Niet als een boetedoening, maar als een eeuwige herinnering aan de ziel van zijn vriend. Elke keer dat hij naar een sigaret snakte, herinnerde hij zich Seiichi weer. Het was Seiichi's oudste broer geweest die zich tijdens de oorlog had opgeofferd om Nangi te redden. Nu Seiichi dood was, was er buiten Nangi zelf niemand meer die dat wist, zelfs Nicholas niet.

Nangi herinnerde zich de boeddhistische ceremonie bij Seiichi's graf. Het had hem niets gezegd, maar hoorde bij dit land van boeddhisten en Shinto-geesten. Hij herinnerde zich dat hij een zwijgend gebed in het Latijn had opgezegd toen de wierookstaafjes werden aangestoken en de priesters hun zangerige litanie waren begonnen.

Na afloop had hij zijn zilveren sigarettenkoker geleegd in een afvalbak en was op de trein gestapt die hem terugbracht naar Tokio. In plaats van naar zijn kantoor te gaan, was hij in de kerk terechtgekomen. De oorlog had Nangi op vele manieren veranderd - het had hem zijn oog gekost en het volledige gebruik van zijn benen; het had hem zijn beste vriend gekost - maar geen enkele verandering was zó grondig geweest als zijn bekering tot het katholicisme. Hij had midden op de Stille Oceaan op een vlot rondgedobberd met de dood van Gotaro nog vers in zijn geheugen. In zijn behoefte aan troost was zijn eigen geest te kort geschoten. God was geen begrip dat door boeddhisten of shintoïsten werd erkend, maar wat Nangi op dat moment nodig had was een God, en tot God had hij gebeden. Het eerste dat hij na de oorlog deed, was een bijbel zoeken.

Jaren later, na afloop van Seiichi's begrafenis, was Nangi zijn kerk binnengegaan om te biechten.

'Vergeef mij, Vader, want ik heb gezondigd...'

Nangi was toen rustig geweest. Hij was bedroefd, maar God was bij hem, en die gedachte troostte hem. Maar soms, net als nu in het met stoom gevulde badhuis, bekroop Nangi de twijfel. Hij wist niet of het katholicisme hem sterker had gemaakt of zwakker. Het was waar dat in tijden van beproeving zijn vertrouwen in God hem had gesteund. Maar op andere momenten, zoals nu, maakte hij zich zorgen om dat vertrouwen in de katholieke gebeden, die aanhankelijkheid ten opzichte van het evangelie volgens Rome.

Nangi's goede oog richtte zich op de gesloten metalen deur vóór hem. Langzaam kwam hij terug in het heden. Hij concentreerde zich en haalde diep adem in de wetenschap dat hij heel zijn vernuft nodig zou hebben om Kusunda Ikusa met succes onder ogen te kunnen komen. Nangi deed de kast op slot en schoof de sleutel aan het elastiek over zijn pols heen. Hij leunde zwaarder op zijn stok dan hij normaal gedaan zou hebben. Lang geleden had hij geleerd dat een slim man indirect voordeel kon trekken uit zijn lichamelijke handicap. De oorlogsveteraan had nog steeds een krachtig imago in Japan, en Nangi had zich aangewend daar alles uit te halen wat eruit te halen viel. Zijn goede oog in die vreemde, driehoekige omlijsting schitterde fel toen hij naakt door de vochtige, betegelde gang liep. De vloer bestond uit houten latten, waaronder sleuven in het beton gehakt waren om het lekwater af te voeren. Het geluid van zijn stok op de latten echode door de gang.

In een klein kamertje nam een jonge vrouw Nangi's stok aan en terwijl hij naast een stomende tobbe zat, schepte zij water over hem heen. Een andere jonge vrouw zeepte hem in en boende zijn lichaam met een enorme natuurlijke spons. Hij werd afgespoeld met heerlijk heet water. Schoon - gereinigd, zouden de shintoïsten zeggen - werd Nangi overeind geholpen. Hij kreegzijnstokterugen werd aan de andere kantvan het kamertje uitgelaten.

Kusunda Ikusa wachtte op hem.

Nangi stond perplex. Hij was niet voorbereid geweest op hoe jong Ikusa was. Beslist nog geen dertig, in Nangi's ogen een baby. Kon iemand die zó jong was werkelijk Nami, en dus de Keizer van Japan vertegenwoordigen?

Misschien dat Ikusa ooit sumo-worstelaar was geweest. Zijn zwaar gespierde benen bogen door onder het gewicht van zijn brede lichaam. Grote vleesrollen vormden vanaf zijn oksels tot de bovenkant van zijn dijen een bleke waterval van steeds breder wordende lagen. Verder zag hij er net zo dodelijk en gestroomlijnd uit als een kogel. Zijn hoofd was kaal, donker en gespikkeld op de plekken waar zijn haar had gezeten. Hij had kleine, vrouwelijke oren en net zo'n gebogen mond als geisha's of vrouwelijke imitators soms hebben. Maar de pikzwarte ogen in dat brede, vettige gezicht leken een onzichtbaar licht uit te stralen dat tot de diepste duisternis van de ziel doordrong. Hij bezat een groot hara - grote innerlijke kracht - en Nangi was ogenblikkelijk op zijn hoede voor hem.

'Tanzan Nangi, het is een eer u te ontmoeten,' zei Kusunda Ikusa met een lichte formele buiging van zijn hoofd. 'Ik breng u de aanwezigheid van Nami. Wanneer ik spreek, spreek ik met de stem van Nami.'

Deze rituele begroeting werd gebracht met een zware, bijna raspende stem, maar wel met de zange rige stembuigingen van de Shinto-priester.

'Kusunda Ikusa, het is een eer u te ontmoeten,' antwoordde Nangi op zijn beurt. 'De aanwezigheid van Nami is voelbaar, zijn stem wordt gehoord.'

Kusunda Ikusa knikte tevreden, de voorbereidende rituelen waren naar behoren uitgevoerd. Hij hief een arm op. 'Ik heb een privé-plek gereserveerd, zodat wij vrijelijk kunnen praten.'

Hij ging Nangi voor naar de badruimte, een enorme ruimte met een heel hoog gewelfd plafond. De gedempte, murmelende stemmen kaatsten heen en weer in de ruimte tussen de gebogen, betegelde muren en het plafond.

Bij een kleine nis bleef Ikusa staan. Kleine, blauw-groene golfjes klotsten tegen de groene tegels. In het water was een tweeëneenhalve meter hoge plaat van gebobbeld glas neergezet. Via deze doorschijnende barrière kwam het licht naar binnen, zodat er anonieme, bewegende schaduwen te zien waren in het bad achter de plaat.

Ikusa liet zich soepel in het water glijden. Nangi legde zijn stok op de tegels naast het bad en klom er daarna met enige moeite ook in. Nangi vroeg zich af of Ikusa deze plaats van samenkomst expres had gekozen. Hij werd nu gedwongen zijn lichamelijke handicap in het openbaar te laten zien.

Enige tijd dreven zij in het heerlijk warme water, waarbij zij de herinnering aan de jachtige wereld daarbuiten als een dode huid van zich afzetten. Hier, drijvend in het water, hadden zij vrede. Dat was tenminste de sfeer die Ikusa kennelijk had willen oproepen. Nangi sloot zijn goede oog, greep zich aan de rand van het bad vast, en dacht aan niets. Hij opende zijn oog en zijn geest pas weer toen Ikusa zijn keel schraapte.

Hij zag dat die scherpe ogen hem opnamen, en hij knipperde alsof hij hun intensiteit niet kon verdragen. De op het water weerkaatsende lichtplekjes schenen op Ikusa's gezicht, zodat het iets van een scherm had waarop de zon en de wolken elkaar achternazaten. Een scherm was het inderdaad, en het weerspiegelde méér dan alleen maar licht. Nangi wist dat hij dat gezicht moest kunnen lezen, wilde hij zich tijdens deze conferentie staande kunnen houden.

'Nangi-san,' begon Kusunda Ikusa, 'Nami wenst met u te spreken over een zaak waar de allergrootste haast bij is.'

'Dat gaf u tijdens ons telefoongesprek al aan,' zei Nangi neutraal.

'Nami maakt zich bezorgd - ernstig bezorgd - over de manier waarop u uw firma leidt.'

Nangi liet niets op zijn gezicht zien. 'Ik was mij niet bewust van het feit dat Nami reden had om Sato International aan een onderzoek te onderwerpen.'

'Twee gebeurtenissen maakten dat noodzakelijk,' zei Ikusa. 'De eerste is uw betrokkenheid bij Tenchi. Het oriënterend programma voor de olie-exploitatie wordt door de overheid gesponsord, dus is het vanzelfsprekend dat Nami daarbij betrokken is.'

Het begin van dit gesprek beviel Nangi helemaal niet - Ikusa's stem had een beschuldigende klank, die nergens op sloeg, en daarom extra beledigend was. Verder provoceerde Ikusa Nangi door de tweede reden voor Nami's belangstelling in Sato International niet te noemen. Nangi had het gevoel dat het Ikusa's vooropgezette plan was om hem te beledigen. Maar wat wilde hij daarmee bereiken? Was het slechts een poging om de leiding in het gesprek te nemen? Of zat er een ander, duister motief achter?

Nangi zette het van zich af. Hij kon zich wel van alles gaan zitten afvragen, maar wat hij vooral moest doen was Ikusa in de gaten houden, naar hem luisteren en hem proberen uit zijn tent te lokken. Alleen dan zouden er antwoorden komen.

'Drie jaar geleden,' zei Ikusa ten slotte, 'kwam het Tenchi-project bijna in gevaar door de Russen. Sinds die tijd levert Tenchi aanzienlijk minder op dan oorspronkelijk werd verwacht.'

Nangi bracht het water in beweging. 'Dat is zo. Maar ten eerste was het Nicholas Linnear die er in zijn eentje voor zorgde dat de Russen niets van Tenchi te weten kwamen. Ten tweede hebben we gemerkt dat de kleischalie op de oceaanbodem in de buurt van de Koerilen beduidend moeilijker doordringbaar is dan normaal. Onze geologen zijn ervan overtuigd dat dit komt door de vele aardbevingen in dat gebied. De structuur van de onderlagen is heel anders.'

Het bleef even stil. 'Nami heeft de rapporten van uw geologen gelezen,' zei Ikusa ten slotte, met afkeuring in zijn stem. Nangi wist dat hij weer werd geprovoceerd. Ikusa had geen beschuldigingen geuit tegen Nangi of Sato I nternational .Nangi vermoedde dat hij dat ook helemaal niet zou doen. Hij vroeg zich af of Ikusa iets wist. Of was hij gewoon aan het vissen? Dat zou zijn provocaties verklaren. Bij gebrek aan harde bewijzen hoopte hij dat Nangi hem die zou leveren.

'Dan weet Nami dus,' zei Nangi, 'dat wij ons uiterste best doen om Tenchi op volle capaciteit te brengen.'

'Tenchi,' merkte Ikusa zoetsappig op, 'is slechts een deel van het probleem.' Hij zweeg even en bewoog het water met zijn voeten, zodat er rimpels ontstonden die zich steeds wijder verspreidden. Toen ze Nangi bereikten, zei hij: 'De oorsprong van Nami's bezorgdheid - vrees zou onder de gegeven omstandigheden niet te sterk uitgedrukt zijn - ligt ergens anders.'

Nangi wist dat hij alleen maar geduldig hoefde te zijn, en Ikusa zou hem de ware reden voor deze samenkomst vertellen. Nangi had geheimen, weliswaar diep begraven, maar hij was toch kwetsbaar, zoals iedereen die geheimen heeft kwetsbaar is. Ondanks zijn goede voornemens begon Ikusa's manier van ondervragen hem te pakken te nemen. Hij wist dat hij zijn eigen pogingen moest verdubbelen om te voorkomen dat zijn bezorgdheid Ikusa in de kaart zou spelen. Nangi keek de ander met zijn ene oog doordringend aan. 'Het is mijn wens u alle antwoorden te verschaffen die u wilt weten.'

'Ook al loopt uw eigen filosofie vaak niet geheel parallel aan die van Nami?'

'Ik weet waar mijn plicht ligt,' zei Nangi effen. 'In dezelfde concentrische cirkel waarin de plicht van iedere Japanner ligt. Keizer, land, werkkring, familie.'

Ikusa knikte. 'Ongetwijfeld,' zei hij, 'maar ik vraag me af in welke volgorde.'

Nangi zei niets. Hij wist dat Ikusa wachtte tot hij zichzelf ergens van zou betichten.

Ikusa zei heel oneerbiedig: 'Nangi-san, als uw hart zuiver is, heeft u niets te vrezen.'

Nangi begreep dat het niet zou lukken om zich op de vlakte te houden; daar was Ikusa te geslepen voor. Hij wist dat hij, teneinde de andere man uit de tent te lokken, in het offensief zou moeten gaan. Maar die tactiek was als een tweesnijdend zwaard; op zich was het al bijzonder gevaarlijk. Verder kon het precies zijn wat Ikusa wilde, want hoe meer Nangi zei, hoe meer hij over zichzelf en over zijn eigen plannen zou onthullen.

'Algemene oprechtheid,' zei Nangi na enig nadenken, 'is geen substituut voor adeldom.' Hij had er genoeg van het onderwerp van gesprek te zijn. 7/i o haru' - hij gebruikte de Japanse term voor op je standpunt blijven staan zelfs nadat bewezen is dat je fout zit - 'is prima voor een zestiende-eeuwse Tokugawa ronin of een geromantiseerde Yakuza, maar in deze gecompliceerde hedendaagse tijd heb ik gemerkt dat ij i o haru veel te vaak wordt gebruikt als voorwendsel om persoonlijke macht te veroveren.'

Ikusa knipperde verrast met de ogen bij Nangi's krachtige aanval. Hij wist heel goed dat Nangi daarmee niet alleen zijn, Ikusa's, motieven in twijfel trok, maar ook die van Nami.

'Nami is boven alle kritiek en smaad verheven,' merkte Kusunda Ikusa nogal stijfjes op.

'Verraad,' antwoordde Nangi behoedzaam, 'is nooit onaantastbaar. Het moet uitgeroeid worden overal waar het zich geworteld heeft.'

Kusunda Ikusa kwam in beweging en heel even dacht Nangi dat hij aangevallen zou worden. Maar de grote man ging slechts verzitten in het water.

'Dat is waar,' zei Ikusa, 'verraad kan niet getolereerd worden, op welk niveau dan ook.' Met enige tevredenheid hoorde Nangi dat hij moeite had de woorden over zijn lippen te krijgen. 'En dat is waarom wij dit gesprek hebben, waarom wij nu hier zijn.'

'Verraad.' Nangi rolde het woord over zijn tong als een slok wijn die gekeurd moest worden. Hij vroeg zich af wiens verraad Ikusa bedoelde, en wat dat verraad inhield. Lang hoefde hij niet te wachten.

'Nami's bezorgdheid,1 zei Kusunda Ikusa met een priemende blik naar Nangi, 'betreft uw /Vefo'-partner, Nicholas Linnear.'

Achter het gebobbelde glas bewogen zich de schaduwen. Een perfecte achtergrond voor deze vreemde samenkomst. Heel bedachtzaam zei Nangi: 'Nicholas Linnear is een reden tot bezorgdheid voor Nami?'

'Zo is het,' merkte Ikusa nogal gewichtig op. Het was zijn bedoeling geweest Nangi te schokken met zijn mededeling. Nu hij wist dat hij in zijn opzet was geslaagd, voelde hij weer vaste grond onder de voeten. Daar was hij blij om, en Nangi maakte in gedachten een notitie van die zwakke plek. 'U moet begrijpen, Nangi-san, dat Nami tien jaar lang gebukt is gegaan onder het juk dat de Amerikanen-ja, heel de wereldons hadden opgelegd. Steeds weer is ons voorgehouden dat wij een verslagen, verarmd land zijn. Is dat niet een vorm van hersenspoeling? En wat gebeurt er zelfs met de sterkste man wanneer hij tien jaar lang wordt geïndoctrineerd? Hij begint te geloven wat hem verteld wordt. Dat is wat er is gebeurd met de Japanners van uw generatie.'

Kusunda Ikusa lag in het water, enorm en opgeblazen als een volgevreten kikker. Hij vervolgde zijn monoloog. 'Maar mensen als ikzelf mensen van een jongere generatie - zijn opgegroeid in de wetenschap dat Japan een levendige economie heeft, en een steeds sterker wordende munt. Nu zijn de rollen omgedraaid, Nangi-san. Nu zijn wij het die Amerika veroveren. We kopen er land, platenmaatschappijen, banken, elektronische bedrijven. Het zijn in feite de Japanners die Amerika drijvende houden, dat dreigt ten onder te gaan in fiscale schulden. Jarenlang hebben we hun staatsobligaties gekocht. Nu kopen we hun bedrijfsaandelen op, en weldra zullen wij die bedrijven ook in ons bezit hebben. Op elk gebied zien we in de Amerikaanse produkten een ontstellend gebrek aan kwaliteit. De wereld die, naar ik heb gelezen, eens lachte om produkten die in Japan waren gemaakt, lacht nu om de spullen die uit Amerika komen. Er is mij wel eens verteld dat de Amerikanen ons alles hebben geleerd wat we weten over ontwerpen en kwaliteitscontrole. Ik kan dat niet geloven.'

Ikusa's gezicht trilde van ingehouden woede, alsof hij persoonlijk beledigd was door de wereldgebeurtenissen. 'Het is waar, Amerika bezit nog steeds een geweldige verscheidenheid aan natuurlijke bronnen, die wij nooit zullen hebben. En de macht van hun militaire apparaat is enorm. Maar vraag uzelf eens af, Nangi-san, is Amerika nog hetzelfde land dat ons in 1946 bezette? Nee. Het analfabetisme en de misdaad zijn problemen die elk jaar groter worden. Amerika worstelt nu met de verloedering van haar bevolking. Die open-deurpolitiek voor immigranten zal haar ondergang worden. Fiscaal heeft het land een schuld die het onmogelijk kan aflossen. Steeds meer banken gaan failliet en dat geeft, zoals we weten, een sneeuwbaleffect. Amerika is een land in verval.'

Nangi zei: 'Zelfs indien we aannemen dat alles wat u heeft gezegd waar is, zie ik nog niet in wat dat met Nicholas Linnear te maken heeft.'

Ikusa gromde en hij hees zijn enorme lichaam iets omhoog, zodat er nieuwe golven in het water ontstonden. 'Nicholas Linnear mag dan van Engelse en oriëntaalse afkomst zijn, hij is nu Amerikaan. En wel één die connecties heeft bij de Amerikaanse inlichtingendiensten. Vergeet nooit dat hij in opdracht van een belangrijke Amerikaanse spionagedienst werkte toen hij door de Russen gevangen genomen en gemarteld werd.'

Ikusa zweeg even, zodat de laatste zin als een beschuldiging tussen hen bleef hangen.

Nangi zei: 'Linnear-san heeft veel pijn en lijden moeten verdragen om het geheim van Tenchi voor de Sovjets geheim te houden.'

Ikusa glimlachte alsof hij deze reactie wel verwacht had. 'Uw loyaliteit jegens deze bastaard is algemeen bekend, Nangi-san.'

Nangi bleef doodstil zitten. Het kostte hem heel wat zelfbeheersing om geen onbedachtzame opmerking te maken die hem mogelijk zou veroordelen in Ikusa's ogen. 'Zoals ik u al zei,' merkte Nangi met kalme stem op, 'ik weet waar mijn plicht ligt.'

'Amerikanen,' zei Ikusa alsof Nangi niets had gezegd, 'zijn meesters in het liegen en bedriegen. Wanneer ze je vijanden zijn, verslaan ze je; zijn ze je vrienden, dat gebruiken ze je.'

Nangi wist dat Ikusa niet meer in het algemeen sprak, hij werd nu persoonlijk; hij had het over Nicholas.

'De fusie tussen Sato International en Tomkin Industries had nooit mogen gebeuren.' Kusunda Ikusa keek niet alleen naar Nangi, maar nam ook hun directe omgeving in zich op. 'Ten eerste is Tenchi van levensbelang voor Japans toekomstige veiligheid en onafhankelij kheid van buitenlandse energiebronnen. Ik hoef u er niet op te wijzen dat het feit dat Japan volkomen afhankelijk is geweest van anderen voor de aanvoer van brandstof, ons zo verschrikkelijk kwetsbaar heeft gemaakt. Dat was dan ook de aanleiding tot het ontstaan van Tenchi.'

Ikusa's speurende blik richtte zich weer op Nangi. 'Een andere reden waarom de fusie een vergissing was, Nangi-san, is dat uw bedrijf ingewijd is in te veel geheimen - industriële, staats-en zelfs militaire geheimen - om zo nauw samen te werken met een Amerikaan. U heeft ons al in gevaar gebracht. Het zou onredelijk zijn te denken dat u op deze weg kunt voortgaan.'

Nangi zei niets, hoewel hij wist wat er komen zou. Laat Ikusa het maar hardop zeggen, dacht hij. Ik zal hem er niet bij helpen.

'Nami vindt dat deze onveilige associatie met de Amerikaan - zowel zakelijk als privé - afgelopen moet zijn,' zei Kusunda Ikusa. 'Hoe eerder, hoe beter.'

Nangi zei nog steeds niets.

'U heeft dertig dagen de tijd om de fusie tussen Sato International en Tomkin Industries ongedaan te maken. Maar ik sta erop dat alle betrokkenheid van het Tomkin-personeel bij Tenchi onmiddellijk wordt beëindigd. Dit geldt natuurlijk ook voor Nicholas Linnear.'

Nangi had het gevoel alsof hem een doodvonnis overhandigd werd.

'Hoe moet het met de Sphynx computer-chip kobun? Dat is onze eerste gemeenschappelijke onderneming met Tomkin. Zij hebben ons de Sphynx T-PRAM-technologie geleverd. De winsten zijn enorm.'

'Die kobun zal natuurlijk ontbonden moeten worden,' zei Ikusa, zijn blik weer op de omgeving gericht.

'Zonder Tomkins medewerking kunnen wij niets meer beginnen,'

zei Nangi. 'Die technologie is hun eigendom.'

Kusunda Ikusa's ogen richtten zich weer op Nangi. 'Als de Sphinx T-PRAM chip zo winstgevend is als u zegt,' zei hij, 'zult u een manier moeten vinden om u die technologie, eh, toe te eigenen.'

'Ik steel niet van een vriend.'

'Het lijkt me,' zei Ikusa langzaam en bedachtzaam, 'dat u enige tijd nodig heeft om hierover na te denken.' Hij hief een hand op, bijna in een zegenend gebaar. 'U moet duidelijk kunnen zien wie uw vrienden zijn.'

Nangi zweeg. Hij had het gevoel of hij op een rots gespiest was en wachtte tot de aasvogels zijn beenderen kwamen kaalpikken.

'U heeft al verscheidene malen gezegd dat u weet waar uw plicht ligt, Nangi-san, dus lijkt het me niet dat ik u daar nog eens op moet wijzen.'

Toch deed Ikusa dat wel. 'Uw plicht bent u verschuldigd aan uw keizer, uw land, uw bedrijf en uw familie. Dat is de juiste volgorde.' Ikusa sloot zijn ogen alsof hij eindelijk van het hete water kon genieten. 'Doe uw plicht, Nangi-san. Nami - en uw keizer - gebieden het u.'

Cotton Branding ontwaakte met een sterke seksuele aandrang. Hij had een erectie die zelfs na het plassen niet afnam.

Hij had van Shisei gedroomd.

Van muziek en van haar benen en vooral van wat zich daartussen bevond. Al dansend hadden ze de liefde bedreven, terwijl de leden van de band toekeken. Branding bloosde bij de herinnering aan die droom. Hij hield zijn hoofd onder de koude kraan, alsof dat een eind zou maken aan die wulpse gedachten. Hij dacht aan zijn vrouw Mary, nog maar twee maanden geleden gestorven. In gedachten zag hij weer hoe zij uit hun gekreukelde Mercedes werd gehaald. De wagen was frontaal op een grote vrachtwagen gebotst, die de verkeerde afslag had genomen op de 295, richting Washington. De televisieverslaggever die ter plekke aanwezig was, had gezegd dat de politie acetyleenbranders had gebruikt om haar uit haar verwrongen metalen doodkist te krijgen.

Branding sloeg dubbel over de wasbak en gaf over. Daar was zijn erectie niet tegen bestand. En de droom was ook verdwenen. Hij nam een douche, trok een korte broek, een poloshirt en sandalen aan, waarna hij naar de keuken liep. De keuken was groot, net als alle andere kamers in het huis. Buiten het raam, achter de duinen, schitterde de Atlantische Oceaan. De koffie werd automatisch gemaakt door een Westduits koffiezetapparaat dat Mary uit de catalogus van Williams-Sonoma had besteld. Branding had er nooit het nut van ingezien, maar deze ochtend was hij er dankbaar voor. Hij zette een diepvries croissantje in de magnetron en legde dat toen het warm was op een papieren bordje. Hij ging naar buiten, en zat terwijl hij zijn ontbijt verorberde naar de telefoon daar te staren. Boven zijn hoofd zweefden krijsende meeuwen. Hij proeftle noch de koffie (die erg goed was) noch het croissantje (dat niet te eten was). Hij overwoog of hij Tippi North, de gastvrouw van de maskerade, zou bellen voor Shisei's telefoonnummer of anders haar achternaam. Het was drie dagen geleden dat hij Shisei had ontmoet; een eeuwigheid. Op dat moment hoorde hij de deurbel. Hij keek op zijn horloge. Het was net acht uur, op zondagochtend. Wie het ook was, hij moest aan het verkeerde adres zijn. Hij keek weer naar de telefoon. Opnieuw rinkelde de deurbel. Hij reageerde niet. Hij had geen zin in bezoek, zeker niet op dit uur van de dag.

Meeuwen vlogen vlak langs de waterlijn en tussen de duinen hingen mistflarden te wachten om opgelost te worden door het zonlicht. Hij hoorde voetstappen op de houten trap die naar het strand leidde, en hij draaide zijn hoofd om. Iemand kwam naar het huis toe over het plankier dat hij van de gemeente over de duinen had moeten laten aanleggen, om te voorkomen dat ze kapot gelopen zouden worden. Zonlicht spoelde over een lichaam heen toen het uit de mist opdook. Op het eerste gezicht leek het of dat lichaam naakt was. Toen het dichterbij kwam, zag hij echter dat het lichaam het kleinste bikinitje droeg dat hij ooit had gezien. Werkelijk, het lichaam leek uit enkel blote huid te bestaan.

Het was Shisei.

Hij was zó perplex dat hij niet antwoordde toen ze vroeg: 'Waarom deed je niet open?'

Het was of zij zó uit zijn droom was gestapt.

'Cook,' zei Shisei. 'Je zei dat ik je Cook mocht noemen.'

'O ja?' Het leek nu al of hij een heilig vertrouwen had geschonden. Hij dacht aan zijn voortdurende oorlog met senator Douglas Howe, en hij wist dat hij zich niet met deze vrouw zou moeten inlaten. Toch stuurde hij haar niet weg. In plaats daarvan verslond hij haar met zijn ogen. Bij het zien van zijn blik haalde Shisei een wit hesje uit haar kleurige rieten tas, en trok dat aan.

Branding ontdekte dat zijn behoefte aan haar zó sterk was, dat het bijna pijn deed. Hij voelde weer dezelfde smachtende hunkering als vroeger in zijn tienerjaren.

'Is er nog koffie?' vroeg Shisei.

Er kleefde wat zand aan haar kuit. Een contrast met haar gladde huid, dat op de een of andere manier zó erotisch was dat Branding bijna dubbelklapte van de pijn in zijn onderbuik.

'Ik zal wat voor je halen,1 zei hij moeilijk.

Toen hij terugkwam, hing zij in een stoel die ze recht tegenover die van hem had gezet. Hij gaf haar een kopje en ging zitten. Het losse hesje hing open. Haar lichaam was volkomen haarloos. Zo zag ze er nog meer als een kind uit. Net als bijna alle Amerikanen vond Branding dat een behaard lichaam hoorde bij de volwassenheid. Toch was ze tegelijkertijd juist het tegenovergestelde van een kind. De bikini bestond uit drie piepkleine driehoekjes bruin en geel gestreept nylon. Alles wat eronder zat was zo goed als zichtbaar. De vorm van haar lichaam liet niets te raden over, en het was onmogelijk er iets kinderlijks of onvolwassens in te zien.

'Wat een verrassing om jou hier te zien,' zei hij.

Haar ogen, net zo donker als de koffie die ze dronk, namen hem openhartig op. 'Ik wilde zien waar je woonde. Dat zal me méér over jou vertellen dan jijzelf zou kunnen.'

Het viel hem op dat ze niets zei over de afloop van die avond van de maskerade. Het was duidelijk dat ze niet van plan was zich te verontschuldigen. 'Vanwaar die belangstelling voor mij?'

'Dat is een wantrouwende vraag.'

'Ik ben niet wantrouwig,' zei Branding, niet helemaal waarheidsgetrouw. 'Alleen maar nieuwsgierig.'

'Jij bent machtig, knap, intelligent,' zei Shisei. 'Waarom zou ik daar geen belangstelling voor hebben?'

'Mijn vrouw is pas zestig dagen dood.'

'Waarom zou dat verschil maken?'

'Bovendien moet er een rouwperiode in acht genomen worden.' Met de handigheid van een politicus gebruikte hij haar eigen woorden tegen haar. 'Kata.' De goede vorm. 'Verder zit ik op het ogenblik midden in een strijd op leven en dood met senator Douglas Howe. Hij is slim en gewetenloos, en hij wordt omringd door slimme en gewetenloze mede-werkers. Wat het voor mij nog moeilijker maakt is het feit dat hij heel veel geld achter zich heeft staan. Ik kan mij niet veroorloven hem enige aanleiding te geven om mijn naam door het slijk te halen.'

Shisei glimlachte en knikte. 'Ik begrijp het.' Ze zette haar lege kopje neer en stond op. 'Bedankt voor de koffie en voor je eerlijkheid.'

Hij had zich vergist. Haar huid leek niet op marmer. Haar huid leek op de eerste gouden perzik van de zomer; die waarop je bijna niet kunt wachten om je tanden erin te kunnen zetten.

Impulsief leunde Branding naar voren, en hij pakte haar hand. 'Ga niet weg,' zei hij, zelf verbaasd over zijn eigen woorden. 'Blijf nog even.'

.. .kostte twee uur om het slachtoffer uit het verwrongen metaal te ver- lossen, hoorde Branding in gedachten de verslaggever weer zeggen terwijl de camera's inzoomden voor een close-up van Mary. Zijn Mary. Lieve God!

Hij sloot zijn ogen. Hou op, hield hij zichzelf voor. Wat heb je daaraan? Mary reed dat stuk twee keer in de week, het hele jaar door. Hoe had jij dat kunnen voorkomen? Hoe had jij haar kunnen beschermen?

Het antwoord was dat hij niets had kunnen doen. Wat zijn schuld natuurlijk nóg ondraaglijker maakte.

'Ik zal blijven, als jij dat wilt.'

Hij liet haar hand los. 'Ik laat de beslissing aan jou.'

Ze liep op haar gemak over de ouderwetse veranda.

Plotseling nieuwsgierig, vroeg Branding: 'Je hebt me nooit verteld wat je doet.'

'Ik werk voor een pressiegroep,' zei Shisei. 'Eigenlijk voor verschillende internationale milieugroeperingen.'

'Dat zal niet meevallen.'

Ze glimlachte. 'Zo goed als onmogelijk. Maar iemand moet het doen. Hoe dan ook, wij Japanners hebben een reputatie van het op de bres springen voor verloren zaken.'

Branding was opgestaan en liep achter haar aan over de veranda. Bij het gadeslaan van haar ontspannen en onbezorgde gezicht kwam er een vreemd soort blijdschap over hem, vermengd met iets van melancholie. Het was zo'n ongewoon gevoel, dat hij het tegen Shisei zei. Ze bleef staan alsof hij haar had beetgepakt. Op blote voeten kwam ze naar hem toe gelopen. 'In Japan,' zei ze, 'wacht iedereen in april in spanning op de drie dagen dat de kersebloesem te zien is. In die periode is de lucht doortrokken van hun geur. Sommige mensen gaan op de eerste dag naar de parken en naar het platteland, wanneer de kersebloesem in de eerste blos van zijn jeugd is. Anderen gaan de tweede dag, wanneer de volwassen bloem op het hoogtepunt van de bloei in zijn leven is. Maar anderen gaan pas de derde dag, wanneer de bloesems, als hemelse regen, beginnen af te vallen. We kijken toe terwijl ze naar de aarde dwarrelen, opdat we niet zullen vergeten hoe vluchtig het leven is. We voelen zowel blijdschap als verdriet. In het Japans noemen we dat mono no aware, de aandoenlijkheid van alles.' Ze raakte hem even aan. 'Ik denk dat jij zojuist precies hetzelfde hebt gevoeld.'

Branding wachtte niet tot de avond eer hij zijn kersebloesem mee naar bed nam. Binnen in de kamer was het warm en Shisei's ogen glinsterden. Ze kwam naar hem toe en trok hem langzaam zijn kleren uit. Hij deed niets, maar liet alles passief over zich heen komen. Met grote behendigheid pelde ze hem uit zijn poloshirt, maakte de knopen van zijn korte broek los. Nu was hij naakt en zij nog niet. Branding merkte dat hij het fijn vond zo. Hij dronk haar naaktheid in terwijl hij zich voorstelde hoe die kleine, bedekte stukjes van haar lichaam eruitzagen.

Hij kon de omtrek van haar tepels zien, maar niet welke kleur ze hadden. Hij kon onder het nylon de schaduw van die verticale lijn zien waar hij zo naar hunkerde, maar meer niet. Er was zoveel te ontdekken en maar zo weinig tijd vóór de geurige bloemblaadjes op de aarde zouden vallen. Shisei keek hem diep in de ogen. Ze was vlak bij hem. Hij dacht dat hij haar warmte kon voelen; hij herinnerde zich hoe ze haar mond tegen hem had aangedrukt tijdens het dansen, en hij werd hard. Toen voelde hij haar vingers. Haar vingers streelden hem niet. Ze knepen hem; hij werd groter en groter.

'Je bent klaar,' zei Shisei. 'Zo snel.' Ze zei het op een manier die Branding deed watertanden.

Ze schudde het hesje van zich af en stapte uit haar bikini. Branding dronk haar in zoals zij, nog maar net geleden, met hem had gedaan.

'Draai je om,' zei hij met dikke stem.

Maar Shisei schudde haar hoofd en kwam naar hem toe. Nu voelde hij haar tegen zich aan zonder iets tussen hen in. Ze boog haar hoofd, zoog op een tepel, en hij hapte naar lucht bij de scheut van genot die zich van zij n borst naar zij n kruis verplaatste. Toen beklom ze hem, met haar armen en benen om hem heen geslagen, alsof ze een reusachtige fallus aanbad. Branding kreunde.

Ze vrijden bij de muziek van Grace Jones, een plaat die Brandings dochter na een vakantie had laten liggen. Hij luisterde er nooit naar, maar Shisei vond hem tussen de platen van George Shearing en Bobby Short en zette hem op.

Branding had nog nooit op de maat van muziek gevrijd. Mary had zich uitsluitend in ongestoorde rust voldoende kunnen ontspannen om te kunnen vrijen. Hij vond de muziek tegelijkertijd opwindend en storend, alsof hij met twee vrouwen tegelijk vrijde - of beter gezegd, alsof zij met hem vrijden. De één met haar mond en haar geslachtsdeel, de ander met haar stem.

Na afloop zei hij met een ironische glimlach: 'Ik vraag me af wat er was gebeurd wanneer je een plaat van David Bowie had gevonden in plaats van die van Grace Jones.' Hij was uitgeput; zij was verbazingwekkend bedreven en sterk. Hij voelde zich alsof hij zojuist twee uur aan krachttraining had gedaan. Het was, dacht hij, een heerlijke vorm van uitputting.

'Ik masturbeer op de muziek van David Bowie,' zei Shisei. 'Masturbeer jij ook wel eens, Cook?'

'Dat is een rare vraag.' Hij stond versteld van haar vermogen hem te choqueren.

'Vind je?' vroeg ze. 'Waarom? Het is slechts een van de vele facetten die jou maken tot wie je bent.'

Hij ging zitten en sloeg zijn benen over de rand van het bed; vastbesloten van onderwerp te veranderen. Hij voelde zich niet prettig wanneer ze zo praatte, met de openhartigheid van een kind. Maar ze was geen kind. 'Hier in Amerika,' zei hij, 'is dat niet iets waar gemakkelijk over wordt gesproken.'

'Zelfs niet tussen man en vrouw?'

'Shisei, wij zijn geen man en vrouw. Wij zijn vreemden.' En onder haar doordringende blik voegde hij eraan toe: 'Soms zelfs niet tussen man en vrouw.'

'Dat is onzinnig,' zei ze. 'Het is een heel natuurlijk iets, net als het naakte lichaam. Net als seks. En toch schamen Amerikanen zich.'

'Voor zover ik heb begrepen, zijn er in Japan heel veel onderwerpen waar niet openlijk over wordt gepraat.'

'Zullen we daar dan nu over praten?'

Branding geloofde haar niet. 'En kata dan?'

'Er is mij geleerd dat als er iets onder het ijs ligt, als je het voelt maar het niet kunt zien, dan is het er wél, meedeinend op de stroom.' Ze opende haar dijen en ze kromde haar rug. 'Kom hier, Cook. Ik geloof niet dat ik klaar ben met jou - en jij nog niet met mij.'

Toen Justine de fitnessruimte uitstormde, ging ze naar de keuken. Het was bijna etenstijd, maar ze kon zich niet eens meer herinneren wat ze van plan was geweest klaar te maken. Trouwens, ze had geen honger, bedacht ze. En wat Nicholas betreft, als hij honger heeft, kan hij zijn eigen eten klaarmaken.

Nadat ze tot die conclusie was gekomen, merkte ze dat ze zich nergens in huis meer op haar gemak voelde. Ze ging naar buiten, de treden van de engawa af, voorbij de enorme Japanse cipres. In het laatste restje daglicht dwaalde ze door de tuin, tot ze uitkwam bij het stenen bekken waar Nicholas haar meer dan drie jaar geleden had gebracht vóór ze het huis binnengingen.

Ik heb dorst, had ze toen gezegd, en nu had ze ook dorst. Ze bleef staan, nam de met de hand uitgesneden bamboe gietlepel en dronk. Ze keek naar de bodem van het bekken, naar het Japanse teken vopr mi- chi. Een pad; maar ook een reis.

Lag haar bestemming hier, in Japan? Was dat waar haar pad lag, het uiteindelijke doel in haar leven? Kon zoiets mogelijk zijn? Zij was er altijd van uitgegaan dat er vele wegen en vele bestemmingen waren in een mensenleven. Nou dan? Ze probeerde zich haar leven zonder Nicholas voor te stellen, en wat ze daarbij voelde was een vreselijke eenzaamheid die ze niet zou kunnen verdragen. Gescheiden van hem te moeten leven zou een marteling voor haar zijn, want haar hart en haar ziel zouden altijd daar zijn waar hij was. Ze wilde niet de rest van haar leven emotioneel gehandicapt zijn.

Aan de andere kant, ze wist dat ze zo niet door konden gaan. Ze had op Nicholas vertrouwd. Hij was haar anker, haar veilige haven, vooral hier in Japan waar ze niemand kende, en waar ze steeds meer het gevoel kreeg dat ze ongewenst was. In het begin was iedereen vriendelijk nee, beleefd was het juiste woord. Iedereen aan wie Nicholas of Nangi haar voorstelde was zo verdomd beleefd dat Justine het niet meer kon verdragen. Niemand kon zó aanhoudend beleefd zijn, en het ook werkelijk menen, vermoedde ze. En toch had Nichoias haar herhaaldelijk uitgelegd dat oprechtheid een van de belangrijkste deugden voor een Japanner is.

Wat zag ze dan over het hoofd? Was zij krankzinnig omdat ze geloofde dat zelfs Nicholas' intiemste Japanse kennissen haar nooit zouden accepteren? Ze dacht het niet.

Weer had ze het gevoel dat ze iets essentieels over het hoofd zag, een soort Steen van Rosetta die, eenmaal ontcijferd, de onbegrijpelijke Japanners voor haar begrijpelijk zou maken. Nu begreep Justine dat zij Nicholas' hulp meer dan ooit nodig zou hebben. Ze kon niet toestaan dat hij haar opzij duwde. Ze moest volhouden. Welke moeilijkheden zij samen ook zouden ondervinden, in haar hart wist ze dat ze het alleen maar konden overleven wanneer ze samen bleven en deze vervreemding binnen hun relatie geen kans zouden ge ven. Binnen een paar seconden had ze genoeg gedronken. Ze zette de lepel weer in het stenen bekken en onmiddellijk verdween het gebeitelde michi. Justine draaide zich om en liep in de invallende schemering langs een andere route terug naar het huis.

Binnen hoorde ze Nicholas in de fitnessruimte. Ze hoorde hem diep in-en uitademen terwijl hij steeds weer met zijn als staal zo harde knokkels tegen de paal met het stootkussen beukte. Ze ademde diep uit, alsof ze lange tijd haar adem ingehouden had. Maandenlang had ze zich zorgen gemaakt om Nicholas. Nu liep ze langs de fitnessruimte en dacht: alles zal weldra weer in orde zijn. Hij begint weer zichzelf te worden.

Ze had echter niet verder naast de waarheid kunnen zitten. Nicholas wist dat meteen na de eerste atemi van de aikido. Het ging onhandig, scheef, niet alleen als gevolg van te weinig oefening, maar van iets wat veel dieper ging, iets dreigends.

Het ondenkbare was gebeurd. Nicholas had het maanden geleden al vermoed. Nu wist hij het zeker.

In de eerste weken na de operatie had hij veel pijn gehad. Automatisch had Nicholas geprobeerd die pijn te verdrijven door middel van oefeningen die hij tijdens zijn opleiding had geleerd. Getsumei no michi. Het Maanverlichte Pad. Akutagawa-san, een van zijn sensei, had gezegd: Bij Getsumei no michi zul je twee begrippen ervaren. Eén, dat alle gevoel in gewicht en gewichtigheid zal toenemen. Je zult dus gelijktijdig niet alleen de huid zien, maar ook wat eronder zit. Twee, je zult je bewust zijn van licht, zelfs wanneer dat er niet is. Nicholas had geleerd dat Akutagawa-san bedoelde dat Getsumei no michi hem in staat zou stellen intuïtie te combineren met begrip. Getsumei no michi was, in feite, een toevluchtsoord, de bron van Nicholas' innerlijke kracht en vastberadenheid. Met Getsumei no michi werden alle dingen hem duidelijk gemaakt. Zonder Getsumei no michi was hij veel erger dan doof, stom, en blind. Hij was weerloos. Toen hij in het ziekenhuis zo'n pijn had, had hij gepoogd daar met Getsumei no michi aan te ontsnappen, wat hem niet gelukt was. Zijn verbinding met die mystieke toestand was niet alleen verbroken, maar zijn kennis van die toestand was geheel verdwenen. Het was niet eenvoudig een kwestie van geheugen. Nicholas kon zich herinneren wat Getsumei no michi was. Hij kon zich zelfs voor de geest roepen hoe het was geweest om in die toestand te zijn, en dat was nog het meest pijnlijke gebleken. Iemand die blind geboren is, heeft een andere kijk op het leven dan iemand wiens gezichtsvermogen is weggenomen. Nicholas was zich wreed bewust van wat hij miste, en die wetenschap vrat aan hem als een bijtend zuur.

Omdat hij na de operatie nog zo zwak was geweest, kon hij niet zeker weten of de schade onherstelbaar was. Daar kon hij thuis pas achter komen, wanneer hij weer tweemaal daags zijn oefeningen deed. Hij moest een lichamelijk bewijs hebben dat hij gereduceerd was tot de status van een normale sterveling; wat de reden was van zijn buien, zijn angsten en zijn slapeloze nachten. Hij was, heel eenvoudig, doodsbenauwd om achter de waarheid te komen. Zolang er nog een spoortje hoop was dat hij zich vergiste en dat Getsumei no michi hem met de tijd teruggegeven zou worden, was er nog iets waar hij houvast aan had. Maar hij wist dat er na de eerste atemi, wanneer hij absoluut zeker zou weten of hij wel of niet aan zijn lot was overgelaten, geen hoop meer zou zijn. Alleen maar de werkelijkheid.

Nu was het gebeurd; zijn ergste nachtmerrie was werkelijkheid geworden. Hij was als een naakte man in de brandende zon, zonder bescherming, zonder schuilplaats. Wie weet hoe lang Nicholas op zijn engawa zou zijn blijven zitten kijken naar het licht en de schaduw, niet bereid zich te verzoenen met zijn lot. Maar toen arriveerde Lew Croakers brief, hij vroeg Justine hem die,voor te lezen, en zij was nieuwsgierig naar Croakers nieuwe hand.

Dat had de doorslag gegeven. Geconfronteerd met wat zijn vriend had doorgemaakt en nog moest doormaken, voelde Nicholas zich laf en dwaas om het onvermijdelijke uit te willen stellen.

Hij was naar zijn fitnessruimte gegaan en met zijn blik op de paal met het stootkussen gericht, was hij met de voorbereidende ademhalingsoefeningen begonnen. Daarna had hij zonder erover na te denken de juiste houding ingenomen en toegeslagen.

De eerste atemi, de basisslag van aikido, was uitgevoerd. En het was alsof hij een beginner was. De vorm was goed, die was in zijn musculatuur ingebakken, maar er zat niets achter: geen overtuiging, geen geestkracht. In plaats daarvan was Nicholas' geest één grote chaos van tegenstrijdige gedachten en beelden. Nicholas was in een shocktoestand terwijl hij als een automaat steeds weer tegen het stootkussen bleef beuken. Hij kon bijna niet geloven wat er gebeurde. Getsumei no michi was verdwenen. Zijn geest maakte niet langer deel uit van de weldadige leegte. Het was een geroezemoes van elkaar tegenwerkende stromingen, allemaal op zoek naar het eigen onafhankelijke einde.

Zo vond Justine hem. Hij was op de tatami-matten in elkaar gezakt, zijn kin rustte op zijn bezwete borstkas.

Hij hoorde haar binnenkomen, hoorde haar geschrokken naar adem snakken. Hij hief zijn hoofd op, maar hij kon de medelijdende blik in haar ogen niet verdragen.

'Ga weg!' schreeuwde hij. En omdat hij onbewust kiai had gebruikt, de oorlogskreet der samoerai, voelde Justine zich alsof ze een klap in haar gezicht had gekregen. Verschrikt deinsde ze terug. 'Laat me met rust!'

Toen Tomi Yazawa de deur van het kantoor van hoofdinspecteur Omukae achter zich dichttrok, rilde ze. Ze bleef even staan om bij te komen. De wetenschap dat zij zich door een man die ze niet eens goed kende, méér had laten kennen dan door iemand anders op de hele wereld, schokte haar. Ze schaamde zich. Het deed er niet toe dat Senjin Omukae haar toestemming had gegeven vrijuit te praten; ze had haar mond moeten houden. Waarom had ze dat dan niet gedaan? En waarom had ze hem de waarheid verteld in plaats van een leugen ter voorkoming van het gezichtsverlies?

Tomi wist het niet, maar ze vermoedde dat haar zwakheid iets te maken had met het knappe gezicht van hoofdinspecteur Omukae. Ze rilde bij de herinnering aan het moment dat hij was opgestaan en voor haar was komen staan. Op dat moment wist ze dat hij haar gevangen had, als een jager met een val. Ze had niet anders kunnen doen dan hem gedurende het hele interview recht in de ogen kijken. Het was een verschrikkelijke ervaring geweest. Ze had zich onder zijn doordringende blik op de een of andere manier naakt gevoeld obsceen, gloeiend naakt. En hoewel ze heus van plan was geweest iets uit haar duim te zuigen bij het beantwoorden van zijn vragen, merkte ze tijdens het praten dat ze dat niet kón. Het was alsof hoofdinspecteur Omukae met een onzichtbare hand haar geest had opengebroken, en daar tegen haar wil alles uithaalde wat hij wilde weten. En toch... voelde Tomi zich schuldig. Het politiekorps was bepaald niet blij met een vrouwelijke rechercheur en hoofdinspecteur Omukae was degene die het voor haar opnam. Tomi wist dat als ze een man was geweest, ze allang de rang van inspecteur bereikt zou hebben, met de leiding over een eigen afdeling. Dat was wat hoofdinspecteur Omukae had bedoeld toen hij zei: 'Wij zijn, elk op onze eigen manier, uitgestotenen.'

Het feit dat zij ook belangrijke zaken toebedeeld kreeg, had ze aan Omukae te danken. Van alle politiemannen met een hoge rang die ze had ontmoet, was hij de enige die haar als een intelligent menselijk wezen behandelde. Hij had zelfs haar werk een paar keer geprezen, de laatste keer nog geen maand geleden, toen er dank zij haar aanhoudende surveillance een grote importeur van MAC-10 machinepistolen van het Rode Leger was gearresteerd.

En daarvóór was er die terroriste aan boord van een Koreaans vliegtuig op Narita Airport, gewapend met een kneedbom. Tomi had haar op het laatste moment kunnen overmeesteren op het damestoilet. De meswond die Tomi gedurende die schermutseling had opgelopen was oppervlakkig geweest, maar desondanks had hoofdinspecteur Omukae haar voorgedragen voor een medaille voor betoonde moed. Ook al was zijn voorstel dan afgewezen, dacht Tomi, terwijl ze in gedachten naar haar bureau terugliep.

Omukae was de enige die het voor haar opnam, de enige man die ze kende die haar naar waarde schatte. En toch was Tomi als de dood voor hem. Waarom? Ten eerste omdat hij anders was dan anderen, en dat was voor een Japanner op zich al reden voor argwaan. In Japan deed iedereen zijn best om anoniem te blijven, om op te gaan in de menigte. Iedereen droeg dezelfde kleuren: zwart, verschillende tinten grijs, wit of beige. Alleen bij een formele of godsdienstige gelegenheid in traditionele kledij waren meer kleuren toegestaan. Iedereen deed zijn best voor zijn land, voor zijn firma. Dit was geen zelfopoffering, zoals Tomi het eens door een westerling had horen omschrijven, maar een plicht, ledere Japanner begreep de aard van het woord 'plicht', dat zonder plicht het leven een chaos, en dus zinloos, zou zijn. Ze dacht terug aan haar jeugd, de strenge opvoeding die haar moeder haar had gegeven. Zo lang zij zich kon herinneren had Tomi de rijst moeten wassen. De eerste paar keren waren er wel eens een paar korrels ontglipt en in de afvoerpijp terechtgekomen. Haar moeder, die haar als een havik in de gaten hield, had haar ruw bij de gootsteen weggetrokken en haar een pak slaag gegeven. Toen ze ouder was, kreeg zij altijd als laatste te eten. Haar vader en haar oudere broer zaten zwijgend aan tafel. Zij kregen onveranderlijk het grootste deel van de maaltijd. Naderhand maakten haar moeder en zij de restjes op. Er was maar zelden zoveel over dat zij alle twee voldoende te eten hadden. Op een keer, toen ze na het eten nog wel erg veel honger had, vroeg Tomi haar moeder waarom zij zo moesten eten. Haar moeder zei:

'Wees tevreden met wat je hebt. Je vader en je broer werken de hele dag hard. Het is onze plicht ervoor te zorgen dat zij sterk zijn, zodat ze kunnen werken. Wij vrouwen doen de hele dag niets anders dan thuiszitten. Waar hebben wij zoveel eten voor nodig?'

Toen Tomi tekireiki - de huwbare leeftijd - bereikte, zat ze in Tokio op school. Op een avond, vlak voor haar eindexamen, ontving ze een telefoontje van haar broer. Tomi's vader was enkele jaren daarvoor overleden, en haar broer was nu het hoofd van het gezin. Met een angstig voorgevoel had Tomi geluisterd. Haar broer vertelde haar dat hij een geschikte echtgenoot voor haar had gevonden en dat ze zo snel mogelijk thuis verwacht werd voor de voorbereidingen en de voltrekking van het huwelijk.

Tomi wist dat ze op een kruispunt in haar leven was gekomen. Ze begreep dat wat ze nu tegen haar broer zei, haar hele leven zou veranderen. Ze had het aan de stok met haar innerlijke demonen. Onwillekeurig kwam de strenge opvoeding die haar moeder haar had gegeven naar boven, en ze voelde haar vastberadenheid afnemen. Het verlangen om toe te geven aan de autoriteit, zich neer te leggen bij de structuur van het leven, overweldigde haar bijna met brute kracht. Toen zag ze het gezicht van haar moeder voor zich, bleek en oud vóór haar tijd, zelden met een glimlachje en beslist nooit met een lach. En Tomi wist dat haar moeder nooit werkelijk geleefd had. Ze had haar leven gesleten in dienst van haar gezin, een slavin voor haar man en haar zoon, geknot door de constante kritiek van haar buren en familieleden. Tomi wist dat ze liever haar polsen zou doorsnijden dan die traditie voortzetten. Dus zei ze in de telefoon: 'Ik kom niet naar huis.' Ze had de hoorn op de haak gegooid en was naar de badkamer gerend, net op tijd om haar avondeten kwijt te raken.

Later, nadat ze zich had gewassen, was ze in bed gekropen en had daar de rest van de avond en de nacht gezeten, met de dekens tot haar kin opgetrokken, het licht aan, bibberend alsof ze griep had. Aan deze onherroepelijke breuk met haar familie - met haar léven moest ze denken toen ze op de plaats van de misdaad in De Zijderoute aankwam. Het zien van die arme, zielige Mariko en wat haar door een onbekende was aangedaan, had Tomi diep geraakt. Tijdens de volgende maanden van nauwgezet onderzoek was Tomi in Mariko een verwante geest gaan zien, veel ongelukkiger dan zijzelf, en toch zó gelijkend dat Tomi bezeten was door de wens haar moordenaar te vinden. Ze sloeg Mariko's dossier open en liep het voor de zoveelste keer nog eens door. Wie had dat arme meisje zoiets vreselijks aangedaan? Wat voor iemand was tot zoiets beestachtigs in staat?

Tomi probeerde tevergeefs zich op de manier van hoofdinspecteur Omukae in te leven in de gedachtengang van de moordenaar. Ze draaide de pagina's om die gevuld waren met Mariko's wanhoop. Er lagen hier zoveel mysteries, en ze had er geen enkele van kunnen oplossen. Wie vermoordde Mariko? Waarom? Wat had die bloedige boodschap DIT HAD JE VROUW KUNNEN ZIJN, te betekenen?

Voor wie was die boodschap bedoeld? De politie? Wie anders had haar kunnen vinden? Welke betekenis moest ze hechten aan het rapport van het gerechtelijk laboratorium dat melding maakte van kleine roest deeltjes in de borstwond van het meisje? Had Mariko een vaste vriend, en zo ja, wie was dat?

Nu had ze opdracht gekregen haar onderzoek stop te zetten en een etiket op de map te plakken met de woorden: MOORD, ONOPGELOST. Tomi dacht niet dat ze daartoe in staat was. Mariko's ongerepte gezichtje staarde haar beschuldigend aan vanaf de gruwelijke foto's. Was deze onmenselijke verminking het enige dat er van Mariko zou overblijven? Dat was niet eerlijk.

Plicht, dacht Tomi. Ze veegde een traan weg en sloot het dossier. Ze voerde Nicholas Linnears naam in in haar computer, en binnen een paar seconden verschenen de gevraagde gegevens op haar scherm. Ze tikte de toetsen in voor het opvragen van een kopie en de printer begon te ratelen. Ze keek de vellen papier niet in, maar vouwde ze alleen maar op en deed ze in haar handtas.

Tomi wist dat ze in het reine moest komen met haar gevoelens voor hoofdinspecteur Omukae. Ze zag zijn gezicht voor zich, beleefde weer het gesprek in zijn kantoor, en wist dat ze het had verknoeid. Als ze maar iets intelligents tegen hem had gezegd. Iets... Tomi legde haar hoofd in haar handen. Vanaf het eerste moment dat ze Senjin Omukae had gezien, had ze ertegen gevochten, maar nu kon ze de aantrekkingskracht die hij op haar uitoefende niet langer ontkennen. En had hij niet laten doorschemeren dat hij ook zoiets voelde? Wij zijn, elk op onze eigen manier, uitgestotenen. Dat was iets heel bijzonders, wist ze. Maar welke betekenis moest ze daaraan hechten?

Weer voelde ze zijn aanwezigheid vlak bij haar en rook zijn mannelijke geur. Die ogen, die haar tot het diepst van haar ziel beroerden. Hij had in één ademloos moment haar hele leven blootgelegd, haar geheim en haar zwakheid. Er ging een rilling door haar heen. Tomi wist dat ze verliefd was op Omukae. Wat jammer was, want ze wist dat er volgens de regels van het korps voor geen van beiden iets van kon komen. Het leven had haar één keer in de val gehad, en ze had gedacht dat ze slim genoeg was geweest om te kunnen ontsnappen. Nu merkte Tomi dat ze opnieuw in de val zat.

Nog lang nadat Justine de fitnessruimte was uitgevlucht, deed Nicholas niets. Hij sloot zijn ogen, sliep, droomde. Nachtmerries verstoorden zijn onrustige slaap. Hij zat hulpeloos aan een rots geketend, en werd door om zijn hoofd rondcirkelende en krijsende aalscholvers voor naderend gevaar gewaarschuwd. Toen zag hij vaag de omtrek van zijn dood op zich afkomen, als een snel schip over een spiegelgladde zee. Tegen het aanbreken van de dag kwam hij ten slotte overeind. Hij was niet in staat zich ertoe te brengen met Justine te gaan praten, maar hij keerde zich weer naar de paal met het stootkussen. Hij bekeek de paal alsof het zijn ergste vijand was, wat op dat moment ook inderdaad het geval was.

Het gezicht van Akutagawa-san kwam in hem op. Het moment dat je begint te haten, had de sensei Nicholas voorgehouden, is het moment dat je Getsumei no michi zult verliezen.

Hij liep op een heuvelrug die in zulke dikke mist gehuld was, dat de dag nacht geworden was. Ergens vóór deze jonge Nicholas uit was een diepe afgrond. Het had hem zes uur van moeizaam klimmen gekost om deze plek te bereiken. Eén verkeerde stap en Nicholas wist dat hij zou vallen tot zijn lichaam op de rotsen daar diep beneden gebroken zou worden.

Ik kan niets zien, dacht deze jonge Nicholas, en toch heeft Akutagawa-san me opgedragen dit pad af te lopen. Zoek Getsumei no michi, had de sensei gezegd. Zoek het pad en je zult niet struikelen of vallen.

Dus was de jonge Nicholas met angst in het hart op weg gegaan, voorzichtig de ene voet voor de andere zettend. Er kwam een metaalachtige smaak in zijn mond, en zijn hart bonkte zó hard dat hij heel even niets anders hoorde.

Toen drongen langzaam aan andere geluiden tot hem door: het ruisen van de wind, het zuchten van de takken boven en achter hem. De roep van een havik die zich hoog in de lucht op de wind liet meedrij ven. En opeens kon hij de vogel door de mist heen zien; niet het dier zelf, maar iets wat leek op zijn schaduw tegen een zon die hij ook niet kon zien. Hij hief zijn hoofd op en Getsumei no michi stelde hem in staat de vogel door de lucht te 'zien' scheren.

Nu kon hij ook de stromingen en dwarrelingen van de wind onderscheiden, alsof hij aan het strand naar de zee stond te kijken. En terwijl hij dit denkbeeldige landschap leerde kennen, zag hij precies waar de rand van het pad zich kronkelde en draaide, waar knoestige boomwortels omhoog kwamen om de onvoorzichtige wandelaar te doen struikelen, waar een hermelijn trillend in een spleet wegkroop, gevangen tussen de afgrond en twee menselijke wezens. Er kwamen wolken opzetten en hij wist dat de regen nog geen vijftien minuten van hem verwijderd was. Hij liep langs de verraderlijke rand, maar hij was net zo zeker van waar hij zijn voeten neerzette als op een kristalheldere dag. En hij vertelde Akutagawa-san alles wat hij zag en voelde en hoorde. Hij had zich als een god gevoeld, maar dat had hij zijn sensei niet verteld, want dat rook naar ego, en de kern van alle oosterse vechtsporten vereiste een egoloze staat. Getsumei no michi.

Ik kan me dit herinneren, dacht Nicholas nu. Waarom kan ik me dan niet herinneren wat ik moet doen? Niet nadenken, zei hij tegen zichzelf. Geen vragen stellen die niet beantwoord kunnen worden. Zet alle overtollige gedachten van je af. Zet nu de haat tegen je geheugenverlies van je af. Laat haragei je michi tonen, het pad, de Weg naar Getsumei no michi.

Weer nam hij de uitgangshouding aan, maar deze keer was hij zich pijnlijk bewust van het feit dat hij niet wist wat hij deed, dat hij gewoon zijn lichaam zijn gang maar liet gaan.

Hij hief zijn handen op, strekte zijn vingers in positie, en sloeg toe. Steeds weer raakte hij het stootkussen, inwendig verteerd door een groeiende wanhoop, in de wetenschap dat hij geen idee had wat hij aan het doen was. Hij stopte en stond hijgend voor zich uit te staren. In gedachten hoorde hij Cheong, zijn moeder, tegen hem zeggen: Je moet leren de dingen tot je door te laten dringen, Nicholas. Heb geduld. Dit is misschien moeilijk voor je. Dat komt door je vader. Hij is geduldig en ongeduldig. Erg inconsequent, ja. Dit is vreemd voor mij. Geduld. Ja. Wees consequent.

Weer zette hij zich schrap, en zonder zichzelf de tijd te geven er nog eens over na te denken, sloeg hij tegen het stootkussen aan de paal. De pijn schoot via zijn handen door zijn armen heen, maar hij bleef slaan, harder en harder. Met wanhoop in zijn hart voelde hij dat zijn krachten afnamen. Hij vergat zijn moeders wijze raad, totdat hij niets anders deed dan in het wilde weg om zich heen slaan naar de demonen die zich in hemzelf schuilhielden.

Snakkend naar lucht, terwijl het zweet van zijn lijf gutste, zakte hij ten slotte op de tatami-matten ineen. Met zijn armen om de paal heen geslagen begon hij te huilen.

Toen Nangi de ochtend na zijn ontmoeting met Kusunda Ikusa op zijn kantoor terugkeerde, wilde hij eerst het hele gesprek van de vorige dag nog eens horen. Met de skyline van Tokio als achtergrond ging hij achter zijn bureau zitten en schroefde de kop van zijn wandelstok los. Onder de gebeeldhouwde drakekop bleek een minirecordertje te zitten. Hij nam de minicassette uit het binnenste van de stok, waarna hij hem in de stereorecorder in zijn bureau deed. Weldra klonk de stem van Kusunda Ikusa door de speakers, pratend over Tenchi en Nangi's plicht om Nicholas Linnear te verraden.

Nangi leunde naar achteren in zijn draaistoel. Hij bedwong de aandrang om een sigaret te nemen, en dacht aan zijn vriend Seiichi Sato. Sato was een vechter geweest, een door en door trouwe vriend en een meedogenloze vijand. Voor de eerste keer kwam het in Nangi op hoeveel Seiichi en Nicholas op elkaar leken. Nangi wist dat hij Seiichi nooit zou hebben kunnen verraden. Hij tikte ritmisch met zijn wijsvinger tegen zijn lippen terwijl hij nog eens luisterde naar alles wat Ikusa zei. Deze keer niet alleen naar de woorden, maar ook naar de stembuigingen, de intonatie, alles waaruit hij nog een spoor van informatie kon halen. Anderen hadden in de loop der jaren ook wel eens geprobeerd Nangi te chanteren. Allemaal had-den ze gefaald. Maar Ikusa was iets heel anders. Ikusa was Nami, en Nami was, in voor-en tegenspoed, Japan.

Nangi voelde zich gevangen in een kooi. Maar om te kunnen ontsnappen zou hij Nicholas Linnear moeten verraden. Toen het op de band opgenomen gesprek ten einde was, hing de stilte als een dreigende schaduw in de kamer. Nangi nam het bandje uit de recorder en stak het in zijn zak. Daarna schroefde hij de drakekop weer op zijn stok en verliet het kantoor.

Op straat zocht hij een openbare telefoon op. Daar draaide hij een nummer en deed het vereiste kleingeld in de gleuf. Nadat de telefoon één keer was overgegaan, volgde er een op een bandje ingesproken boodschap. Nangi luisterde het bericht af, wachtte precies drie seconden, en sprak toen één woord in het mondstuk. Hij hing op. Hij wachtte vijf minuten. In die tijd wilden twee mensen gebruik van de telefoon maken. Nangi, met zijn vinger op de knopjes, deed net alsof hij in de hoorn praatte. De mensen gingen weg. Hij liet de knopjes los, en draaide hetzelfde nummer weer. Deze keer ging de telefoon drie keer over, toen antwoordde een menselijke stem. Nangi zei zijn naam niet, die werd trouwens ook niet gevraagd. Hij noemde een adres en hing op. Daarna ging hij terug naar zijn kantoor.Een groot deel van de dag was Nangi met zijn technici bezig. Hij deelde hun frustratie omdat er maar geen schot kwam in de ontcijfering van het mysterieuze virus dat het computercentrum van Sato International had aangevallen. Hij wenste vruchteloos dat hij Nicholas' advies kon inwinnen, en hij betreurde het verlies alsof het om een dode in de familie ging. Laat in de middag verliet Nangi het kantoor. Hij herinnerde zich het Akihabara-district van Tokio met warme genegenheid. In de grauwe tijd volgend op het eind van de oorlog in de Stille Oceaan, was daar een levendige zwarte markt opgebloeid. Er waren daar door bepaalde mensen kapitalen verdiend. Daar was het dat Nangi zijn nieuwe leven was begonnen, vóór hij zich de discipline van kanryodo, de levenswijze van de Samurai-bureaucraat had eigen gemaakt.

Vandaag de dag was Akihabara een levend monument van de Japanse postindustriële economie. Aan beide zijden van de nauwe, bochtige straten stonden de winkels vol elektronische hardware in alle mogelijke vormen en afmetingen, de meeste speciaal gefabriceerd voor de export. Het krioelde van de mensen in Akihabara. Wat natuurlijk de reden was dat Nangi deze plek had uitgekozen. In dit koortsachtig gonzende gekkenhuis was er weinig kans dat ze afgeluisterd zouden worden - expres of per ongeluk. Nangi zag de Pack Rat voor een met beeldschermen gevulde etalage staan. Hij keek naar David Bowie die op een grootbeeld televisie een frisdrank nuttigde.

Zonder dat hij ervoor hoefde om te kijken, voelde de Pack Rat dat Nangi was aangekomen. Hij was een ruw uitziend type, kort, donker, met een door pokken geschonden gezicht en een brede kaaklijn. Hij was een man die Nangi al vele jaren kende en onvoorwaardelijk vertrouwde. De Pack Rat was anders dan de meesten in zijn dubieuze beroep: hij was geen huurling, die werkte voor degene die het meest betaalde. Wie hem huurde, hoefde niet steeds over zijn schouder achterom te kijken. De Pack Rat mocht Nangi. Dat niet alleen, hij bewonderde hem. Jaren geleden had Nangi zijn zuster gered uit een ernstige onenigheid met het hoofd van een Yakuza-clan. De Pack Rat was Nangi giri schuldig, een schuld die nooit terugbetaald kon worden.

Toen Nangi hem voorbijliep, verliet de Pack Rat zijn plaatsje voor de etalage. Binnen de kortste keren liep hij voor Nangi uit, en Nangi volgde hem op een moordende wandeling dwars door het district. Nangi raakte de tel kwijt van hoe vaak ze op hun stappen terugkeerden, en winkels in-en uitschoten.

Ten slotte draaide de Pack Rat zich om en keek Nangi grinnikend aan. Ze hielden hun pas in, en wandelden op hun gemak samen door de straten.

'Ik was hier al een tijdje,' zei de Pack Rat, 'om te zien of de buurt opgeruimd diende te worden.' Hij bedoelde dat hij gecontroleerd had of Nangi werd gevolgd. 'Wel dus.'

Nami.

'Ik weet waar dat vandaan komt,' zei Nangi.

De Pack Rat keek hem gespannen aan. 'Is er onmiddellijk gevaar?'

Wat betekende: Moet ik de man die u volgde opsporen en onschadelijk maken?

'Nog niet.'

De Pack Rat bleef even staan, alsof hij belangstelling had voor een etalage met draagbare computers. Nangi wist wel beter. De Pack Rat begreep dat .Nangi na het gejakker van het afgelopen kwartier even op adem moest komen. De Pack Rat was hoffelijk.

'Hoe mag ik u van dienst zijn, Nangi-san?'

Nangi wachtte tot hij weer verder kon. Na Nami's poging om hem te volgen, wilde hij zelfs in deze drukke straat niet praten, tenzij ze in beweging waren. Toen ze een paar blokken verder waren, voorbij een groepje Duit-sers dat alles wat er te zien was, wilde kopen, zei Nangi: 'Er is vanochtend iets ernstigs gebeurd. Onze computers zijn gekraakt door een virus.'

De Pack Rat keek verrast op. 'Ik heb u het beveiligingssysteem voor uw computers geleverd. Ik dacht dat dat waterdicht was.'

'Dat was het ook,' zei Nangi, terwijl hij zich door de mensenmassa heen drong. 'Tot vandaag.' Onder het lopen overhandigde hij de Pack Rat een 3 inch floppy disk. 'Dit is een kopie van de aanval.'

De Pack Rat liet de diskette in zijn zak verdwijnen. 'Ik zal er meteen aan beginnen.'

'Dat wist ik wel. Ook al heb ik anderen die eraan werken, geen van allen hebben ze jouw overvloed aan kennis.' Nangi's stok tikte op de straatstenen. 'Er is nog iets waar ik je voor nodig heb, iets wat nóg meer haast heeft. Kusunda Ikusa.'

De Pack Rat floot. Bij een kraampje bleven ze staan kijken, net alsof hij en Nangi iets wilden kopen. Na een ogenblik gingen ze weer verder.

'Ten eerste,' zei de Pack Rat, 'wil ik er zeker van zijn dat ik het goed gehoord heb.'

'Als je aan Nami denkt,' zei Nangi, 'dan heb je gelijk.'

Ze passeerden een groepje jongelui, in zwart leer gekleed, hun haar in de Amerikaanse vijftiger-jarenstijl, compleet met Brylcreem en kippekontjes, lange metalen kettingen en een hanige blik. Er hing een wolk van sigaretterook om hen heen. Aan beide kanten gingen de andere voetgangers voor hen uit de weg, zodat hun groepje een eiland in de mensenmassa vormde.

Toen ze het groepje passeerden, zei de Pack Rat iets tegen hen, en de rockers lachten en staken hun duimen omhoog.

De Pack Rat vroeg aan Nangi: 'Moet het doel onderzocht worden?

Gecatalogiseerd? Geïndexeerd?'

'Nee,' zei Nangi. 'Ik wil dat hij in opspraak gebracht wordt.'

De Pack Rat toonde geen verbazing. 'Heb ik een tijdslimiet?'

'Ja,' zei Nangi. 'Gisteren.'

De Pack Rat grinnikte. 'Dat is nou eens een kolfje naar mijn hand.'

Wanneer Senjin Omukae zich bewoog, bewoog hij zich als de zee. Hij bezat een zekere lenigheid die de indruk gaf dat zijn botten konden buigen in plaats van breke.: Vooral vrouwen merkten dit op. Mannen vonden Senjin alleen maar gevaarlijk, maar vrouwen zagen in dat gevaar een extra dimensie, één die hen aantrok. Er lag een zekere vrijheid in om zo dicht bij gevaar te zijn, plus dat het de zinnen scherpte. Ze zagen méér, proefden méér, voelden méér. Ze werden verliefd op die supergevoeligheid en verwarden dat met liefde voor Senjin zelf. Wat Senjin betrof, hij vond het best. In feite maakte hij geen onderscheid tussen die twee soorten liefde. Voor hem was liefde sowieso een namaak-emotie, vol zelfmisleiding en geladen met een verraderlijke hartstocht die onvermijdelijk leidde tot hebzucht, jaloezie en afgunst. Senjin had het soort gezicht waar reclamebureaus om vochten: knap, glad, met iets vrouwelijks in de zachte lijnen van zijn kaak en wenkbrauwen. Niet dat hij daardoor minder aantrekkelijk was voor het vrouwelijk geslacht. Integendeel. Senjin bezat precies die trekken die het meest bewonderd werden in de ten dode opgeschreven Japanse helden door alle eeuwen heen.

Hij had veel vriendinnen gehad, maar allemaal deelden ze één en dezelfde ervaring. Ze werden door Senjin meegenomen naar het Kabuki-theater om Musume Dojojl te zien.

Musume Dojoji was Senjins favoriete uitvoering, die hij bekeek met fascinatie en angst, precies het soort mengsel van aantrekkingskracht en afkeer dat men voelt bij het zien van een bijzonder bloederig ongeluk. Je wilt je blik afwenden, maar blijft toch kijken, als gehypnotiseerd, terwijl je maag in je lichaam omdraait. Musume Dojoji vertelt de legende van Kiyohime, een betoverende duivelsvrouw, die verliefd wordt op een jonge boeddhistische monnik. Hij wordt verscheurd door de aantrekkingskracht die zij op hem uitoefent en zijn gelofte van kuisheid. Hij ontwijkt haar verleidingskunsten, eerst op een subtiele manier, later, wanneer zij haar pogingen voortzet, meer openlijk.

Uiteindelijk vlucht hij weg uit zijn dorpje. Maar Kiyohime laat zich niet afwijzen, en zij achtervolgt hem, waarbij ze allerlei toverkunsten gebruikt om hem niet uit het oog te verliezen. Ten slotte verandert zij zichzelf in een enorme slang.

De priester, vervuld van angst voor deze bovennatuurlijke tegenstandster/geliefde, verschuilt zich onder een reusachtige klok, waar hij denkt veilig te zij n.

In plaats daarvan slingert Kiyohime zich langzaam in een glibberige spiraal om de klok heen. Woedend dat ze de priester niet kan krijgen, heft ze zich op en spuwt duivelse vlammen uit die het metaal van de klok verteren, zodat de begeerde minnaar die zo dom was haar af te wijzen, door het vuur wordt verteerd.

Senjin bekeek elke uitvoering alsof hij het stuk voor de eerste keer zag, gegrepen door een misselijkmakende opwinding en afschuw. Na afloop trakteerde hij de vrouw met wie hij was op een overvloedige maaltijd, opfugu of op Kobe steak, terwijl hij onder het eten met haar de psychologische aspecten van het stuk besprak. Het was de psychologische onderstroom in Musume Do/o/ï-of beter gezegd, Senjins interpretatie daarvan - die de dokter het meest fascineerde. Hij leek, dacht Senjin, daarin erg op de eindeloze parade van vriendinnen - allemaal gefascineerd door Senjins obsessie met Kiyohime.

'De duivelsvrouw,' zei dr. Muku, 'is een bekende figuur in zowel onze mythologie als in onze psyche. Het is niet zo verwonderlijk dat uw, eh, onderwerp gefixeerd is op zo'n wezen.'

Natuurlijk wist dr. Muku niet dat Kiyohime Senjins eigen obsessie was. Senjin was in zijn officiële hoedanigheid met dr. Muku in contact gekomen om, zoals hij de psychiater had verteld, 'een duidelijke psychologische profielschets te krijgen van een verdachte in een meervoudige moordzaak'. Hij had dr. Muku een fictieve naam voor zijn 'onderwerp' opgegeven. Hij had zich echter die moeite kunnen besparen. Dr. Muku was niet geïnteresseerd in identiteiten; hij was geïnteresseerd in, zoals hij het stelde, 'de pathologie van de misdaad'. Maar Senjin was zich natuurlijk sterk bewust van de identiteit. Zijn eerste contact met de dokter was via de telefoon geweest. Dat was een aantal jaren geleden, toen Senjin aan een moeilijke meervoudige moordzaak werkte. Zijn ontmoetingen met dr. Muku vonden altijd, op verzoek van de psychiater, achter gesloten deuren plaats.

'Ik hoop dat u het niet verkeerd opvat, inspecteur, maar ik heb liever niet dat u mijn spreekkamer via de wachtkamer in-en uitgaat,' had dr. Muku tijdens dat inleidende telefoongesprek gezegd. 'Sommige van mijn patiënten zijn ongelooflijk gevoelig. Uw politie-aura zou trouwens niet alleen hen kunnen storen, maar ook mijn personeel. Het lijkt me veel beter wanneer u de achterdeur naar mijn spreekkamer gebruikt. Die komt uit achter in de gang. Op die manier zal niemand u zien en misschien een verkeerde conclusie trekken uit uw aanwezigheid.'

Senjin maakte tegenwoordig gretig gebruik van zijn relatie met dr. Muku, ledere dag zat hij een uur bij de dokter, net als een gewone patiënt. Dan spon hij zijn web van leugens en waarheid, of een combinatie van die twee, totdat ook Senjin zelf het verschil tussen die twee niet meer wist.

'De duivelsvrouw,' zei dr. Muku nu, 'is in zekere zin de verpersoonlijking van de onschuld.'

'Onschuld?' Ondanks zichzelf schoot Senjin in de lach. 'Ik geloof niet dat mijn verdachte dat met u eens zou zijn.'

'Natuurlijk zou hij haar niet onschuldig vinden,' zei dr. Muku. Hij was een kleine man, even dik en kneedbaar als een rubber bal. Hij had een breed, kind., lijk open gezicht. Zijn peper-en-zoutkleurige haar was nogal lang en hing wild rondom zijn gezicht. Hij droeg een ouderwetse bril met ronde glazen in een metalen montuur. 'Hij ziet haar als uiterst schuldig. Maar ziet u, dat is een onderdeel van zijn probleem.'

Senjin stak een sigaret op. 'Hoezo?'

Dr. Muku haalde zijn schouders op. 'Het is duidelijk dat uw verdachte de werkelijkheid uit het oog heeft verloren. Zijn gevoel zegt hem alleen maar wat hij wil dat het hem zegt. Het is alsof hij een filter over zijn gevoel heeft gezet; alsof het werkelijke leven te angstig of te ingewikkeld voor hem is om dat zonder dat filter tegemoet te treden.'

Inwendig had Senjin plezier om dr. Muku's redenatie, die gebouwd was op veronderstellingen, op leugens en op halve waarheden. 'Vertel me eens,' zei hij, 'hoe bent u tot deze conclusie gekomen, dokter?'

'Dat is heel eenvoudig,' antwoordde dr. Muku. 'Voor u en mij is het begrip van de duivelsvrouw, waarvan Kiyohime een uitstekend voorbeeld is, niet zo zwart-wit.' Dr. Muku grinnikte. 'Of, in dit geval, volkomen zwart.' Hij vouwde zijn handen over zijn dikke buik. 'De waarheid van de mythe van de duivelsvrouw is dit: de mens vindt haar zo beangstigend omdat zij wanneer hij haar voor de eerste keer ziet, lijkt op zowel zijn moeder als op de moeder van zijn kinderen. Pas wanneer hij haar liefdevolle, moederlijke masker afrukt, komt het gezicht van de duivelsvrouw te voorschijn.' Dr. Muku stak een vinger op. 'Echter, de psychoanalyticus weet dat het aspect van de duivelsvrouw, op zijn eigen manier, óók een masker is. En wat het zo interessant maakt, is dat dft masker een schepping van de mens zélf is. Dat is iets wat hij zich wenst; waar hij, in feite, niet buiten kan. Dat is, zoals Yukio Mishima ons leert, een reflectie van de onophoudelijke mannelijke seksuele passie.'

Senjin lachte dr. Muku bijna in zijn gezicht uit. Wist hij eigenlijk wel hoe dom hij klonk? Senjin dacht van niet. Dr. Muku ging veel te veel op in dr. Muku als docent, als genezer.

Teneinde de dokter aan te moedigen, knikte Senjin en mompelde een paar niet-gemeende complimenten. Tenslotte zag dr. Muku zichzelf als een meester in de psychologie, en voorlopig was het in Senjins voordeel om hem in die waan te laten.

Aan de andere kant wilde Senjin het dr. Muku niet al te makkelijk maken. 'Neemt u mij niet kwalijk,' zei hij, 'maar de verdachte heeft geen tekenen vertoond van gewelddadig seksueel gedrag.'

'Als hij dat nog niet heeft gedaan,' zei dr. Muku opgewekt, 'is het slechts een kwestie van tijd voordat dat wel gebeurt. Een man die zó

geobsedeerd is door het begrip duivelsvrouw móet wel een diepe en grondige antipathie tegen vrouwen hebben. En vanuit zijn gezichtspunt kan hij die haat tegen vrouwen het beste uiten op een seksuele manier.'

'Hij zou ze dus niet alleen maar doden?' informeerde Senjin.

'Nee. Doden is té definitief, té abrupt om zijn woede te bevredigen. Eerst zal hij de behoefte voelen zijn slachtoffer op de een of andere manier toe te takelen - waarschijnlijk zelfs op verschillende manieren. Het zou me niets verbazen als een verkrachting daartoe zou behoren.'

Senjin bleef maar knikken en glimlachen. Maar in zijn maag begon zich iets hards en kouds te vormen. Dr. Muku zou die sensatie ongetwijfeld woede genoemd hebben. Maar Senjin wist dat het iets heel anders was. Iets dat dr. Muku volkomen boven zijn pet ging. Branding lag op de gekreukte lakens. Zijn lichaam voelde zwaar aan van wellust, zijn hoofd licht van uitbundigheid. Met half toegeknepen ogen tegen de late middagzon keek hij toe terwijl Shisei naakt van het bed opstond.

Even stond ze afgetekend tegen het licht, en hij zag een lichtschijnsel om haar heen zoals je bij een zonsverduistering verwacht. Het was alsof de zon zelf van binnenuit haar kwam, en voor de eerste keer doorgrondde hij de ware betekenis van het woord 'stralend'. Toen ze zich omdraaide, gleed het licht als honing over haar heen. Haar glanzende ogen waren op hem gericht en hij voelde zich verlamd, zowel door de opwinding als door een gevoel van angst.

Cotton Branding kon zijn ogen niet van haar afhouden. Hij had nog nooit de macht gevoeld die één persoon op zo'n intieme manier over een ander kon hebben. Het was één ding om zelf je invloed te gebruiken

- goed-of kwaadaardig, net zoals de omstandigheden vereisten - maar iets heel anders om zelf in de klauwen van zo'n maalstroom van aantrekkingskracht gevangen te zitten. En toen - zomaar opeens - glimlachte Shisei, en alle huiveringen voor haar macht verdwenen als sneeuw voor de zon, zodat Branding ademloos twijfelde of er ooit iets donkers en dreigends had bestaan. Shisei, in haar openhangende hemd, ging op een stoel zitten. Haar benen keurig gekruist, alsof ze volledig gekleed was tijdens een zakelijke ontmoeting. Ze legde haar onderarmen op de zwart houten armleuningen van de stoel en zelfs nu, in het zonlicht, kon hij er geen haartje op bespeuren.

'Shisei,' zei hij. Glimlachend draaide zij haar hoofd naar hem toe. Er gleed een brede lichtstreep over haar wangen. Het was of ze werd geschilderd door een kunstenaar. Toen, in een beweging die zó onschuldig was dat het hem diep ontroerde, hief ze haar hoofd op, zodat hij de ononderbroken lijn van haar onderkaaL, de holte bij haar keel, en haar vooruitstekende borsten zag. In dat adembenemende moment wist Branding dat hij méér naar deze vrouw verlangde dan hij ooit eerder naar iets had verlangd. In een flits herinnerde hij zich een moment uit zijn jeugd; een moment dat hem altijd was bijgebleven, maar waar de tijd haar schaduw overheen had geworpen. In de aanwezigheid van Shisei vervloog die tijd echter, en in haar ogen zag Branding zijn verleden weer tot leven komen.

Hij was opgegroeid op Beacon Hill in Boston, erfgenaam van zijn vaders enorme fortuin. Zijn moeder Bess was, in Brandings herinnering, een nogal intimiderende vrouw. Omdat zij haar man niet helemaal de baas kon, speelde zij de baas over haar zonen met een strengheid die zij geen van allen ooit nog vergaten. Tot haar ongenoegen kon zij door de tijdgeest en het testament van haar man niet zó puriteins meer zijn als haar voorvaderen waren geweest. Ze was zéér, bijna fanatiek, godvrezend en Branding herinnerde zich dat hij elke zondag mee moest naar haar presbyteriaanse kerk, waar hij preken over hel en verdoemenis moest aanhoren uit de mond van dienaren Gods uit de hoogste regionen der kerk. Ze stond erop dat hij de Bijbel las en herlas, net zolang tot hij op haar verzoek hele stukken uit zijn hoofd kon opzeggen. Op een dag, hij was dertien jaar, overhandigde zijn moeder hem een boek. De titel was Wonderen van de Onzichtbare Wereld, en het was geschreven door Cotton Mather. Het was geschreven in 1693, een jaar na de heksenverbranding in Salem, waar Mather ook bij betrokken was geweest, en het was een lijvig boekwerk over satanische bezetenheid. Toen hij het boek uit had, liet zijn moeder hem bij zich komen. Ze had hem bij zijn armen gepakt, hem heel diep in de ogen gekeken, en gezegd: 'De Satan beschouwt de wereld als zijn terrein, Cotton, dat mag je nooit vergeten.' Zij was de enige die hem Cotton noemde, en niet Cook. Tenslotie was dat de naam die zij hem gegeven had. 'Werk hard, ga je niet te buiten aan overdaad, en wees vooral gehoorzaam. Volg het smalle pad dat God voor jou bestemd heeft, en hij zal je beschermen . Wij k je af van het smalle pad, dan zal al het goede dat ik in je zie vergaan en sterven.'

Nu hij in de warme slaapkamer in Shisei's donkere ogen keek, moest Cotton Branding weer aan zijn moeder en het smalle pad denken. Wat zou ze zichzelf gelukkig hebben genoemd, dat ze was gestorven vóór hij in de politiek was gegaan. Ze was er zó van overtuigd geweest dat hij, de eerstgeborene van al haar zoons, haar dromen zou waarmaken en zich in dienst van de kerk zou stellen.

Misschien dat ze achteraf toch niet zoveel bezwaar tegen zijn beroepskeuze zou hebben gehad, dacht Branding nu. Hij streed op zijn eigen manier tegen de onrechtvaardigheid. En hij had, ondanks het feit dat hij in Sodom werkte, alle verleiding weerstaan om van het smalle pad af te wijken.

Toen keek hij weer naar Shisei en dacht: hoe kan ik onze relatie geheim houden?

Eindelijk was de avond gevallen.

St.-Theresa, de enige rooms-katholieke kerk in Shinjuku, stond vier blokken ten westen van de Meiji-dori, in een zijstraat om de hoek van deOkubo-dori.

Nangi vond het nog steeds een imposant gebouw tussen de hoge flats en gigantische neonreclames van het hedendaagse Tokio. Binnen was het koel, schemerig en stil. Het licht dat door de gebrandschilderde boogramen naar binnen viel, leek in de enorme ruimte weerkaatst te worden. Ergens boven zijn hoofd oefende het koor, met hoge, heldere stemmen als een sterrenregen tegen een nachtelijke hemel. Van de dag in de nacht, dacht Nangi. Ik ga slapen, goedenacht... De buitenwereld-en zijngeheimen-opeen afstand. Lieve God, houdt Gij de wacht.

Hij draaide zich om, doopte zijn vingers in het wijwaterbakje en sloeg een kruis. Hij knielde in de achterste bank en staarde de ruimte in. Op de achtergrond hoorde hij het koor, gedempte voetstappen, een stukje gefluisterde conversatie, alles onderdrukt, de stilte van God. Tot zijn teleurstelling ontdekte hij dat er hier geen troost voor hem was. Hij had gezondigd; hij kon niet ter communie gaan. Hij was afgesneden van God en de vrede van geest die zijn bescherming gaf. In plaats daarvan zag hij in gedachten het grijnzende gezicht van Kusunda Ikusa. Die laser-achtige ogen leken hem tot in het heiligdom van St. Theresa gevolgd te hebben. Doe je plicht, Nangi-san. Nami - en de keizer - gebieden het je.

Dat betekende dat hij Nicholas moest verraden. Maar Nangi stond diep in de schuld bij Nicholas, niet alleen voor het lijden dat hij voor Tenchi had moeten verdragen, maar ook voor het feit dat hij Seiichi Sato zo lang tegen Akiko had beschermd. En toch, zoals Kusunda Ikusa had gezegd, was Nangi allereerst dienstbaarheid verschuldigd aan de keizer en daarnaast aan Nami, de afgezant van de keizer. Op dat moment, terwijl Nangi tussen zijn plichten heen en weer werd geslingerd, kwam Justine de kerk binnen. Ze had lang nagedacht over de manier waarop ze Nangi het beste kon benaderen. Naar zijn kantoor gaan, of zelfs hem opbellen, vond ze te zakelijk, en om hem thuis te storen, dat leek haar te privé. Zo goed was hun verstandhouding nu ook weer niet.

Ze had natuurlijk van deze kerk geweten. Van Nicholas, en Nangi zelf had ook in menig gesprek over zijn regelmatige bezoek aan St.Theresa gesproken. Wanhoop gaf iemand allerlei onbekende krachten, dacht Justine terwijl ze de kerk rondkeek. Zoals het feit dat de naam van Nangi's kerk opeens in haar was opgekomen. En wanhopig was ze.

In haar pijn omdat Nicholas haar buitensloot, had ze zich in de andere kant van het huis teruggetrokken. Ze wilde zich tegen Nicholas ver-zetten, hem laten zien dat hij er verkeerd aan deed haar zo te behandelen. Tenslotte had ze dat al eens eerder gedaan. Maar dat was thuis, in Amerika, geweest. Hier in Japan, zonder Nicholas als haar anker, was ze haar evenwicht kwijt. Ze had de kracht eenvoudig niet om de strijd alleen aan te gaan.

De pijn die ze voelde nu ze afgesneden was van iedereen die haar dierbaar was, was een pijn die ze nooit eerder had gekend. Als was het een vies drankje, zo slikte ze haar woede tegenover Nicholas in. Ze voelde zich hier in Japan zó hulpeloos. Al haar gebreken, echt of ingebeeld, leken hier veel groter. Ze dacht er zelfs even over de volgende ochtend op het vliegtuig naar de States te stappen.

Haar liefde voor Nicholas was onwankelbaar, maar ze besefte dat ze haar eigen martelende schuldgevoel over de dood van haar dochtertje niet langer kon verdragen als ze zich tegelijkertijd met Nicholas moest meten.

Urenlang had ze 's nachts bittere tranen gestort, voor zichzelf en voor Nicholas.

Toen het eindelijk dag was geworden, wist Justine dat ze niet weg kon lopen. Onder de huidige omstandigheden zou ze het echter ook niet alleen kunnen bolwerken. Ze had advies nodig, en ze had iemand nodig die Nicholas net zo goed kende als zijzelf, iemand die haar gids kon zijn door het duistere labyrint dat Japan voor haar was. Er was maar één persoon die aan die eisen voldeed: Tanzan Nangi. Nangi merkte dat er iemand naast hem in de bank kwam zitten. Automatisch keek hij opzij. Tot zijn verbazing zag hij Justine.

'Mrs. Linnear.' Snel sloeg hij zijn ogen neer, zodat ze zijn verbazing niet zou zien. 'Ik wist niet dat u katholiek was.'

'Dat ben ik ook niet,' zei Justine en meteen daarop had ze haar tong wel af kunnen bijten. Te laat besefte ze dat Nangi haar een geloofwaardige reden had geboden voor haar aanwezigheid in deze kerk. Natuurlijk besefte hij heel goed de ware reden van haar komst, maar in Japan werd er nooit over ware redenen gepraat. Ze hadden het altijd veel te druk om te voorkomen dat ze gezichtsverlies leden. 'Dat wil zeggen -'

begon ze opnieuw. 'Wel, de waarheid is -' Ze stopte weer. In Japan sprak men nooit de waarheid. En wanneer dat wél het geval was, dan werd de waarheid zó verpakt dat hij op zes andere manieren te interpreteren was.

'Vergeeft u mij alstublieft, mrs. Linnear. Ik maak even mijn gebeden af,' zei Nangi en hij boog zijn hoofd.

Justine wilde al 'O, neemt u mij niet kwalijk!' zeggen, maar ze sloot haar mond weer. Nangi gaf haar de tijd om haar gedachten op een rijtje te zetten; om hem opnieuw, maar nu op de juiste manier aan te spreken, om het gezichtsverlies dat ze had geleden ongedaan te maken. Justine was hem daar dankbaar voor. Ze besefte, hoewel wat laat, dat ze Nangi niet alleen maar wilde spreken omdat ze hem nodig had. Ze herinnerde zich dat ze voor Nicholas had gebeden vanaf het moment dat hij uit de narcose bijkwam. Als ze niet in God geloofde, hoe kon ze dan tot hem hebben gebeden? En hoe had ze dan troost uit die gebeden kunnen putten? Kennelijk was ze toch niet de agnosticus die ze had gedacht dat ze was. Naast een in stilte biddende Nangi boog Justine haar hoofd en vroeg ook zij stilzwijgend om hulp en kracht. Tegen de tijd dat Nangi zijn hoofd ophief, was Justine er klaar voor.

'Nangi-san,' zei ze, 'in het verleden zijn wij het vaak niet met elkaar eens geweest.'

'Ik geloof niet dat u dat zo moet zien, mrs. Linnear.'

Die verdomde beleefdheid. 'Ik moet toegeven dat het meestal mijn schuld was,'hield Justine aan. Ze wist dat ze door moest gaan. Als ze nu om wat voor reden ook stopte, zou ze de moed niet hebben om weer verder te gaan. 'Ik begrijp Japan niet. Ik begrijp de Japanners niet. Ik ben een buitenstaander hier; een vreemdelinge.'

'U bent de vrouw van Nicholas Linnear,' zei Nangi, alsof dat alles was wat ze hoefde te zijn.

Luisternaar me, had ze hem toe willen schreeuwen. In plaats daarvan haalde ze diep adem en zei: 'Nangi-san, ik wil leren. Ik wil er heel hard voorwerken.'

Nangi leek verlegen bij het idee. 'Dat is helemaal niet nodig, mrs. Linnear.'

Justine zei: 'Ik wil geaccepteerd worden in deze samenleving.'

Nangi zei een tijdje niets. Het koor was klaar met oefenen. Hij hoorde het vage geruis en gefluister van de vertrekkende kinderen. In het schip van de kerk werden kaarsen aangestoken.

'Verandering,' zei Nangi ten slotte, 'is vaak heel goed wanneer er eerst over nagedacht is.'

'Ik heb hier heel veel over nagedacht.'

Nangi knikte. 'Heeft u dit met uw echtgenoot besproken?'

Inwendig slaakte Justine een verdrietige zucht. 'Nicholas en ik hebben de laatste tijd niet veel met elkaar gesproken.'

Nangi draaide zijn gezicht naar haar toe zodat hij haar met zijn goede oog kon zien. Een westerling zou gevraagd hebben: Is er iets aan de hand? Nangi zei: 'Ik heb zelf ook niet veel met Linnear-san gesproken. Hij lijkt enigszins... veranderd. De doktoren misschien...?'

Nu zuchtte Justine hardop. 'Aan de dokter heb ik in deze situatie niet veel. Hij zegt dat Nicholas lijdt aan een soort post-operatief stresssyn-droom. Ik geloof niet dat hij de aard van de situatie heeft begrepen.'

'En die is?'

'Dat weet ik niet,' gaf ze toe. 'Tenminste, ik weet het niet zeker. Maar Nicholas' sombere buien lijken veroorzaakt te worden door zijn onmacht om de vechtkunst uit te oefenen.'

Onwillekeurig hapte Nangi naar lucht. Lieve God, dacht hij, bescherm ons nu. Door de schok heen voelde hij opnieuw die verschrikkelijke dreiging van een naderende storm. 'Bent u hier absoluut zeker van, mrs. Linnear?'

'Ja,' antwoordde Justine zonder aarzelen. 'Ik zag hem in zijn fitnessruimte. Hij was niet in staat te functioneren.'

'Was het misschien een lichamelijke zwakte?'

'Dat geloof ik niet, nee.'

Nangi scheen haar op haar woord te geloven, en Justine zag nu ook de bezorgdheid in zijn gezicht.

Ze stond op het punt hem te vragen: Wat is er? Toen dacht ze koortsachtig na. 'Denken wij misschien hetzelfde?'

'Misschien, mrs. Linnear. Bij de oosterse vechtkunsten is de mentale kant vaak belangrijker dan de fysieke kant. Is iemands geest verward, dan kan die persoon de vechtkunst niet uitoefenen. Voor veel westerlingen is dit moeilijk te begrijpen.' Hij glimlachte heel even. 'Vergeeft u mij, ik wilde u niet beledigen. Maar dat is wat u wenste te leren.'

Hij zweeg even, alsof hij zijn gedachten wilde ordenen. 'Wanneer iemand helemaal aan het begin staat van zijn opleiding in de vechtkunst, wordt hem heel vaak opgedragen de meest ondergeschikte taken te vervullen. Dag in, dag uit krijgt de novice vaak het gevoel dat zijn leven slechts uit zinloos gezwoeg bestaat. Sommige leerlingen geven gedesillusioneerd hun studie op. Anderen - degenen die verder zullen gaan en zelfsensei, meesters, worden, leren geduld en nederigheid. Zonder die eigenschappen is geen enkele vorm van vaardigheid in de vechtkunst mogelijk.

Maar het mentale aspect gaat veel dieper, en in het geval van Nicholas, is het alles geworden.' Het viel Justine op dat Nangi Nicholas nu met name noemde, en ze vroeg zich af wat dat betekende. 'Ziet u, mrs. Linnear, uw echtgenoot is een van de weinige mensen die het Aka-i- ninjutsu machtig zijn. Hij is wat wij een Rode Ninja noemen. Hij heeft de goede kant van deze gespecialiseerde vechtkunst geleerd.'

'Bedoelt u dat er nog meer vormen van ninjutsu zijn?' vroeg Justine. Nangi knikte. 'Het tegenovergestelde van de Rode Ninja is de Zwarte Ninja. Saigo waséén Zwarte Ninja. Hij oefende het Kuji-kiri uit, een vorm van zwarte magie.'

'Zoals toen hij mij hypnotiseerde?'

'Precies.' Nangi hoopte dat zij zonder angst zou accepteren wat hij haar nu vertelde, zodat zij enigszins kon begrijpen wat Nicholas precies was. 'Maar het Kuji-kiri is slechts een van de vele dodelijke vormen van zwarte ninjutsu.' De diepe lijnen die de tijd en de oorlog in Nangi's gezicht hadden geëtst werden in het halfduister van de kerk nóg dieper.

'Nicholas is een meester in Getsumei no michi, het Maanverlichte Pad. Dit is een mentale methode die zowel zijn toegangsweg en zijn troost,

'zijn kracht en zijn toevlucht is. U zei zelf dat u niet geloofde dat Nicholas lichamelijk iets mankeerde als gevolg van zijn operatie.'

Justine voelde de angst als een giftige slang in haar maag kronkelen.

'Wat wilt u daarmee zeggen?' fluisterde ze.

'Als iemand is opgeleid in Getsumei no michi,' zei Nangi, 'en op een dag, wanneer hij het nodig heeft, is het er niet meer...' Hij zweeg alsof hij de woorden niet kon vinden. 'Dat verlies, mrs. Linnear, is zo diep, dat is niet te peilen. Stel u voor dat u gelijktijdig al uw zintuigen verliest

- zien, horen, proeven, ruiken en voelen - dan heeft u een klein beetje het idee wat het is om Getsumei no michi te verliezen. Maar het is nóg erger. Nog véél erger.'

'Ik kan me zoiets niet voorstellen.' Justine voelde zich er naar van worden. 'En is dat Nicholas overkomen?'

'Dat kan alleen hi'j ons zeggen, mrs. Linnear,' zei Nangi. 'Maar ik hoop uit de grond van mijn hart dat dat niet het geval is.'

'Nadat Lew Croaker zijn hand was kwijtgeraakt,' zei Justine, 'had ik het gevoel dat Nicholas zijn belangstelling voor ninjutsu aan het verliezen was. Is het niet mogelijk dat dat deel van zijn leven voorbij is?'

'Dat zal pas voorbij zijn,' zei Nangi, 'wanneer hij dood is.' Hij legde zijn handen tegen elkaar, bijna alsof hij weer wilde gaan bidden. 'U

moet begrijpen dat ninjutsu niet iets is wat iemand op een dag besluit te gaan leren. Het is geen speeltje, dat je kunt oprapen of laten vallen, net zo je wilt. Het is beslist niet iets wat je de rug toe kunt keren. Ninjutsu is een complete manier van ieven. Wanneer daar eenmaal mee is begonnen, kan het nooit meer worden afgezworen.'

Nangi keek haar nu recht aan. 'Mrs. Linnear, ongetwijfeld heeft u wel eens het woord michi gehoord of gezien.'

Justine knikte. 'Het betekent een weg of een reis.'

'In zekere zin,' beaamde Nangi. 'Michi kan ook plicht betekenen. Dus wanneer men spreekt van michi als een weg, is dat een weg waar men slechts in uiterste nood van afwijkt. Michi betekent eigenlijk de levensreis. Eenmaal daaraan begonnen, is er geen terugkeer meer mogelijk.'

'Maar iemand is toch vrij zijn leven te veranderen?'

'O, ja,' antwoordde Nangi. 'Maar altijd binnen de grenzen van mi- chi.'

Justine's hart leek in graniet veranderd te zijn. 'Bedoelt u daarmee dat toen Nicholas verkoos ninja te worden, dat voor het leven was?'

'Misschien koos ninjutsu hém wel, mrs. Linnear.' Er lag een droevige trek over Nangi's gezicht. 'Die mogelijkheid moeten we niet buiten beschouwing laten. En als dat zo is, ligt Nicholas' karma nog voor hem in het verschiet.'