22.

Ayla was bijna bewusteloos toen ze de vaste, stenige bedding van de rivier voelde. Ze probeerde zich overeind te worstelen terwijl Whinney haar over de stenige bodem sleepte en zette enkele stappen op een strandje van gladde, ronde stenen bij een bocht van de rivier. Toen viel ze. Het touw dat nog steeds strak om haar hand zat, trok haar met een ruk om en bracht het paard tot stilstand.

Ook Jondalar had tijdens de oversteek de eerste stadia van onderkoeling rillend doorgemaakt, maar hij was sneller dan Ayla op de oever aan de overkant. Ayla zou de overkant sneller bereikt hebben als die rommel niet aan Whinney's touw was blijven hangen, waardoor het paard aanzienlijk in zijn voortgang werd vertraagd. Ook Whinney begon het effect van het koude water te voelen voordat de schuifknoop, opgezwollen door het water, tenslotte losschoot en ze van het hinderlijke, extra gewicht werd bevrijd.

Ongelukkig genoeg was Jondalar toen hij de overkant bereikte zo door de kou bevangen dat hij totaal uit zijn evenwicht was. Hij trok zijn bontparka over zijn natte kleding aan en ging te voet, de hengst meevoerend, naar Ayla zoeken, maar liep in de verkeerde richting langs de rivier. Door de lichaamsbeweging werd hij warmer en trok zijn beneveling op. Ze waren beiden stroomafwaarts meegevoerd, maar aangezien zij langer over de oversteek had gedaan, moest ze verder stroomafwaarts zijn. Hij keerde om en liep terug. Toen Renner hinnikte en Jondalar dit hoorde beantwoorden, begon hij te rennen.

Jondalar zag Ayla op de stenige oever liggen, naast de geduldig wachtende merrie; het nog om haar hand gewikkelde touw hield haar arm omhoog. Hij stormde met een van angst bonzend hart naar haar toe. Na zich eerst ervan te hebben overtuigd dat ze ademde, sloot hij haar in zijn armen en drukte haar dicht tegen zich aan, terwijl tranen in zijn ogen sprongen.

'Ayla! Ayla! Je leeft!' riep hij. 'Ik was zo bang dat je dood was. Wat ben je koud.'

Hij moest haar warm zien te krijgen. Hij maakte het touw om haar hand los en tilde haar op. Ze bewoog en opende haar ogen. Haar spieren waren verkrampt en stijf en ze kon nauwelijks spreken, maar ze spande zich in om iets te zeggen. Hij boog zich dieper over haar heen.

'Wolf. Zoek Wolf,' zei ze op hese fluistertoon.

'Ayla, ik moet voor jou zorgen!'

'Alsjeblieft. Zoek Wolf. Te veel zonen verloren. Niet Wolf ook nog,' zei ze met opeengeklemde kaken.

Uit haar ogen sprak zo'n verdrietige, innige smeekbede dat hij niet kon weigeren. 'Goed dan. Ik ga hem zo zoeken, maar eerst moet ik jou op een droge plek zien te krijgen.'

Het regende hard toen hij Ayla tegen een flauwe helling opdroeg. Die vervlakte tot een klein terras waarop enkele wilgen, kreupelhout, zegge en achterin enkele dennen stonden. Hij zocht een stukje effen terrein uit en zette snel de tent op. Na de mammoethuid op het gronddoek als extra bescherming tegen de doorweekte bodem te hebben neergelegd, bracht hij Ayla de tent in, toen de bagagemanden en spreidde hun slaapvachten uit. Hij trok haar natte kleren uit, ontkleedde zich ook, stopte haar tussen de vachten en kroop met haar samen eronder.

Ze was niet geheel bewusteloos, maar in een toestand van wazige versuffing. Haar huid voelde koud en klam aan, haar lichaam was verkrampt. Hij probeerde haar met zijn lichaam te warmen. Toen ze begon te bibberen, kon Jondalar ruimer adem halen. Het betekende dat ze van binnen warmer werd, en met het terugkeren van haar herinnering aan wat er was gebeurd, dacht ze aan Wolf en begon irrationeel, bijna wild, te roepen dat ze naar buiten wilde om hem te zoeken.

'Het is mijn schuld,' zei ze klappertandend. 'Ik heb hem gezegd in de rivier te springen. Ik heb hem gefloten. Hij vertrouwde me. Ik moet Wolf vinden.' Ze spartelde om overeind te komen.

'Ayla, laat Wolf nu maar. Je weet niet eens waar je moet zoeken,' zei hij en probeerde haar neer te drukken.

Bevend en hysterisch snikkend probeerde ze onder de slaapvachten uit te komen. 'Ik moet hem vinden,' huilde ze.

'Ayla, Ayla, ik ga wel. Als jij hier blijft, ga ik hem zoeken,' zei hij om haar over te halen onder de warme bontvachten te blijven. 'Maar beloof me dat je hier blijft liggen en je goed toedekt.'

'Zorg alsjeblieft dat je hem vindt,' zei ze.

Hij trok snel droge kleren aan en zijn warme parka. Toen pakte hij twee vierkante plakken reisvoedsel, vol calorierijk vet en eiwitten. 'Ik ga,' zei hij. 'Eet dit op en blijf onder de vachten.'

Ze greep zijn hand toen hij zich omdraaide om weg te gaan. 'Beloof me dat je goed naar hem zoekt,' zei ze, hem in zijn zorgelijke blauwe ogen kijkend. Ze bibberde nog, maar scheen makkelijker te kunnen praten.

Hij keek in haar grijsblauwe ogen die hem ongerust en smekend aankeken. Plotseling drukte hij haar heftig en stijf tegen zich aan. 'Ik was zo bang dat je dood was.'

Ze hield hem vast, gerustgesteld door zijn kracht en liefde. 'Ik hou van je, Jondalar, ik wil je nooit verliezen, maar zorgalsjeblieft dat je Wolf vindt. Ik zou het niet kunnen verdragen hem kwijt te zijn. Hij is net een... kind... een zoon voor me. Ik kan niet nóg een zoon afstaan.' Haar stem brak en tranen vulden haar ogen.

Hij maakte zich los en keek naar haar. 'Ik zal hem zoeken, maar ik kan niets beloven, Ayla, en als ik hem vind, kan ik niet beloven dat hij nog leeft.'

In haar ogen verscheen een blik van angst en ontzetting, toen sloot ze ze en knikte. 'Probeer hem te vinden,' zei ze, maar toen hij wilde weggaan, klemde ze zich even aan hem vast.

Hij wist niet of hij echt van plan was geweest de wolf te gaan zoeken toen hij onder de vachten uit kwam. Hij had hout willen halen voor een vuur om te zorgen dat ze warme thee of soep naar binnen kreeg en de paarden willen verzorgen, maar hij had het beloofd. Renner en Whinney stonden in het wilgenbosje nog met hun rij dekens om. De stoere dieren leken het best te maken, dus liep hij de helling af.

Toen hij bij de rivier kwam, wist hij niet welke richting hij uit moest en besloot het stroomafwaarts te proberen. Hij trok zijn kap verder naar voren om de regen uit zijn gezicht te houden en ging langs de oever lopen, kijkend bij stapels drijfhout en ophopingen van afval. Hij zag vele dode dieren en evenveel carnivoren en aaseters, zowel vierpotige als gevleugelde, die zich te goed deden aan wat de rivier had aangevoerd, zelfs een roedel wolven uit het zuidelijke gebied, maar geen enkele leek op Wolf.

Hij draaide zich om en liep terug om een eindje stroomopwaarts te gaan, maar betwijfelde of hij daar meer geluk zou hebben. Hij verwachtte niet het dier te vinden en besefte dat hem dat treurig stemde. Wolf kon soms lastig zijn, maar hij had echte genegenheid voor het intelligente dier ontwikkeld. Hij zou hem missen en wist dat Ayla buiten zichzelf van verdriet zou zijn.

Hij bereikte de stenige oever waar hij Ayla had gevonden en liep om de bocht heen, niet zeker wetend hoe ver hij de andere kant zou moeten opgaan, vooral toen hij zag dat het waterniveau van de rivier steeg. Hij besloot dat, zodra Ayla weer op de been was, ze de tent verder van de rivier moesten zetten. Misschien moet ik niet verder zoeken en liever gaan kijken of alles goed met haar is, zei hij weifelend tegen zichzelf. Nu, ik kan nog een eindje doorlopen; ze zal vragen of ik in beide richtingen heb gezocht.

Hij liep verder langs de rivier, moeizaam om een stapel stronken en takken heen klauterend en zag het majestueuze silhouet van een koningsarend op wijd uitgespreide wieken voortglijden en bleef vol ontzag staan kijken. Plotseling trok de grote, sierlijke vogel zijn machtige vleugels in en kwam alseen steen naar de oever van de rivier omlaag, om weer op te stijgen met een grote soeslik in zijn klauwen.

Een stukje verder, op de plek waar de vogel zijn maaltijd had gevonden, droeg een flinke zijrivier, die zich tot een kleine delta verbreedde, haar aandeel bij aan de wateren van de Zuster. Hij meende iets bekends te zien op het brede stuk zanderige oever, waar de stromen bijeenkwamen, en glimlachte toen hij de ronde boot herkende. Toen hij nauwkeuriger keek, fronste hij en zette het op een lopen. Naast de boot zat Ayla in het water met Wolfs kop in haar schoot. Uit een wond boven zijn linkeroog droop nog bloed.

'Ayla! Wat doe je hier? Hoe ben je hier gekomen?' raasde hij meer uit angst en ongerustheid dan woede.

'Hij leeft, Jondalar,' zei ze, bevend van de kou en tegelijkertijd zo hard snikkend dat ze bijna niet meer was te verstaan. 'Hij is gewond, maar hij leeft.'

Nadat Wolf in de rivier was gesprongen, was hij naar Ayla gezwommen, maar toen hij de over het water dansende, lege, ronde boot bereikte, had hij zijn voorpoten over de hieraan bevestigde stokken gelegd. Hij was bij de bekende voorwerpen gebleven en had zich door de wiebelende boot en palen laten meevoeren. Toen de schuifknoop losschoot en de boot en de stokken wild over de woelige wateren gingen stuiteren, werd hij tegen de zware, met water doordrenkte boomstam geworpen. Ze waren bijna aan de overkant. De boot schoof de zanderige oever op en trok de palen met de wolf erover hangend gedeeltelijk uit het water. De klap had hem verdoofd, maar dat hij half ondergedompeld in het koude water was blijven liggen, was ernstiger. Ook wolven stonden bloot aan onderkoeling en konden eraan doodgaan.

'Kom mee, Ayla, je bibbert weer. Je moet naar de tent terug. Waarom ben je naar buiten gegaan? Ik heb je toch gezegd dat ik hem zou zoeken?' zei Jondalar. 'Kom, ik neem hem wel.' Hij tilde de wolf uit haar schoot en probeerde haar overeind te helpen.

Na enkele stappen wist hij dat het niet zou meevallen bij de tent terug te komen. Ayla was nauwelijks tot lopen in staat en de wolf was groot en zwaar. Zijn met water verzadigde vacht zorgde voor nog meer gewicht. De man kon ze niet allebei dragen en wist dat Ayla hem nooit zou toestaan Wolf achter te laten om hem later op te halen. Kon hij de paarden maar fluiten, zoals Ayla... Waarom zou hij dat niet kunnen? Jondalar had een fluitje voor Renner ontwikkeld, maar zich nooit echt ingespannen hem te leren erop te reageren. Het was nooit nodig geweest. De jonge hengst kwam altijd met zijn moeder mee als Ayla Whinney riep.

Misschien zou Whinney komen als hij floot. Hij kon het proberen. Hij imiteerde Ayla's fluitje en hoopte het dicht genoeg te hebben benaderd, maar was vastbesloten te blijven doorlopen als ze niet reageerden. Hij verplaatste Wolfs gewicht in zijn armen en probeerde een arm om Ayla heen te leggen om haar beter te ondersteunen.

Ze hadden nog niet eens de stapel drijfhout bereikt toen hij al uitgeput raakte van de inspanning. Alleen door pure wilskracht wist hij zijn dodelijke vermoeidheid de baas te blijven. Ook hij was de enorme rivier overgezwommen en had daarna Ayla de helling op gedragen en de tent opgezet. Daarna was hij op zoek naar de wolf langs de rivieroever heen en weer gesjokt. Toen hij een zacht gehinnik hoorde, keek hij op. Opluchting en vreugde stroomden door hem heen bij het zien van de beide paarden.

Hij legde de wolf over Whinney's rug, omdat ze hem eerder had gedragen en eraan gewend was; toen hielp hij Ayla op Renner en leidde hem naar het stenige strandje. Whinney kwam achter hen aan. Ayla, die zat te rillen in haar natte kleren, terwijl de regen nog harder begon te stromen, kon met moeite op het paard blijven zitten toen ze tegen de helling opliepen. Voetje voor voetje bereikten ze de tent bij het groepje bomen.

Jondalar hielp Ayla van Renners rug en droeg haar in de tent, maar door onderkoeling begon ze weer irrationeel te worden en hysterisch over de wolf te ijlen. Hij moest hem onmiddellijk in de tent brengen en beloven hem af te drogen. Hij zocht iets in de bagagemanden om hem mee droog te wrijven. Toen ze het dier onder haar slaap vacht wilde hebben, weigerde Jondalar dat beslist, hoewel hij een dek voor het dier vond. Hij hielp de onbeheerst snikkende Ayla uit haar kleren en wikkelde haar in de vachten.

Hij ging naar buiten, nam Renner zijn halster af, haalde de rijdekens van de paarden en klopte de dieren met enkele woorden van dank op de hals. Hoewel paarden onder alle weersomstandigheden in de vrije natuur verbleven en aan de koude waren aangepast, wist hij dat ze niet erg op regen waren gesteld en hoopte dat ze geen nadelige gevolgen zouden ondervinden. Toen liep Jondalar eindelijk weer de tent in, kleedde zich uit en schoof naast de hevig bevende vrouw onder de slaapvachten. Ayla kroop dicht tegen Wolf aan, Jondalar ging tegen haar rug liggen en sloeg zijn armen om haar heen. Na enige tijd hield het beven van de vrouw op door het warm wordende wolvelijf aan haar ene en het lichaam van de man aan haar andere kant. Allen gaven aan hun uitputting toe en vielen in slaap.

Ayla werd wakker doordat een natte tong over haar gezicht likte. Ze duwde de bek blij glimlachend weg en omhelsde Wolf.

Ze nam zijn kop tussen haar handen en bekeek aandachtig zijn wond. De regen had het vuil eruit gewassen en hij bloedde niet meer. Ze wilde hem later nog met medicijnen behandelen, maar hij leek het goed te maken. Hij was niet echt verzwakt door de klap tegen zijn kop of door de koude rivier. Slaap en warmte waren de beste medicijnen geweest. Ze werd zich bewust dat Jondalar met zijn armen om haar heen lag, al sliep hij, en ze bleef stil liggen, Wolf in haar armen houdend en luisterend naar de op de tent kletterende regen.

Ze herinnerde zich fragmenten van de vorige dag: het strompelen door het struikgewas en drijfhout, het zoeken naar Wolf langs de rivieroever, de pijn in haar hand omdat het erom gewikkelde touw te strak was gaan zitten, Jondalar die haar droeg. Ze glimlachte bij de gedachte aan zijn nabijheid en bedacht dat ze hem de tent had zien opzetten. Ze voelde zich beschaamd dat ze hem niet had geholpen, al was ze verstijfd van de kou geweest waardoor ze zich niet kon bewegen.

Wolf wurmde zich uit haar greep los, stak zijn neus eerst voorzichtig om de tentflap en liep naar buiten. Ayla hoorde Whinney zachtjes hinniken en wilde in haar vreugde bijna antwoord geven toen ze eraan dacht dat Jondalar nog sliep. Ze begon zich zorgen te maken over de paarden die in de regen stonden. Ze waren aan droog weer gewend, niet aan deze kledderige, alles doordrenkende regen. Zelfs ijzige kou was niet erg als deze droog was. Ze herinnerde zich paarden te hebben gezien die ook in deze streek leefden. Paarden hadden een dikke, dichte ondervacht die ze zelfs als ze nat waren nog warm hield. Ze nam aan dat ze er tegen konden zolang het maar niet onafgebroken regende.

Ze besefte dat ze niet veel op had met de zware herfstregens die in deze zuidelijke streken vielen, hoewel ze de lange, natte lentes in het noorden altijd vol vreugde tegemoet had gezien, met hun nevels en motregens die voor hogere temperaturen zorgden. De grot van Bruns stam lag in het zuiden en daar had het in de herfst altijd flink geregend, maar zulke alles doorwekende stortbuien herinnerde ze zich niet. Ayla dacht erover op te staan, maar voordat ze dit kon doen, viel ze weer in slaap.

Toen ze voor de tweede maal wakker werd, begon de man naast haar zich te roeren. Terwijl ze zo onder de vachten lag, viel haar op dat er iets was veranderd, ze kon niet zeggen wat. Ineens besefte ze dat het geluid van de regen was opgehouden. Ze stond op en ging naar buiten. Het was laat in de middag en koeler dan het was geweest, en ze wenste dat ze iets warms had aangetrokken. Ze waterde bij een struik en liep toen naar de paarden, die zeggegras stonden te eten bij de wilgen waartussen een beekje stroomde. Wolf was bij hen. Bij haar nadering kwamen ze alle drie op haar toe en ze bleef ze enige tijd strelen en krabben en met ze praten. Ze liep de tent weer in en kroop onder de slaapvachten bij de warme man.

'Wat ben je koud, vrouw!' zei hij.

'En jij lekker warm,' zei ze en nestelde zich dicht tegen hem aan.

Hij sloeg zijn armen om haar heen en wreef zijn neus tegen haar nek, opgelucht dat haar lichaamswarmte zo snel terugkeerde. Het had lang geduurd voordat ze weer warm was geworden na door het water tot op het bot te zijn verkild. 'Ik weet niet hoe ik het in mijn hoofd heb gehaald je zo nat en koud te laten worden,' zei Jondalar. 'We hadden niet moeten proberen de rivier over te steken.'

'Maar Jondalar, wat konden we anders? Je had gelijk. Hoe hard het ook regende, we moesten toch ergens de rivier oversteken en het was erger geweest als we hadden geprobeerd bij een stroomversnelling over te steken,' zei ze.

'Als we eerder bij de Sharamudiërs waren vertrokken, waren we de regen voor geweest, en was de Zuster niet half zo moeilijk over te steken zijn geweest,' zei Jondalar vol zelfverwijt.

'Het is mijn schuld dat we niet eerder vertrokken, zelfs Carlono dacht dat we hier voor de regens zouden zijn.'

'Nee, het was mijn schuld. Ik weet hoe deze rivier is. Als ik had aangedrongen, zouden we eerder zijn vertrokken. En als we die boot hadden achtergelaten, zouden we er niet zolang over hebben gedaan om over de berg te komen en jij zou er niet zolang over hebben gedaan om over de rivier te komen. Stom.'

'Jondalar, waarom geef je jezelf de schuld?' vroeg Ayla. 'Je bent niet stom. Je kon niet voorzien wat er ging gebeuren. Zelfs Een die de Moeder Dient kan dat niet erg goed. Het is nooit duidelijk. En we hebben het toch gehaald? We zijn er en iedereen is in orde, dank zij jou, ook Wolf. We hebben zelfs de boot nog en wie weet hoe goed die nog van pas komt.'

'Maar ik ben jou bijna kwijtgeraakt,' zei hij, zijn hoofd in haar hals begravend en haar zo stijf tegen zich aan knellend dat het pijn deed, maar ze belette het hem niet. 'Ik kan niet zeggen hoeveel ik van je hou. Ik geef zo verschrikkelijk veel om je, maar de woorden om het je te zeggen schieten tekort. Ze zijn niet toereikend voor wat ik voel.' Hij hield haar innig tegen zich aan, alsof hij dacht dat als hij haar stevig vasthield hij haar op de een of andere manier tot een deel van zichzelf kon maken en haar daardoor nooit zou verliezen.

Ook zij hield hem stevig en vol liefde omarmd en wenste dat ze iets kon doen om zijn zielesmart en overstelpende behoefte aan haar troost te verlichten. Ineens besefte ze wat ze kon doen. Ze blies in zijn oor en kuste zijn hals. Hij reageerde onmiddellijk. Hij kuste haar met felle hartstocht, streelde haar armen, omvatte met zijn handen haar borsten en zoog in hongerige drift aan haar tepels. Ze legde haar been om hem heen, trok hem op zich en spreidde haar dijen. Hij schoof achteruit en porde en tastte met zijn zware lid, op zoek naar haar opening. Ze hielp hem naar binnen en bemerkte evenzeer naar hem te verlangen als hij naar haar.

Toen hij naar binnen gleed en de warme omhelzing van haar diepe schacht voelde, kreunde hij van genot bij die onbeschrijflijke sensatie. Al zijn gedachten, zijn nachtmerries en angstige zorgen verdwenen op dat ogenblik en hij werd geheel vervuld door de sensuele vreugden van deze wonderbaarlijke Gave van het Genot van de Moeder, die geen ruimte lieten voor andere gedachten dan zijn liefde voor haar. Hij trok terug en voelde haar beweging op de zijne inspelen toen ze weer bijeenkwamen. Haar reactie zweepte hem tot nog grotere passie op.

Terwijl ze uiteengingen en weer naar elkaar toekwamen, voelde zij dat als juist en natuurlijk. Zijn lichaam en het hare bewogen in een ritmisch patroon waaraan ze zich volledig overgaf toen het sneller werd, opgaand in de gewaarwording van het moment. Lange vuurtongen van gevoel lekten door haar heen vanuit dat centrum diep binnenin.

Hij voelde vulkanische krachten zich in hem opbouwen; golven van opwinding spoelden door hem heen, verslonden hem, en hij kwam bijna voor hij het wist met een sidderende explosie tot een heerlijke ontlading. Toen hij de laatste keren heen en weer bewoog, voelde hij nog naschokjes van die heftige uitbarsting en toen dat warme, behaaglijke gevoel van volkomen ontspanning.

Hij bleef op haar liggen om na de plotselinge en heftige inspanning op adem te komen. Zij sloot diep voldaan haar ogen. Na enige tijd liet hij zich van haar afglijden en kroop tegen haar rug aan, terwijl zij tegen hem aanschoof. Als twee lepeltjes in een doosje bleven ze stil en tevreden tegen elkaar liggen.

Na een tijdje zei Ayla zachtjes: 'Jondalar?'

'Hmmm?' mompelde hij. Hij was in de ban van een plezierige loomheid, hij had geen slaap, maar ook geen zin om zich te bewegen.

'Hoeveel van dergelijke rivieren moeten we nog over?' vroeg ze.

Hij boog zich over haar en kuste haar oor. 'Geen enkele.'

'Geen enkele?'

'Geen enkele, omdat er geen andere rivieren zijn die het formaat van de Zuster halen,' legde Jondalar uit.

'Niet eens de Grote Moederrivier?'

'Niet eens de Moeder is zo snel en verraderlijk of zo gevaarlijk als de Zuster,' zei hij, 'maar we steken de Grote Moederrivier niet over. We blijven tot aan het gletsjerplateau aan deze kant. Wanneer we in de buurt van het ijs komen, wil ik mensen bezoeken die aan de andere kant van de Moeder wonen, maar dat is een heel eind hier vandaan en dan zal ze weinig meer zijn dan een bergstroompje.' Hij rolde op zijn rug. 'Niet dat we niet nog enkele flinke rivieren over moeten, maar op deze vlakten vertakt de Moeder zich in veel beddingen, die zich nu eens afscheiden en dan weer bijeen komen. Als we die allemaal weer bij elkaar zien, is ze zo smal dat je haar nauwelijks als de Grote Moederrivier herkent.'

'Zonder al dat water van de Zuster erbij weet ik niet eens of ik haar zal herkennen,' zei Ayla.

'Ik denk het wel. Hoe groot de Zuster ook is als ze bij elkaar komen, de Moeder is altijd groter. Er is nog een belangrijke rivier die aan de overkant in haar uitkomt, net voor de Beboste Heuvels die haar dwingen oostwaarts af te buigen. Thonolan en ik hebben op die plek mensen ontmoet die ons op vlotten hebben meegenomen naar de overkant. Er komen nog verscheidene zijrivieren uit de grote bergen in het westen in de Moeder uit, maar wij gaan midden over de vlakte naar het noorden en zullen ze niet eens te zien krijgen.'

Jondalar ging overeind zitten. Dit gesprek had zijn gedachten weer bij de voortzetting van hun reis gebracht, al zouden ze pas de volgende ochtend vertrekken. Hij was uitgerust en ontspannen en had geen zin nog langer in bed te blijven.

'We hoeven niet veel rivieren meer over te steken tot we de hooglanden in het noorden bereiken,' vervolgde hij. 'Dat hebben de mensen van Haduma tegen me gezegd. Ze zeggen dat er heuvels zijn, maar dat het over het geheel vrij vlak gebied is. De meeste rivieren die we zien, zullen verschillende beddingen van de Moeder zijn. Ze zeggen dat je Haar hier overal tegenkomt. Het is goed jachtgebied. De mensen van Haduma komen voortdurend over die vertakkingen om hier op jacht te gaan.'

'De mensen van Haduma? Ik geloof dat je over ze hebt verteld, maar nooit veel,' zei Ayla, ook overeind komend en haar bagagezadelmand pakkend.

'We zijn niet lang bij ze gebleven, maar lang genoeg om een...' Jondalar aarzelde en dacht aan de Eerste Riten die hij met die aardige jonge vrouw, Noria, had gedeeld. Ayla zag een vreemde uitdrukking op zijn gezicht, alsof hij zich geneerde maar ook zeer met zichzelf was ingenomen, '...ceremonie, een feest, mee te maken,' voltooide hij zijn zin.

'Een feest om de Grote Aardmoeder te eren?' vroeg Ayla.

'Eh... ja, inderdaad. Ze hebben mij... eh, Thonolan en mij gevraagd dat met hen mee te maken.'

'Gaan we Haduma's volk opzoeken?' vroeg Ayla uit de tentopening, met een Sharamudische gemzehuid in haar hand om zich af te drogen na zich in het beekje bij de wilgen te hebben gewassen.

'Dat zou ik graag willen, maar ik weet niet waar ze wonen,' zei Jondalar. Hij zag haar bevreemde gezicht en legde vlug uit: 'Een paar jagers vonden ons kamp en lieten Haduma halen. Zij besloot het feest daar te houden en liet de rest komen.' Hij zweeg om zich alles weer voor de geest te halen.

'Haduma was me er eentje. Ze was de oudste mens die ik ooit heb ontmoet. Ouder dan Mamut. Ze was de moeder van zes generaties.' Dat hoop ik, dacht hij. 'Ik zie haar graag terug, maar we kunnen geen tijd nemen om naar ze te zoeken. Ze zal trouwens wel dood zijn, maar haar zoon, Tarnen, is vast nog in leven. Hij was de enige die Zelandonisch sprak.'

Ayla ging de tent uit en Jondalar voelde sterke aandrang te urineren. Hij liet zijn tuniek vlug over zijn hoofd glijden en ging ook naar buiten. Terwijl hij stond te kijken naar de dampende boog sterk ruikend, geel water die op de grond spatte, vroeg hij zich af of Noria ooit de baby had gekregen die Haduma haar had voorspeld en of het orgaan dat hij nu in zijn hand hield daar verantwoordelijk voor was.

Hij zag Ayla met slechts de gemzehuid om haar schouders naar de wilgen lopen. Hij zou zich eigenlijk ook moeten wassen, maar had voor vandaag genoeg koud water gezien. Hij ging erin als het moest, ook als ze een rivier moesten oversteken, maar veelvuldige wasbeurten in koud water waren niet zo belangrijk toen hij met zijn broer reisde.

Ayla had nooit iets tegen hem gezegd, maar aangezien zij zich nooit door koud water liet weerhouden, meende hij nauwelijks een excuus te hebben om zich niet te hoeven wassen. En hij moest toegeven dat hij het prettig vond als ze fris rook. Soms sloeg ze zelfs een ijslaag stuk om bij water te komen, dan vroeg hij zich af hoe ze dit water kon verdragen.

Ze liep weer rond. Hij had gedacht een paar dagen op hun kampplaats te moeten blijven, zo verkleumd was ze, of dat ze misschien ziek zou kunnen worden. Misschien is ze door dat gepoedel met koud water aan kou gewend geraakt, zei hij bij zichzelf. Een kleine wasbeurt zou mij ook geen kwaad doen. Hij besefte dat hij had staan kijken hoe haar naakte achterste verlokkend onder het lopen heen en weer bewoog.

Hun Genot was opwindend geweest en bevredigender dan hij had verwacht als je bedacht hoe vlug het voorbij was, maar toen hij Ayla de zachte huid over een tak zag hangen en het beekje inwaden, voelde hij zijn mannelijkheid weer groeien. Hij voelde een impuls weer helemaal opnieuw te beginnen, alleen zou hij haar dan Genot schenken, heel langzaam en liefdevol, van elk deeltje van haar genietend.

De regens bleven met tussenpozen vallen toen ze verder trokken over de vlakten van het laagland, dat tussen de Grote Moederrivier en de haar in omvang bijna evenarende zijrivier, de Zuster, lag genesteld. Ze hielden een noordwestelijke koers aan, hoewel de route die ze volgden verre van rechtstreeks was. De centrale vlakten leken op de steppen in het oosten en waren daar in feite ook een voortzetting van, maar de rivieren die het oeroude bassin van noord naar zuid doorsneden, waren bepalend voor het aanzicht van het land. De dikwijls veranderende, zich vertakkende en uitvoerig meanderende loop van de Grote Moederrivier zorgde voor het ontstaan van enorme moerassen in het uitgestrekte droge grasgebied.

In de scherp kronkelende bochten van de grotere beddingen die zich over het land slingerden, ontwikkelden zich U-vormige meren, en de moerassen, drassige weiden en weelderig begroeide velden die de schitterende steppen diversiteit verleenden, vormden een toevluchtsoord voor ongelooflijk grote aantallen vogelsoorten, maar ze dwongen aan het land gebonden reizigers ook tot omwegen. De verscheidenheid van luchtbewoners werd aangevuld door een rijke flora en een bonte bevolking van op de grond levende dieren, die gelijk was aan die van de oostelijke grasgebieden, maar sterker was geconcentreerd, alsof een oorspronkelijk groter stuk land was gekrompen terwijl de gemeenschap daar wonende dieren even groot was gebleven.

Omgeven door bergen en hooglanden die het land meer vocht leverden, waren de centrale vlakten, vooral in het zuiden, met meer bomen begroeid, dikwijls op onopvallende, subtiele wijze. Het kreupelhout en de bomen die zich dicht aan waterlopen verdrongen, waren dikwijls volledig uitgegroeid, dichtver- takt en bebladerd. In het zuidoostelijk deel, dicht bij de brede woelige samenloop van beide rivieren, lagen in valleien en verdiepingen in het terrein venen en moerassen die tijdens overstromingsseizoenen enorm groot werden. Zompige veenbosjes van els, es en berk vormden voor de nietsvermoedende reiziger een drassige valkuil, tussen heuveltjes bekroond met wilgen, af en toe gelardeerd met eik en beuk, terwijl in meer zanderige bodems pijnbomen wortelden.

De bodem bestond voornamelijk uit een mengeling van vruchtbare löss en zwarte leem óf zand en kiezellagen, waarbij hier en daar het vlakke oppervlak werd onderbroken door om- hooggekomen, oeroud gesteente. Die afgelegen hooglanden waren gewoonlijk begroeid met coniferen, die soms tot op de vlakten groeiden en zo onderdak boden aan verscheidene diersoorten die niet uitsluitend op open terrein konden leven, maar aan de bosranden tierde het leven het weligst. Ondanks al die soorten en variatie bestond de hoofdbegroeiing uit gras. Lange en korte grassoorten, steppegras en kruiden, pluimgrassen en zwenkgrassen: de centrale, steppeachtige vlakten waren een uitzonderlijk weelderig begroeide, voedsel in overvloed leverende zee van gras dat deinde op de wind.

Toen Ayla en Jondalar de zuidelijke vlakten achter zich lieten en het koude noorden naderden, leek het seizoen sneller dan gewoonlijk te vorderen. De in hun gezicht blazende wind voerde al iets van de aarde verkillende koude van zijn oorsprong mee. De onvoorstelbaar gigantische accumulatie van gletsjerijs, die zich over enorme delen van de landen in het noorden uitstrekte, lag recht voor hen, op veel kortere afstand dan ze al hadden afgelegd.

Met de verandering van het seizoen kreeg de steeds ijziger wordende lucht iets dreigends, als onheilspellend voorproefje van hoe het kon worden. De regens namen af en hielden ten slotte geheel op, toen rafelige, witte vegen de plaats van donderkoppen innamen: de restanten van de door de krachtige, gestage wind aan flarden gescheurde wolken. Felle windvlagen scheurden de dorre bladeren van loof verliezende bomen en strooiden deze als een los tapijt voor hun voeten. Dan tilde, met een plotselinge stemmingsverandering een onverwachte windvlaag de broze skeletjes van het zomerloof van de grond, liet ze heftig in het rond wervelen en dan, genoeg krijgend van het spelletje, elders zachtjes neerdwarrelen.

Het droge, koude weer beviel de reizigers beter; het deed hun vertrouwd, zelfs prettig aan en ze waren er met hun met vacht gevoerde kappen en parka's op gekleed. Jondalar had goede informatie gekregen. Op het centrale vlak viel veel te jagen en de dieren waren na zich een hele zomer te hebben volgegeten vet en gezond. Het was ook het jaargetijde waarin vele graansoorten, vruchten, noten en wortels rijp waren voor de oogst. Ze hoefden hun voorraad noodvoedsel voor onderweg niet aan te spreken en konden gebruikte voorraden aanvullen, toen ze een reuzenhert doodden. Ze besloten een paar dagen halt te houden en uit te rusten, terwijl ze het vlees droogden. Hun gezichten glansden van vitaliteit, gezondheid en de vreugden van het leven in liefde. Ook de paarden leken verjongd. Dit was hun natuurlijke leefmilieu, het klimaat en de omstandigheden waaraan ze waren aangepast. Hun zware vacht werd pluizig en dik van het nieuwe winterhaar en ze waren elke morgen dartel en vol energie. De wolf ving met zijn neus in de wind allerlei geuren op die in het diep liggende instinctenreservoir van zijn hersenen bekend waren, en draafde tevreden mee. Af en toe ginghij zelf op rooftocht en kwam plotseling, met een zelfvoldane uitdrukking op zijn snuit, weer te voorschijn.

Het oversteken van rivieren gaf geen problemen meer. De meeste waterlopen liepen parallel aan de noord-zuidrichting van de Grote Moederrivier, hoewel ze er enkele doorwaadden die dwars over de vlakten liepen, maar de patronen waren onvoorspelbaar. De watergeulen meanderden zo sterk, dat ze niet altijd wisten of een stroom die hun pad kruiste een bocht in de eigenlijke rivier was of een van de weinige beken die van hoger liggend terrein omlaagkwamen. Enkele parallel lopende beddingen eindigden abrupt in een naar het westen stromend riviertje, dat zich weer in een van de vele beddingen van de Moeder stortte.

Hoewel ze soms door een wijde zwenking in de rivier van hun noordelijke koers moesten afwijken, was dit het soort open grasland waar men te paard veel sneller dan te voet vooruitkwam. Ze legden elke dag zulke grote afstanden af, dat ze al het voorafgaande oponthoud goedmaakten. Jondalar bedacht verheugd dat ze zelfs enige tijd inhaalden die ze waren kwijtgeraakt door een omweg te maken om de Sharamudiërs te kunnen bezoeken.

Op de pittig koude, heldere dagen genoten ze van een weids panoramisch uitzicht, dat alleen in de ochtend door nevels aan het oog werd onttrokken als de zon het in de nacht neergeslagen vocht tot boven het nulpunt verwarmde. Nu lagen ten oosten van hen de bergen waar ze omheen waren getrokken toen ze de loop van de Grote Rivier volgden over de hete vlakten in het zuiden, dezelfde bergen waarvan ze de zuidwesthoek waren overgeklommen. De glinsterende, met gletsjers bedekte pieken kwamen onmerkbaar dichterbij, doordat de keten een grote boog naar het noordwesten beschreef.

Links van hen bevond zich de hoogste bergketen op het continent, met haar zware kroon gletsjerijs die tot halverwege haar flanken reikte, in langgerekte kammen van oost naar west. De zich hemelhoog verheffende, glanzende spitsen rezen in de purperen verten op als een vaag dreigende massa, een ogenschijnlijk onoverkomelijke barrière tussen de reizigers en hun uiteindelijke bestemming. De Grote Moederrivier zou hen om de brede noordelijke wanden van de keten naar een betrekkelijk kleine gletsjer voeren, die een oeroud, afgerond massief bij de noordwestpunt van het alpiene voorgebergte met een pantser van ijs omsloten hield.

Lager en dichterbij verhief zich achter een door dennenbossen doorbroken, grasrijke vlakte een tweede massief. Het hoogland van granietgesteente bood uitzicht op steppeweiden en de Moeder, maar nam, toen ze verder noordwaarts kwamen, geleidelijk in hoogte af en ging over in glooiende heuvels die zich helemaal tot aan de uitlopers van de bergen in het westen voortzetten. Steeds minder bomen verstoorden het open uitzicht over het grasrijke landschap, dat de vertrouwde dwerg- vorm en scheefgroei begon te vertonen van door de wind gebeeldhouwde vegetatie.

Ayla en Jondalar waren de ontzagwekkende centrale vlakten bijna drie kwart doorgetrokken toen de eerste lichte sneeuw omlaag kwam dwarrelen.

'Jondalar, kijk toch eens! Het sneeuwt!' zei Ayla met een stralende glimlach. 'De eerste wintersneeuw.' Ze had al sneeuw geroken en de eerste sneeuwval in het seizoen was in haar ogen iets bijzonders.

'Ik kan niet begrijpen waarom je zo blij kijkt,' zei hij, maar haar glimlach was aanstekelijk en hij glimlachte toch terug. 'Je zult meer dan genoeg van sneeuw en ijs krijgen voordat we hier doorheen zijn, vrees ik.'

'Je hebt gelijk, ik weet het, maar ik vind de eerste sneeuwval van het jaar nog steeds heerlijk.' Enkele stappen verder vroeg ze al: 'Kunnen we gauw ons kamp opslaan?'

'Het is net na het middaguur,' zei Jondalar met een bevreemde uitdrukking op zijn gezicht. 'Waarom wil je nu al stoppen?'

'Ik heb net sneeuwhoenders gezien. Ze beginnen al wit te worden, maar zonder sneeuw zijn ze nu makkelijk te zien. Als er sneeuw is gevallen, kan dat niet meer en in deze tijd van het jaar zijn ze zo lekker, vooral klaargemaakt op de manier van Creb, hoewel dat veel tijd kost.' Ze staarde peinzend in de verte. 'Je moet een gat in de grond graven, de wanden met stenen bekleden, een vuur erin maken, daarna de vogels verpakt in hooi er inleggen, ze toedekken en dan afwachten.' De woorden waren zo snel uit haar mond komen tuimelen dat ze er bijna over struikelde. 'Maar het is het wachten waard.'

'Kalm aan, Ayla, je bent helemaal opgewonden,' zei hij met een glimlach van vertedering. Hij vond het altijd leuk haar boordevol enthousiasme te zien. 'Als je zeker weet dat ze zo echt heerlijk zullen smaken, dan moeten we maar eens vroeg ons kamp opslaan en op sneeuwhoenjacht gaan.'

'O, dat doen ze vast,' zei ze, Jondalar met een ernstig gezicht aankijkend, 'maar je hebt ze zo klaargemaakt al eens gegeten. Je weet hoe ze smaken.' Ze zag zijn glimlach en besefte dat hij een beetje de gek met haar stak. Ze trok de slinger uit haar gordel. 'Sla jij het kamp maar op, dan ga ik op sneeuwhoenjacht, en als je me helpt het gat te graven, zal ik je er een laten proeven,' zei ze grinnikend en dreef Whinney aan.

'Ayla!' riep Jondalar voordat ze te ver was. 'Als je het sleep-

toestel achterlaat, maak ik het kamp helemaal voor je klaar, "Vrouw Die Jaagt".'

Ze keek geschokt en verbaasd. 'Ik had geen idee dat je nog wist hoe Brun me noemde toen hij me toestemming gaf op jacht te gaan,' zei ze, omkerend en voor hem stoppend.

'Ik heb dan misschien geen herinneringen aan jouw Stam, sommige dingen onthoud ik, vooral als ze over de vrouw gaan van wie ik hou,' zei hij en keek naar haar brede, prachtige glimlach, die haar nog mooier maakte dan ze al was. 'Bovendien, als je samen met mij besluit waar ik het kamp moet opslaan, weet je waar je die vogel straks heen moet brengen.'

'Als ik je niet zie, spoor ik je op, maar ik ga wel mee en zal het sleeptoestel bij je achterlaten. Whinney kan er niet zo vlug mee uit de voeten.'

Ze reden tot ze een goede plek voor hun kamp zagen, dicht bij een stroompje, met een vlak stukje grond voor de tent, enkele bomen en - voor Ayla het belangrijkste - een stenige oever met keien die ze voor haar grondoven kon gebruiken.

'Nu ik hier toch ben, kan ik de tent helpen opzetten,' zei Ayla afstijgend.

'Ga jij nu maar je sneeuwhoenders jagen. Zeg me alleen waar ik dat gat moet graven,' zei Jondalar.

Ayla dacht even na en knikte. Hoe sneller ze de vogels had neergelegd, hoe eerder ze kon beginnen met de toebereiding en daarmee zou enige tijd zijn gemoeid, misschien met de jacht ook wel. Ze liep over het stukje grond en koos een plekje dat geschikt leek voor de grondoven. 'Hier,' zei ze, 'niet te ver van die stenen.' Ze zocht met haar ogen het strandje af en besloot enkele mooie, ronde stenen voor haar slinger te zoeken nu ze er toch was.

Ze wenkte Wolf met haar mee te komen en liep over hun spoor terug, op zoek naar de sneeuwhoenders die ze had gezien. Toen ze bewust naar de dikke vogels begon uit te kijken, zag ze verscheidene soorten die op ze leken. Ze werd in verleiding gebracht door een vlucht grijze patrijzen, die ze aan de rijpe zaden van roggegras zag pikken. Ze zag het verrassend grote aantal jongen, die ze herkende aan de iets minder uitgesproken tekening, niet aan de grootte. Hoewel de stevige, middelmatig grote vogels zo'n twintig eieren bij een leg kregen, werden ze vaak zo zwaar door roofdieren belaagd, dat vele niet de volwassenheid haalden.

Grijze patrijzen waren ook smakelijk, maar Ayla besloot door te lopen en te onthouden waar ze deze had gezien als ze de sneeuwhoenders niet ontdekte. Een uit verscheidene familiegroepjes bestaande vlucht kleinere, in groepsverband levende kwartels liet haar schrikken toen ze plotseling op de wieken gingen. Ook die dikke vogeltjes waren smakelijk en als ze hadkunnen omgaan met een werpstok, waarmee je een aantal tegelijk kon neerhalen, had ze misschien een poging gedaan er een paar te pakken te krijgen.

Aangezien ze de andere vogels had laten schieten, was Ayla blij de voor de winter goed gecamoufleerde sneeuwhoenders te ontdekken in de buurt waar ze deze de eerste keer had gezien.

Er was nog enige tekening op hun rug en vleugels te ontdekken, maar ze vielen nu door hun overwegend witte veren sterk op tegen de grijzige bodem en het donker goudgele, droge gras. De vette, robuuste vogels hadden al een winterbevedering op hun poten die zelfs hun tenen bedekte, om ze warm te houden en als sneeuwschoeisel te dienen. Hoewel kwartels dikwijls langere afstanden aflegden, bleef zowel de patrijs als het sneeuwhoen - het korhoen dat in de sneeuw wit verkleurde - normaliter dicht bij hun geboorteplek en legden ze slechts een korte afstand tussen zijn winter- en zomerweidegebieden af.

In die winterse wereld, waarin schepsels die anders ver uiteen liggende habitats zouden bewonen dicht opeen konden leven, had ieder zijn eigen plek. Terwijl de patrijs op de winderige open grasgebieden bleef waar hij zaden at en 's nachts in bomen bij rivieren en hooglanden op stok ging, bleef het sneeuwhoen in de opgewaaide sneeuw. Daarin groef het holen om warm te blijven en hield het zich in leven met takjes, scheuten en knoppen van struikgewas, dikwijls soorten die sterke oliën bevatten die voor andere dieren onaantrekkelijk of zelfs giftig waren.

Ayla wenkte Wolf te blijven terwijl ze twee stenen uit haar buidel pakte en haar slinger in gereedheid bracht. Vanaf Whin- ney's rug richtte ze op een bijna geheel witte vogel en smeet de eerste steen weg. Wolf die haar beweging als een teken aan hem interpreteerde, schoot op een vogel toe. Met vleugelgeklapper en onder luide protesten stegen de andere zware vogels met krachtige inspanning van hun vleugelspieren als koorden de lucht in.

Na die wilde opstijging ging het woest gefladder van de sneeuwhoenders over in een lange, rustige glijvlucht. Met een lichte druk en een beweging van haar lichaam die een tweede natuur was, gaf Ayla Whinney een teken de vogels te volgen, terwijl ze zich opmaakte een tweede steen te werpen. De jonge vrouw greep de slinger bij het neerzwaaien beet, liet haar hand naar het losse uiteinde glijden, bracht dat in een vloeiende, geoefende handeling - meegaand met de beweging van de slinger - naar haar werphand en deed de tweede steen in de uitstulping voor ze losliet. Hoewel ze soms bij de eerste worp de slinger een keer extra zwaaide, hoefde ze bij een tweede de beweging zelden vaart bij te zetten.

Ayla had zichzelf de tweesteenstechniek bijgebracht. Doorde jaren heen had ze die geperfectioneerd en was ze met beide stenen zeer trefzeker geworden. De vogel die ze op de grond tot haar doelwit had gemaakt, kwam niet meer omhoog. En toen de tweede vogel uit de hemel omlaag stortte, greep ze vlug weer twee stenen, maar de troep sneeuwhoenders was al buiten haar bereik.

Wolf kwam aandraven met een derde vogel in zijn bek. Ayla liet zich van de merrie glijden en op haar teken liet de wolf het sneeuwhoen aan haar voeten vallen.

'Goed gedaan, Wolf,' zei ze, hem bij zijn door het winter- haar eens zo dichte kraag grijpend en haar voorhoofd tegen het zijne leggend. Toen wendde ze zich tot het paard. 'Deze vrouw is blij met je hulp, Whinney,' zei ze in haar speciale taal die uit Stamtekens en uit zacht paardegehinnik bestond. Het paard hief haar hoofd, snoof en stapte dichter naar de vrouw toe. Ayla hield het hoofd van de merrie omhoog en blies zachtjes in haar neusgaten, zo geuren van herkenning en vriendschap uitwisselend.

Een vogel die nog niet dood was, draaide ze de nek om; daarna bond ze met wat taai gras de bevederde poten van de sneeuwhoenders bijeen. Ze klom weer op het paard en drapeerde de sneeuwhoenders achter zich over de zadelmand. Op de terugweg kwam ze weer de patrijzen tegen en kon het niet laten ook van die vogels een tweetal te proberen te verschalken. Met weer twee stenen kreeg ze nog eens twee vogels, maar bij haar poging een derde neer te halen, miste ze.

Ze bedacht dat ze alle vogels tegelijk zou bereiden, om beide soorten te kunnen vergelijken. De restjes kon ze voor de volgende dagen bewaren. Ze begon na te denken waarmee ze de vogels zou kunnen vullen. Als ze nog aan het broeden waren geweest, zou ze hun eieren hebben gebruikt, maar toen ze bij de Mamutiërs woonden, had ze deze met graansoorten gevuld. Het zou echter lang duren voor ze die graansoorten had geplukt. Het oogsten van wilde granen was een tijdverslindend proces, dat het beste met een groep mensen kon worden gedaan. Die grote aardwortels waren lekker, eventueel met wilde peentjes en uien.

De jonge vrouw dacht na over de maaltijd en lette niet erg op haar omgeving, maar toen Whinney met een ruk stopte, moest die haar wel opvallen. De merrie schudde haar hoofd, hinnikte en bleef doodstil staan, Ayla voelde hoe gespannen ze was. Het paard beefde en de vrouw begreep het.