Twee
Als je in het buitenland van een poes bevalt, betekent kraamvisite meteen een logeerpartij van een week. Dat is niet altijd even eenvoudig te plannen. Aan het begin van mijn zevende zwangerschapsmaand voelde ik bij verschillende familieleden de behoefte om richting Mexico te komen rondom de bevalling, langzaam toenemen. Lastig te managen zo ver van tevoren, vond ik dat.
Na de bevalling van Caesar, die op een donderdagnacht begon en op zaterdagochtend pas was afgelopen, en die gepaard ging met een acute zwangerschapsvergiftiging en allerlei bijkomende ellende, was ik niet in zo’n feeststemming. Het liefst zat ik samen met el señor en Caesar met de gordijnen dicht lekker in ons eigen huis. Bob en Leo samen verstrengeld in de mand, wakend over het prille gezin.
Dat matchte niet helemaal met wat ik in al die boeken las over die leuke kraamperiode waarbij iedereen gezellig over de vloer dient te komen.
Maar goed, mijn kraamperiode klopte ook voor geen meter met die roze wolk waar je zogenaamd op zou belanden. De voordeur bleef dus lekker dicht; binnen hadden we het gezellig met elkaar, niks meer aan doen.
Vanuit Mexico, zeven maanden zwanger, kon ik dus niet goed overzien hoe ik mij na de bevalling zou voelen. Zou ik weer in een soortement van dip belanden? Zou de bevalling weer een drama zijn? Eerlijk gezegd vond ik het prettig om in Mexico te zijn; hoefde ik me mooi niet druk te maken over het hele kraamvisite-principe. Heerlijk. Want ook al zou alles smooth verlopen, ik vind het sowieso maar niks, al dat volk ‘gezellig’ aan je bed. Soms ook nog met hun eigen kinderen erbij.
Als je geluk hebt is binnen een uur het hele gezelschap weer vertrokken.
Het huis achterlatend in een puinhoop, met een oververmoeide baby, en een vader die de bordjes met half opgegeten beschuit opruimt, waarbij hij de muisjes die door het hele huis gestuiterd zijn maar laat liggen, want hij moet snel zijn zoontje troosten dat geen cadeautjes kreeg en de baby nu nog veel stommer vindt, terwijl hij overweegt de crisisdienst in te schakelen voor zijn vrouw, wier kraamtranen niet meer te stelpen zijn.
Dat lot wisten wij met onze emigratie mooi te ontlopen. Maar nu de kwestie: wie wel en wie niet aan het kraambed? Ik zag het niet zitten om zo snel na de bevalling alweer voor gastvrouw te spelen. Een hele week lang leuke dingen bedenken, gesprekken op gang houden, meedenken en regelen en hier en daar ook nog wat huishoudelijks doen: nope.
Wel leek het me leuk en handig als een van de moeders zou komen. Niet alleen om Carmen te bewonderen, maar ook om leuke dingen met Caesar te doen en mij wat te ontlasten van de zorgtaken. Overmand door nesteldrang heb ik namelijk Maria, onze muchacha (dienstmeisje), van fulltime en inwonend gedegradeerd tot een paar ochtenden per week.
Ik wil – geheel tegennatuurlijk – zélf alle huishoudelijke taken doen en gewoon met z’n drietjes zijn.
Oké, de oma’s dus. Maar niet tegelijkertijd, en ook niet te snel achter elkaar. Daarbij gaf el señors moeder nog les dus moesten we rekening houden met de schoolvakanties.
“We doen er eentje in de herfstvakantie en de ander met kerst,” stelde el señor voor.
“Goed plan. Welke oma wanneer?” antwoordde ik.
Dit soort kwesties kan mij danig aan het twijfelen brengen, want ik wil niemand kwetsen en tekortdoen. Gehuld in een nevel van hormonen maakt dat het beslissingsproces er niet eenvoudiger op. El señor hakte dus de knopen door. Zijn moeder na de bevalling, de mijne met kerst.
En nu staat ze in de deuropening. Die ik enthousiast heb opengezwiept.
Zo leuk om Carmen te showen. Een dolgelukkige oma Joke neemt Carmen in haar armen, en diept uit haar tas een door oma Ria genaaide lapjesdeken op, waar maandenlang op gezwoegd is.
Nu ik wel de lapjesdeken en niet mijn moeder zie, schiet er een golf van heimwee door me heen. Wat zonde dat ik dit moment nu niet met haar kan delen. Niet even bij haar langs kan gaan, of zij bij mij. Al te lang sta ik er niet bij stil. Dit is nu eenmaal de keerzijde van emigreren.
Ik vertrouw Carmen onmiddellijk aan oma Joke toe en begin voor het eerst sinds drie weken wat dingen zelf te ondernemen. Naar beneden de sportschool in, bijvoorbeeld, om de boel weer strak te stairmasteren. Uiteraard meteen met grof geweld, geheel in mijn stijl; het is alles of niets.
Meestal niets, maar dan opeens wil ik dat binnen een week goedmaken met alles. Het lijkt me handig om wat meer conditie op te bouwen, want ik voel me maar sloom. Dat heeft waarschijnlijk veel te maken met het nogal bruisende nachtleven dat Carmen eropna houdt. Hierdoor raak ik wat betreft energielevel elke dag wat verder van huis.
En nu ik het daar toch over heb: met het energielevel van ons huis zit het ook niet helemaal snor. Al sinds wij er – nog geen acht maanden geleden – onze intrek hebben genomen, valt de elektriciteit een aantal keren per week ‘s avonds uit. Het duurt nooit lang, meestal een half-uur en dat twee keer achter elkaar, maar het is toch vervelend als je net een film aan het kijken bent. In het begin niet echt storend – we wonen immers in Mexico, it’s all part of the game – maar nu het wat kouder wordt, neemt de storende factor met grote sprongen toe.
Aangezien huizen in Mexico geen centrale verwarming hebben, probeert iedereen in ons appartementencomplex met behulp van elektrische kacheltjes de temperatuur wat op te poken. Wat weer ten koste gaat van de capaciteit, met als gevolg dat we nu héle avonden in het donker zitten.
El señor komt dus na een dag hard werken in een aardedonker hol waar niks functioneert en het ook nog eens aardig fris is. Alle luxe van het appartement wordt daarmee meteen overbodig; de supersonische fitnessruimte, het prachtige zwembad dat van binnen naar buiten loopt en de sauna’s functioneren net zomin.
Zelf vind ik het ook weinig succesvol om in het pikkedonker op de tast de trap af te moeten met Carmen; meestal zittend, zodat ik zeker weet dat we ongedeerd beneden aanbelanden. En Caesar schrikt altijd heel erg als hij net in bed ligt en het lampje op de gang – en tevens alle andere lampen – met bruut geweld uitgaat.
Het lastige is dat het probleem alleen ons complex behelst. Als het de hele buurt zou zijn, grijpt er af en toe nog weleens iemand van de overheid in. In ons geval is de capaciteit echter nog berekend op de bouwperiode. Toen alle appartementen bewoond raakten, begon die aardig tekort te schieten. De eigenaren wisten dit uiteraard, maar vonden het wel kostenefficiënt op deze manier. Mexicaanse handelsgeest heet dat.
Nu ze na vele klachten een en ander proberen recht te breien met de ‘Luz y Fuerza’, het Mexicaanse elektriciteitsbedrijf, krijgen ze nul op hun rekest. Dorit mess with the Luz y Fuerza. Alle behulpzaamheidsregisters worden direct gesloten. Hoe lang dit nog gaat duren weet niemand. Voor hetzelfde geld kan het jaren in beslag nemen. Maar voor het geld dat wij aan huur kwijt zijn, is een normaal geregelde elektriciteitsvoorziening toch wel het minste wat je kunt verwachten?
Ondertussen balen we heel erg. De verbouwing die ook nog na onze verhuizing doorliep, ging niet zonder slag of stoot. Nu zijn we eindelijk gesetteld en willen we ons op andere zaken richten. Tegelijkertijd proberen we ook oplossingsgericht te zijn. De winter nadert. En dit euvel kan nog heel lang gaan duren. We hebben dus de keuze: óf balen, te veel huur betalen en hopen dat het goed komt, óf eieren voor ons geld kiezen en vertrekken.
Hoewel we in korte tijd al geëmigreerd en verhuisd zijn, is het woord ‘verhuizen’ noodgedwongen dus weer gevallen. En omdat oma Joke er toch is, heb ik me niet alleen tot plaatjes kijken op internet beperkt, maar ook maar meteen wat echte bezichtigingen gedaan.
Aan het eind van de kraamvisite is er ook een eind aan al mijn reserves gekomen. Geheel volgens uitzondering is het licht in huis niet uitgegaan, maar wel bij mij. Ik kruip dus bibberend van de kou en ellende in geruite pyjamabroek, T-shirt, trui en houthakkersblouse om acht uur al in bed.
El señor heeft mij direct van al mijn taken ontheven en neemt alles uit handen, ‘s Nachts hoor ik hem zachtjes praten.
“Lieve, mooie prinses van me,” klinkt het door mijn slaap heen.
Goh, wat is el señor toch lief…
Hoewel ik bijna in coma lig, knijp ik hem even in zijn arm ten teken dat ik hem heb gehoord. Ik open zelfs mijn ogen om hem even aan te kunnen kijken.
Hij ligt echter met zijn rug naar me toe. Zachtjes fluistert hij tegen het piepkleine, wakkere bundeltje in zijn arm: “Jij bent mijn vrouwtje.”♦