Zeven

‘s Nachts een vent, overdag een vent. En of dat nu wel of niet lukt, mama staat altijd langs de zijlijn om aan te moedigen, te juichen, te coachen en bemoedigende duimen op te steken. Want strijdt Caesar ‘s nachts tegen de malos, nu moet hij overdag ook al aan de bak. Caesar gaat zijn eerste voetbalwedstrijd spelen. Het tweede team van privéschool Eton speelt namelijk uit tegen de Montesori-boys van colegio Peterson.

Vannacht is Caesar onder luid applaus van zijn ouders ons bed weer ingedoken. Benieuwd wat hij mij op het voetbalveld gaat laten zien. Het wemelt van de andere moeders. Het is midden op de dag en van ieder kind is minstens één ouder vertegenwoordigd. Het gros van de kinderen wordt echter aangemoedigd door beide ouders. Het stikt er dus ook nog eens van de vaders.

Ik ben verbaasd. Zelf heb ik ruim een uur in de auto gezeten om deze velden te bereiken. El señor had daar vast een half-uur voor nodig gehad.

Maar toch. Die tijd heeft hij niet midden op de dag. Want voor de wedstrijd bekijken en terugrijden, moet je toch in totaal ruim twee uur uittrekken.

Onmiddellijk buitelen de termen ‘arbeidsproductiviteit’ en ‘toewijding’ door mijn gedachten. De bitch in mij denkt: ja, logisch dat dit een ontwikkelingsland is, met al die luie Mexicanen, terwijl de fee het ontroerend vindt: zo zie je maar, ze hebben het imago van macho’s, maar het zijn gewoon liefhebbende vaders met een heel klein hartje.

Ondertussen worden onze nazaatjes geïnstrueerd. De warming-up gaat zo beginnen. Snel worden de laatste vetertjes gestrikt en kousen over scheenbeschermers gehesen. De tegenpartij is overigens nog in geen velden of wegen te bekennen. Wat apart is, want we zijn op hun velden, bij hun school. Tenminste, dat begrijp ik van Giovanna, die zich om dat soort details nogal druk kan maken.

Giovanna is de moeder van Javier. Javier zat samen met Caesar in de klas van miss Kristina. Midden in het schooljaar, op drieënhalfjarige leeftijd, geen woord Spaans sprekend, nog niet eens helemaal zindelijk, moest Caesar dat lokaal binnen. We waren allebei in tranen. Hoewel ik de mijne zo goed mogelijk voor hem probeerde te verbergen.

Die dag vergeet ik nooit meer. Onze kleine, stoere Caesar die zijn eerste stappen in de Mexicaanse maatschappij zette. Hij die wij niets gevraagd hadden. Die samen met zijn ouders dat grote vliegtuig instapte op weg naar een ongewisse toekomst. En die zo dapper tegemoet trad. Of hij nu straks scoort of niet, gewonnen heeft hij al.

De moeder van Javier, Giovanna, vergeet ik ook nooit meer. Zij kwam die eerste schooldag meteen naar me toe. Zij nodigde me uit om met Caesar te komen spelen. Zij die voor geen meter bij me past. Zij wier zoontje ook niet echt een klik heeft met Caesar. Zij die overal een oordeel over heeft en best gemeen kan zijn over anderen. Zij die dat waarschijnlijk doet om een gevoel van onzekerheid te overschreeuwen. Zij die steeds zegt dat ik harder aan mijn Spaans moet trekken. Zij die vindt dat el señor en ik ons te weinig bewust zijn van het gevaar in Mexico. Zij die beweert dat sommige jongetjes er echt uitzien als voetbalkindjes. Zij die vindt dat Javier (en Caesar ook wel) er meer uitziet als een tennisser of golfer. Zij waar ik dus nogal met mixed feelings tegenaan kijk. Zij waar geen ontsnappen aan mogelijk is, omdat ze gaat waar de kinderen gaan.

En ik ook. We komen elkaar dus overal tegen.

I bought something for our guys!” roept Giovanna enthousiast, terwijl ze een grote tas openzwaait. Er zitten flesjes energiedrank en chocoladekoeken in. “That’s what a real soccermom is supposed to do”, voegt ze eraan toe. Dit had ze voor mij niet per se in het Engels hoeven vertalen: zo slecht is mijn Spaans ook weer niet. Daarbij is the message clear. Vanaf volgende week staat er per toerbeurt een moeder met zo’n tas met soortgelijke inhoud te zwaaien.

Met haar analyse over de tegenpartij zat ze er overigens niet zo gek ver naast. Ze komen niet opdagen. Bij gebrek aan een tegenstander gaan de punten naar onze jongens. Als de coach dat tegen zijn jonge team vertelt, stijgt er een luid gejuich op. Met zijn handen boven zijn hoofd komt Caesar rennend naar mij toe.

“We hebben gewonnen, mam! Wij hebben ge-wo-hon-nen.”

De jongetjes vallen elkaar om de hals en delen high fives uit.

Resultaatgericht team, zo al met al. De knikkers zijn binnen, het spel kan ze niet zoveel schelen. Voor de vorm krijgt de helft van de mannetjes nog een geel vestje aan en spelen ze even tegen elkaar.

Na afloop van de ‘wedstrijd’ stappen alle ouders weer in hun auto’s. De moeders rijden met hun kroost richting huis, de vaders gaan weer aan de slag. Terugdenkend aan de tijd dat ik in Nederland een drukke baan had, ben ik verbaasd over de schouderophalende sfeer die er hangt. Als ik bij wijze van spreken van Amsterdam helemaal naar Utrecht was gereden voor een slecht gecoördineerde wedstrijd, had ik inof zelfs uitwendig het halve veld bij elkaar gevloekt.

Tegenwoordig zie ik het als mijn baan om met Caesar en Carmen deze stad te bedwingen, dus ik ben dik tevreden met deze dag. Het is geweldig dat ik deze kans heb gekregen. Het was in het begin even omschakelen, maar ik vind het heerlijk om zoveel tijd met de kinderen door te kunnen brengen. Blij rijd ik dan ook met Caesar richting huis, waar we ons weer bij Carmen voegen. Ik vind haar nog te klein om haar overal mee naartoe te slepen, dus zij ligt lekker te slapen terwijl Maria over haar waakt.

Die avond breekt er ook weer een nieuwe fase in Carmens leven aan.

Ik lig met el señor in bed te kletsen over de dag en de voetbalwedstijd van Caesar. Op de achtergrond horen we Carmen brabbelen vanuit haar wiegje.

“Ze groeit hard, hè?” zegt el señor.

“Ja, schattig,” vind ik. “Haar haartjes worden ook zo lang.”

Die onschuldig uitgesproken zin is kennelijk genoeg om iets bij el señor aan te wakkeren.

“Pak even een schaar, Eus, en haar borsteltje, dan haal ik Carmen.”

Even aarzel ik, maar al snel ben ik aan boord, “Leuk! De poes knippen,” en keer binnen een mum van tijd terug.

“Hou jij haar maar vast,” begin ik.

“Niets daarvan,” word ik ruw onderbroken. “Ik knip.”

Mijn teleurstelling is groot. Ik ben er altijd van uitgegaan dat als el señor en ik ooit kappertje zouden spelen, ik de kapper zou zijn.

Maar vind het nog steeds leuk genoeg allemaal, dus ik neem zonder mokken mijn positie in. El señor maakt de haartjes vakkundig nat en bekijkt het huidige kapsel van alle kanten om zijn knipstrategie te bepalen.

Duidelijk is dat het nesthaarmatje in haar nek moet verdwijnen en het vlassige gedeelte bij haar oortjes ook niet poeswaardig is. Vervolgens zet el señor er de schaar in. Voorzichtig en beheerst vallen de eerste vlokjes op haar schoudertjes. Ik ben zo benieuwd hoe het eruit komt te zien.

Het resultaat is goed. Veel beter dan het was. Toch herken ik er nog niet het boblijntje in dat ik in gedachten heb.

“Eus, ze kan nog helemaal geen boblijn, daar heeft ze nog veel te weinig haartjes voor.”

Zit wat in, maar ik kan de haartjes die ze al wél heeft alvast in die richting brengen.

“Geef haar maar eens aan mij,” zeg ik nu vastbesloten. “Ik ga het iets meer boblijneriger maken.”

En zo geschiedde. Een keurig kopje, waarvan de haartjes aan de achterkant helemaal horizontaal lopen. Dat daarboven nog een kale plek van het liggen zit, mag de pret niet drukken. El señor – mannen zijn daar immers expert in – kamt de zijhaartjes over het minder dichtbegroeide gedeelte om de schijn van complete bedekking te wekken.

Zoals het een echte kappersassistente betaamt, veeg ik de haartjes van de grond bijeen. Ik bewaar ze niet voor in een viezig plakboek met navelstreng en eerste oorsmeer, maar gooi ze in de prullenmand. Het gevoel is echter hetzelfde. Ontroerd, trots, maar ook een beetje bang. De poes wordt groot.