40

Adrian voelde dat Cassie achter hem stond. Hij leunde achteruit in zijn stoel en voelde haar vingers door zijn haren strijken. Toen sloeg ze haar armen om hem heen en knuffelde hem als een kind. Ze neuriede zachtjes, net als ze ooit voor Tommy had gedaan toen die jong en koortsig was. Het was waarschijnlijk een kinderliedje, maar hij herkende het niet. Hij werd er wel rustiger van en toen ze fluisterde: ‘Het is tijd, Audie. Het is tijd...’ was hij er klaar voor.

Mark Wolfe was niet belangrijk meer. Het huis van de verkrachter, zijn moeder, zijn laptop – al die verschrikkelijke plaatsen op de elektronische snelweg die ze hadden bezocht – het was allemaal verdwenen. Ook rechercheur Collins was niet meer belangrijk. Die was veel te veel gebonden aan procedures en maakte zich zorgen om de verkeerde dingen. Mary Riggins en Scott West waren niet meer belangrijk. Hun handen waren gebonden door hun arrogantie, hun onzekerheid en hun op hol geslagen emoties. De enige die nog actief naar Jennifer zocht, was Adrian en hij wist dat hij op de rand van de waanzin balanceerde.

Misschien was waanzin juist een voordeel, dacht hij. Beelden van zijn overleden dierbaren en het beeld van het meisje met de kap dat door het computerscherm heen haar hand naar hem uitstak, vloeiden in elkaar over. Het was alsof hij twee instrumenten hetzelfde muziekstuk hoorde spelen, maar op verschillende toonhoogtes.

Onwillig maakte hij zich los uit de omhelzing van zijn vrouw. Hij voelde haar handen over zijn huid wegglijden en dacht aan gelukkiger tijden.

‘Je hebt nu genoeg om mee verder te gaan,’ zei ze.

‘Ik denk van wel.’

Hij had op een stukje papier de gps-coördinaten van de website Whatcomesnext.com geschreven. Toen hij bij zijn eigen computer ging zitten aarzelde hij even.

‘Adrian, lieverd...’ zei Cassie vleiend, ‘volgens mij moet je echt doorwerken.’

Hij keek naar beneden en zag zijn handen naar het toetsenbord gaan. Cassie keek naar zijn vingers. Druk de E-toets in. Tik een R. Tik een heel woord. Klik met de muis. Het voelde alsof hij tussen twee werelden inzat. Eerst ontnam zijn ziekte hem alleen maar simpele dingen, die andere mensen heel normaal vonden. Maar nu werd hem veel meer afgepakt. Inwendig verstijfde hij. Hij zei tegen zichzelf dat hij alleen maar vasthoudend en vastbesloten hoefde te zijn. ‘Je gaat niet stoppen. Je gaat niet aarzelen. Je gaat dit doen net zoals je het vroeger deed.’ Zijn eigen stem echode door zijn met boeken volgestouwde studeerkamer. Net zoals woorden in een diep ravijn echoën.

Adrian duwde zijn twijfels weg en ging naar Google Earth. Er verscheen een adres op het scherm. Dat gebruikte hij om een te koop staand pand op te roepen. Er verscheen een tiental kleurenfoto’s van een oude, vervallen boerderij op zijn scherm. Ook stonden er een naam, een telefoonnummer en een foto van een makelaar bij. Hij klikte op het gezicht van de glimlachende vrouw en zag dat ze nog meer panden in de verkoop had. Elk pand werd hoog geprezen. Adrian geloofde niet veel van wat hij zag. Hij voelde dat Cassie over zijn schouder meekeek. Ook zij leek niet erg te geloven wat ze las.

‘Eenzame plekken,’ zei ze. ‘Armoedige plekken die schreeuwen om rijke mensen die daar willen gaan wonen en daar veel geld willen gaan uitgeven.’

Adrian knikte instemmend.

‘Dit zijn plekken waar niemand geïnteresseerd is in wat je doet,’ ging Cassie verder, ‘zolang je je maar rustig houdt en je alles op tijd betaalt. Geen lawaaierige buren of nieuwsgierige agenten. Alleen maar heel veel rustige, verborgen plekken ver weg van de bewoonde wereld.’

Adrian drukte op de printtoets en zijn printer begon te zoemen.

‘Vooral de foto’s. Je hebt voornamelijk de foto’s nodig,’ zei Cassie op een toon alsof hij bij de groenteboer iets niet mocht vergeten.

‘Weet ik. Ik heb ze allemaal.’

‘Dan moet je weg,’ drong Cassie aan op een toon die hij herkende van de keren dat Tommy problemen had. Dat was niet vaak het geval geweest, maar als het zo was, was Cassie ineens geen kunstenares meer, maar was ze zo streng als een methodistendominee. Hij stond op en pakte een jas die over een stoel hing.

‘Je vergeet nog iets,’ vond ze.

Weer knikte Adrian, want hij wist precies wat ze bedoelde. Tevreden merkte hij dat hij gewoon door de kamer liep. Geen dronken gewaggel, geen onzekere stappen. Geen oudemannengeslof. Vanuit de voordeur keek hij langzaam door zijn huis. Herinneringen tuimelden als een donderende waterval over hem heen. Elke hoek, elke plank, elke kamer en elke centimeter herinnerde hem aan vroeger. Hij vroeg zich af of hij hier nog terug zou komen. Naast hem hoorde hij Cassie fluisteren: ‘Je hebt een gedicht nodig. Iets opwekkends. Iets dappers. “Nog een halve mijl, een halve mijl, een halve mijl te gaan” van Tennyson, “Vandaag is het de naamdag van Sint Crispen...” uit Hamlet van Shakespeare.’

Adrian maakte de gedichten in zichzelf af. Hij moest erom glimlachen. Gedichten over helden. Hij liep naar buiten, de ochtend in en merkte dat om ondoorgrondelijke redenen zijn vrouw nu bij hem bleef. Ineens liep ze het huis uit waar ze samen hadden gewoond. Hij wist niet waarom ze niet meer in het huis vastzat, maar hij was blij en gelukkig met deze verandering. Hij voelde dat ze naast Brian liep en hij nam aan dat Tommy ook in de buurt was.

Adrian en zijn overleden verleden liepen snel door de tuin naar zijn oude Volvo die op de oprit stond te wachten.

 

Adrians stem uit de telefoon van Mark Wolfe hield Terri Collins bezig vanaf het moment dat hij gebeld had. Ze kon zich met geen mogelijkheid voorstellen dat die twee samenwerkten en waarom ze vragen stelden over tattoos en littekens.

Ze was op weg naar haar kantoor en zat in de ochtendspits. Het verkeer op de hoofdwegen van dit kleine universiteitsstadje stond vast. Terri had in haar hoofd een lijstje van dingen die ze moest gaan doen. Bovenaan stond: uitzoeken waar de professor mee bezig was. Niet dat hij haar onderzoek kon belemmeren, want dat was min of meer vastgelopen. Ze keek naar de mensen in de auto’s om haar heen en maakte ruimte voor een schoolbus, zodat die naar een basisschool kon afslaan.

Dat deed haar eraan denken dat ze Mark Wolfe meer onder druk moest zetten. Ze zag niet echt een manier om het hem zo lastig te maken dat hij met al zijn perverse verlangens zijn spullen en biezen zou pakken, zodat andere agenten hem op hun bordje kregen – het vuilnis verplaatsen noemden agenten dit soort verplaatsing van verantwoordelijkheden. Maar de dag dat zijn moeder zou worden opgenomen in een verpleeghuis zou ook de dag zijn dat zij Mark Wolfe verrekte duidelijk zou maken dat verhuizen een bijzonder goed idee was.

Ze reed langs de school en zag vanuit een ooghoek dat de gele bus zijn lading loste. Twee moe uitziende docenten loodsten de rumoerige kinderen naar de voordeur. Het begin van een normale schooldag. Hoewel ze wist dat haar eigen kinderen al binnen waren, hoopte ze tegen beter weten in nog een glimp van hen te kunnen opvangen. Ze nam aan dat ze al kletsend naar hun lokalen liepen en op hun stoelen gingen zitten. Ze zouden taal en rekenen krijgen en pauze hebben. En al die tijd zou geen enkel kind enig benul hebben van alle gevaren die buiten op de loer lagen. Het is natuurlijk onmogelijk om alle kinderen tegen alles te beschermen, maar desondanks voelde ze zich toch verantwoordelijk.

Het politiebureau lag vlak bij de school en al snel reed ze op de parkeerplaats aan de achterkant van het gebouw. Ze pakte haar tas, insigne en pistool en bedacht dat ze met de professor moest gaan praten. Ze zou hem half belerend, half dreigend moeten laten weten dat hij zich met zijn eigen zaken moest bemoeien. Het was niet koud buiten. Inbraken, dacht ze. Door de warme avondtemperatuur zouden de nachtelijke inbraken toenemen. Dat waren frustrerende misdaden, omdat de schade meestal niet zo groot was, maar verzekeringsmaatschappijen boekwerken ingevulde paperassen eisten en de slachtoffers nog lang bang waren dat het weer zou gebeuren. Van dit soort overtredingen had iedereen alleen maar last.

Ze verwachtte de hele dag bezig te zijn met rapporten opstellen en wellicht naar een woonhuis of kantoor te moeten om de schade van een ingeslagen raam of ingetrapte keukendeur te moeten opnemen. Ze liep het politiebureau in en zag de agent van dienst die achter veiligheidsglas aan een balie in de entreeruimte zat. De man had een bierbuik en grijs haar, maar kon uitstekend overweg met burgers die binnen kwamen en meteen luidruchtig begonnen te klagen over loslopende honden, wildplassende studenten, verkeerd geparkeerde auto’s of iets anders. Hij wees dan naar een tiental plastic stoelen die naast elkaar tegen de muur stonden. Daar konden ze op hun beurt wachten.

‘Die kerel wacht al een tijdje op je,’ zei hij door het veiligheidsglas heen. Tot haar verbazing zag Terri Mark Wolfe opstaan. Hij zag er bezorgd, onuitgeslapen en onverzorgd uit. Voordat hij iets kon zeggen, zei ze: ‘Hoe kan het dat professor Thomas mij op jouw mobiel heeft gebeld?’

Wolfe haalde zijn schouders op. ‘Ik heb hem met wat onderzoekswerk geholpen en toen vroeg hij...’

‘Wat voor onderzoek?’

Wolfe schuifelde met zijn voeten en zei veel zachter: ‘Daarom ben ik hier. Ik bedoel: ik zou het niet moeten doen, maar die oude man...’

‘Meneer Wolfe, wat voor onderzoek?’

‘Ik heb hem geholpen om dat meisje te zoeken. Onze Jennifer. Die vermist is.’

‘Hoe bedoel je “hem geholpen”? En wat bedoel je met “zoeken”?’

‘Hij denkt dat hij haar op een pornowebsite zou kunnen vinden. Hij had vrij uitgewerkte theorieën over waarom ze was ontvoerd en...’ Wolfe viel stil.

Terri Collins vond het een warrig verhaal, zeker die ‘vrij uitgewerkte theorieën’. ‘Oké, maar waarom ben je hier? Je had gewoon kunnen bellen.’

Wolfe haalde weer zijn schouders op. ‘Die ouwe kwam niet opdagen. Hij zei dat hij vanochtend naar mijn huis zou komen zodat we verder konden zoeken. Verdomme, ik heb me zelfs ziek gemeld op mijn werk. En we zouden...’

‘Wat zouden jullie?’ vroeg Terri scherp.

‘Ik heb hem allerlei spul op internet laten zien,’ zei Wolfe behoedzaam en voorzichtig. ‘Hij wilde, nou, u weet wel, het echt ruige werk zien. Ik bedoel: jezus christus, hij is psycholoog, en ik heb hem alleen maar geholpen. Hij had geen idee hoe en waar hij moest zoeken en...’

‘En dat heb jij voor hem gedaan,’ maakte Terri zijn zin af.

Wolfe keek haar aan en zei: ‘Begrijp me goed, ik vind die ouwe best aardig. We weten natuurlijk allebei dat hij gek is. Maar wel gek en vastbesloten, als u me begrijpt...’ Wolfe keek naar Terri’s uitgestreken politiepokerface en veranderde van tactiek. Nadrukkelijk zei hij: ‘Ik moet met u praten. Onder vier ogen.’

‘Onder vier ogen?’

‘Ja. Ik wil geen toestanden. Hoor eens, rechercheur, ik probeer nu de goeierik te zijn. Ik had veilig thuis kunnen blijven en kunnen zeggen fuck het maar, maar dat heb ik niet gedaan. Ik ben hiernaartoe gekomen. De professor is behoorlijk labiel. Jezus, dat hebt u zelf toch ook wel gezien...’ Wolfe keek haar aan en zag dat ze knikte. Daarna ging hij verder: ‘En, tja, oké, ik maak me zorgen om hem. Is dat zo raar? Waarom doet u zo moeilijk?’

Terri wachtte af. Ze kon niet echt geloven dat de verkrachter ineens een keurige, nette burger van de gemeenschap was geworden. Maar iets had hem naar het politiebureau gedreven en wat dat iets ook mocht wezen, het was zeker weten iets dringends, want een man als Mark Wolfe zou nooit vrijwillig iets met de politie te maken willen hebben.

‘Oké,’ zei ze dus. ‘We gaan onder vier ogen praten. Maar eerst wil ik weten waarom.’

Wolfes glimlach maakte haar nog achterdochtiger dan ze al was. ‘Nou,’ zei hij, ‘ik durf te wedden dat onze professor iemand gaat neerschieten.’

Wolfe wist eerlijk gezegd niet of dat waar was. Adrian had weliswaar behoorlijk lang met een halfautomatisch pistool voor Wolfes gezicht gezwaaid, maar of hij ook iemand kon neerschieten... Wolfe vond de kans groter dat de professor iemand per ongeluk zou neerschieten.

Samen reden ze naar het huis van de professor, hoewel Wolfe volhield dat hij daar niet zou zijn. En precies zoals hij had voorspeld, was de auto weg en stond de voordeur op een kier. Zonder aarzelen liep Terri naar binnen met Mark Wolfe in haar kielzog. De eerste was zich ervan bewust dat ze een zeer duidelijke politieregel overtrad, de ander was ontzettend nieuwsgierig.

Ze werden begroet door een rommelig huis. Terri probeerde er niet op te letten, maar zag dat het veel erger was dan haar eerste bezoek aan het huis. Er werden inmiddels geen pogingen meer gedaan om dingen op te bergen of schoon te maken. Kleren, borden, stof en papieren lagen overal en nergens. Alsof er tot een paar minuten geleden een zware storm door het huis had gewoed.

Hard riep ze: ‘Professor Thomas?’ hoewel ze al wist dat hij niet thuis was. Ze liep door naar de woonkamer en riep weer: ‘Professor Thomas, waar bent u?’ Ze zag dat Wolfe de zijkamer was ingelopen en riep naar hem: ‘Hé, je moet bij mij blijven!’ Hij negeerde haar.

‘Moet u eens komen kijken,’ riep hij ineens.

Ze liep naar hem toe en zag dat hij voor een computer in de studeerkamer van de professor zat. Hij tikte snel. ‘Wat moet ik zien?’ wilde ze weten.

‘Ik neem aan dat u de website wilt zien waar hij zo enthousiast over werd. Hij zei dat het niet de goede was, maar meteen daarna belde hij u over dat verrekte litteken en die...’

‘Ja, die tattoo, ga verder...’

Ze boog naar het computerscherm.

De homepagina van Whatcomesnext.com verscheen. Wolfe tikte het wachtwoord ‘Jennifer’ in. ‘Welkom, psychoprof’ verscheen en meteen daarna de foto van het meisje. De foto was korrelig, bewogen, onscherp. Toch voelde Terri haar bloed sneller stromen. Misschien vond ze de foto onscherp doordat ze zelf niet helder kon kijken.

Ze zag een naakte jonge vrouw, vastgeketend aan een muur, met geboeide handen in de foetushouding op een bed liggen en een knuffel dicht tegen haar aangedrukt. De jonge vrouw was half van de camera weggedraaid, dus zag ze weinig van haar lichaam. Ook had ze een kap over haar gezicht. Terri zag de zwarte bloementattoo op een broodmagere arm, maar niet het litteken waar professor Thomas het over had. ‘Jezus. Wat is dit in vredesnaam?’

‘Een live webcamuitzending,’ vertelde Wolfe. Hij klonk een beetje als de professor. ‘De wereld wil alles live volgen. Meteen. Zonder vertraging. Direct genot.’

Terwijl ze naar het scherm keek, probeerde Terri het beeld van de jonge vrouw te vergelijken met Jennifer en deed zo onbewust precies hetzelfde als Adrian eerder had gedaan. ‘Het moet een actrice zijn,’ zei ze tegen beter weten in.

‘Denkt u? Rechercheur, u weet hier echt helemaal niets van...’

Hij tikte een paar toetsen in en het menu verscheen. Hij koos een willekeurig kopje en ineens keken ze naar het geblinddoekte meisje dat zichzelf waste en haar naaktheid voor priemende ogen probeerde te verbergen. Een mannengestalte liep in en uit het beeld. Nu zag Terri ook het litteken. ‘Dat klopt niet...’ zei ze hardop, maar er klonk aarzeling in haar stem door.

‘Ja,’ zei Wolfe en hij ging opgewonden en snel verder: ‘Dat zei u gisteren ook tegen de professor. Maar het was duidelijk te zien dat hij het niet geloofde. Of dat hij dacht dat het geschminkt was.’

‘Ik moet echt haar gezicht zien.’ Terri fluisterde.

‘Dat kan. Tenminste, een beetje. Ze houden haar gemaskerd.’ Hij riep het kopje op waarin Nummer 4 werd geïnterviewd. Er klonk wat ruis in haar stem door als ze antwoord gaf. Wolfe legde uit: ‘Waarschijnlijk hebben ze de audio een beetje bewerkt, zodat haar stem onherkenbaar is.’

Terri keek naar het geblinddoekte meisje en luisterde aandachtig naar alles wat ze zei. Ze dacht terug aan de keren dat zijzelf tegenover Jennifer had gezeten. Ze probeerde iets in de stem te herkennen wat voor haar zou bevestigen dat de Jennifer uit haar geheugen en dit meisje dezelfde persoon waren. Ze moet het wel zijn, dacht ze verbijsterd. Ook toen ze het ‘ik ben achttien’ hoorde. ‘Waar...’ begon ze.

‘Dat is het punt. Het is niet in LA of Miami of Texas. Deze verdomde website zit zo’n twee uur van ons vandaan.’

Duurt het echt maar twee uur om iemand naar de hel te rijden? vroeg Terri zich af.

‘Ik heb de gps-coördinaten. En de professor ook. Misschien is hij daarnaartoe. Volgens mij wel. Hij heeft wat voorsprong op ons, maar die oude man zal niet zo heel hard rijden.’

Jawel, dat doet hij wel. Maar dat zei ze niet hardop. Ze pakte haar mobiel om te bellen, maar Wolfe schudde zijn hoofd. ‘Zo modern is hij niet,’ gaf hij als antwoord op de onuitgesproken vraag.

‘Oké, dan gaan wij ook,’ zei Terri. Wolfe klikte met de muis en de website sloot af met een zwierig: ‘Tot ziens, psychoprof.’

Ze liepen snel Adrians huis uit en over het pad naar Terri’s auto. Ongeveer dezelfde route die Adrian eerder gelopen had. Waren ze iets minder snel geweest en waren ze nog even bij de computer in de buurt gebleven, dan hadden ze kunnen zien dat het meisje plotseling gealarmeerd verstijfde toen de deur van haar cel openging.