Hoofdstuk 12

'Onduidelijk? Hoe bedoel je, de voortekens zijn onduidelijk?' Manasse staarde naar de schapenlever die in de bloederige bak lag en wenste dat hij zelf wist hoe hij de tekens moest lezen. Zerach waste het bloed van zijn handen en droogde ze af aan een handdoek.
'Het spijt me, majesteit, maar iets blokkeert ons beeld.'
'Nou, kun je het niet verwijderen? Je weet dat ik het niet prettig vind om de dag te beginnen zonder dat je de voortekens voor me hebt gelezen.'
'Alleen u kunt het verwijderen, majesteit.'
'Houd op in raadsels te spreken, Zerach. Ik heb werk te doen en ik heb raad nodig. Vertel me gewoon wat het probleem is.'
Zerach zette zijn handen in zijn zij. 'Goed. Het volledige beeld is geblokkeerd, omdat u beheerst wordt door de kortzichtige tradities waarmee u bent opgegroeid. Mijn priesters en ik zijn gedwongen ons werk onder deze beperking te doen.'
'Maar je hebt me verteld dat dit zou werken. Voordat ik dit altaar bouwde, zei je dat ik nog steeds de offeranden in de tempel kon bijwonen, zoals ik altijd heb gedaan. Daarna kon ik naar de andere kant van de binnenplaats naar je toekomen om de voortekens te horen.'
'Ik dacht dat het zou werken, majesteit, maar ik zie nu dat de oude rituelen u van alles wat God u te bieden heeft afhouden. Ze blokkeren uw weg naar echte kennis en weerhouden mij ervan u goed te begeleiden.'
'Ik wil de dagelijkse offeranden en de feesten niet opgeven, Zerach.'
'Dat vraag ik ook niet van u. U hoeft niets op te geven of iets te veranderen, ga gewoon een stap verder. U kunt dit allemaal hebben en nog zoveel meer.'
'Daarom ben jij hier. Ik heb je al verteld dat ik meer profijt heb van jouw dagelijkse rituelen dan ik ooit van de andere offeranden heb gehad. En nu wil je me vertellen dat het niet werkt?'
'U beperkt uw ervaring nog steeds tot één berg, één tempel, één offerande. God is in iedereen en alles, niet alleen in deze tempel. Alles is geest. U moet bereid zijn verder te gaan dan deze ervaring en de mystieke eenheid van alle dingen zoeken.'
'Nog meer raadsels! Waar heb je het over?'
'Voelt u zich verenigd met God na uw dagelijkse ritueel in die tempel? Ervaart u God werkelijk?'
'Ik wist niet dat ik iets zou moeten ervaren.'
'Nee. U doet het eenvoudigweg omdat in de Tora staat dat u het moet doen. Maar is het doel van aanbidding niet het ervaren van eenheid met God?'
'Ja, ik denk het wel.'
'Majesteit, u zult die eenheid nooit ervaren, zolang u God niet in al Zijn heerlijkheid aanbidt. Luister, in de Tora staat: "God schiep de mens naar Zijn beeld... man en vrouw schiep Hij hen." Als we naar Zijn beeld geschapen zijn en man en vrouw zijn, dan moet God ook zowel man als vrouw zijn. Ware aanbidding erkent beide. Echte aanbidding omvat Jahwehs vrouwelijke tegenhanger.'
'Vraagje me nu Asjera te aanbidden?'
'Noem haar voor mijn part Asjera. Maar dit zijn de woorden van uw eigen Tora — 'man en vrouw". U kunt niet ontkennen wat er in de Schrift staat.'
Net als de meeste woorden van Zerach neigden deze gevaarlijk naar godslastering. Toch zat er altijd een vertrouwde kern van waarheid in wat Zerach zei. De priester bracht Manasse in verwarring en zorgde ervoor dat hij bang was om te geloven en even bang om niet te geloven. Zijn hele leven had men Manasse verteld dat het fout was om Asjera te aanbidden. Nu wist hij niet wat hij moest denken.
'Ik heb bewijs nodig, Zerach. Een teken dat je de waarheid over Asjera vertelt.'
'U bent het bewijs, majesteit. Het levende bewijs. Uw vader wilde alleen Jahweh aanbidden en hij kreeg jarenlang geen zoon. Nadat uw vijand Jozua was geboren lieten ze uw moeder uit de gevangenis om Asjera te aanbidden. Negen maanden later werd u geboren. Wat Jahweh uw vader nooit gaf, schonk Asjera uw moeder.'
Er welde een verschrikkelijk gevoel van verdriet op in Manasse bij de herinnering aan de zonde van zijn moeder. Chefsiba had Asjera aanbeden. Jesaja had het toegegeven. Maar was het aanbidden van Asjera werkelijk een zonde? Als wat Zerach zei waar was, dan had zijn moeder God slechts in Zijn heerlijkheid aanbeden.
'Stel dat ik besluit om Jahwehs vrouwelijke kant in mijn aanbidding te betrekken. Wat zou ik dan moeten doen?'
'Majesteit, u bent nog steeds teveel gebonden aan de oude manier van denken. Ik weet niet zeker of u er klaar voor bent om de waarheid te horen of te aanvaarden.'
'Behandel me niet als een kind! Ik ben niet volledig gehersenspoeld door de priesters.'
'Goed, maar ik waarschuw u niet meteen te reageren op wat ik u ga vertellen. Geef uzelf de tijd om erover na te denken, voordat u roept dat het godslastering is.'
'Schiet nu maar op!'
'Goed. Aangezien God zowel mannelijk als vrouwelijk is, symboliseert de fysieke verbintenis tussen de seksen onze verbintenis met God. Daarom is het een heilig sacrament dat door iedereen beoefend moet worden om eenheid met God te vinden. Uw priesters verbieden het natuurlijk, omdat ze de macht in handen willen houden. Ze willen niet dat iemand God vindt, behalve via hen. Daarom hebben ze u een schuldgevoel aangepraat. Maar kunt u uw aard verloochenen? Kunt u uw natuurlijke instincten en passies negeren? God heeft ons zo geschapen. En God keek naar alles wat Hij had geschapen en noemde het "goed". Hij heeft fysieke verbintenis bedoeld als een manier om Hem te aanbidden.'
'Maar dat is hoe heidenen aanbidden. In de Tora staat -'
'Nee. Alleen de priesterlijke wetten zeggen dat het fout is. Abraham had meer dan één vrouw. Jakob had minstens vier vrouwen.'
'Het spijt me. Ik kan dit niet allemaal verwerken.'
'Daarom heb ik u ook gewaarschuwd om het tijd te geven. Maar als u toch al geschokt bent, kan ik u de rest net zo goed ook vertellen. Ware aanbidding omvat een heilige verbintenis met beide aspecten van God. Mannelijk en vrouwelijk. Denkt u daar mee eens over na.'
Manasse onderdrukte een gevoel van afschuw. 'Verwacht je dat ik alles wat me is geleerd aan de kant schuif?'
'Natuurlijk niet. Dat kunt u niet. Uw oude systeem van aanbidding was volledig gegrond op een basis van schuld -zonde, schuldbelijdenis, offers. U zult niet vrij zijn, totdat u inziet dat zonde een illusie is die bedacht is om u onder de duim te houden. Er bestaat helemaal niet zoiets als een zonde. Zou het goede kunnen bestaan zonder het kwade? Moeten we het kwade niet ervaren om het goede te kunnen begrijpen? Zijn niet zowel het goede als het kwade in u werkzaam?'
'Natuurlijk.'
'Wanneer je dus negeert wat er van binnen bij je leeft, wanneer je datgene negeert waarvoor je geschapen bent, dan leid je een onvolledig leven, verlamd door schuld. Zou een liefhebbende God dat verwachten? Zou Hij willen dat u de manier waarop Hij u heeft geschapen verloochent?'
'Ik weet gewoon niet —'
'Ziet u wel? U bent gehersenspoeld. Geeft u me één voorbeeld van een moment waarop Abraham een offer bracht voor de zonde.'
Manasse probeerde er eentje te verzinnen, maar het leek lang geleden dat hij de Tora met rabbi Gerson had bestudeerd. En hij had die lessen gehaat. De rabbi was te streng, de monotone wetten te saai. Hij had zich op Jozua verlaten om alles voor hem te interpreteren. Net zoals zijn vader zich op die verrader Eljakim had verlaten.
'Schud het concept van de zonde van u af, majesteit, en u zult vrij zijn. De priesters zullen geen macht over u hebben. De voortekens zullen niet geblokkeerd worden door uw ongeloof en u zult God in al Zijn heerlijkheid aanbidden.'
Toen zag Manasse in hoe Jesaja schuldgevoelens had gebruikt om zijn vader in zijn macht te houden en hem een slaaf van de tempelrituelen te maken, een slaaf van zijn voorspellingen. In één keer werd het idyllische beeld dat hij van Hizkia had stukgeslagen als gebroken aardewerk. In plaats van hem als een sterke leider te zien, met een weergaloos geloof, zag hij zijn vader nu als een hulpeloos man, bedrogen en misleid door leugens, gebonden aan een machteloze God Die hem niet eens een zoon kon schenken. Zijn hele leven was Manasse bang geweest dat hij nooit een man van hetzelfde formaat als zijn vader zou kunnen worden; nu bood Zerach hem een kans om tot nog grotere hoogten te stijgen dan Hizkia.
'Kom mee, Zerach,' zei Manasse. Hij beende de binnenplaats over naar een van de hoofdpriesters die het altaarvuur verzorgen. 'Zeg tegen je collega-priesters en Levieten dat Zerach en zijn priesters van nu af aan de leiding hebben over de tempel. Hij is de nieuwe hogepriester met volledige zeggenschap over alles. Jullie zullen hem allemaal dienen. Begrepen?'
De priester keek Manasse angstig en verward aan. 'Dat kunnen we niet doen, majesteit. We -'
'Maar je zult het doen — of sterven. Samen met je vrouw en kinderen. En als een van jullie probeert Jeruzalem te verlaten of probeert zich aan zijn taken in de tempel te onttrekken, zal ik jullie vervolgen en als honden afmaken.'


Mirjam knielde op de binnenplaats bij de haard en porde de kolen op totdat ze brandden om een ketel water op te warmen voor Jozua's bad. De mannen zouden zo thuiskomen voor het avondeten. Jerimot en Joël zouden het eerst arriveren en hun vrouwen en kinderen met kussen begroeten. Jozua zou snel volgen. Mirjam zorgde er altijd voor dat hij een warm bad had om in te liggen en schone kleren om aan te trekken. Dat zou elke goede vrouw doen.
Het leek Mirjam niet meer dan normaal om voor Jozua te zorgen zoals Tirza en Sara voor hun echtgenoten zorgden; zijn kleren te wassen en te herstellen, speciale maaltijden voor hem te koken, zijn bad klaar te maken. Telkens wanneer ze zijn voetafdruk in het zachte leer van zijn sandaal aftastte of de zoute buitenlucht in zijn kleren rook, werd haar liefde voor hem sterker.
Ze wist dat Jozua nog steeds worstelde met zijn verdriet. Zijn lijden leek zoveel dieper te gaan dan dat van de anderen. Na negen maanden in Moab te hebben gewoond, had Mirjam hem nog steeds niet zien glimlachen of horen lachen. Maar ze wist zeker dat zijn verdriet op een dag zou verdwijnen en dan zou hij zien wat zij allemaal voor hem deed. Hij zou zich realiseren hoeveel ze voor hem betekende en hij zou haar liefde eindelijk beantwoorden. Zij en Jozua zouden zeker bij elkaar komen.
Het hek ging piepend open en Mirjam keek op van haar werk. Jozua kwam de binnenplaats opgelopen en hij zag er moe en stoffig uit. Ze haastte zich om wat water voor hem te halen.
'Het spijt me, maar uw badwater is nog niet warm. Ik had u niet zo snel verwacht.'
'Het geeft niet. Ik ben bewust eerder thuisgekomen. Ik moet met je praten.'
Tranen van vreugde sprongen in Mirjams ogen. Dit was de dag waarop ze had gewacht. Jozua wilde met haar praten, alleen. Hij stond dichtbij haar, zijn diepe stem laag en intiem.
'Mirjam, je hebt de afgelopen tijd goed voor me gezorgd. Ik weet dat ik er niet altijd aan denk om je te bedanken. Ik hoop dat je niet denkt dat ik ondankbaar ben of dat ik je niet waardeer. Als jij er niet was geweest, zou mijn moeder twee keer zo hard moeten werken als ze nu doet.'
'Ik vind het fijn om voor u te zorgen.' Ze keek naar hem op en hun ogen ontmoetten elkaar even. Toen keek Jozua snel weg. Ze wou dat ze wist of hij zich uit verlegenheid altijd van haar afwendde of dat het iets anders was.
'Je voelt je hier dus gelukkig? Je zou willen blijven?'
'Natuurlijk. Dit is mijn thuis. Ik beschouw uw familie als de mijne.'
'Mijn familie is erg op je gesteld.' Hij staarde voor zich uit en Mirjam zag even de pijn in zijn donkere ogen. Ze voelde hoe ze steeds dichter tot de kern van zijn wezen kwam. Ze zou hem kunnen helpen alle pijn weg te nemen als hij haar een kans zou geven.
'Ik wilde eerst met jou praten, Mirjam, voordat ik het de anderen zou vertellen, want dit moet je echt helemaal zelf beslissen. Ik heb al het geld dat ik de laatste paar maanden heb verdiend gespaard en ik heb eindelijk genoeg voor een bruidsschat. Ik verdien niet veel, maar ik kan het me nu tenminste veroorloven om voor een vrouw te zorgen.'
Mirjams hart sloeg wild van vreugde en verwachting. Ze ging een stap dichter bij hem staan, want ze had het gevoel dat hij zijn armen elk moment naar haar uit zou strekken. Na al deze maanden zou ze eindelijk zijn sterke armen om zich heen voelen. Ze zou zijn knappe gezicht in haar handen kunnen houden en zijn zachte haar en baard kunnen voelen, zoals ze gedaan had toen hij ziek was en met zijn hoofd in haar schoot lag.
'Ik heb je nodig, Mirjam. Jaël is het niet gewend kleren te wassen of maaltijden te koken. Voordat ik terugga naar Jeruzalem om met haar te trouwen, moet ik weten of jij bereid zou zijn voor ons te werken.'
Mirjam voelde de schok van zijn onverwachte woorden als een plens koud water. Hij had haar niet meer pijn kunnen doen wanneer hij een mes door haar hart had gestoken. Ze viel op haar knieën om te voorkomen dat ze zou vallen en porde in het vuur, zodat hij haar schaamte of de hete tranen die in haar ogen brandden niet zou zien. Wat was ze dom geweest, te denken dat hij met haar zou trouwen. Hij zag haar als zijn bediende. Meer niet.
'Ik verwacht natuurlijk niet dat je voor niets werkt,' zei hij
'Ik ben bereid je een gepast salaris te geven. En ik denk dat je Jaël zult mogen. Ze is een zachtaardige vrouw, aardig en lief.'
Mirjam duwde een van de stukken hout verder in het vuur totdat de vlammen haar hand raakten en ze zich brandde. Ze gilde het uit van de pijn en liet hem denken dat haar tranen werden veroorzaakt door de brandwond op haar vinger en niet door de wond in haar hart.
'Gaat het?' vroeg hij.
'Het is maar een brandwond. Onhandig van me. Als u uw bad nu wilt nemen; het water is heet.'
'Zo meteen. Je hebt mijn vraag nog niet beantwoord. Zou je voor mij en Jaël willen werken?'
Mirjam knikte, wetend dat het een leugen was. Ze zou niet in zijn huis blijven. Ze kon het niet aan hem met iemand anders te zien. Er klopte een doffe pijn achter haar ogen, omdat ze niet toe wilde geven aan haar tranen.
'Dankjewel, Mirjam. En zeg hier alsjeblieft nog niets over tegen de anderen. Ik moet nog een paar plannen maken voordat ik het aan hen vertel, goed?'
'Ja hoor.'
'Je moet iets op je hand gaan doen. Je hebt pijn. Ik kan mijn eigen badwater wel dragen.'
Mirjam draaide hem haar rug toe en liep naar binnen, haar nietsziende ogen staarden recht vooruit, haar voeten bewogen zich mechanisch voort en brachten haar naar de kleine kamer waar ze sliep. Ze waren pasgeleden verhuisd naar een groter huis in een betere wijk van de stad en tot vandaag was ze zo blij geweest een kamer voor zichzelf te hebben dat het haar niets had kunnen schelen dat het een kamer in het gedeelte van de bedienden was. Nu realiseerde ze zich dat ze niet bij deze familie hoorde. Dat zou ook nooit gebeuren. Mirjam begroef haar gezicht in haar laken en huilde.
Na lange tijd ging ze rechtop zitten en droogde haar tranen. Ze kon de anderen niet laten weten hoe dom ze was geweest door verliefd te worden op een man die haar liefde nooit zou beantwoorden. Ze goot koud water in een kom en spatte er een beetje van op haar gezicht, zodat niemand zou zien dat ze gehuild had. Daarna bekeek ze zichzelf in de bronzen spiegel die boven de bak hing. Haar neus was te groot, de schoonheidspukkel op haar wang, afschuwelijk. Haar haar had een saaie bruine kleur, haar huid een matte teint. Jaël was vriendelijk, zachtaardig en lief had Jozua gezegd. Mirjam herinnerde zich hoe zijn stem milder was geworden toen hij over Jaël sprak en weer sprongen de tranen haar in de ogen.
Mirjam kon hier niet meer wonen. Maar ze had geen idee waar ze anders heen zou kunnen. Een paar maanden geleden had de Moabitische voorman met haar willen trouwen. Nu wou ze dat ze zijn aanzoek had geaccepteerd.
Mirjam hoorde de stem van Jerimot buiten op de binnenplaats. Ze ging bij het raam staan en keek naar buiten. Hij en Joël waren net thuisgekomen van de markt. Haar broer Mattan liep naast Jerimot en hield zijn hand vast.
'Ik ruik lam voor het avondeten, abba,' zei Mattan naar hem opkijkend. Jerimot glimlachte en woelde met zijn hand door het haar van de jongen.
'Ja, loop maar vast vooruit en vraagje moeder of het klaar is. Ik heb honger.' Jerimot had zich aan zijn belofte gehouden en was een liefdevolle vader voor Mattan geworden. Haar broer leek niet meer op een vuil straatschoffie, maar op een sterke, gezonde zesjarige met een mooie toekomst voor zich. Mirjam wist dat ze Mattan achter zou moeten laten als ze wegging. Het zou wreed zijn om hem weg te rukken van zijn nieuwe thuis en de vader van wie hij was gaan houden. Maar haar broers waren de enige familie die Mirjam had en als ze eraan dacht dat ze hen achter zou moeten laten, voelde ze zich verloren.
Terwijl ze uit het raam stond te kijken, kwam Jozua naar buiten om Jerimot en Joël te begroeten. Zijn krullende haar was nog steeds nat van zijn bad en hij droeg de kleren die ze had gewassen en voor hem had klaargelegd. Ze zou zijn vuile tunica op de vloer naast het bad vinden waar hij hem had laten vallen en voor haar had laten liggen om op te rapen. Ze was slechts zijn bediende.
Jozua zei een paar woorden tegen Natan, maar er was geen warmte tussen hen zoals tussen Jerimot en Mattan. Natan had zichzelf niet toegestaan zich aan iemand te hechten. Hij vond het leuk om met Joël te studeren en hij was opvallend goed met cijfers, maar Mirjam wist dat hij nog steeds stal van de andere verkopers op de markt. Hij deed het vanwege de spanning, want er was geen noodzaak meer voor. Mirjam maakte zich zorgen om hem. Natan was niet gelukkig tenzij er spanning in zijn leven was. Wat zou er met hem gebeuren als ze wegging? Ze kon geen antwoord op haar dilemma vinden en ze begon weer te huilen.
'Mirjam, scheelt er iets?' Ze voelde Jerusha's hand op haar schouder en veegde snel haar tranen af. Gedurende de afgelopen negen maanden had Jerusha geleidelijk de pijnlijke leegte gevuld die abba eens had gevuld. Mirjam hield meer van haar dan ze van haar eigen moeder had gehouden. Ze praatten altijd met elkaar onder het werk en Jerusha leerde Mirjam de oeroude verhalen over hun voorvaderen, Abraham, Isaak en Jakob. Mirjam luisterde ook wanneer Jerusha over haar man, Eljakim, praatte. Mirjam zag hoe zeer ze hem miste, hoeveel ze van hem had gehouden. Maar Jerusha's diepe geloof en vertrouwen in God zorgden er altijd voor dat ze niet werd verzwolgen door haar verdriet. Mirjam vroeg zich af hoe het zou zijn om een geloof te hebben zoals Jerusha, om een God te hebben tot Wie je je in vertrouwen zou kunnen wenden, een God Die je 'Abba' kon noemen.
'Het zijn tranen van vreugde,' loog Mirjam. 'Het maakt me zo gelukkig om de kleine Mattan met Jerimot te zien.'
Jerusha trok Mirjam in haar armen en drukte haar stevig tegen zich aan. 'Ik houd van je, mijn lieve dochter. Ik heb mijn Dina verloren, maar ik dank God dat Hij jou op mijn pad heeft gebracht.'