Het ideale publiek

Hoofdlector Sult stond bij zijn enorme venster toen Glokta arriveerde, lang en imposant als altijd in zijn smetteloos witte jas, uitkijkend over de spitsen van de universiteit naar het Huis van de Maker. Er waaide een zwoel briesje door de grote, ronde kamer, dat de bos witte haren van de oude man in beweging zette waardoor de vele papieren op zijn reusachtige schrijftafel ritselden en fladderden.

Hij draaide zich om toen Glokta binnenschuifelde. ‘Inquisiteur,’ zei hij eenvoudigweg, en hij stak zijn witgehandschoende hand uit. De grote steen in zijn ambtsring ving het felle zonlicht dat door het open raam binnenviel en glinsterde met een purperen vuur.

‘Ik dien en gehoorzaam, Eminentie.’ Glokta pakte de hand en grimaste toen hij bukte om de ring te kussen, terwijl zijn stok trilde van de inspanning om overeind te blijven. Verdomd als die ouwe rotzak zijn hand niet elke keer een stukje lager houdt, gewoon om mij te zien zweten.

Sult liet zich met een soepele beweging in zijn hoge stoel zakken, zette zijn ellebogen op tafel en vormde een tentje met zijn vingers. Glokta had geen andere keus dan te blijven staan en te wachten, met brandende benen van de klim door het Huis van Vragen en zweet dat prikte op zijn hoofdhuid, tot hem een stoel werd aangeboden.

‘Ga toch zitten,’ mompelde de hoofdlector. Hij wachtte terwijl Glokta zich in een van de minder goede stoelen aan de ronde tafel had laten zakken. ‘Zeg eens, heb je al wat succes bij je onderzoek?’

‘Enigszins. Er was een paar nachten geleden tumult in de kamers van onze bezoekers. Ze beweren dat…’

‘Duidelijk een poging om geloofwaardigheid te verlenen aan hun belachelijke verhaal. Magie!’ Sult snoof minachtend. ‘Heb je al ontdekt hoe dat gat in de muur echt is ontstaan?’

Magie, misschien? ‘Ik vrees van niet, hoofdlector.’

‘Dat is jammer. Enig bewijs van hoe ze dat trucje hebben weten uit te voeren zou ons van nut kunnen zijn. Maar,’ Sult zuchtte, ‘je kunt niet alles hebben. Heb je die… mensen gesproken?’

‘Ja. Bayaz, als ik die naam mag gebruiken, is een heel gladde prater. Zonder meer hulp dan alleen mijn vragen kon ik niets uit hem krijgen. Zijn vriend de Noordman is ook wat studie waard.’

Er vormde zich een enkele plooi in Sults gladde voorhoofd. ‘Verwacht je een relatie tot die woesteling van een Bethod?’

‘Mogelijk.’

‘Mogelijk?’ echode de hoofdlector zuur, alsof het woord giftig was. ‘En verder?’

‘Er is een nieuw lid toegevoegd aan de olijke bende.’

‘Ik weet het. De navigator.’

Waarom doe ik nog moeite? ‘Ja, Eminentie, een navigator.’

‘Ik wens ze veel succes. Die geldslurpende waarzeggers leveren altijd meer problemen op dan ze waard zijn. Kletsen maar door over god en weet ik wat nog meer. Inhalige wilden.’

‘Absoluut. Meer last dan gemak, hoofdlector, al zou het interessant zijn te weten waarom ze er een in de arm hebben genomen.’

‘En waarom is dat zo?’

Glokta zweeg even. ‘Dat weet ik niet.’

‘Huh,’ snoof Sult. ‘Wat nog meer?’

‘Na de nachtelijke verschijning zijn onze vrienden verkast naar enkele kamers bij het park. Er is daar een paar nachten geleden een gruwelijke moord gepleegd, nog geen twintig passen van hun venster vandaan.’

‘Dat zei superieur Goyle al. Hij zei dat ik me er niet druk over hoefde te maken, dat het geen verband hield met onze bezoekers. Ik heb het aan hem overgelaten.’ Hij keek Glokta fronsend aan. ‘Was dat een verkeerde beslissing van me?’

O, gut, daar hoef ik niet lang over na te denken. ‘Geenszins, hoofdlector.’ Glokta boog zijn hoofd in diep respect. ‘Als de superieur tevreden is, dan ben ik dat ook.’

‘Hmm. Dus wat jij zegt is dat we al met al niks hebben.’

Niet helemáál niks. ‘We hebben dit.’ Glokta trok de oude schriftrol uit zijn zak en stak die uit.

Sult pakte hem met een mild nieuwsgierige blik aan en rolde hem op tafel uit, waarna hij naar de betekenisloze symbolen staarde. ‘Wat is dit?’

Hah. Dus je weet toch niet alles. ‘Ik neem aan dat je zou kunnen zeggen dat het een stukje geschiedenis is. Een verslag van hoe Bayaz de Meestermaker versloeg.’

‘Een stukje geschiedenis.’ Sult tikte peinzend met zijn vinger op tafel. ‘En wat hebben wij hieraan?’ Wat heb jíj hieraan, bedoel je.

‘Volgens dit verhaal was onze vriend Bayaz degene die het Huis van de Maker heeft afgesloten.’ Glokta knikte in de richting van de reusachtige vorm buiten. ‘En daarna… heeft hij de sleutel meegenomen.’

‘Sleutel? Die toren heeft altijd dichtgezeten. Altijd. Voor zover ik weet, zit er zelfs geen sleutelgat in.’

‘Dat is precies wat ik ook al dacht, Eminentie.’

‘Hmm.’ Langzaam begon Sult te glimlachen. ‘Het gaat er bij een verhaal maar om hoe je het vertelt, hè? Onze vriend Bayaz weet dat maar al te goed, zou ik zeggen. Hij wil onze eigen verhalen tegen ons gebruiken, maar nu ruilen we van plaats. Ik kan de ironie wel waarderen.’ Hij pakte de schriftrol weer op. ‘Is dit echt?’

‘Maakt dat uit?’

‘Natuurlijk niet.’ Sult stond lenig op uit zijn stoel en wandelde naar het raam, met de opgerolde schriftrol tegen zijn vingers tikkend. Hij stond daar enige tijd en staarde naar buiten. Toen hij zich omdraaide, lag er een intens tevreden uitdrukking op zijn gezicht.

‘Er schiet me net te binnen dat er morgenavond een feestmaal wordt gehouden ter ere van onze nieuwe kampioen-zwaardvechter, kapitein Luthar.’ Die valsspelende worm. ‘Alle groten en goeden zullen er zijn: de koningin, beide prinsen, de meeste leden van de Gesloten Raad, enkele vooraanstaande edelen.’ Niet te vergeten de koning zelf. Het zegt wel iets als zijn aanwezigheid bij een diner niet eens de moeite van het noemen waard is. ‘Dat zou een ideaal publiek zijn voor onze kleine ontmaskering, denk je ook niet?’

Glokta boog behoedzaam zijn hoofd. ‘Natuurlijk, hoofdlector. Het ideale publiek.’ Als het werkt. Het kan ook een beschamend publiek zijn om voor af te gaan.

Maar Sult keek al vooruit naar zijn triomf. ‘De perfecte gelegenheid, en net voldoende tijd om de nodige voorbereidingen te treffen. Stuur een boodschapper naar onze vriend de Eerste van Magiërs en laat hem weten dat hij en zijn metgezellen hartelijk zijn uitgenodigd voor het diner morgenavond. Ik vertrouw erop dat je zelf ook komt?’

Ik? Glokta boog weer. ‘Ik zou het niet willen missen, Eminentie.’

‘Mooi zo. Neem je practici mee. Onze vrienden worden misschien gewelddadig als ze beseffen dat het spel uit is. Met dat soort barbaren weet je nooit waar ze toe in staat zijn.’ Een amper bespeurbare beweging van Sults gehandschoende hand gaf aan dat het gesprek afgelopen was. Al die trappen, alleen maar hiervoor?

Sult keek langs zijn neus naar de schriftrol toen Glokta eindelijk bij de deur aankwam. ‘Het ideale publiek,’ mompelde hij toen de zware deuren dichtklikten.

In het noorden aten de Karels van een hoofdman elke avond bij hem in zijn eetzaal. De vrouwen brachten het eten in houten schalen binnen. Je prikte er stukken vlees uit met je mes, met een mes sneed je er stukken af, en dan stopte je die gewoon met je vingers in je mond. Als er een stukje bot of pees in je vlees zat, smeet je dat op het stro voor de honden. De tafel, als die er al was, bestond uit een paar plakken slecht passend hout, gevlekt en versleten en met putten omdat iedereen er zijn mes in stak. De Karels zaten op lange banken, met misschien een paar stoelen voor de Benaamde Mannen. Het was er meestal donker, vooral tijdens de lange winters, en rokerig van de vuurkuil en de chaggapijpen. Er werd vaak gezongen, meestal werden er goedgeluimde beledigingen geroepen, soms minder goedgeluimde geschreeuwd, en er was altijd een heleboel drank. De enige regel was dat je wachtte tot de hoofdman met eten was begonnen.

Logen had geen idee wat de regels hier zouden kunnen zijn, maar hij vermoedde dat het er veel waren.

De gasten zaten aan drie lange tafels die in een hoefijzervorm waren opgesteld, en het waren er minstens zestig. Iedereen had zijn eigen stoel, en het donkere hout van de tafels was opgewreven tot het glansde, zozeer zelfs dat Logen er de wazige omtrekken van zijn gezicht in kon zien door de honderden kaarsen die verspreid langs de muren en op de tafels stonden. Elke gast had minimaal drie botte messen, en er lagen nog diverse andere voorwerpen voor hem waarvan Logen geen idee had waarvoor ze gebruikt werden, waaronder een plat rond ding van glanzend metaal.

Er werd niet geschreeuwd en al helemaal niet gezongen. Er klonk alleen een zacht geroezemoes zoals in een bijenkorf terwijl de mensen onderling praatten, naar elkaar toe gebogen alsof ze geheimen met elkaar deelden. De kleren waren vreemder dan ooit. Oude mannen droegen zware mantels in het zwart, rood en goud, afgezet met glanzend bont, zelfs in deze hitte. Jonge mannen droegen strakke jassen in felrood, groen of blauw, versierd met touwen en knopen van goud- en zilverdraad. De vrouwen waren behangen met kettingen en droegen ringen van glinsterend goud en fonkelende edelstenen, met vreemde jurken in felgekleurde stoffen die belachelijk wijd en bloezend waren op sommige plekken en pijnlijk strak op andere plekken, terwijl weer andere plekken geheel en op een zeer afleidende manier bloot bleven.

Zelfs de bedienden waren gekleed als edelen. Ze slopen rond de tafels en bogen zich een stukje naar voren om bekers te vullen met dunne, zoete wijn. Logen had er al een heleboel van gedronken, en de felverlichte kamer had een aangename gloed aangenomen.

Het probleem was het gebrek aan voedsel. Hij had al sinds die ochtend niet meer gegeten, en zijn maag knorde. Hij had al zitten kijken naar de planten in potten die op de tafels voor de gasten stonden. Er zaten vrolijk gekleurde bloemen in en ze leken niet bijzonder veel op voedsel, maar ze aten soms vreemde dingen in dit land.

Er zat niets anders op dan het maar te proberen. Hij greep een van de dingen, een lang stuk van een groene plant met een gele bloem aan het uiteinde. Hij nam een hapje van de onderkant van de steel. Smakeloos en waterig, maar het was in ieder geval wel knapperig. Hij nam een wat grotere hap en kauwde er zonder veel genoegen op.

‘Ik geloof niet dat die bedoeld zijn om op te eten.’ Logen keek op, verbaasd hier de noordelijke taal te horen, verbaasd dat iemand tegen hem praatte. Zijn buurman, een lange, magere kerel met een scherp, gegroefd gelaat, boog zich met een beschaamde glimlach naar hem toe. Logen herkende hem vagelijk. Hij was bij het zwaardgevecht geweest en had de ijzers vastgehouden voor die jongen van de poort.

‘Ah,’ mompelde Logen met zijn mondvol plant. De smaak ervan werd steeds viezer. ‘Pardon,’ zei hij zodra hij de hap door zijn keel had gewerkt. ‘Ik weet niet veel van die dingen.’

‘Ik eerlijk gezegd ook niet. Hoe smaakte hij?’

‘Naar stront.’ Logen hield de half opgegeten bloem onzeker in zijn hand. De tegelvloer was smetteloos schoon. Het leek hem niet gepast om het ding onder de tafel te smijten. Er waren hier hoe dan ook geen honden, en zelfs als die er waren geweest, betwijfelde hij of zij de plant zouden opeten. Honden waren niet achterlijk. Hij liet de stengel op de metalen plaat voor zich vallen en veegde zijn vingers af aan zijn hemd, hopend dat niemand het had gemerkt.

‘Ik ben West,’ zei de man, en hij stak zijn hand uit. ‘Ik kom uit Angland.’

Logen kneep even in zijn hand. ‘Negenvinger. Een Brynn, uit ver ten noorden van de Hoge Plekken.’

‘Negenvinger?’ Logen wiebelde met zijn stompje naar hem, en de man knikte. ‘Ah. Ik begrijp het.’ Hij glimlachte alsof hij zich iets grappigs herinnerde. ‘Ik heb in Angland een keer een lied gehoord over een man met negen vingers. Hoe heette hij toch ook alweer? De Bloedige Negen! Dat was het!’ Logen voelde zijn grijns wegglippen. ‘Zo'n noordelijk liedje, je kent ze wel, vol geweld. Hij hakte karrenvrachten hoofden af, die Bloedige Negen, stak dorpjes in brand, mengde bloed door zijn bier en dat soort dingen. Dat was jij toch niet, hè?’

De man maakte een grapje. Logen lachte nerveus. ‘Nee, nee, nooit van gehoord.’ Maar gelukkig was West alweer doorgegaan.

‘Zeg eens, je ziet eruit alsof je in jouw tijd wat gevechten hebt gezien.’

‘Ik heb wel wat opstootjes meegemaakt.’ Ontkennen had geen zin.

‘Weet je iets af van die kerel die ze de koning van de Noordmannen noemen? Die Bethod?’

Logen keek opzij. ‘Ik heb van hem gehoord.’

‘Heb je tegen hem gevochten in de oorlogen?’

Logen grimaste. Het leek wel alsof hij de zure smaak van de plant nog proefde. Hij pakte zijn beker en nam een slok wijn. ‘Erger nog,’ zei hij langzaam toen hij de beker weer neerzette. ‘Ik heb vóór hem gevochten.’

Dit leek de man alleen maar nog nieuwsgieriger te maken. ‘Dan weet je iets van zijn tactieken en zijn manschappen? Zijn manier van oorlog voeren?’ Logen knikte. ‘Wat kun je me over hem vertellen?’

‘Dat hij een heel sluwe en meedogenloze tegenstander is, zonder medelijden of scrupules. Vergis je niet, ik haat die kerel, maar geen enkele slagleider sinds de dagen van Skarling Kaploos heeft aan hem kunnen tippen. Hij heeft iets in zich wat zijn mannen respecteren, of vrezen, of tenminste gehoorzamen. Hij zet zijn mensen onder druk, zodat hij als eerste ter plaatse is en zijn eigen slagveld kan kiezen, maar ze lopen hard voor hem omdat hij ze overwinningen biedt. Hij is voorzichtig als het moet, onbevreesd als het moet, maar hij negeert geen enkel detail. Hij geniet van de trucs van de oorlog, van het bedenken van hinderlagen en valstrikken, van het opzetten van schijnbewegingen en misleidingen, van het organiseren van plotselinge aanvallen op onoplettende tegenstanders. Hij komt als je dat het minst verwacht en hij lijkt het zwakst, maar is het sterkst. Pas vooral op als het lijkt alsof hij vlucht. De meeste mannen vrezen hem, en zij die hem niet vrezen zijn stommelingen.’

Logen pakte de bloem van zijn bord en begon de steel in stukjes te breken. ‘Zijn legers zijn gegroepeerd rondom de hoofdmannen van de clans, van wie sommigen zelf ook sterke slagleiders zijn. De meeste van zijn vechters zijn onderworpenen, boeren die ertoe worden gedwongen, lichtbewapend met speren of bogen, snel bewegend in afzonderlijke groepen. In het verleden waren ze slecht getraind en werden ze altijd maar voor korte tijd van hun boerderijen weggehaald, maar de oorlogen zijn nu al zo lang aan de gang dat veel van hen harde strijders met weinig mededogen zijn geworden.’

Hij begon de stukjes plant op het bord te leggen, zich voorstellend dat het groepen mannen waren en het bord een heuvel. ‘Elke hoofdman heeft eigen Karels, zijn eigen huisstrijders, goed bewapend en gepantserd, vaardig met bijl en zwaard en speer en met veel discipline. Een paar van hen hebben paarden, maar Bethod houdt die uit het zicht, wachtend op het beste moment om te achtervolgen of aan te vallen.’ Hij trok de gele bloemblaadjes af, en die werden ruiters die langs de flanken verborgen waren. ‘Als laatste zijn er nog de Bekende Mannen, de Benaamde Mannen, en dat zijn strijders die groot respect hebben verworven. Zij leiden groepen Karels in het veld of treden op als verkenners of voorhoede, soms tot ver tussen de vijand.’

Hij besefte dat zijn bord vol lag met een chaos van gebroken stukken plant en veegde ze haastig op tafel. ‘Dat is de traditie van oorlog in het noorden, maar Bethod is altijd in geweest voor nieuwe ideeën. Hij heeft boeken gelezen en andere manieren om te vechten bestudeerd, en hij had het vaak over het kopen van vlakbogen en zware wapens, en sterke strijdrossen van de zuidelijke handelaren, en dat hij een leger wilde hebben dat in de hele wereld werd gevreesd.’

Logen werd zich ervan bewust dat hij al een hele tijd aan één stuk zat te praten. Hij had al jaren niet meer half zoveel gezegd, maar West staarde hem met volle aandacht aan. ‘Je praat als iemand met verstand van zaken.’

‘Nou, je roert toevallig een onderwerp aan waarin ik best eens een expert zou kunnen zijn.’

‘Wat zou je een man adviseren die oorlog moest voeren tegen Bethod?’

Logen fronste zijn voorhoofd. ‘Pas op je tellen. En zorg dat je ogen in je achterhoofd hebt.’

Jezal vermaakte zich niet. Aanvankelijk had het natuurlijk een schitterend idee geleken, precies zoiets waar hij altijd van had gedroomd: een feestmaal ter ere van hém, met zoveel belangrijke mensen van de Unie erbij. Dit was ongetwijfeld nog maar het begin van zijn geweldige nieuwe leven als kampioen van de Wedstrijd. De grootse dingen die iedereen had voorspeld, nee, beloofd, kwamen nu bijna, hingen als overrijp fruit in de boom, klaar om hem in de schoot te vallen. Promoties en eer zouden daar ongetwijfeld snel op volgen. Misschien werd hij vanavond wel tot majoor bevorderd en ging hij naar de oorlog in Angland als commandant van een heel bataljon…

Maar vreemd genoeg leek het wel alsof de meeste gasten meer belangstelling hadden voor hun eigen besognes. Ze kletsten met elkaar over regeringskwesties, over de toestand van de handelshuizen, over land, en titels, en politiek. Schermen en zijn buitengewone vaardigheid daarin werden amper genoemd. Er was geen onmiddellijke promotie gekomen. Hij moest daar alleen maar zitten en glimlachen terwijl hij flauwe felicitaties in ontvangst nam van vreemdelingen in schitterende kleding, die hem amper in de ogen keken. Een wassen pop had dat ook kunnen doen. Hij moest toegeven dat het gejuich van de burgers in de arena hem aanzienlijk meer voldoening had geschonken. Zij hadden in ieder geval nog geklonken alsof ze het meenden.

Maar hij was nooit eerder in het paleis geweest, een fort in het fort van de Agriont, waar maar heel weinig mensen toegang toe kregen. Nu zat hij aan de belangrijkste tafel in de eetzaal van de koning zelf, hoewel Jezal er niet aan twijfelde dat zijne majesteit de meeste van zijn maaltijden in bed tot zich nam en zich dan waarschijnlijk met een lepel liet voeren.

Aan het uiteinde van de zaal bevond zich een podium tegen de muur. Jezal had eens gehoord dat Ostus, de kind-koning, daar bij iedere maaltijd narren liet optreden. Morlic de Waanzinnige echter had daar onder het eten mensen laten terechtstellen. Koning Casamir, zo zei men, liet mensen die op zijn ergste vijanden leken elke ochtend tijdens het ontbijt beledigingen naar hem roepen vanaf dat podium, om zijn haat voor hen levendig te houden. De gordijnen waren nu echter dicht. Jezal zou zijn vermaak elders moeten zoeken, en in dat opzicht viel er heel weinig te kiezen.

Maarschalk Varuz kletste in zijn oor. Hij had tenminste nog wel belangstelling voor schermen. Helaas praatte hij nergens anders over. ‘Ik heb nog nooit zoiets gezien. Het gonst van de gesprekken in de hele stad. Meest opmerkelijke gevecht dat we hier ooit hebben gezien! Ik zweer je, je bent nog beter dan Sand dan Glokta vroeger was, en ik had nooit gedacht nog ooit zo iemand te zien! Ik had nooit durven dromen dat je het in je had om zo te vechten, Jezal, nooit ook maar enig vermoeden!’

‘Hmm,’ zei Jezal.

Kroonprins Ladisla en zijn aanstaande, prinses Terez van Talins, vormden een oogverblindend mooi paar aan het uiteinde van de tafel, vlak naast de suffende koning. Ze merkten niets van wat er allemaal rondom hen gaande was, maar niet echt op de manier die je zou hopen van twee jonge geliefden. Ze discussieerden fel, op niet bepaald gedempte toon, terwijl hun buren onbehaaglijk deden alsof ze niet elk woord opzogen.

‘… nou, ik moet straks naar de oorlog in Angland, dus je hoeft me niet veel langer te verdragen!’ jankte Ladisla. ‘Ik kan wel sneuvelen! Misschien zou dat uwe hoogheid tevredenstellen?’

‘Ga vooral niet voor míj dood,’ kaatste Terez terug. Haar Styriaanse accent droop van het gif. ‘Maar als het moet, dan moet het. Ik zal wel leren leven met het verdriet…’

Iemand dichterbij leidde Jezal af door op tafel te bonzen. ‘Die verdomde burgers! De boeren in Starikland hebben de wapens opgepakt! Luie honden, ze weigeren te werken!’

‘Het komt door de belastingen,’ gromde de buurman van de man. ‘Ze staan op hun achterste poten vanwege die oorlogsbelasting. Heb je gehoord over die rotzak die ze de Looier noemen? Een of andere stomme boer die revolutie preekt, zo openlijk als maar kan! Ik heb gehoord dat een ontvanger van de koning is aangevallen door een menigte, nog geen mijl buiten de muren van Keln. Een van de ontvangers van de koning! Door een menigte! Nog geen mijl buiten de stadsmuren…’

‘We hebben het verdomme over onszelf afgeroepen!’ Het gezicht van de spreker was niet te zien, maar Jezal herkende hem aan de met goud geborduurde manchetten van zijn mantel. Marovia, de hoogrechter. ‘Als je een man behandelt als een hond, zal hij je vroeg of laat bijten, dat is een simpel feit. Onze rol als gouverneurs, en als edelen, is toch zeker om de gewone man te respecteren en beschermen, in plaats van hem te onderdrukken en bespotten?’

‘Ik had het niet over spot, heer Marovia, of over onderdrukking, maar gewoon dat ze moeten betalen wat ons als hun landheren en natuurlijke meerderen toekomt…’

Maarschalk Varuz kletste ondertussen nog steeds. ‘Het was me wat, hè? Zoals je hem uitschakelde, met één ijzer tegen twee!’ De oude soldaat hakte met zijn hand door de lucht. ‘Het gonst van de gesprekken in de stad. Je gaat nu op weg naar grootse dingen, jongen, let op mijn woorden. Op weg naar grootse dingen. Verdomd als ik niet denk dat je op een dag mijn zetel in de Gesloten Raad krijgt!’

Het was echt te veel. Jezal had die man nu al maanden om zich heen. Hij had zich op een of andere manier voorgesteld dat als hij won, dat het einde ervan zou zijn, maar blijkbaar werd hij daarin teleurgesteld, zoals in zoveel andere dingen. Het was vreemd, maar Jezal had zich nooit helemaal gerealiseerd wat een stomvervelende ouwe zeur de maarschalk was. Hij besefte het nu echter maar al te goed.

En alsof dat nog niet genoeg was, zaten er verschillende mensen aan de tafels die hij persoonlijk beslist niet zou hebben uitgenodigd. Hij nam aan dat hij een uitzondering kon maken voor Sult, de hoofdlector van de Inquisitie, aangezien hij in de Gesloten Raad zat en ongetwijfeld een machtige figuur was, maar Jezal kon niet begrijpen waarom hij in vredesnaam die rotzak van een Glokta had meegenomen. De kreupele zag er nog zieker uit dan anders, met donkere kringen onder zijn schichtige ogen. Om een of andere reden keek hij af en toe grimmig en wantrouwend naar Jezal, alsof hij hem verdacht van een misdaad of zoiets. Het was verdomde brutaal, want dit was nota bene zíjn feest.

Erger nog, aan de andere kant van de zaal zat die ouwe kale kerel, die zich Bayaz had genoemd. Jezal was er nog altijd niet over uit wat hij had bedoeld met zijn vreemde felicitatie na de Wedstrijd; of over hoe zijn vader op die man had gereageerd, wat dat aanging. En hij had zijn spuuglelijke vriend, de negenvingerige barbaar, naast zich.

Majoor West had de pech dat hij naast die holbewoner zat, maar hij maakte er het beste van. De twee waren eigenlijk in een levendig gesprek verwikkeld. De Noordman barstte af en toe in luid gelach uit en sloeg met zijn grote vuist op tafel, waardoor de glazen rinkelden. Zij hadden tenminste plezier op zijn feestje, dacht Jezal zuur, en hij wenste bijna dat hij bij hen zat.

Hij wist wel dat hij op een dag een groots, belangrijk man wilde zijn. Dat hij dingen wilde dragen met veel bont eraan, en een zware gouden ambtsketen. Dat mensen voor hem zouden buigen en kruipen. Hij had dat besluit lang geleden al genomen, en hij nam aan dat het idee hem nog altijd wel beviel. Alleen leek het van dichtbij allemaal zo vals en saai. Hij zou veel, veel liever alleen zijn geweest met Ardee, ook al had hij haar de vorige avond nog gezien. Er was niets saais aan haar…

‘… de wilden naderen Ostenhorm, dat heb ik gehoord!’ schreeuwde iemand links van Jezal. ‘Gouverneur Meed stelt een leger samen en heeft gezworen ze uit Angland te kloppen!’

‘Hah. Meed? Die dikkoppige ouwe idioot kan nog geen taart uit een bakvorm kloppen!’

‘Maar genoeg om die beesten uit het noorden te verslaan, toch? Eén goeie vent uit de Unie is er tien van hun soort waard…’

Jezal hoorde Terez’ stem plotseling schril boven het geroezemoes uitkomen, bijna luid genoeg om aan de andere kant van de zaal verstaanbaar te zijn: ‘… natuurlijk trouw ik met wie mijn vader dan ook zegt, maar ik hoef er niet blij mee te zijn!’ Ze leek op dat ogenblik zo kwaad dat hij niet verbaasd zou zijn geweest als ze haar vork in de kroonprins had gestoken. Jezal stelde met voldoening vast dat hij niet de enige was die problemen had met vrouwen…

‘… o ja, een opmerkelijk optreden! Iedereen praat erover,’ dreunde Varuz door.

Jezal verschoof ongemakkelijk in zijn stoel. Hoe lang ging dit in vredesnaam duren? Hij stikte bijna. Hij keek weer naar de anderen en ving Glokta's blik, die naar hem staarde met die grimmige, wantrouwige trek op zijn ingevallen gezicht. Jezal kon niet lang in die ogen kijken, of het nu zijn feestje was of niet. Wat had die kreupele verdomme eigenlijk tegen hem?

Die smeerlap. Hij heeft valsgespeeld. Op een of andere manier. Ik weet het zeker. Glokta's blik ging langzaam langs de tegenoverliggende tafel tot hij Bayaz zag. Die bedrieger zat daar rustig op zijn gemak. En hij heeft er iets mee te maken. Ze hebben valsgespeeld, samen. Op een of andere manier.

‘Dames en heren!’ Het geroezemoes verstomde toen de schatmeester opstond om het gezelschap toe te spreken. ‘Ik heet u allen graag uit naam van zijne majesteit welkom bij deze kleine bijeenkomst.’ De koning bewoog eventjes, keek glazig om zich heen, knipperde met zijn ogen en sloot ze toen weer. ‘We zijn hier uiteraard ter ere van kapitein Jezal dan Luthar, die recent zijn naam heeft toegevoegd aan die zeer selecte erelijst: de zwaardvechters die de zomerse Wedstrijd hebben gewonnen.’ Er werden een paar glazen geheven en er klonk wat halfhartig instemmend gemompel.

‘Ik herken een paar andere winnaars in het gezelschap van vandaag, en veel van hen bekleden inmiddels belangrijke posities: maarschalk Varuz, commandant Vandis van de ridderherauten, majoor West, die nu deel uitmaakt van de staf van maarschalk Burr. En zelfs ik was ooit een winnaar.’ Hij glimlachte en keek naar zijn uitpuilende buik. ‘Hoewel dat al enige tijd geleden is, natuurlijk.’ Er werd beleefd gelachen in de zaal. Ik hoor mijn naam er niet bij. Niet alle winnaars zijn benijdenswaardig, hè?

‘Winnaars van de Wedstrijd,’ vervolgde de schatmeester, ‘gaan zo vaak door naar grootse dingen. Ik hoop, en dat hopen wij allemaal, dat het ook zo mag gaan voor onze jonge vriend kapitein Luthar.’ Ik hoop dat hij een langzame dood sterft in Angland, die valsspelende etterbak. Maar Glokta hief samen met alle anderen het glas om te proosten op die arrogante ezel, terwijl Luthar daar zat en van elke seconde genoot.

En dan te bedenken dat ik ook ooit in die stoel zat om applaus in ontvangst te nemen, benijd te worden en op de schouder te worden geklopt nadat ik de Wedstrijd had gewonnen. Andere mannen in dure kleren, andere gezichten die zweetten in de hitte, maar er is niet veel veranderd. Was mijn grijns minder zelfingenomen? Natuurlijk niet. Misschien nog wel meer. Maar ik had het tenminste verdiend.

Heer Hoff was zo toegewijd dat hij niet ophield met proosten tot zijn beker helemaal leeg was. Hij zette hem op tafel en likte over zijn lippen. ‘En nu, voordat de maaltijd wordt opgediend, is er een kleine verrassing voorbereid door mijn collega hoofdlector Sult, ter ere van een andere gast van vanavond. Ik hoop dat u het allen vermakelijk zult vinden.’ De schatmeester liet zich weer in zijn stoel zakken en stak zijn lege beker op om die te laten bijvullen.

Glokta keek naar Sult. Een verrassing, van de hoofdlector? Dat betekent slecht nieuws voor iemand.

De zware rode gordijnen van het podium schoven langzaam open. Ze onthulden een oude man die op de planken lag, in een witte mantel voorzien van kleurige bloedvlekken. Een grote schildering achter hem stelde een bos onder een sterrenhemel voor. Het deed Glokta nogal onbehaaglijk denken aan de muurschildering in de ronde kamer. De kamer onder Severards instortende gebouw bij de haven.

Er kwam een tweede oude man uit de coulissen: een lange, slanke man met opmerkelijk fijne, scherpe gelaatstrekken. Zijn hoofd was kaalgeschoren en hij had een korte, witte baard, maar Glokta herkende hem onmiddellijk. Iosiv Lestek, een van de meest gerespecteerde acteurs in de stad. Hij reageerde overdreven geschokt toen hij het lijk zag.

‘Ooooooo!’ jammerde hij, terwijl hij zijn armen uitspreidde in de toneelversie van schok en wanhoop. Hij had een werkelijk imposant stemgeluid, luid genoeg om de dakbalken te laten trillen. Toen hij er zeker van was dat hij de onverdeelde aandacht van het publiek had, begon Lestek zijn tekst op te zeggen, met zwaaiende handen terwijl de passie in vleugen over zijn gezicht trok.

Ach, meester Juvens is heengegaan

Met zijn dood is alle hoop vervlogen

Kanedias’ verraad heeft hem de das omgedaan

En met hem is ook de zon weggetogen

Van een tijdperk

De oude acteur gooide zijn hoofd in zijn nek, en Glokta zag tranen in zijn ogen. Een goeie truc, om zo op bevel te kunnen huilen. Eén druppel biggelde langzaam over zijn wang, en het publiek keek gebiologeerd toe. Hij keek weer naar het lijk.

Broer vermoordt hier broer. De hele, trage tijd

Kan niet zo'n misdaad hebben gezien

Dat het licht van de sterren nu niet slijt

Dat de grond niet vanzelf openrijt misschien

Met een verzengende vlam

Hij liet zich op zijn knieën vallen en sloeg zichzelf op de borst.

O, bitter lot, het liefst zou ik me nu

aansluiten bij mijn meester in de dood!

Maar als een groots man sterft, moet elk ander individu

Hoewel in een legere wereld, omgaan met de nood

En doorgaan

Lestek keek langzaam op naar het publiek, kwam langzaam overeind, en zijn gezichtsuitdrukking van diep verdriet maakte plaats voor grimmige vastberadenheid.

Het huis van de Maker is op slot,

Uit steen en staal gebouwd om alles te doorstaan,

Maar al moet ik wachten tot het staal verrot,

Of met mijn blote handen dat slot stukslaan,

Ik zal me wreken!

De ogen van de acteur spogen vuur toen hij zijn mantel naar achteren sloeg en onder daverend applaus van het toneel beende. Het was een verkorte versie van een bekend stuk, dat vaak werd opgevoerd. Hoewel maar zelden zo goed. Glokta stond ervan te kijken dat hij zelf ook applaudisseerde. Een behoorlijk goeie voorstelling, tot dusver. Nobelheid, passie, gezag. Een stuk overtuigender dan een andere nep-Bayaz die ik zou kunnen noemen. Hij ging achteroverzitten in zijn stoel, strekte voorzichtig zijn linkerbeen onder de tafel en bereidde zich voor om van de voorstelling te genieten.

Logen keek met een verward gefronst voorhoofd toe. Hij nam aan dat dit een van die spektakels was waar Bayaz het over had gehad, maar zijn beheersing van de taal was niet goed genoeg om de details mee te krijgen.

Ze schreden over het toneel met veel gezucht en handengezwaai, gekleed in felgekleurde kostuums en pratend op een zangerige manier. Twee van hen moesten donkere mensen voorstellen, nam hij aan, maar het waren duidelijk blanke mannen met donkere verf op hun gezicht. In een andere scène fluisterde degene die Bayaz speelde door een deur tegen een vrouw, schijnbaar smekend of ze wilde opendoen, maar de deur was een stuk geverfd hout dat los midden op het toneel stond, en de vrouw was een jongen in een jurk. Het zou gemakkelijk zijn geweest, dacht Logen, om gewoon om het stuk hout heen te stappen en rechtstreeks met hem of haar te praten.

Logen wist één ding echter wel zeker: de echte Bayaz was zeer ontstemd. Hij voelde zijn ergernis bij elke scène toenemen. Zijn bui bereikte een tandenknarsende piek toen de schurk van het stuk, een grote man met een handschoen en een ooglapje, de jongen in de jurk over een houten borstwering duwde. Het was hem duidelijk dat hij zogenaamd een heel eind moest vallen, ook al hoorde Logen hem achter het podium op iets zachts landen.

‘Hoe durven ze, verdomme?’ gromde de echte Bayaz zachtjes. Logen zou het liefst de zaal uit zijn gegaan, maar hij moest zich er tevreden mee stellen zijn stoel richting West te schuiven, zo ver mogelijk bij de woede van Bayaz vandaan.

Op het podium vocht de andere Bayaz tegen de man met de handschoen en de ooglap, hoewel ze vochten door rondjes te lopen en nogal veel te praten. Uiteindelijk volgde de schurk de jongen over de achterkant van het podium, maar eerst pakte zijn tegenstander hem nog een enorme gouden sleutel af.

‘Deze heeft meer detail dan het origineel,’ mompelde de echte Bayaz toen zijn evenbeeld de sleutel omhooghield en nog wat verzen opzei. Logen was nog altijd niet veel wijzer toen de voorstelling ten einde liep, maar de laatste twee regels ving hij op, net voordat de acteur een diepe buiging maakte.

Ik bid om uw geduld aan het einde van ons stuk,
een eventuele belediging was een zuiver ongeluk.

‘Maak dat de kat wijs,’ siste Bayaz door opeengeklemde tanden, terwijl hij een grijns op zijn gezicht toverde en enthousiast klapte.

Glokta zag Lestek nog een laatste buiging maken toen de gordijnen sloten, met de gouden sleutel nog altijd glanzend in zijn hand. Hoofdlector Sult stond op toen het applaus wegstierf.

‘Ik ben blij dat u hebt genoten van onze kleine voorstelling,’ zei hij met een gladde glimlach naar het waarderende publiek. ‘Ik twijfel er niet aan dat velen van jullie dit stuk al eerder hadden gezien, maar het heeft vanavond een bijzondere betekenis. Kapitein Luthar is niet de enige gevierde figuur in ons midden, want we hebben vanavond nog een tweede eregast. Niemand minder dan het onderwerp van ons toneelstukje: Bayaz zelf, de Eerste van Magiërs!’ Sult glimlachte en stak zijn arm uit naar de oude bedrieger aan de andere kant van de zaal. Er klonk zacht geruis toen alle gasten zich van de hoofdlector afwendden om naar de magiër te kijken.

Bayaz glimlachte terug. ‘Goedenavond,’ zei hij. Een paar hoogwaardigheidsbekleders lachten, misschien omdat ze vermoedden dat het spelletje nog niet afgelopen was, maar Sult lachte niet met hen mee en hun pret was van korte duur. Er viel een onbehaaglijke stilte. Een doodse stilte, misschien.

‘De Eerste van Magiërs. Hij is al een paar weken te gast bij ons in de Agriont. Hij en enkele… metgezellen.’ Sult keek langs zijn neus naar de Noordman met zijn littekens, en toen weer naar de zelfbenoemde magiër. ‘Bayaz.’ Hij liet het woord door zijn mond rollen en inzinken bij de toehoorders. ‘De eerste letter van het alfabet in de oude taal. De eerste leerling van Juvens, de eerste letter van het alfabet. Nietwaar, meester Bayaz?’

‘Ach, hoofdlector,’ zei de oude man, nog altijd grijnzend, ‘hebt u onderzoek naar me gedaan?’ Indrukwekkend. Zelfs nu, terwijl hij toch best zal aanvoelen dat het spel bijna uit is, valt hij niet uit zijn rol.

Sult leek echter onbewogen. ‘Het is mijn plicht om grondig onderzoek te doen naar iedereen die een dreiging kan zijn voor mijn koning of mijn land,’ zei hij stijfjes.

‘Wat ontzaglijk vaderlandslievend van u. Uw onderzoek heeft ongetwijfeld onthuld dat ik nog altijd lid ben van de Gesloten Raad, ook al staat mijn zetel dan toevallig tijdelijk leeg. Ik geloof trouwens dat héér Bayaz de juiste aanspreekvorm is.’

Sults kille glimlach bleef fier overeind. ‘En wanneer was uw laatste bezoek precies, héér Bayaz? Ik zou denken dat iemand die zo betrokken is bij onze geschiedenis over de jaren meer belangstelling zou hebben getoond. Waarom bent u, als ik het vragen mag, in de eeuwen sinds de geboorte van de Unie, sinds de tijd van Harod de Grote, niet teruggeweest om ons te bezoeken?’ Goeie vraag. Ik wou dat ík hem had bedacht.

‘O, maar ik ben wel teruggeweest. In de regeerperiode van koning Morlic de Waanzinnige, en in de burgeroorlog die daarop volgde, was ik de leermeester van een jongeman die Arnault heette. Later, toen Morlic was vermoord en Arnault door de Open Raad tot de troon werd verheven, heb ik gediend als zijn schatmeester. Ik noemde mezelf Bialoveld in die tijd. En ik ben weer geweest in de regeerperiode van koning Casamir. Hij noemde me Zoller, en ik had toen uw baan, hoofdlector.’

Glokta kon een verontwaardigde kreet bijna niet onderdrukken, en hij hoorde die ook van andere mensen. Hij heeft geen enkel schaamtegevoel, moet ik hem nageven. Bialoveld en Zoller, twee van de meest gerespecteerde dienaren van de Unie. Hoe durft hij? En toch… Hij dacht aan het schilderij van Zoller in de werkkamer van de hoofdlector en het standbeeld van Bialoveld langs de Koningsweg. Allebei kaal, allebei streng, allebei met een baard… maar wat denk ik nu eigenlijk? Majoor West begint ook te kalen. Maakt hem dat een legendarische tovenaar? Waarschijnlijk heeft die charlatan gewoon de twee kaalste figuren gekozen die hij kon bedenken.

Sult probeerde intussen een andere aanpak. ‘Vertel me dan eens iets, Bayaz. Het is een bekend verhaal dat Harod zelf aan u twijfelde toen u al die lange jaren geleden voor het eerst bij hem kwam. Als bewijs van uw macht hebt u zijn lange tafel in tweeën gebroken. Misschien zijn hier vanavond ook enkele sceptici. Zou u nu ook zo'n demonstratie voor ons kunnen geven?’

Hoe killer Sults stem werd, hoe minder het de oude bedrieger scheen te deren. Hij wuifde zijn nieuwste poging met een traag handgebaar weg. ‘U hebt het niet over jongleren, hoofdlector, of toneelspelen. Er zijn altijd gevaren, er is altijd een prijs. Bovendien zou het jammer zijn om kapitein Luthars feest te verpesten gewoon om op te scheppen, vindt u ook niet? Niet te vergeten de verspilling van een prima oud meubelstuk. Ik, in tegenstelling tot zoveel anderen tegenwoordig, heb een gezond respect voor het verleden.’

Sommige mensen glimlachten onzeker terwijl ze de twee oude mannen met elkaar zagen schermen, misschien omdat ze nog altijd dachten dat het allemaal een ingewikkelde grap was. Anderen wisten beter en keken fronsend toe, probeerden te begrijpen wat er aan de hand was en wie er aan het winnen was. Hoogrechter Marovia, zag Glokta, scheen zich kostelijk te vermaken. Bijna alsof hij iets weet wat wij niet weten. Glokta verschoof ongemakkelijk in zijn stoel en hield zijn blik op de kale neptovenaar gericht. Het gaat niet zo goed als zou moeten. Wanneer zal hij beginnen te zweten? Wanneer?

Iemand zette een dampende kom soep voor Logen neer. Die was ongetwijfeld wel bedoeld om op te eten, maar nu was zijn eetlust verdwenen. Logen was dan misschien geen hoveling, maar hij herkende het als mensen naar geweld toewerkten. Met elke uitwisseling tussen de twee oude mannen glipte hun glimlach verder weg, werden hun stemmen luider en leek de zaal kleiner en bedrukkender te worden. Iedereen in de eetzaal keek nu ongerust: West, de trotse jongeman die dankzij Bayaz’ inmenging dat zwaardgevecht had gewonnen, die koortsachtige kreupele die zoveel vragen stelde…

Logen voelde zijn nekharen overeind komen. Er stonden twee gestalten in de dichtstbijzijnde deuropening. In het zwart geklede gestalten, met zwarte maskers. Zijn ogen schoten naar de andere ingangen. In elk ervan stonden twee van die gemaskerde figuren, minstens twee, en hij vermoedde dat ze hier niet waren om de borden af te ruimen.

Ze waren hier voor hem. Voor hem en Bayaz. Hij voelde het. Je zet alleen een masker op als je duister werk te doen hebt. Hij kon met geen mogelijkheid maar half zoveel mensen aan, maar hij schoof toch een mes bij zijn bord vandaan en verstopte het onder zijn arm. Als ze zouden proberen hem te grijpen, zou hij vechten. Daar hoefde hij niet eens over na te denken.

Bayaz begon boos te klinken. ‘Ik heb u alle bewijzen geleverd die u hebt gevraagd, hoofdlector!’

‘Bewijzen!’ De lange man die ze Sult noemden, sneerde. ‘U doet aan woorden en stoffige documenten! Eerder de zaken van een lage klerk dan dat waar legenden uit bestaan! Sommigen zouden zeggen dat een magiër zonder magie gewoon een bemoeizieke oude man is! We zijn in oorlog, en we kunnen geen risico's nemen! U had het over hoofdlector Zoller. Zijn ijver voor de waarheid is goed gedocumenteerd. U, daarvan ben ik overtuigd, moet die van mij begrijpen.’ Hij boog zich naar voren en zette zijn vuisten op de tafel voor zich. ‘Laat ons magie zien, Bayaz, of laat ons de sleutel zien!’

Logen slikte. Deze ontwikkelingen bevielen hem niet, maar hij begreep de regels van het spel dan ook niet. Hij had zijn vertrouwen gesteld in Bayaz, om een of andere reden, en dat zou zo moeten blijven. Het was nu een beetje laat om over te lopen.

‘Hebt u niets meer te zeggen?’ vroeg Sult. Hij liet zich langzaam in zijn stoel zakken en glimlachte weer. Zijn blik schoof naar de deuropeningen en Logen voelde de gemaskerde gestalten naar voren stappen, popelend om te worden losgelaten. ‘Hebt u geen woorden meer? Hebt u geen trucs meer?’

‘Maar eentje.’ Bayaz stak zijn hand in zijn kraag. Hij pakte iets en trok het naar buiten: een lange, dunne ketting. Een van de zwartgemaskerde figuren zette een stap naar voren, in de verwachting dat het een wapen zou zijn, en Logen greep het heft van zijn mes steviger vast, maar toen de ketting helemaal zichtbaar werd, hing er alleen maar een donker metalen staafje aan het uiteinde.

‘De sleutel,’ zei Bayaz, en hij hield het staafje op in het kaarslicht. Het glansde amper. ‘Minder schitterend dan die in uw voorstelling, misschien, maar wel echt, verzeker ik u. Kanedias werkte nooit met goud. Hij hield niet van mooie dingen. Hij hield van functionele dingen.’

De lip van de hoofdlector krulde op. ‘Verwacht u dat we dat zomaar van u aannemen?’

‘Natuurlijk niet. Het is uw baan om iedereen te wantrouwen, en ik moet zeggen dat u er uitzonderlijk goed in bent. Maar het wordt al laat, dus ik zal tot morgenochtend wachten voor ik het Huis van de Maker open.’ Iemand liet een lepel vallen, die luid op de vloertegels kletterde. ‘Er zal iemand getuige van moeten zijn, natuurlijk, om te controleren of ik geen trucjes uithaal. Wat dacht u van…’ Bayaz’ koele groene ogen gleden langs de mensen aan tafel, ‘inquisiteur Glokta en… uw nieuwe schermkampioen, kapitein Luthar?’

De kreupele fronste zijn voorhoofd toen zijn naam werd genoemd. Luthar keek stomverbaasd. De hoofdlector zat in zijn stoel, en zijn minachting had plaatsgemaakt voor een volkomen lege blik. Hij keek van Bayaz’ glimlachende gezicht naar dat bungelende staafje donker metaal en weer terug. Zijn blik gleed naar een van de deuropeningen en hij schudde heel lichtjes zijn hoofd. De donkere gestalten trokken zich terug in de schaduwen. Logen ontspande zijn pijnlijke kaakspieren en schoof stilletjes het mes weer op tafel.

Bayaz grijnsde. ‘Goh, meester Sult, u bent wel moeilijk te plezieren.’

‘Ik geloof dat Eminentie de juiste aanspreekvorm is,’ siste de hoofdlector.

‘Inderdaad, inderdaad. Ik geloof dat u pas echt gelukkig bent als ik wat meubels heb stukgemaakt. Maar ik wil liever niet dat de soep op de grond belandt, dus…’ Met een plotselinge knal ontplofte de stoel van de hoofdlector. Zijn hand schoot naar voren en greep het tafelkleed vast toen hij in een rammelende chaos van aanmaakhoutjes op de grond viel en met een kreun tussen de brokstukken belandde. De koning schrok wakker, zijn gasten knipperden ongelovig met hun ogen, slaakten kreten en staarden. Bayaz negeerde hen.

‘Dit is echt uitstekende soep,’ zei hij, luid slurpend van zijn lepel.