8
‘Ben jij het oudste Hassi Barahal meisje?’ vroeg de kerel aan me, een vreemde vraag omdat hij zojuist hetzelfde had gevraagd aan tante.
‘Dat is me altijd verteld!’ kaatste ik terug.
‘Cat,’ mompelde tante waarschuwend. ‘Stilte is beter dan onbeleefdheid.’
Hij negeerde haar en keek bijna geringschattend naar Bee. Bee was korter dan ik, bevallig door een molligheid die haar twee jaar jonger deed lijken dan ze werkelijk was, en ze was natuurlijk mooi. Zijn blik keerde terug naar mij. ‘De vraag moet drie keer gesteld en beantwoord worden. Ben jij het oudste Hassi Barahal meisje?’
Tantes adem stokte. ‘Catherine!’ zei ze waarschuwend.
Oom sloot zijn ogen.
Ik vond de koude magiër hooguit irritant. ‘Zoals we al twee keer hebben gezegd. Ik ben de oudste.’
‘Het zij zo. Het contract was bezegeld met magie. Je kunt niet tegen me liegen.’ Hij staarde me nog een ogenblik langer aan, schudde toen abrupt zijn hoofd alsof hij vervuld was van minachting, en keerde zich naar tante. ‘De kleding die ze draagt is eenvoudigweg niet acceptabel. U hoeft alleen een kleine koffer te pakken voor de reis. Zodra we aankomen, zal het Huis voorzien in alles wat ze nodig heeft.’
‘Zodra we wáár aankomen?’ Ik keek naar tante voor opheldering, maar ze keek me nadrukkelijk niet aan, dus keek ik in plaats daarvan naar oom, maar híj keek me ook niet aan; hij trok Bee al mee naar de trap.
‘Naar boven, lieverd. Het is allang bedtijd.’
Bee ving mijn blik op, maar we hielden onze mond dicht. Dat was de code van Bee en Cat: hou je mond dicht en zeg niets tot je begrijpt wat er aan de hand is en in welke problemen je nicht, die ook je beste vriendin van heel de wereld is, verzeild is geraakt.
Tante zeilde langs me heen en kuste Bee op haar wang. ‘Ja, lieveling, kus Catherine goedenacht en ga naar boven.’ Trillend gaf Bee me een zoen op beide wangen terwijl tante bleef praten tegen de kerel. ‘Het lieve kind wil misschien zelf wat kleding uitzoeken, wat ze het mooiste vindt, u weet hoe meisjes zijn, ze vinden het fijn om speciale dingen mee te nemen, heel sentimenteel...’
De magister floot schril, een doordringend geluid dat ons allemaal ineen deed krimpen. Terwijl oom haar wegtrok, deed Bee haar armband af en drukte die in mijn hand. Daarna trok oom haar de trap naar boven op, hij hijgde als een wanhopige man die pijn heeft of doodsbang is en zij stommelde achterwaarts naar boven terwijl ze naar me keek. Ik bewoog niet. Ik was te verbijsterd; Bee’s armband was het enige vaste gewicht dat me tegen de aarde drukte. De kerel legde een hand op de balustrade. Een flard mist steeg op van het gepolijste hout waar hij op leunde, terwijl hij hoofd en schouders vooroverboog om naar beneden de hal in te kijken.
Ik vroeg me af wat er zou gebeuren als ik hem een duw gaf.
‘Breng hem binnen,’ riep hij tegen een onzichtbare bediende, misschien de lakei die naast de koetsier had gezeten.
Tante probeerde het opnieuw. ‘Ik weet zeker dat ze graag een paar speciale kledingstukken mee wil nemen, als u haar alleen even naar boven wilt laten gaan naar haar kamer zodat ze kan kiezen...’
Hij draaide zich om. ‘Ik houd haar in het oog. U zult het pakken van een kléíne koffer organiseren, zoals ik al heb aangegeven, en zij blijft hier op de overloop bij mij tot die koffer is gepakt. Op die manier kan ze niet verdwíjnen.’
Ik ben niet voor niets een kat. Ik ben echt heel vriendelijk, maar soms gaan mensen te ver en moeten ze op hun plaats worden gezet.
‘U bent onbeschoft, magister. Wat geeft u het recht om zo tegen mijn tante te spreken?’
‘Cátherine! Zo is het genoeg.’
Ik kromp in elkaar. De stem van mijn tante klonk net zo trots en bits als de zijne, alleen deed die van haar pijn, want ze sprak nooit op die manier tegen me.
‘Catherine, gedraag je en hou je mond terwijl ik weg ben. Shiffa, kom met me mee.’
Met gebogen hoofd volgde Shiffa tante de trap op. Ik balde mijn handen tot vuisten, ademde in en uit, en zei niets, want dat had tante me bevolen. Ik zou stil blijven al hielden ze me boven een vuur om mijn tenen te roosteren. Niets zou me nu kunnen doen praten.
‘Catherine,’ zei hij. ‘Catherine Hassi Barahal.’
Ik wierp een aarzelende blik op hem, maar hij keek niet naar me en probeerde ook niet met me praten. Hij probeerde alleen de naam uit, als de schoolmeester die aan het begin van het schooljaar de namen van nieuwe leerlingen repeteert om te onthouden wie hij in zijn klas heeft. Als ik wist wat er gebeurde, zou het veel gemakkelijker zijn om mijn mond te houden, maar ik moest oom en tante vertrouwen en doen wat ze me opdroegen. Ze hadden me nooit anders behandeld dan hun eigen drie meisjes, hoewel mijn oom voor de vroegtijdige dood van mijn ouders een conflict had gekregen met mijn vader. Ik kende mijn plicht. Ik wist dat ze van me hielden.
Hij bekeek het behang met het patroon van schelpen, de sofa tegen de muur met zijn dunne pootjes in de stijl van Galatian, het vergulde ornament op de lateibalken boven de deuren, de parketvloer met zijn mozaïekpatroon. Dat was bedoeld om het doolhofachtige stenen mozaïek van de begane grond te weerspiegelen, waar bezoekers geacht werden te blijven, door het patroon van de stenen weerhouden om naar de hoger gelegen privéverdieping te gaan waar de familie woonde. Zijn vingers voelden aan het sinaasappelboompje en het groene blaadje bevroor onmiddellijk, alsof het gevangen raakte in de greep van de winter. Het verpulverde tot stof tegen zijn huid. Met een grom van weerzin wreef hij zijn vingers en blies erop. Witte vlokken dwarrelden naar de vloer. Hij zuchtte alsof hij wilde zeggen dat elk moment dat hij in dit proleterige huis moest doorbrengen, meer was dan hij kon verdragen.
In de gevlekte diepte van de grote spiegel op de overloop bestudeerde ik hem. Zijn lengte, zijn zwarte gezicht en regelmatige trekken, zijn handen en dat deel van zijn keel dat boven de geborduurde kraag van zijn jasje uitstak: het beeld in de spiegel paste bij wat ik zag op de overloop. Zijn magie kon ik nauwelijks zien, hoewel er dunne slierten uit hem lekten. Of hij was zo machtig dat magie uit hem wasemde als de stoom van adem die aan onze lippen ontsnapt op een winterdag, of hij gebruikte zijn magie daadwerkelijk om het huis te doorzoeken, alsof hij onze geheimen wilde ontdekken. Hoe kon hij eenvoudigweg dit huis binnenlopen alsof het zijn eigendom was? Ik wilde die misprijzende uitdrukking van zijn gezicht af klauwen. Maar dat deed ik niet. Want hij keek in de spiegel en zag dat ik hem gadesloeg.
‘Wat zie je daar?’ vroeg hij bits.
‘Uw laarzen zijn versleten.’
Mannen die zo arrogant staan met hun rug kaarsrecht, hun schouders naar achteren en hun kin in de lucht zodat ze beter kunnen snieren naar degenen die lager geplaatst zijn dan zij, kunnen noch op hun gemak zijn, noch gelukkig. Maar dat betekent nog niet dat ze dat ook weten. Zijn blik flitste naar zijn gepoetste, perfecte laarzen en daarna weer omhoog.
Hij zei: ‘Je hebt geen idee van het voorrecht en de eer die je vandaag worden betoond. Je bent slecht voorbereid, slechtgemanierd en nauwelijks geschikt. Maar een contract is een contract, verzegeld, bindend, definitief. Ik zal mijn plicht doen, en jij zult die van jou doen.’
Hij klopte twee keer met zijn wandelstok op de vloer. Een kille wind stroomde van buiten het huis in. Een andere persoon kwam naar binnen, iemand die hijgde terwijl hij moeizaam de grote trap opliep. Uiteindelijk kwam een oude, grijze man mijn blikveld binnen. Zwaar leunend op de reling klom hij de trap op. Hij droeg gouden oorringen, het teken van zijn beroep als bard of djeli, hoewel die twee tegenwoordig bijna niet meer te onderscheiden zijn. Voor de rest was hij gekleed in een ouderwetse, versleten tuniek; wijd en tot op zijn enkels. Daaroverheen had hij de lange wollen jas van een eenvoudige bediende gegooid. Een kledingstuk zonder modieuze plooien en met geen zweem van mysterie erin, dat bovendien versteld was bij de ellebogen. Er lag sneeuw op zijn schouders en op de zilveren krullen van zijn haar. Was het opnieuw gaan sneeuwen?
De oude man keek naar me, keek naar de kerel en zuchtte alsof hij verdrietig was. Hij zag de spiegel onmiddellijk, natuurlijk, maar de spiegel zag hem niet. Barden en djeliw respecteerden het wezen dat door de geestenwereld vloeit en hadden de vaardigheid dit te manipuleren. Voor hen, zo geloofden wetenschappers, waren spiegels een kanaal naar de geestenwereld die verbonden is met de onze. Ik was geschokt door zijn gebrek aan vitaliteit en zijn armoedige kleding. Barden en djeliw werden vaak gevreesd en soms maar nauwelijks getolereerd, maar het was nooit verstandig om te beknibbelen op giften aan iemand die je op straat belachelijk kon maken vanwege je gierigheid en slechte manieren.
‘Je kunt die spiegel gebruiken,’ zei de kerel.
‘Die is prima, magister,’ reageerde de oude man, ‘maar u kunt ervan verzekerd zijn dat ik gebruik kan maken van elke spiegel. Maar natuurlijk heeft een man van uw verheven afkomst – kind van Vier Manen Huis, afstammeling van de tovenaars en hun krijgers die tijdens de storm door de woestijn zijn getrokken, degenen die door Maa Ngala, Heer van Allen, bevrijd werden van alle angst zodat ze de zwakken en de hulpelozen konden leiden en beschermen – natuurlijk weet een dergelijke man wat hij wil en heeft hij allang besloten wat hij zal doen. Is dit degene?’
‘Hoorde je een leugen in wat ze zeiden?’ vroeg de kerel met een klank in zijn stem die de rest van ons deed huiveren.
De oude man trok alleen zijn schouders op, hij keek even naar me en snel weer de andere kant op. ‘Ik hoorde geen leugen.’
‘Doe dan datgene waarvoor je bent ingehuurd. Je zult er vast en zeker een uitstekende vergoeding voor gekregen hebben.’
‘Dat is zo, magister.’ Hij stak zijn hand in zijn zak en trok een bol garen tevoorschijn.
Een of twee keer in je leven komt de ijzeren band van slecht nieuws uit zijn ballingschap in Sheol en omklemt je op de plek net onder je ribben zodat je nauwelijks kunt ademhalen. Waardoor je denkt dat je zult sterven, of dat je al dood bent, of dat de slechte gebeurtenis waar je bang voor was nog veel erger is dan je ooit had gedroomd en dat de ellende zelfs niet weg zal gaan als je wakker wordt.
Oom kwam met gebogen schouders de trap af drentelen. Hij wilde niet naar me kijken. Tante liep achter hem met haar hoofd fier rechtop en haar gezicht zo strak dat ik wist dat ze probeerde niet te huilen. Shiffa bleef boven aan de trap naast een koffer staan.
In de spiegel leek de eenvoudige bol garen geen draad maar een glanzende en soepele gouden ketting. Nu trilde ik. Tante kwam naar me toe en omarmde me stevig, drukte haar lippen tegen mijn oor en sprak woorden met een stem zo zacht dat alleen ik ze kon horen.
‘Voorlopig moet je dit verdragen. Zeg niets over de familie. Zeg alleen dat je de oudste bent. Geef niets weg wat ze een grotere macht over ons kan geven.’ Ze trok zich een stukje terug, kuste me op beide wangen en zei met een trilling in haar stem: ‘Mijn lieve meisje.’
‘Jullie zullen haar getuigen zijn,’ zei de kerel tegen oom en tante.
‘Volgens de wet bent u verplicht ook twee betrouwbare getuigen te leveren,’ zei tante met een gezicht dat oplichtte door de hoop op uitstel. Oom zei niets. Hij wilde zelfs zijn hoofd niet optillen om me aan te kijken. ‘En omdat u geen getuigen hebt, kan de ceremonie vanavond niet plaatsvinden. Heel goed, kom gerust morgen terug...’
Hij stampte drie keer met zijn wandelstok op de vloer. Er klonk een echo, het huis kaatste de bezwering naar hem terug, maar het had geen zin. We hoorden getrappel en gestamp voordat de deur openvloog en tegen de muur sloeg.
‘Genadige Melqart, bescherm ons!’ klonk Evveds schorre stem op de verdieping onder ons.
Ze kwamen naar boven stormen terwijl mijn hart zo hard bonkte dat ik duizelig werd van angst. En direct daarna woedend van verontwaardiging, want hij had zijn koetsier en zijn lakei opgeroepen om zijn getuigen te zijn. De koetsier was een stevige kerel met een witte huid en wit stekeltjeshaar, en de lakei, die achter op de koets reed en de deur opende voor zijn meester, was een doodgewone man van Afrikaanse afkomst.
Toen keek ik in de spiegel en al mijn verontwaardiging verdween, zelfs mijn angst. Ik was eenvoudigweg te verbijsterd om iets te voelen.
Daar stond de koetsier, precies dezelfde. Maar de lakei was helemaal geen man, niet als je kon zien wat ik kon zien in de spiegel. Om te beginnen was hij een vrouw, maar zo lang en breedgeschouderd en krachtig gebouwd dat een betovering om haar te vermommen als man gemakkelijk te weven zou zijn. En in de spiegel was ze omgeven door een fosforescerende gloed, fel oranje met blauwe vlammen ertussen, en ze had een derde oog, een mystiek oog van licht, in het midden van haar voorhoofd, dat haar in staat stelde vanuit deze wereld in de geestenwereld te kijken.
Ze was een eru, want het bewijs in de spiegel vertelde me dat ze niets anders kon zijn.
Mijn vader beschreef in zijn verslagen de verhalen die oude mensen hem vertelden in hun dorpen. Hij deed verslag van de woorden van wetenschappers die debatteerden over wat ze wisten en wat ze niet wisten. Hij observeerde; hij beschreef; hij dacht na over dingen. De eru waren bedienden van de lang geleden verdwenen Voorouders. De eru waren machtige geesten die vanuit de geestenwereld konden oversteken naar deze wereld en weer terug. De eru werden geboren uit het ijs en hadden, net als de winter, te veel magische macht om door mensen beheerst te worden; de eru waren meesters van storm en wind; de eru hoefden voor geen enkel aards wezen te buigen.
Dus hoe was een eru een eenvoudige lakei geworden die een koude magiër op zijn wenken moest bedienen?
‘Zijn er verder nog bezwaren?’ vroeg de kerel met een soort van verveelde, sarcastische minachting.
‘We moeten het nog hebben over de documenten die we als onderpand aan Vier Manen Huis in bewaring hebben moeten geven,’ zei oom schor.
‘Die heb ik bij me.’ Hij wenkte de oude man. ‘Doe wat je moet doen. En snel! Ik ben al laat!’
Wetenschappers maken onderscheid tussen drie soorten contracten: een bloemencontract dat bestaat uit een handdruk en een paar woorden, dat opbloeit en sterft naargelang de wil van de betrokkenen. Een inkt- en velijncontract geschreven en afgesproken met de macht van de rechtbank erachter, en een ketencontract, afgesloten door magie en nooit lichtvaardig aangegaan omdat het niet verbroken of veranderd kan worden, alleen door de dood. Barden en djeliw kunnen als meesters van de voordracht woorden van macht weven tot webben van zicht, die de werkelijke aard van spiegels zijn, en door deze daad kunnen ze bepaalde contracten vastleggen in de geestenwereld zelf en er een bindende bezwering van maken, een onontkoombare verplichting, een onverbrekelijk contract.
Oom huilde zacht. Tantes gezicht was een masker, koud en grimmig, en ze staarde naar de kerel met een intensiteit die een minder sterke man zou doen terugschrikken.
De oude man zong binnensmonds, maar de lucht gonsde door de macht van de gefluisterde woorden. Met een woordeloze kreet wierp hij de bol garen de spiegel in terwijl hij een uiteinde vasthield. Met een geluid alsof er een klink openschoot, drong de zich afwikkelende draad de spiegel binnen en direct waren glinsterende schakels als van een zich afrollende ketting te zien. Terwijl hij verder rolde, begon ik de schaduwen van een ander landschap te zien, de heuvels, wouden en rivieren van de geestenwereld. Maar toen de oude man woorden zong in een taal die ik niet kende, werd de spiegel rokerig van macht en verdwenen al onze vage weerspiegelingen in het niets. Er waren nog spookachtige vonken te onderscheiden die van de eru afkwamen, maar zelfs deze vonken werden vaag toen de keten van verbintenis werd vastgezet en de spiegel ondoorzichtig werd.
Wat deden ze met me?
‘In deze wereld wordt de ene hand gegeven aan de andere, een huis opent zijn deuren voor een vreemdeling die er zal binnengaan en geen vreemde meer zal zijn. In deze wereld wordt de ene hand gegeven aan de andere, en het andere huis opent zijn deur voor een vreemdeling die er zal binnengaan en geen vreemde meer zal zijn. Dit is de keten van verplichtingen aangegaan door de familie Hassi Barahal als betaling voor wat ze het Huis van Vier Manen schuldig waren. Zoals afgesproken in het jaar... is de oudste dochter als betaling aangeboden in ruil voor...’
De woorden kwamen nu zo snel dat ik ze niet meer kon begrijpen. Ik had al mijn energie nodig om niet op de vloer te vallen en een krijsende woedeaanval te krijgen die Bee’s woede-uitbarstingen in de schaduw zou stellen. Ik had al mijn energie nodig om niet op de vloer te zakken en te huilen van wurgende angst.
In deze wereld wordt de ene hand gegeven aan de andere.
In het noorden worden er drie soorten huwelijken erkend: een bloemenhuwelijk, dat gedijt zolang het bloeit en afloopt wanneer het verwelkt, wat geen enkele respectabele vrouw uit het noorden tegenwoordig zelfs maar in overweging zou nemen; een inkt- en velijnhuwelijk, dat wordt aangegaan met voorwaarden en verplichtingen, gezamenlijke overeenkomsten en gerechtelijke en economische bescherming; en het bindende huwelijk, dat vroeger gangbaarder was en tegenwoordig, volgens mijn docenten op de academie, eigenlijk alleen nog werd gebruikt door de magiërshuizen vanwege de zee van juridische en magische complicaties die dreigden wanneer twee kinderen van verschillende magiërshuizen zich verloofden.
Wij Barahals waren zeker geen lid van een van de zesendertig magiërshuizen, noch zuchtten we onder hun bescherming of waren we iets schuldig aan welk Huis dan ook. Dat had ik in ieder geval tot op dit moment altijd geloofd.
‘Dua! Dua! Dua!’ De oude man trok aan de draad en plotseling klonk er een klik als een deur die werd gesloten. Een bol doodgewoon garen lag in zijn hand en de spiegel weerkaatste niets anders dan de overloop en de mensen die daar stonden in verschillende mate van ongeduld, verdriet, verveling en geschoktheid. Alle magie die in de spiegel was geweven, was eruit getrokken door de greep van de bezwering zodat zelfs de eru eruitzag als een doodgewone man met een zwarte huid en zwarte haren die strak bijeengebonden zaten in een paardenstaart, en de afwezige glimlach van iemand wiens gedachten elders waren.
Of misschien had ik dat visioen in de spiegel gedroomd. Misschien had ik helemaal geen eru gezien. Misschien had Bee gelijk en zag ik alleen wat ik wílde zien omdat dat gemakkelijker was dan een waarheid accepteren die ik niet wilde en niet kon begrijpen: dat de wereld wreed was en mijn ouders van me had weggerukt alleen omdat dat nu eenmaal soms gebeurt.
De kerel klopte twee keer met zijn wandelstok op de vloer. Het huis leek te kreunen en er klonk een gil van boven, als een meisje dat wakker wordt uit een nachtmerrie.
‘Nu, Catherine, heeft Vier Manen Huis je in bezit genomen,’ zei de kerel tegen me. Hij trok een grote envelop uit zijn jasje en hield die omhoog.
Tante griste de envelop uit zijn hand. ‘U zegt dat alsof ze uw slaaf is, maar ze is uw vrouw. Dat was de afspraak.’
Hij keek haar aan met een uitdrukking die veel op verachting leek. ‘Welk verschil deze haarkloverij uitmaakt voor de aard van de zaak, kan ik niet begrijpen.’
Oom barstte uit in hartverscheurende snikken. ‘Vergeef ons alsjeblieft, Cat.’
‘Genoeg! We wisten dat deze dag kon komen!’ snauwde tante met zoveel woede dat zelfs de kerel schrok en een stap terugdeed, waardoor hij tegen de balustrade botste. Als de balustrade nu eens brak en hij naar beneden zou vallen... Maar er gebeurde niets.
Shiffa deinsde terug toen de koetsier en de lakei de trap op snelden om de koffer te pakken. Ze raasden langs ons heen, weer naar beneden naar de voordeur.
‘Tante Tilly?’ Mijn stem trilde.
‘Ja, lieverd.’
Nog steeds huilend, omhelsde oom me.
‘Kom mee!’ zei de kerel.
Wat was zijn naam? Die had ik niet eens gehoord.
Tante bevrijdde me uit ooms wanhopige omhelzing, greep mijn handen vast, kuste me op mijn voorhoofd en daarna op beide wangen. Ze huilde nog steeds niet, maar ik kon zien dat dit alleen was omdat ze weigerde kostbare tranen te laten gaan. Geef niets weg wat ze een grotere macht over ons kan geven.
‘Wat wordt er van mij verwacht?’ vroeg ik. Mijn stem was meer de uitroep van een gekwetst kind dan die van een jonge vrouw die gewend is zich uit elke benarde positie te draaien en altijd op haar voeten terecht te komen. Maar de wereld zakte onder me weg en ik kon geen vaste grond vinden.
Ze liet mijn hand los, zoals stervende mensen hun ziel loslaten wanneer de dood komt. Ze liet me gaan, en de kerel pakte mijn pols in een stalen greep.
‘Ga met je echtgenoot mee,’ zei ze.