090422 Martin Bril Volkskrant Columnist overleden 22-4-2009

http://extra.volkskrant.nl/opinie/artikel/list/auteur/57 De oppervlakte was diep genoeg

Martin Bril (Martijn Beekman / de Volkskrant)

POSTUUM, Door Jean-Pierre Geelen

gepubliceerd op 22 april 2009 21:30, bijgewerkt op 23 april 2009 10:43 AMSTERDAM - Martin Bril, schrijver en columnist, overleed woensdag aan de gevolgen van slokdarmkanker. Hij is 49 jaar geworden. Hij was iemand die, ondanks fysiek ongemak, nooit wilde verzaken. ‘Je moet je overgeven aan het lot.’

‘Bril hier. Gebeurt er nog wat?’ Met licht verveelde intonatie belde hij geregeld de redactie. Martin Bril was dan op zoek naar een onderwerp voor zijn dagelijkse column op de Voorkant. Bril toonde zich meestal blij met suggesties uit de ANP-agenda, hing op, en ging vervolgens geheel zijn eigen weg. Enkele uren later mailde hij een bijdrage vanaf het marktplein of de brink van Harkstede, Slochteren, Garnwerd.

Een bezoekje aan de Tweede Kamer of een straattafereel bij hem om de hoek – Bril was evenzeer schrijver als journalist. Een chroniqueur van het hedendaagse Holland, wiens vetgedrukte columns sinds oktober 2001 het paginabeeld bepaalden van de Voorkant, tot april 2009 de voorpagina van het tweede katern. De plek rechtsboven was het domein van de enige man die met behoud van fatsoen kon berichten over rokjesdag, ‘die ene dag in het voorjaar dat alle vrouwen als bij toverslag met rok en blote benen over straat gaan’.

Toestand in de wereld

Met graagte schilderde hij de toestand in de wereld voorbij Amersfoort, een universum van de Wibra, C&A en Peek & Cloppenburg. Sudderlapjes en eenmaal per jaar naar Lebbis & Jansen of Youp van ’t Hek – ‘Er zit natuurlijk een element van treurigheid in, maar it breaks my heart’, zei hij in een interview.

Hij kende die wereld maar al te goed: Bril werd op 21 oktober 1959 geboren in Utrecht, maar woonde later onder meer in de Veluwse legerplaats ’t Harde, in een gezin waar vader vertegenwoordiger in waspoeder was.

Later zou Bril een studie filosofie aanvangen in Groningen, gevolgd door lessen scenarioschrijven aan de Filmacademie in Amsterdam. In zijn studententijd ontmoette hij Dirk van Weelden, met wie hij eind jaren tachtig een schrijversduo vormde. Ze schreven bundels als Arbeidsvitaminen (1987) en Piano en Gitaar (1990).

1

Tekst loopt door onder video

Jaren tachtig

In de jaren tachtig leefde hij hard en snel: ’s morgens vroeg schrijven, dan lunchen in steeds hetzelfde restaurant; biefstukje, omeletje, salade. ‘Vier bier erbij, twee calvados bij de koffie.’ De rest van de middag op kantoor ‘bellen, ouwehoeren, nog meer bellen, zuipen’. Dat laatste betrof vooral brandy. ‘Drank is niet het kwaad’, zei hij later in een interview. ‘Nee, verslaving is het kwaad. Later kwam er coke bij. Om die drank eruit te blazen.’

De toestand was ernstig, zei hij terugkijkend. ‘Ik was onderweg naar de ondergang.’

Omdat hij ook die wereld gekend moet hebben, heeft hij altijd een zwak gehad voor mensen aan de zelfkant. Hoeren, beroepsgokkers, kaartspelers. ‘Niet omdat het daar zo interessant is trouwens, want dat is helemaal niet zo. Maar de zelfkant, de grens, de periferie vertelt iets over hoe het binnen is.’

Redding

De hasjbaron Johan V., alias de Hakkelaar, noemde hij zelf zijn redding. Via Parool-verslaggever Bart Middelburg belandde Bril bij het proces tegen de handelaar. Niet voor een verslag, maar voor een typisch Bril-stukje vol terzijdes en terloopse observaties. Hij zei daarover: ‘Ik herkende mijn kans. En daar moet je voorzichtig mee omgaan. Niet dat ik het toonbeeld ben van stabiliteit en soberheid, maar ik ben toen overal mee gekapt. Met de drank, met de coke.’

Het Parool vroeg hem voor een dagelijkse column op pagina 3 rechts bovenaan – de plek van illustere voorgangers Carmiggelt en Ischa Meijer. Hij heeft nooit veel voor hen gevoeld. Carmiggelts Kronkels vond hij ‘te melancholiek, te veel ellende in cafés en mannen met rode neuzen. Jenevertragiek.’ En Meijer? ‘Nooit veel mee op gehad. Ik vond die Dikke Man te veel op ideetjes leunen, en te weinig op emotie.’

Zware literatuur was evenmin aan hem besteed. Te gewichtig. Melville, Conrad, Thomas Bernhard: hij las ze, en ‘vond er geen moer aan’. Bril hield van ‘literatuur waarin meer werd weggelaten dan er wordt gezegd’. De oppervlakte was hem diep genoeg, zei hij zelf bij zijn aantreden als Volkskrant-columnist. Die oppervlakte is namelijk niet oppervlakkig, je kunt er een hoop aan aflezen, vond hij.

Inspiratie

Zijn inspiratie vond hij in Amerikaanse schrijvers: Joseph Mitchell, A.J. Liebling, Truman Capote, maar vooral E.B. White. Met zijn overstap naar de Volkskrant verruimde hij zijn blikveld van de grachtengordel naar de rest van het land. Waar hij ook was, het procedé bleef gelijk: Bril zocht de kleine, maar typerende zijdelingse observaties, koppelde ze vaak aan een persoonlijke bespiegeling. In de rechtszaal bij Willem Holleeder: ‘Zijn neus is er ook – inderdaad een fors exemplaar, net geen haviksneus, maar het scheelt weinig. Zijn gelaatskleur is grauw, zijn ogen schichten de rechtszaal rond, maar blijven nergens aan haken. Hij geeft zijn advocaat, Bram Moszkowicz, een hand, trekt zijn broek op en neemt plaats op het zwarte klapstoeltje dat voor hem bestemd is. Hij knikt naar zijn medeverdachten en haalt een hand door zijn haar. Het is te lang, het plakt in zijn nek. Hij heeft niet alleen een grote neus, maar ook grote, knokige handen.’

Zijn schrijfstijl werd steeds soberder. Minder is meer: bijvoeglijke naamwoorden werden zo veel mogelijk vermeden; korte, simpele zinnetjes moesten het werk doen. Hij wilde een vakman zijn, zei hij. Onzeker, op het angstige af bij elk begin: ‘Je moet je overgeven aan het lot, aan de cijfers, de statistiek, de kaarten, de nummertjes en hoe ze vallen – daar heb je het gokken weer.’

De alinea’s enkel bestaand uit de woorden ‘tja’ of ‘enfin’ werden zijn – ook wel bespotte –

handelsmerk. ‘Misschien iets voor op mijn grafsteen’, zei hij ooit. Later gebruikte hij ze nog maar spaarzaam.

Aanzwellende werklust

2

De laatste jaren werd hij gedreven door een aanzwellende werklust die de ‘verloren jaren’ tot zijn 35ste leken te moeten compenseren. Zijn productie werd gigantisch: naast zijn dagelijkse column op de Voorkant stond hij wekelijks nog in het zaterdagmagazine, in Vrij Nederland schreef hij het wekelijkse feuilleton Evelien, dat later succesvol werd verfilmd voor Net 5; hij werkte voor de tijdschriften Schipholland en Noorderbreedte en in menig glossy verschenen al dan niet erotische verhalen van hem. Veel van zijn stukjes en verhalen verschenen later in bundels. Op tv was hij af en toe sidekick in De wereld draait door, onderwijl trok hij met Ronald Giphart en Bart Chabot langs theaters in het hele land.

Zijn schrikbeeld was dat van de door hem bewonderde Rotterdamse schrijver Cornelis Bastiaan Vaandrager ‘en andere mislukte schrijvers’. ‘Ik prijs mezelf gelukkig dat ik gelezen word. En iedere dag. Misschien is het ijdelheid. En het is ook niet uit te sluiten dat dit weer een nieuwe verslaving is.’

Gewaardeerd

Gelezen werd hij, gewaardeerd ook. In navolging van Het Parool, die het ooit rond Simon Carmiggelt deed, organiseerde de Volkskrant in 2006 een Bril-imitatiewedstrijd. Er kwamen meer dan vijftienhonderd reacties binnen. Het tekende niet alleen zijn populariteit, het legde ook haarfijn bloot dat zijn ogenschijnlijk simpele stijl onnavolgbaar is en vol zit met valkuilen, zodra de pen niet in handen is van de vakman.

Zoals hij zelf het geheim achter zijn stukjes eens samenvatte: ‘Geen particuliere prietpraat, geen grachtengordelruzies.’

In de vele openhartige en persoonlijke interviews spaarde hij zichzelf niet. Hij noemde zichzelf egocentrisch, geen familieman. ‘Het is heel vervelend om te moeten toegeven, maar het draait toch om mij. Ik roep wel dat ik ontzettend van mensen en gezelligheid houd, en dat is ook zo, maar ook dat moet toch ook weer om mij draaien.’

Harde kanten

De vakman had zijn harde kanten, beaamde hij, maar zijn stukjes waren steevast mild, vervuld van weemoed of melancholie. ‘Als je een slager een klootzak vindt en je kijkt twee dagen intensief naar zijn werk, dan krijg je begrip.’ En: ‘Mensen verwachten dat je je ergert. Als je je in je tekst door iets laat ontroeren, zijn ze zelf ook geroerd. Zo werkt dat. Het feit dat we uit onze woorden kunnen komen, is troostrijk. Dat geeft de burger moed.’

Hij was nog maar net werkzaam voor de Volkskrant, of darmkanker sloeg toe. Hij durfde en wilde niet verzaken, en was maar kort uit beeld. Hij leek genezen, in interviews sprak hij haast met onverschilligheid over het drama. ‘Het is een van die dingen die kunnen gebeuren. Shit happens, zeg ik altijd.’

Noodlot

De dood boezemde hem geen angst in, zei hij. Eind juni 2008 sloeg het noodlot toe. Wat eerst op rsi leek, bleek slokdarmkanker. ‘Ik ben er nog, maar medisch gezien is de situatie tamelijk beroerd’, schreef hij de collega’s na de diagnose. ‘Technisch gesproken ben ik ongeneeslijk ziek. Wanneer die ongeneeslijkheid overgaat in de dood (mijn enige genezing) is evenwel niet bekend.’

En: ‘Ik heb nog nooit voor hetere vuren gestaan, maar vuur trekt mij aan (nog altijd fiets ik als een dolle achter de brandweer aan als die door de straat davert, het zal mijn journalistieke instinct zijn, waar zie je dat nog), dus spannend is het ook.’

Afgelopen maanden schreef hij steeds openlijker over zijn ziekte, waardig, zonder larmoyant te worden. De vakman toonde zijn meesterschap. Hij eindigde op een felbegeerde plek, waar ooit Stoker en CaMu hem waren voorgegaan: op de voorpagina.

3

Martin Bril

Remco Campert, 23-04-2009 07:00

reageer 72 reacties

Nooit meer

Nooit zullen ze meer met zijn liefdevolle oog voor detail gezien worden Klaar om de dag aan te gaan stak ik vanochtend mijn rechtervoet in mijn linkerschoen, die zonder noemenswaardig weerwerk paste. De regendruppels op het marktplein fonkelden als diamanten

Ik knoopte de veters vast en ging vervolgens over tot het inbrengen van mijn linkervoet in mijn rechterschoen. Mijn linkervoet is waarschijnlijk wat dikker dan mijn rechter, want deze keer verzette mijn schoen zich. Pas toen drong het tot me door dat ik mijn goede voeten in de verkeerde schoenen stak. Mijn hoofd was dan ook elders. Bij Martin Bril.

Hoe hij mij jarenlang elke dag Nederland leerde kennen zonder dat ik een stap buiten de deur hoefde te zetten. Door de diepte van ons land in te gaan maakte hij het groter. De dorpen, de gehuchten, de buurtschappen en vlekken, de wegen en paden, de rotondes en parkeerterreinen, de vaarten, bruggen en kanalen treuren nu. Nooit zullen ze meer met zijn liefdevolle oog voor detail gezien worden.

De C&A., de Blokker, het Kruidvat, de Bruna, voor de oppervlakkige beschouwer in elk stadje hetzelfde, leefden op als hij langs hen kwam. De plaatselijke snackbar werd even een trots restaurant. De regendruppels op het marktplein fonkelden als diamanten.

Het schoeisel aan de juiste voet loop ik naar het raam aan de achterkant van mijn huis. Ik kijk neer op de tuin die dit voorjaar weelderig bloeit. Geen plant of struik die het af laat weten.

Ik zie hoe de poes een voor mij onzichtbaar torretje besluipt dat tussen het groen rondscharrelt en hoe twee tuinen verder haar aartsvijand de buurtkater spiedend op een schutting balanceert. Een vogel laat een waarschuwend geluid horen. Het zonlicht komt uit een blauwe hemel.

Achter de ramen van de kantoren aan de overzijde zitten mensen achter hun buro's. Twee ervan, mannen, zwarte broeken, witte overhemden, blauwe dassen, betreden het balkon, roken een sigaret, praten met elkaar. Waarover?

Bril zou het geweten hebben.

Remco Campert

4

Niet meer donderdag 23 april 2009, 12:09:17 | frits abrahams

De onheilspellendste zin in de Volkskrant van de afgelopen dagen stond rechts beneden op de voorpagina en luidde: „Vandaag geen Martin Bril”.

Gezien de medische voorgeschiedenis én het arbeidsethos van Martin was het toen duidelijk dat het einde onafwendbaar nabij was. Want versagen was een term die uiteraard wel in zijn trefzekere vocabulaire voorkwam, maar niet op hem persoonlijk van toepassing was. Althans, niet meer. Er is een periode geweest, vóór zijn 35ste, dat hij maar wat rondlummelde, zonder precies te weten wat hij met zijn talent wilde. Hij vond pas zijn creatieve draai toen Matthijs van Nieuwkerk, destijds hoofdredacteur van Het Parool, hem een dagelijkse column aanbood. Romanschrijver had hij altijd willen worden, maar hij bleek veel meer de man van de korte baan. Pas toen hij zich daarop toelegde, kreeg hij de erkenning waar hij naar verlangde.

Ik moest terugdenken aan een toevallige ontmoeting die wij in het voorjaar van 2008 hadden. We kwamen elkaar nog maar sporadisch tegen, omdat we de journalistieke agenda steeds meer meden en liever op zoek gingen naar eigen onderwerpen.

Ik liep op een zonnige middag het antiquariaat van Joot aan de Hartenstraat in Amsterdam binnen. In het halfdonker van de winkel zag ik een bleke man met een onnatuurlijk gekromd bovenlichaam bij de schappen staan. Pas toen hij me joviaal groette, merkte ik dat het Martin was. Hij was in korte tijd een stuk ouder geworden. Ik wist dat hij weer ziek was, maar de ernst was toen ook voor hem nog onduidelijk. Hij verrekte van de pijn, dat wel, en hij werd tureluurs van de tegenstrijdige diagnoses van de neurologen. Daar sprak hij op zijn bekende laconieke, licht spottende toon over.

We praatten over de dingetjes van de dag en over boeken, onze gemeenschappelijke interesse. Misschien hield hij toen al rekening met het allerergste, maar hij liet dat niet merken. Hij kocht een dikke bundel essays van John Updike en ging tamelijk welgemoed heen, op de fiets nog wel. Fietsen, Martin, zou je dat nou wel doen? Ja, riep hij, waarom niet? Hij straalde altijd veel vitaliteit uit, als iemand die zich er niet onder liet krijgen. Met jongensachtige bravoure bewoog hij zich sociaal vaardig door de wereld, al heb ik me wel vaak afgevraagd of zich daaronder niet een heel andere man schuilhield, die zich alleen aan intimi liet kennen. Al die autotochten die hij voor zijn stukjes ondernam naar de vaak desolate plekken van Nederland leken ook een sterke behoefte aan alleenzijn uit te drukken. Je kon aan hem merken dat hij iets in te halen had - de verloren tijd van die verspilde jaren. Met onblusbare werkdrift stortte hij zich op de kansen die hij steeds meer kreeg: de overstap naar de Volkskrant, het theater, de televisie. Hij wilde niet alleen stukjes schrijven, zei hij mij eens, maar vooral een oeuvre nalaten. Boeken, daar ging het hem in de eerste plaats om. Er verschenen er ten slotte drie, vier per jaar, met De kleine keizer, over Napoleon, als kroon op het werk - een kroon die gelukkig nog net op tijd bekroond kon worden met een literaire prijs. Elke dag stond hij in de krant.

Voortaan staat hij elke dag niet in de krant.

Onbegrijpelijk blijft de dood.

5

column | kuitenbrouwer 27 april 2009 Jan Kuitenbrouwer Tabé B.

hedenland

Het raarste baantje dat ik ooit had, deelde ik met Martin Bril. Begin jaren negentig begon uitgeverij Audax een Nederlandse editie van Esquire.

Gijs van de Westelaken had de leiding, vroeg mij om redacteur te worden en ik opperde Bril erbij te vragen, die ik onder andere kende als medewerker van HP. Zonder dat we het van elkaar wisten meldden wij ons kort daarna aan om naar de VS te worden uitgezonden als ’writer in residence’. Bizar genoeg werden beide aanvragen gehonoreerd, zodat tweederde van de Esquire-redcatie zich even later aan de overkant van de Oceaan bevond, Martin in Ann Arbor Michigan, ikzelf in Minneapolis Minnesota. Email bestond nog nauwelijks, dus al het redactionele verkeer verliep via fax en telefoon. Eindeloze stroken kopij rolden ’s nachts over de vloer van ons appartement, die ik voorzien van commentaar weer terugstuurde. Een krankzinnige manier van werken, vandaar dat wij Gijs voortdurend opriepen om in het kader van de efficiency ook naar de VS te verhuizen. De arme bureauredacteur die onze faxen moest zien te ontcijferen heeft daar nog steeds nachtmerries van.

Het was gebruik dat writers-in-residence elkaar uitnodigden voor voorleesavonden. Direct na aankomst schaften mijn vriendin en ik een gigantische Amerikaanse gasguzzler aan, 8 cilinders, 4.7 liter, waarin we naar Ann Arbor togen. Toen Bril bij het café arriveerde voor de voorzit, bleek hij hetzelfde te hebben gedaan. Daar stonden we met onze pre-ecologische praalwagens. ’ You Dutch don’t mess around’, sprak onze gastheer hoofdschuddend, een tweedy literatuurprofessor die zelf in een zuinig Toyota’tje reed. Ook de door ons beiden bewonderde Bert Schierbeek deed die avond mee, hij was op bezoek bij vrienden die hij maakte toen hij als een van de eerste Nederlandse schrijvers in Ann Arbor gestationeerd was, lang daarvoor. Achteraf zou blijken dat Bril, Niemöller en ik de laatste auteurs waren die op die manier werden uitgezonden.

„Jij moet een dagelijkse columnist hebben die de straat slijpt”, zei ik altijd tegen Sytze van der Zee, toen hij midden jaren negentig Het Parool probeerde te reanimeren. Niet dat ik die taak zelf ambieerde, ik had een wekelijkse column in die krant en wilde tijd overhouden voor andere dingen. Op een gegeven moment was Van der Zee overtuigd en stelde Ischa Meijer aan, een keus die ik minder gelukkig vond. Ischa Meijer een dagelijkse column laten schrijven is Paul de Leeuw alleen nog maar laten zingen. Ischa schreef, maar een schrijver was hij niet. Dat was Martin Bril nu juist wel. In zijn eentje was hij meer schrijver dan menige AKO-shortlist bij elkaar. Na een zwaar alcoholisch weekend in de bossen met het Esquire-team reden we terug naar Amsterdam. We wilden iets eten, maar er was niets. Ergens bij Zevenhuizen, als ik me goed herinner, passeerden we een schimmig café-restaurant. „Ja!”, riep Bril, „dit is hem! Hier gaan we lunchen.” Niemand had er vertrouwen in, behalve Martin. Terwijl we het grindpad opliepen, zei hij:

„Dit wordt een succes. Ik voel het.” Een gewone journalist weet zoiets pas na afloop. Bril zag het stukje al voor er iets gebeurd was.

Dat was de gebeurtenis die hij telkens opnieuw beschreef: het besluit om een stukje te schrijven. Tabé, collega.

© Trouw 2009, op dit artikel rust copyright. 6

Boosheid

Martin Bril, 17-04-2009 12:13 Je hebt boze mannen in soorten en maten

Boze mannen heb je in soorten en maten. Ik heb daar nooit veel aandacht aan besteed, want ik vind boosheid eigenlijk de moeite niet waard.

Allereerst is daar de boze man, gespannen als een veer, die vastberaden zijn gelijk gaat halen. Vastberaden is hij op weg het nu te halen.

Dan is er de tweede boze man, die het niet helemaal zeker weet; niet dat hij twijfelt aan zijn boosheid, integendeel, maar hij is wel onzeker over het gelijk. Hij zou het weleens niet kunnen hebben.

De derde boze man is boos omdat hij boos van huis vertrok, onderweg zijn boosheid verloor en nu alle moeite moet doen de boosheid weer op te roepen; er was toch, toen hij de voordeur achter zich dichttrok, een reden voor zijn boosheid?

Witte knokkels.

De paraplu, zwaard en schild ineen.

Opengesperde neusgaten.

Bij het zebrapad waar de man moet oversteken, valt zijn blik op het kleine struikje paardebloemen dat aan de voet van de paal omhoogklimt. Alledrie de boze mannen worden geraakt door de onnozele trefzekerheid van dit beeld. Het is een roestvrijstalen getuigenis van kracht, kleine kracht, oké, maar kracht. Als het oog erop valt, zie je het; kijk je toevallig een andere kant op, dan zie je het niet.

Maar alledrie zien ze het en reageren ze hetzelfde; virtuoos draaien ze de paraplu rond in hun hand, om hem op het het laagste punt los te laten. De paraplu schiet als een veer omhoog, gaat open en begint boven het water van de gracht aan een elegante daling.

Mooi zat, denkt de oude man, en de boosheid sijpelt weg, want ongemerkt is het gaan regenen. Rolstoel

Martin Bril, 15-04-2009 12:59 Zelf rijden of geduwd worden?

Ineens had ik een rolstoel nodig, geen kracht meer in mijn benen. Goed voor het humeur is het niet, maar er is geen ontkomen aan.

Ik heb het nog niet geprobeerd, maar misschien kan de hond me voorttrekken. Op grond van het snurkende geweld waarmee ze in mijn leesstoel ligt te slapen, heb ik daar weinig fiducie in. Verder schijnt de zon.

Een rolstoel kun je van je eigen geld kopen, maar er bleek ook een instantie te zijn waar je zo’n voertuig kunt lenen. Toepasselijk genoeg gevestigd aan de Gyroscoopstraat, zo’n winderige straat 7

op een bedrijventerrein in de schaduw van een elektriciteitscentrale die prachtige witte wolken de blauwe hemel in pompt.

Maar daar kwamen we niet voor: we kwamen voor een rolstoel. Die bevond zich in klein kantoortje annex winkel waar het vol stond met hulpstukken voor de gehandicapte mens; van grosverpakkingen papieren luiers (niet te leen) tot rollators, uitvouwbare wandelstokken en geheimzinnige spullen voor in bad.

‘Een rolstoel graag’, zeiden we, alsof we een ijsje wilden.

De jonge man voor ons leende vier pootophogers voor het bed waarin zijn vrouw ging bevallen. Dit om het werken van de kraamzorg straks te vergemakkelijken.

Ik dacht aan de bierkratten die onder onze kraambedden hadden gestaan. Toen waren we aan de beurt.

‘Een rolstoel graag’, zeiden we, alsof we een ijsje wilden.

‘Zelf rijden of geduwd worden?’ Al even geroutineerd kwam het uit het meisje achter de toonbank.

‘Allebei.’

‘Dat is geduwd worden.’

Inderdaad, logisch. Het meisje verdween in het magazijn achter haar winkeltje en ik vroeg me in acute eenzaamheid af of wellicht een steek en po niet ook goed van pas zouden komen. Gelukkig was ze terug voor ik het antwoord had geraden.

Thuisblijven

Martin Bril, 14-04-2009 11:14 Worden we sinds het begin van de crisis belazerd?

€ 26.000

Tweede Paasdag. Laten we naar de Keukenhof gaan. Naar Ponypark Slagharen – bestaat het eigenlijk nog? Naar de Apenheul, en lachen en brullen om copulerende apen. Nog een optie: thuisblijven.

Daar zaten we dus: thuis.

De zon scheen er duchtig op los, alle deuren en ramen konden open. Het vogelgezang in de binnentuin was niet van de lucht. Ook omwonende baby’s grepen hun eerste kans. Ze hadden nog een lange weg te gaan, maar op een dag zouden ze de natuur overstemmen. Op de Blackberry (als je zo’n ding hebt laat je het nooit meer los) kwam om 11.33 het bericht dat de gemiddelde Nederlander er volgens de accountants van PricewaterhouseCoopers sinds het begin van de kredietcrisis 26.000 euro op achteruit was gegaan.

26.000 euro!

8

Het werd mij koud om de neus.

Het werd mij koud om de neus

Het liefst had ik mijn vrouw opdracht gegeven onmiddellijk de sokken met contanten onder het matras vandaan te halen en aan het tellen te slaan, maar zij was er niet, en om het zelf te doen had geen zin, want ik weet dat zij voor de zekerheid een aantal sokken elders heeft verstopt. Tenslotte is zij spaarzinniger ingesteld dan ik.

26.000 euro!

Was het werkelijk mogelijk dat wij Nederlanders gemiddeld meer dan zo’n bedrag bezaten? Volgens PwC dus wel. En van dat bedrag hadden we allemaal zonder het te weten 26.000 euro ingeleverd.

Ik heb de afgelopen weken niemand over 26.000 euro gehoord. Ik hoorde alleen dat we het geld moesten laten rollen. Of de accountants stonden op deze schitterende Paasdag tegen de wind in te pissen, of we worden sinds het begin van de crisis belazerd.

Twitteren

Martin Bril, 10-04-2009 13:01 Jongens met acne doen het

Ik ben te oud. Ik snap iets niet. Dat twitteren. Mijn kinderen, die je toch tot de voorhoede van het moderne leven kunt rekenen, vinden het volkomen onzin. Alleen een paar nerds doen het bij hen op school.

Meneer wilde met het hoofd boven het maaiveld

De eenzamen en verdrukten, zeg maar, de jongens met acne.

En Maxime Verhagen dus.

Ik vond Maxime Verhagen tot voor kort een minister die het prima deed. Lekker low profile, onder de radar goede zaken doen voor het vaderland.

Maar dat vond meneer niet genoeg.

Meneer wilde met het hoofd boven het maaiveld. Meneer wilde mee in de vaart der volkeren, meneer wilde hip zijn. En wat ging meneer doen? Hij ging twitteren. Sindsdien is het woord niet weg te blazen. En wat is nou concreet de inhoud van Maximes getwitter? Welnu: wij zien hem op tv uit een limousine stappen, en na een minuut struikelen op de rode loper is hij verdwenen. Oppassen nu! Ja, daar twittert hij al! En wat is de strekking van de getwitterde mededeling?

Dat hij binnen is!

Kijk, daar hebben wij dus niets aan. Wat wij willen weten, is wat er door hem heen gaat als hij tijdens het plassen even een blik op de buitenboordmotor van Barroso werpt, onmiddellijk gevolgd door een flits uit vroeger tijden: o, wat schaamde Maxime zich toen voor zijn onbesneden slurfje. Ook willen wij graag getwitterd zien hoe Balkenende in de derrière van een serveerster knijpt. Dat is twitteren, Maxime, daar zitten de mensen op te wachten! Succes volgende week, ga zo door dit kabinet van binnenuit belachelijk te maken.

9

Protocol

Martin Bril, 09-04-2009 14:10

reageer 0 reacties

Franse president misdraagt zich.

In de International Herald Tribune las ik een verontrustend verhaal over Sarkozy die zich ruim een maand geleden achter de schermen van een van die topconferenties vreselijk zou hebben misdragen met betrekking tot het protocol.

Ha fijn, het protocol.

Altijd weer is er een protocol.

Uit hoofde van mijn functie kan ik die grap niet herhalen

En altijd moet er dus iemand zijn die dat protocol in elkaar sleutelt. Ooh, wat zou ik dat graag willen zijn. Burgemeester, commissaris van de koningin, dat soort functies ambieer ik ook, maar mijn hart ligt bij het protocol. Vergelijk het met Doekles droom voorzitter van de KNSB te mogen worden.

Sarkozy.

Meneer wilde dus niet als tweede de zaal binnenkomen, achter de voorzitter van de conferentie, de Tsjechische premier, maar uitsluitend als eerste, in ieder geval tijdens het fotomoment. We hebben er als protocolaristen twintig minuten met verhitte koppen over onderhandeld en toen brak Angela Merkel de boel open door Sarko met een schuine mop aan het blozen en in het gareel te brengen.

Uit hoofde van mijn functie kan ik die grap niet herhalen, maar hoe dan ook: Sarko kreeg zijn zin voor de foto, en nadien, voor het echie, liep hij heupswingend op zijn voorgeschreven plaats. En dan die Amerikanen met hun Obama.

Overal waar hij ook maar een minuut iets zegt, moeten wij van die autocue-schermen plaatsen. Anders heeft de president geen tekst om op te zeggen. En u zijn welbespraaktheid maar prijzen. Ja, als je alles voorleest, kan ik het ook. U moet maar eens timen hoe schitterend ritmisch Obama’s sprekende hoofd van links en naar rechts gaat. Nou ja, we hebben het allemaal keurig achter de rug en morgen weer een dag.

Vader is trots

‘Papa! papa!’, schreeuwt het jongetje. Hij sleurt een bolderkarretje achter zich aan, dat voortdurend met veel kabaal omslaat en weer overeind komt. ‘Papa!

Papa! Kijk nou!’

Papa kijkt niet. Hij is in gesprek met een vrouw die niet zijn eigen vrouw is. Af en toe trekt de ergernis over haar gezicht. Oh ja, we bevinden ons op een buurtfeest, spontaan ontstaan omdat het ineens zulk mooi weer was.

10

‘Papa! Papa!’

Eindelijk kijkt papa op. Hij is midden 30. Een leeftijd waarop je vroeger onvoorwaardelijk volwassen was, maar nu nog even van je jeugd kunt genieten. Er zit nog rock ’n’ roll in je bloed. De blik die vader op zijn zoon werpt, zegt dan ook alles. Hij ziet geen kwaad in het kabaal van zijn zoon.

Vader slentert naar het jongetje. Hij hurkt naast hem neer. ‘Wat is er kerel?’, vraagt hij Maar het kan ook zijn dat hij is uitgekeken op de nieuwe buurvrouw. Ze staan in ieder geval op hetzelfde moment op. Moet er nog iets gezegd worden?

‘We zien elkaar’, zegt de man.

‘Later’, groet de vrouw. Dat duidt erop dat haar kinderen al een stuk ouder zijn dan het bolderende jongetje. Meiden van 13, 14, 16 nemen afscheid van elkaar met een nonchalant ‘later’. Vader slentert naar het jongetje. Hij hurkt naast hem neer. ‘Wat is er kerel?’, vraagt hij. Er blijkt niets te zijn, en triomfantelijk laat vader zijn zoon weer los. Het mannetje holt weg met de kar slingerend achter zich aan.

Echt, vader kijkt grijnzend om zich heen, echt, het is een jongetje waar geen kwaad bij zit. Jan de Wit. Als hij groot is, wint hij Deal Or No Deal. Echt, maak je geen zorgen. Goedemorgen

Martin Bril, 06-04-2009 10:37

reageer 0 reacties

We beginnen met iets anders

Goedemorgen, daar ben ik dan. Ik had liever nog twee jaar gewacht, maar omstandigheden dwongen de krant mij deze ereplaats nu al aan te bieden. Ik kan alleen maar dankbaar zijn en hopen dat ik niemand teleurstel. Mijn voorgangers hebben de lat hoog gelegd, dus ga er maar aanstaan. En ik ben al niet sportief ingesteld.

De Ronde van Vlaanderen.

Remco Campert zou er misschien een stukje aan hebben gewijd. Maar ik heb geen seconde van het wielerspektakel gezien. Ik stel me zo voor dat er iemand op de Muur van Geraardsbergen is ontsnapt en dat het peloton hem niet meer te pakken kreeg. Ik had daar natuurlijk met een vlaggetje moeten staan.

Ach, je mist meer dan je meemaakt. Dat hou ik mezelf maar voor.

Dan maar een ander onderwerp.

Voor haar was de pinksterbloem het begin van iets anders

11

Iets over de poes, altijd goed. We hebben weliswaar zo’n beest in huis, maar ik wil haar nog even als geheim wapen achter de hand houden. Dan de ribes die er uitbundig op los bloeit – heeft u er behoefte aan?

Ik wel.

Maar niets is zo moeilijk als een plant onder woorden te brengen. Zeg maar eens iets over de pinksterbloem die gisteren voor het eerst op verschillende plaatsen in het land werd waargenomen. De pinksterbloem!

Dan denk ik aan mijn oude moeder. Zij plukte in haar jeugd pinksterbloemen bij het leven. Voor haar was de pinksterbloem het begin van iets anders; de lente, nee, de zomer. Ik volg haar in deze. We beginnen vandaag aan iets nieuws, zelfs als het regent. Nogmaals: goedemorgen. Mobiel toilet

Martin Bril, 03-04-2009 10:18

reageer 0 reacties

Dagen zonder bouwvakkers

Van de ene op de andere dag stond er een mobiel toilet voor mijn deur. U kent die dingen wel. Een ecotoilet. Maar waar waren de bijbehorende bouwvakkers? Ik zag ze niet. De eerste dag ging voorbij, de tweede en de derde, doodse stilte rond het schijthuis. Toen arriveerde met veel kabaal een enorme vrachtwagen met oplegger in onze smalle straat. Het servies rammelde in de kast, gesprekken waren op slag onmogelijk. De chauffeur hees zich uit zijn cabine en liep trefzeker om de wagen heen naar het ecotoilet.

Die ging het er goed van nemen.

En inderdaad: zeker tien minuten stond zijn vrachtwagen te brullen in de straat. Uiteindelijk kwam de man tevreden van de pot en klom hij weer in zijn wagen. Het zal toch niet waar zijn dat er een netwerk bestaat waarin vrachtwagenchauffeurs vastleggen waar je gratis en makkelijk en zonder oponthoud kunt poepen?

Afwachten geblazen.

Nee, opbellen natuurlijk.

Terwijl de vrachtwagen de straat verliet, belde ik het telefoonnummer dat op het ecotoilet stond. Ik kreeg een juffrouw aan de lijn die uiteraard van niets wist. Of wilde ik liever plaskruizen? Neenee, ik wilde weten waarom die schijtdoos voor mijn neus stond.

‘Die heeft iemand gehuurd, meneer.’

Dat begreep ik. ‘Wie?’, vroeg ik voorzichtig. Het leek me een meisje met een kort lontje. Je mag de 12

mensen niet over een, zelfs niet over twee kammen scheren, maar dit was een meisje uit NoordHolland, tien tegen een. ‘U kunt toch wel nakijken aan wie hij is verhuurd?’

‘Eigenlijk niet’, klonk het. ‘Als zo’n ding is verhuurd, zit er een vergunning op en hebben wij er niets meer mee te maken. Pas als er problemen zijn, komen wij in actie.’

‘En dit is geen probleem?’

‘Nee, want er zit een vergunning op.

‘Waar komt deze schijtdoos vandaan?

Meneer, er komt nog een lijntje binnen. U kunt gerust later terugbellen...’ En daarmee verbrak zij de verbinding.

Ik ging naar buiten en inspecteerde het toilet. Erg smerig was het nog niet, maar dat zou zeker komen. Er zat geen slot op de deur – iedereen kon erop gaan zitten. De gedachte ging daarbij uit naar dronken studenten. Ik voorzag ook schade aan mijn auto, want zo’n poepdoos duw je met vier man makkelijk om, en wat is leuker dan een straat vol stront?

Er stopte een wit busje naast me. Het raampje stond open, heel alert. Het waren toezichthouders. Eentje herkende ik, want die had mij een keer voor mijn eigen deur op de bon geslingerd omdat ik geen poepzakje voor de hond bij me had. ‘Meneer’, had ik gezegd, ‘u ziet dat hij niet gaat schijten. Dat doen we straks pas, hè Toets, bij de zakjesautomaat.’

Daar had de toezichthouder niets mee te maken. Ik probeerde het nog met 50 euro. ‘Daar schuif ik de drol op en dan lopen we naar de uitlaatstrook.’ Daar had de toezichthouder ook al niets mee te maken. Er waren regels en er waren burgers die de regels moesten naleven. Die twee dingen moesten glashard op elkaar passen. Zo simpel was het.

Ik had mijn schouders opgehaald.

Maar nu was het mijn beurt. ‘Waar komt deze schijtdoos vandaan? En waarom staat hij pal voor mijn neus een hele parkeerplaats in beslag te nemen?’

De toezichthouders keken elkaar aan. Ik zag een vonkje overschieten. Eindelijk iets om uit te zoeken, misschien wel het deksel van een ambtelijke beerput, een gruwelijk schandaal dat hun roem en glorie ging brengen.

De bijrijder noteerde de gegevens die op de ton stonden. ‘Go’, zei hij toen, en onmiddellijk gaf de collega gas – op naar het hoofdkwartier.

De ton staat er nu, drie weken later, nog steeds. Niemand gebruikt hem. Wanneer is het rokjesdag?

Martin Bril, 02-04-2009 10:50

reageer 0 reacties

13

Het luistert nauw met deze dag

Van alle kanten bereikt mij de vraag wanneer het rokjesdag is. Televisieprogramma’s, tijdschriften, radioshows, passanten op straat. Iedereen heeft het erover. Sommigen noemen het overigens bloesjesdag.

Ik niet.

Rokjesdag is die ene dag in het voorjaar dat alle vrouwen als bij toverslag ineens een rok dragen, met daaronder blote benen. Tot zover de definitie waarop ongetwijfeld het een en ander valt af te dingen, maar daar heb ik geen zin in, sterker nog; het is een prachtige definitie. De Van Dale noteert onder rokjesdag zie bloesjesdag. Zo kan ik het ook. Snel naar bloesjesdag en daar treffen we deze: eerste warme lentedag (waarop de vrouwen voor het eerst in hun bloesje op straat lopen).

Tja.

Ik vind mijn eigen definitie beter. En ik ben niet eens een billenman. Ook geen tietenman trouwens. Dus dat heeft er niets mee te maken. Wat mijn definitie zo mooi maakt is de toverslag. Hoe weten alle vrouwen dat het rokjesdag wordt? Er is geen tamtam, en het wordt niet op radio en televisie aangekondigd. Het gaat dus om een voorgevoel dat duizenden vrouwen op hetzelfde moment bezoekt.

Het is vandaag 2 april en als het goed is schijnt de zon. In de loop van de dag zal de temperatuur oplopen tot zo’n17, 18 graden. Dat is in principe genoeg voor rokjesdag, ware het niet dat de ochtend aan de koude kant is, 4 graden, en dat is een obstakel. Halverwege de dag iets anders aantrekken mag niet, en is in veel gevallen ook onmogelijk. Je gaat je op je werk niet verkleden. Dat brengt ons bij vrijdag.

Niets is beter voor rokjesdag als een dagje wennen aan het idee.

Ja, dat het de goede kant op gaat, is een feit.

Die dag beleven we vandaag. In grote delen van het land, dat moet ik erbij zeggen. Voor wie pech heeft. Wat tegen vrijdag pleit is dat rokjesdag eigenlijk niet aan het einde van een week mag vallen; dat is te makkelijk.

Rokjesdag moet een element van ontbering hebben, een koude ochtend en kippenvel. Vijf graden in de ochtendspits. Het lijkt wel alsof je gek bent. Maar je ziet gelukkig overal collega’s. Alle rokjes samen zorgen ervoor dat de zon zich al om half 11 gewonnen geeft en haar temperatuur opschroeft naar 13 graden, en twee uur later al naar 18 graden. Uit de wind, een heel klein beetje maar, maar toch, uit de wind kan het makkelijk 20 graden worden.

Voilà, rokjesdag.

Maar ik durf mijn hand er nog niet voor in het vuur te steken. Volgens mijn eigen archief valt rokjesdag namelijk altijd later. 3 april zou een record zijn. Mijn rokjesdagen spelen zich altijd rond 15 april af, bijna twee weken later. Ik moet daar als expert toch enig belang aan hechten. Maar voor hetzelfde geld overvalt rokjesdag mij vrijdag, dat kan zomaar. Ik neem tenslotte niet deel aan het grote toverslagse raadsel, hoewel ik met drie vrouwen in huis wel een kleine voorsprong heb op andere mannen, en ik hoor de gesprekken die erover gaan, en ik zie dat de winterjassen niet meer aangaan, ik stel zelfs vast dat er lage schoenen aan blote voeten steken, en zonnebrillen in het 14

haar. Ja, dat het de goede kant op gaat, is een feit.

Maar vrijdag?

Doet het er trouwens toe? Natuurlijk niet. Het is maar een geintje. Maar in de kern een schitterend geintje, dat wel. Rokjesdag doet mij meer dan Internationale Vrouwendag, als ik zo oneerbiedig mag zijn.

Het is een feestdag, wanneer hij ook valt.

Moskee in Barneveld

Martin Bril, 01-04-2009 13:22

reageer 0 reacties

Met bidden heb ik niets

In Barneveld staan heel veel kerken. Maar er staat ook een moskee. En dat verwacht je toch niet in Barneveld. Geert Wilders zou zeggen: het moet niet gekker worden. Goed beschouwd is dat Geerts enige tekst. Hij staat er inmiddels mee op 32 Kamerzetels.

De weg naar Barneveld kan op diverse manieren en met diverse middelen worden ondernomen. Ik ging met de auto bij Nijkerk de snelweg af, omdat ik het laatste deel van de reis binnendoor wilde afleggen. Dat bracht mij op de ringweg van Nijkerk. Ieder dorp heeft dat tegenwoordig, plus een kloek aantal rotondes en stoplichten. Gelukkig was na een tijdje het leed geleden en naderden we Driedorp.

Acht huizen en een benzinestation.

Een hoveniersbedrijf en een oude school.

Daarna: weilanden, geknotte wilgen.

Vervolgens Terschuur, restaurant De Goudreinet.

Afbuigen en binnendoor naar Voorthuizen.

Tot slot: Barneveld.

Een echte rondweg heeft Barneveld niet, maar er is wel duidelijk besloten zo veel mogelijk verkeer uit het centrum te weren. Langs dat soort wegen vind je benzinestations, autodealers, accountantskantoren, dumpsupermarkten en nieuwbouwwijkjes, verschanst achter verkeersdrempels en hoog opgeworpen, met narcissen begroeide wallen.

En ik vond er dus de moskee, ingeklemd tussen tenniscentrum De Watermolen en kinderspeelplaats Olleke Bolleke.

Ook was er nog een onbebouwde kavel waar een bijna zomers briesje speelde met een lege plastic 15

zak. Ik verlegde de blik naar de moskee: een aantal aan elkaar geschakelde, in omvang en hoogte verschillende blokkendozen van baksteen, een ranke minaret, bescheiden qua hoogte, en op het dak een prachtige, groene koepel.

Omdat er auto’s en fietsen op het parkeerterrein stonden, ging ik ervan uit dat er binnen bedrijvigheid was.

‘De mensen zijn bang’, voegde hij eraan toe en hij haalde zijn schouders op. Dat klopte.

Er werd binnen schoongemaakt door een ploegje vrouwen, allen met hoofddoek. De tegelvloer glansde van nieuwheid. Er verscheen een kleine man op sokken. Hij ging mij de moskee laten zien, zomaar, omdat ik hem graag wilde zien en omdat hij er zo content mee was. Jarenlang had hij samen met 59 Turkse gezinnen geld gespaard voor een eigen moskee. Uiteindelijk waren ze met 600 duizend euro van start gegaan met de bouw. Vanuit de Turkse gemeenschap in Amsterdam was er nog eens zo’n bedrag gekomen en nu was de zaak bijna af. Hij verzocht me mijn schoenen uit te doen.

We betraden de gebedsruimte.

Ik moet eerlijk zeggen: ik heb er niets mee, met bidden. Al die mannen op hun knieën richting Mekka, nee. Reformatorisch bidden raakt me ook niet, zingend bidden, plassend bidden, hand in hand bidden, zuigend op een pepermuntje bidden, het trekt me niet. Ik ben geen man die gelooft in een goede afloop, misschien komt het daardoor.

Maar deze ruimte was prachtig, de muren voorzien van blauw tegelwerk met sierlijke, oranje motieven, de vloer van dikke, rode tapijten. Eigenlijk te mooi om met gebed te vullen, dacht ik simpel. Het licht kwam door smalle, rechthoekige ramen die in de koepel precies onder de rand van het dak vielen.

De kleine man naast me gloeide verlegen van trots. Ik kon me daar wel iets bij voorstellen. Met een klein clubje zoiets groots bij elkaar sparen. Niet alleen een plek voor gebed, maar elders in het gebouw zalen om te internetten, te studeren, thee te drinken of wat dan ook. Ik begon over de protesten die in Barneveld hadden weerklonken toen de minaret ineens in de skyline verscheen.

‘Allemaal gezeur’, antwoordde hij zacht. We stonden inmiddels buiten. ‘De mensen zijn bang’, voegde hij eraan toe en hij haalde zijn schouders op.

We keken naar de lucht die blauw was en dachten ieder onze eigen gedachten. Dat was het beste. Raadsel

Martin Bril, 31-03-2009 10:46

reageer 0 reacties

16

Niet alleen het voorjaar is onderweg, ook Bob Dylan komt eraan. Aan een elektriciteitskast langs de kade om de hoek zag ik een zielige poster hangen, precies dezelfde als die er twee jaar geleden hing, alleen nu met andere data erbij: 10, 11 en 12 april. Vorig jaar had ik mijn vrouw willen verrassen met een show van Dylan in Grenoble. We waren toen allebei behoorlijk in Bob en Bob kwam in Nederland niet langs, hij deed alleen het zuiden van Europa: Italië, Spanje, Frankrijk. Grenoble was het dichtst bij en daarbij; we waren wel eens ergens aan toe, met z’n tweetjes.

Daags tevoren zouden we heerlijk eten in Lyon, bij één van de beste restaurants van Frankrijk, daarna een designhotel en dan de volgende dag met een hogesnelheidstrein naar Grenoble. Daar ’s avonds Bob in een oude sporthal en tot slot een romantisch hotelletje in het historische hart van de stad. De volgende dag met een boemel snel weer naar huis.

Toen werd ik ziek.

En weg was het uitje.

Sindsdien zijn we wat minder in Bob, hoewel hij er natuurlijk niets aan kan doen dat ik de man met de hamer tegen het lijf ben gelopen. Daar komt nog eens bij dat er weinig troost uit zijn muziek valt te putten, laat staan grootschalige vrolijkheid. Wat dat betreft is het universum van Bob Dylan grimmig als het leven zelf, maar dan van zijn kant bekeken. En daar hadden wij even geen behoefte meer aan.

Dat kan met Bob.

Je bent in hem.

En dan weer uit hem.

De tournee die hij nu maakt, nadert vanuit het noorden, een paar shows in Scandinavië, dan Duitsland, dan een bocht om naar Frankrijk, vervolgens Nederland en daarna weer naar het zuiden, Italië en Zwitserland, om tenslotte in Engeland te eindigen.

Wat dat betreft is het universum van Bob Dylan grimmig als het leven zelf Tot nu heeft hij zes concerten gegeven, de laatste in Kopenhagen. Wie echt in Bob is, weet welke nummers hij daar gespeeld heeft, en ook welke nummers in Malmö, Stockholm, Oslo, et cetera. Per avond worden er 17 nummers gespeeld. Over zes avonden gerekend is dat 17 keer 6 = 102 nummers. Een aantal nummers wordt herhaald ( Like A Rolling Stone, Blowin’ In The Wind, All Along The Watchtower, klassiekers), maar over 6 shows zijn het 52 verschillende nummers en dat betekent dat hij per avond bijna 9 (8,6 om precies te zijn) nummers speelt die hij de vorige avond niet speelde. Dat is voor Dylan een hoge score.

Van die 52 nummers zijn er 22 uit de jaren zestig, 8 uit de jaren 70, 3 uit de jaren 80, 6 uit de jaren 90, 13 uit de laatste 9 jaren. Van de 6 nummers uit de jaren 90 zijn 5 afkomstig van het album Time Out Of Mind. Van Love & Theft speelt hij 4 nummers, van Modern Times 6 nummers. De verrassingen zijn de nummers uit de jaren 70 en 80: The Man In Me, Señor, Watching The River Flow, One More Cup Of Coffee, Billy, When I Paint My Masterpiece. Tsja.

Wie nu echt in Bob is, kan zijn eigen ideale Bobavond samenstellen. Je hebt 52 nummers beschikbaar en we spelen er negen. Maak er iets moois van. Er zitten parels tussen. 17

Wie nog dieper in Bob is, kan gaan interpreteren. Dit is gevaarlijk, want het is niet uit te sluiten dat Bob helemaal niets met zijn muziek bedoelt of in ieder geval iets dat voor zijn publiek ongrijpbaar is. Daarom staan we daar straks weer (wij ook) in die akelige Heineken Music Hall; in de hoop dat we iets voorbij zullen horen komen, of zien, dat in één magnifieke flits het raadsel Dylan ontsluiert. Weerbericht

Martin Bril, 30-03-2009 10:42

reageer 0 reacties

Hoe het voorjaar in kaart te brengen.

Zelden waren de weermannen (-vrouwen incluis) zo eensgezind als dit weekend: de lente staat op punt van beginnen. Donderdag of vrijdag loopt de temperatuur al op richting 20 graden. Rokken en korte broeken kunnen uit de kast.

Goed nieuws dus.

Maar ik word altijd achterdochtig als op alle zenders en kanalen de zomer ons tegemoet knalt. Dan zul je net zien dat het gaat als met de weerwaarschuwingen die ’s winters af en toe plechtig worden afgegeven. Heel het land gaat morgen plat, zoveel sneeuw gaat er vallen. Nou, geen vlok.

Je ziet het ook aan onze weermannen: het drukt op hen. Het is een zware verantwoordelijkheid die ze moeten dragen. Slecht weer krijgen zij op hun brood. Het is ook geen pretje om als Gerrit Hiemstra naar Albert Heijn te moeten als je er drie dagen naast hebt gezeten met je voorspellingen. Piet Paulusma daarentegen zie ik het zonder problemen doen.

Bij Piet gaat het om Piet en niet om het weer van Piet. Dat hangt gewoon helemaal van Piet af. Staat zijn pet goed, dan is het weer goed.

Het weer is persoonlijk.

Een stukje amusement.

Heel erg, in dit verband, zijn de foto’s die kijkers mogen insturen. Zonsondergangen, ijsvlakten, overstromingen, besneeuwde bomen, beukende brandingen. Wat moeten we daar mee? En nog iets in hefzelfde verband: waarom gaat de meeste tijd in het gemiddelde weerpraatje op televisie heen met evalueren van de dag die achter ons ligt, het weer dat geweest is, het weer dat we allemaal hebben ondergaan? Dat noemen we hier thuis oud weer.

Wij willen nieuw weer, en mooi weer.

Dan is er nog iets.

De kwinkslag of het mopje dat bon ton is tussen nieuwslezer en weerman. Intussen nadert de lente, daar hoef je geen deskundige voor te zijn 18

Wanneer is dat begonnen? Kan de nieuwslezer van dienst niet gewoon ‘en dan nu het weer’ zeggen en het daarbij laten? Waarom moet er een grapje of een stukje dialoog bij dat zogenaamd spontaan opborrelt? Het zal ermee te maken hebben dat de weerman verder uit de schaduw van het nieuws moet treden. Het nieuws is persoonlijk geworden.

Weer van Erwin Krol is ander weer dan het weer van Peter Timofeeff en diens weer is niet hetzelfde als dat van Margot Ribberink en het hare verschilt van dat van Diana Woei, die alleen bij stormachtig weer de kooi uit mag.

Willen we persoonlijk weer?

Dat is een lastige kwestie. Ik had het liefst helemaal geen weerbericht en alleen maar mooi weer. Dat antwoord telt niet mee. Dan deze maar: zakelijk en kort en alleen over het weer dat komen gaat en niet over alles dat achter ons ligt. Het lijkt me ook dat dat beter is voor het imago van de meteorologie; doen ze daar nou aan wetenschap of aan bakerpraatjes? Intussen nadert de lente, daar hoef je geen deskundige voor te zijn. De dagen worden langer, de winterjassen gaan de kast in, de merel in de binnentuin moet ’s ochtends alle zeilen bijzetten om de concurrentie te kunnen overstemmen. Tussen de tramrails bloeien krokussen, langs de snelweg is het eerste fluitekruid te zien.

En het houdt niet op, want ook de boerenzwaluw is weer gesignaleerd, het viooltje bloeit, de bruine kikker heeft zijn eerste eieren gelegd, de koeien staan buiten, speenkruid en dotterbloem zijn weer aanwezig, net als de tjiftjaf met zijn ingewikkelde zangpartijen. Kortom, met andere woorden: het is nog een hele toer om dat voorjaar dat in de lucht hangt goed in kaart te brengen. En laat zij zich niet vastpinnen, die lente, daar is zij veel te dartel voor. Terugkomst

Martin Bril, 27-03-2009 11:38

reageer 0 reacties

Terug uit Frankrijk, fijn in Nederland

Bij het passeren van de grens bij Hazeldonk gaat de radio aan. Een oude gewoonte die afgezworen zou moeten worden, maar die er toch ook een beetje bij hoort. Je komt terug van een reis naar het buitenland, en om het thuiskomen te benadrukken, wil je Nederlandse stemmen horen. Vreemd, want die stemmen stellen altijd teleur, en nog voor de afslag naar Utrecht wil je de radio tot zwijgen brengen.

Wat een land!

Gaat het door je heen.

Wat doe ik hier?

Dat denkend sla je af richting Utrecht, want daar ben je geboren, en wat is er dan logischer? De afrit voert langs een watertje waar ’s zomers kinderen zwemmen. De Galderse meren. Een grote naam voor klein water dat er stil en grijsbruin bij ligt.

19

Ach, waarom ook niet.

Uit de radio klinkt intussen de stem van Mariëtte Hamer, fractieleider van de PvdA. ‘Waar ik mij vanochtend echt wel aan gestoord heb, is het hele gebeuren van het Haagse gedoe.’ Zo’n zin maakt dat je meteen, onvoorwaardelijk, thuis bent. Het hele gebeuren van het Haagse gedoe. Er is geen ontsnappen mogelijk. Als het aan de PvdA ligt, zal er nooit iets veranderen. Maar ja, dat komt ervan als je tegen heug en meug wilt regeren.

Nee, dan de echte oppositie: de blonde reus uit Venlo, en de man met de meeste praatjes, en nog elegant ook: Alexander Pechtold. Wilders had het debat over de plannen van de regering de rug toegekeerd omdat hij er niet voor Piet Snot bij wilde zitten.

Alexander had het over Spek en Bonen, en uit zijn mond klonk het als een mooie naam voor een wielrenner die vorig seizoen nog bij de amateurs fietste: Spek Boonen uit Sommelsdijk, zo’n jongen die je gunt alles te winnen wat er maar te winnen valt.

‘Waar ik mij vanochtend echt wel aan gestoord heb, is het hele gebeuren van het Haagse gedoe. Ineens verdringen andere beelden zich, het lijkt alsof ze roepen om aandacht. Er is immers altijd meer onder de zon dan het vaderland.

Zo zat een dag eerder een jonge moeder met drie kinderen in een snackbar annex pizzeria in Étretat, een oude badplaats aan de Franse kust. Het jongste kind had ze op schoot, de middelste zat naast haar en de oudste holde met een punt pizza in de hand door de zaak. De vrouw staarde naar het enorme parkeerterrein buiten. Er stonden maar een paar auto’s op. Als de wind een paar tandjes bij zou zetten, konden de golven tot bij de pizzeria komen, maar dat was niet waar de vrouw aan dacht.

Nee.

Ze begon voor het kind op schoot een stukje pizza af te snijden. Het ging moeilijk. Het jongetje naast haar maakte van de gelegenheid gebruik om te ontsnappen. Hij gleed soepel van zijn stoel af. De snee pizza die hij mee wilde nemen, zat nog vast aan de rest van de pizza, die dan ook op de grond viel.

De vrouw vloekte hartgrondig. De dikke uitbater van de zaak haalde zijn schouders op. Hij was misschien gewend aan pizza’s op de vloer.

De vrouw wurmde een stukje pizza in de mond van het kind op schoot. Haar gezicht stond zoals alleen het gezicht van een afgepeigerde, tot op het bot vermoeide vrouw kan staan, maar ouder dan dertig was ze beslist niet. Zij was als het ware door haar eigen leven ingehaald. Er kon niets gebeuren dat zij niet al had beleefd.

Er nadert nu in werkelijkheid een brug en de weg wordt smaller. Door het grijs van de wolken piept voorzichtig de zon, voyeur pur sang. De vrouw en haar leven zijn opgeslagen in je hoofd. En dat is ook wat waard.

Étretat

Martin Bril, 26-03-2009 10:57

reageer 0 reacties

20

In het voetspoor van Simenon.

De wind joeg op volle kracht door de smalle straatjes van de oude badplaats Étretat. Het schijnt er ’s zomers een drukte van belang te zijn, maar nu was er niets te beleven. Alleen de wind.

Het beleven van wind kan in feite overal, maar omdat ik zonodig in de voetsporen van Georges Simenon een tripje door Normandië wilde maken, moest ik me met Étretat behelpen, dus ik klampte me vast aan een vlaggemast (zonder vlag) en keek uit over de zee; een woeste, kolkende massa, een op hol geslagen jacuzzi die de ogen deed huilen, of ze wilden of niet. Stormen en stromingen hebben aan weerszijden van de riviermonding, waaraan ooit het dorp is ontstaan, hoge bogen in de krijtrotsen uitgesleten. Genoemde rivierbedding is al lang geleden drooggevallen, maar Étretat is gebleven, en met het stadje de bezienswaardigheid van die bogen, inderdaad: een wonder van de natuur.

Het is altijd behelpen met attracties, vind ik. Simenons held commissaris Maigret heeft het er in Maigret en de weduwe Besson ook niet makkelijk mee, met dit verschil dat het boek eind augustus, begin september speelt en het nu bijna april is. ‘Tussen aarde en hemel was bijna geen mist meer te bekennen, maar de zee, die heel kalm was en waarvan het water slechts af en toe even trilde, dampte nog steeds en in dunne nevelsluiers schitterden regenbogen.’

Een prachtig beeld.

Maar tevreden stemt het de norse commissaris niet, nee, eerder een beetje somber, melancholiek. Als hij zich om zou draaien, zou het stadje er precies zo bij liggen als hij zich ooit had voorgesteld; zo’n vriendelijk, onschuldig, schilderachtig stadje. ‘En de rotskust dook precies zo uit de nevels op als op de prentbriefkaarten.

Het is altijd behelpen met attracties, vind ik

(...) Was het een eigenaardigheid van Maigret?

Of kenden ook anderen hetzelfde weemoedige verlangen en wilden ze dat alleen niet bekennen? Hij had zo graag gewild dat dat de wereld in werkelijkheid was zoals hij die als kind ontdekt had. Inwendig zei hij: ‘Net als op de plaatjes.’

De zee en teleurstelling horen bij elkaar. Er waren meer mensen zoals ik die de wind trotseerden om maar een blik op de zee te kunnen werpen. Het was vast niet de eerste keer voor hen, maar kennelijk hadden ze uitgerekend deze dag behoefte om zichzelf een teleurstelling te bezorgen. Naar de zee ga je altijd met een bedoeling; je weet precies wat je zult aantreffen en daar word je voor gestraft. Het is inderdaad ‘net als op de plaatjes’, die zee die hier voor je ligt. Hij voldoet helemaal aan alle verwachtingen en herinneringen; zo’n groot cliché dat hij nederig en klein en onbeduidend stemt. Zelfs een reus als Maigret, geschapen door een reus van een schrijver, heeft het er maar moeilijk mee.

Enfin.

Met natte ogen draaide ik mij om naar het stadje dat er inderdaad precies als op de ansichtkaarten bij lag. De oude villa’s, de hotels tegen de glooiende kalkwanden, het casino dat gesloten was. Hier en daar in de smalle straatjes waren winkels en kroegen geopend, maar het merendeel van de middenstand was nog afwezig. Toch moet het niet lang meer duren voor Étretat zich op zal maken voor het toeristenseizoen.

21

De sfeer die er nu hing hield het midden tussen desolaat en opgewekt. Het eerste sloeg op de pittoreske verlatenheid, het tweede op de reinigende werking van de harde wind. De stad werd nog een laatste keer goed schoon geblazen en dan kon het grote vergeten dat vakantie heet, beginnen. Er zat niets anders op dan te wachten, altijd hetzelfde. Wachten en teleurgesteld worden. Normandië

Martin Bril, 25-03-2009 10:37

reageer 0 reacties

In het voetspoor van Simenon.

In de voetsporen van Georges Simenon bevond ik mij ineens aan de Normandische kust. Ik was er nooit eerder geweest, dus dat was mooi meegenomen. Twee vliegen in een klap. Bovendien houd ik erg van de zee, en vooral van badplaatsen die hun draai nog niet hebben gevonden, sterker: ze liggen er uitgestorven bij. Dat ze ooit een feestelijke aanblik kunnen bieden, is bijna onvoorstelbaar.

|

Een aantal boeken van Simenon speelt zich af in Fécamp, een stadje dat in de jaren rond de Tweede Wereldoorlog niet alleen een geliefd vakantieoord voor bemiddelde Parijzenaren was, maar ook een bloeiende haven-en visserijstad. Een titel in dit verband: Maigret en de kabeljauwvissers. Niet ver van Fécamp ligt in noordelijke richting Dieppe en naar het zuiden heb je Etretat, Le Havre natuurlijk, Deauville en Ouistreham. In dat laatste oord speelt een van de slechtere boeken van Simenon, maar het is altijd makkelijk om hem te vergeven, want hij schreef 105 romans met de grote, dikke commissaris in de hoofdrol en daarnaast nog eens honderden romans, niet allemaal onder eigen naam, zonder de commissaris.

Enfin.

Daar was ik dan, in Fécamp. Het was geen weer om buiten te zijn. De haven lag stampvol. Aan de ene kant de pleziervaart, jachten en zeilboten, aan de andere kant de professionele visserij, bootjes die dicht onder de kust vissen, een paar grotere schepen die er een paar dagen op uit kunnen. In restaurant Le Progrès zaten alleen bij het raam wat mensen. De rest van de zaak werd verlicht door tl-buizen.

Langs de kade sloop een kat voorbij, af en toe kwam een auto langs. Een schip liep nog binnen. Er stond een strakke westenwind. Het gebulder werd overstemd door de klepperende lijnen langs de masten van zeilschepen. Moeilijk te geloven, maar eigenlijk was het buiten beter dan binnen. En het is makkelijker te geloven dat geluiden vroeger hetzelfde klonken als nu. Het Fécamp van Simenon bestaat beslist niet meer, maar aan westenwind valt weinig te veranderen. Wel zal de indeling van de stad hetzelfde zijn geweest. De baai, de haven, de stad hogerop. Het toerisme, strandhuisjes, beneden, de pensions in de stijl van jugendstil met in de tuinen weelderig bloeiende magnolia’s en rododendrons boven, uitkijkend over haven en zee. Een van de mooiste romans die Simenon heeft geschreven, is De man uit Londen. Langs de kade sloop een kat voorbij, af en toe kwam een auto langs Dit boek speelt in Dieppe. Tot ver in de jaren zestig lag het spoorwegstation van die stad pal in de haven. Reizigers die per schip uit Engeland kwamen, stapten zo van het schip af de trein in. 22

Vanuit een hoog boven de perrons uittorenend seinhuis hield een beambte zicht op de juiste gang van zaken beneden. Ook de overslag van vracht en handel hield hij in de gaten en op een dag zag hij een moord gebeuren. In plaats van de juiste weg te bewandelen, maakte de seinwachter zich meester van de koffer die de inzet was van de moord, en die in het water verdween, mét het lijk. De koffer bevat een vermogen, en het leven van de seinwachter raakt totaal ontregeld, een typisch Simenon-gegeven.

Daar liep ik dus aan te denken; dat ik morgen naar Dieppe moest, of naar Etretat waar een van de betere detectives van Simenon, Maigret en de weduwe Besson, zich afspeelt. Ooit was het een vriendelijk, chique badplaatsje, maar tegenwoordig – naar verluidt – een toeristenoord. Dáár zou ik beslist geen voetsporen van Simenon vinden. Ouistreham dan, maar dan alleen als het mistte, want daar speelt zich Maigret in de mist af. Zelf voelde ik me ook intussen ook behoorlijk mistig worden, dus ik moest oppassen. In de voetsporen van beroemde schrijvers kunnen namelijk rare dingen gebeuren.

Moeskroen

Martin Bril, 24-03-2009 11:24

reageer 0 reacties

Eten aan de Belgisch-Franse grens in nationaal erfgoed

Moeskroen is de naam van een nederzetting die pal op de grens van België en Frankrijk ligt. Officieel is de grens er nog steeds, maar er zijn geen controles meer. De gebouwen en kantoren staan er nog, maar onbemand. Ramen ingegooid, dichtgetimmerd. Een desolate aanblik. Verenigd Europa.

Aan de Belgische kant van de grens ligt verscholen achter een wal van betonblokken café-restaurant Inter. Je moet het weten, anders rijd je er voorbij. En daarna moet je stoppen en over het beton klimmen. Ja, voor Inter moet je moeite doen.

Het is een zaak voor truckers, mannen met grauwe koppen en Crocs, Zweedse klompen, of legerkisten aan hun voeten. In de grote zaal voorin kan gegeten worden, achterin, waar de bar is, kan gerookt en gedronken worden. Ook zijn er sigaretten te koop; alle mogelijke merken staan in hoge stapels in de schappen. Smokkeltijden herleven hier.

Inter is ook zo’n uitspanning die zijn klanten kent. De chauffeurs die hier komen, worden door twee dames van middelbare leeftijd, de ene blond, de ander kastanjerood, ontvangen als verloren zonen, maar daarna onmiddellijk met rust gelaten, want dat willen ze. Thuis zijn, en toch alleen en onderweg.

De voertaal is Vlaams, maar met Frans, Pools, Spaans, Italiaans, Tsjechisch en Italiaans kun je hier ook terecht. De truckerswereld omspant heel Europa, maar is in feite heel klein. Iedereen kent elkaar.

Over de tafeltjes in het restaurant liggen gebloemde kleedjes. De menukaart ligt klaar. De mannen 23

strekken de benen en kijken om zich heen of er bekenden zijn.

Vandaag niet.

De menukaart biedt alles wat je verwacht in zo’n zaak, tot paardenbiefstuk aan toe. Precies op het moment dat de vermoeide chauffeur zijn keuze heeft gemaakt, verschijnt een van de twee moeders aan zijn tafeltje om de bestelling op te nemen.

Het is goed toeven bij Inter. Niemand blijft er lang

Het klinkt zo vanzelfsprekend, en logisch, en dat is het ook, maar toch is het een wonder van timing dat je maar zelden ziet.

De man plaatst zijn bestelling.

‘Met frietjes en sla’, vult de moeder aan, want zoiets weet zij van tevoren en bovendien zegt zij het op een toon die grote betrokkenheid bij het lot van de eenzame man verraadt. Iets van acteren komt er wel bij kijken, maar dat is helemaal niet erg.

‘Met frietjes en sla ja’, zegt de chauffeur en hij kijkt op, recht in de warme glimlach van de vrouw die hem even, een fractie van een seconde maar, écht aan zijn moeder deed denken. Die moet hij nodig weer eens bellen trouwens, zijn echte moeder.

‘En wat te drinken?’

‘Koffie graag.’

De vrouw verdwijnt naar de keuken om de bestelling door te geven en neemt op de terugweg een mandje met brood mee dat ze bij de klant op tafel zet. De rekening voor straks zit er ook al bij. Het is goed toeven bij Inter. Niemand blijft er lang. Het eten is goed, stukken beter dan in de wereld van de snelweg, maar tot die wereld behoort de zaak ook eigenlijk niet, of misschien dat je kunt zeggen dat zij er met één been in staat. Dat is genoeg om dagelijks vol te zitten. Ooit was het zo dat langs drukke wegen overal cafés en restaurants stonden, maar die wegen, die ook dwars door dorpen en steden voerden, bestaan niet meer. Ze zijn er nog wel, maar worden voor het grote internationale verkeer niet meer gebruikt. Dat speelt zich nu af in de gesloten wereld van de snelweg.

Van Kopenhagen tot Napels, van Warschau tot Lissabon; overal is die wereld hetzelfde, behalve als ergens een lek optreedt dat stand weet te houden. Zo’n lek is restaurant Inter bij Moeskroen, een topzaak die de Belgen tot nationaal erfgoed zouden moeten verheffen. Petacchi en zomer van 2003

Martin Bril, 23-03-2009 10:48

reageer 0 reacties

Een geheugen dat alleen berekend is op lange warme dagen. 24

In Milaan-San Remo speelde hij zaterdag geen rol van betekenis, maar zijn naam klonk eindelijk weer: Alessandro Petacchi.

Schitterende naam.

Alessandro Petacchi.

Als ik aan hem denk, komt de zomer van 2003 naar boven, zijn zomer. Hij won vijf etappes in de ronde van Spanje, zes etappes in de Giro en vier etappes in de Tour: de eerste, de derde, de vijfde en de zesde. Daarna begonnen de bergen en hield de sprinter, dat prachtige prijsdier, het voor gezien. Wij waren in Frankrijk en ik volgde de Tour via de radio. Ooit moet de wielersport zijn ontstaan om de mensen door de zomer heen te helpen met lange verhalen over heroïsche gevechten op de flanken van reusachtige bergen die niemand kende, maar dankzij de televisie zijn we nu allemaal ooggetuigen. Alsof dat zo leuk is.

Maar goed.

In die zomer van 2003 volgde ik de Tour via een klein draagbaar radiootje. Je zou het een transistorradio kunnen noemen, maar dat was het niet. Er hoorde ook een stoel bij de radio, een bijzonder lullig klapstoeltje, wit en blauw gestreept, het goedkoopste stoeltje dat in de supermarkt voorradig was, maar het zat geweldig tot ik er op een dag doorheen zakte, ook helemaal zoals het hoort.

Urenlang naar opgewonden stemmen luisteren, je zou zeggen: daar wordt een mens niet rustig van. Maar het tegendeel bleek het geval, als ik de radio niet te hard zette. De stemmen moesten als het ware een soort omgevingsgeluid zijn, zoiets als het voortdurende concert van duizenden krekels. Ga je ernaar luisteren, dan word je gek. Dompel je jezelf erin onder en het is heerlijk. Zo makkelijk is het trouwens nog niet, dat onderdompelen, want je moet wel goede ontvangst hebben.

De laatste keer dat ik op ons erf in Frankrijk was, hing hij er nog. Naar de radio luisteren is een kunst op zich. De helft van de tijd zit je aan de knoppen en de antenne te draaien. Heb je eindelijk de perfecte ontvangst, blijkt dat niet meer het geval als je de radio op de koelbox zet en zit er niets anders op dan het apparaat maar vast te houden. Zo werd ik een man met een verhaal op schoot.

In diezelfde zomer reisden we naar Italië en in de buurt van Nîmes stopten we op een groot, vers aangelegd parkeerterrein. Alles was er net af, de prullenbakken zaten nog gedeeltelijk in hun verpakking en de boompjes gaven geen flard schaduw. Krekels waren er ook. We hadden de deuren van de auto nog niet open of daar diende zich een onzichtbare muur van gigantisch tjirpen aan, bijna angstaanjagend. Toch stapten we uit om te picknicken. Ach ja, vakantieherinneringen. Een radiootje.

Papa’s stoel.

De Tour.

Petacchi.

Op het laatst wist zelfs l'Equipe niet meer wat ze met hem aan moesten en gaven ze hem maar een 25

hele voorpagina. Zegevierend ging hij over de meet, een prachtige foto, een prachtige voorpagina. De rode letters van de kop van de krant, de renner in het blauw, daaronder zijn naam in grote witte letters en verder niets. Met punaises hing ik die voorpagina op in de schuur. De laatste keer dat ik op ons erf in Frankrijk was, hing hij er nog.

De zomer van 2003; wat gebeurde er nog meer? Ik zou het kunnen uitzoeken, maar daar heb ik geen zin in. Ik herinner me lange, warme dagen. Ik herinner me altijd lange, warme dagen, ook als het een hele zomer heeft geregend. Ik heb een geheugen dat alleen berekend is op lange, warme dagen. Hoe dat komt, weet ik niet. Lange, warme dagen, en een verhaal op schoot, meer heb ik niet nodig. Dochters

Martin Bril, 20-03-2009 10:25

reageer 1 reactie

Het leven trekt aan je voorbij.

‘Daar heb ik onwijs veel zin in’, klinkt een meisjesstem in de straat. De zon schijnt, het is kwart over vier in de middag. ‘Lekker veel rosé drinken en met je laptop in het Vondelpark hangen. Chillen!’

Ik kijk op van mijn lectuur, want het is de eerste dag dat ik in de zon voor mijn eigen deur kan zitten, en niets is mooier dan het leven aan je voorbij te zien trekken, nou ja, het leven in vol ornaat, glanzend en dansend in de zon en dit is daar alvast een voorproefje van, zoals ook het gezang van de merel in de binnentuin er ieder jaar weer op vooruit loopt.

Een jaar of zestien is ze, het meisje dat met de telefoon aan haar oor voorbij fietst. Het antwoord dat ze inmiddels krijgt, moet instemmend zijn, want haar gezicht, toch al getekend door blijdschap, bloeit helemaal open, ja, ik zou haast zeggen als een bloem, maar dan is ze voorbij en slaat ze verderop de hoek om, nog niet richting het park.

Ja, de lente.

Ik dacht aan mijn eigen dochters, inmiddels van dezelfde leeftijd, en vroeg me af wat die aan het doen waren. Het had geen zin, die gedachte, ik wist het, maar ik zou er toch een lieve som voor over hebben om in een klein onzichtbaar rugzakje met hen mee te mogen reizen. Ik schudde het verlangen van me af.

Ze zien me aankomen.

Er is voor een ouder, dacht ik toch verder, dom dom dom, niets moeilijker dan zijn kind los te laten. Er is, vermoedelijk, ook niets mooier dan het kind losgelaten weg te zien vliegen. Iets heb je dan in je leven toch goed gedaan. Mezelf kennende wist ik dat het sentiment nu op de loer lag, en ik haastte me naar mijn computer binnen om te kijken of er misschien nieuws was waarover ik me kon opwinden.

Het was er.

Er is,vermoedelijk, ook niets mooier dan het kind losgelaten weg te zien vliegen. 26

Minister Bos betreurt het dat de nieuwe ING-topman bij zijn aantreden al een bonus krijgt, een welkomstbonus, een soort tekengeld. Als ik ergens de laatste tijd een hekel aan heb gekregen, is het wel aan het edele werkwoord ‘betreuren’.

Altijd maar weer zijn er gezagsdragers die iets betreuren en vervolgens niets doen. Zelfs het boetekleed aantrekken, verdommen ze. Alles gaat gewoon door zoals het altijd al ging. Tsja.

Ik liet het internet in de steek, omdat de zon buiten maar bezig bleef, ik was vergeten hoe lang ze ook alweer voor mijn deur verwijlde.

Amper zit ik weer, of er passeert een jongen op een bijzonder rammelende fiets. Hij ziet er uit alsof hij net onder de douche vandaan komt. Ook hij is aan het telefoneren. Ik kan me nog herinneren dat de mobiele telefoon niet bestond en je in cafés met een kwartje moest bellen, meestal in een hoek bij de toiletten. Telefoneren was nog een productie. ‘Nee mam, echt niet’, klinkt het luid en liegend uit de jongen. ‘Ik ben nu onderweg naar college!’

Moeder zegt iets terug.

‘Op de fiets natuurlijk! Hoor je dat niet?’

Hoe moet een moeder in Blaricum of Woudenberg of Raalte weten hoe een oude, zeventien keer gestolen en doorverkochte fiets in Amsterdam klinkt? Heel anders dan de herrie die haar zoon haar nu laat horen door de telefoon plagend dicht bij het voorwiel te houden.

‘Ja, ik kijk uit!’, schreeuwt hij als hij de telefoon weer aan het oor heeft. Hij slaat aan het einde van de straat de hoek om en is weg uit mijn leven. Wat blijft hangen is de vraag hoe ik zelf was op die leeftijd en ik kijk recht in de zon.

Chemo

Martin Bril, 19-03-2009 10:47

reageer 0 reacties

Aan het infuus

Aan mijn paal hangen twee zakken. Zo, die zit. In de ene zak zit een gif dat Gemcitabine heet. Het is verdund met van alles en nog wat. In de andere zak zit Irinetocan, een vergif dat het daglicht slecht kan verdragen. Daarom zit om de zak nog eens een bruine zak. Allebei een halve liter, die zakken.

De paal heeft verder een regelaar: een doos ter grootte van de transformator die vroeger bij mijn elektrische trein zat. Op een klein display dansen rode cijfers. En verder kan de regelaar indringend piepen.

27

Dit alles heet: een infuus.

Tijdelijk lig ik in een bed. Een eenvoudige slang, aangebracht door een arts in opleiding, verbindt mij met de infuuspaal. Ik zou naar buiten kunnen kijken, in de verte zie je flats en landende vliegtuigen, maar ik kijk liever naar mijn zakken.

Eerst de ene, dan de ander.

Er gaat niets door me heen, terwijl het gif zich een weg baant. Af en toe voel ik het ijzig gloeien, dat is alles, en dan denk ik aan mijn bloedbaan – iets waar ik verder nooit aan denk. Intussen glijdt het gif naar binnen.

Of het werkt is een tweede.

Er zijn vele onderzoeken naar gedaan. Het kán werken, het kán niet werken. Soms zit het mee, soms zit het tegen. Of het bij oude dames met borstkanker beter werkt dan bij jongemannen met slokdarmkanker is niet bekend. Als het bij mij werkt, zou bij wijze van spreken wereldwijd de statistiek er anders uit komen te zien. Dan ben ik een plus in een zee van minnen. Toch mag niemand daar hoop uit putten, of laat ik het zo zeggen: gefundeerde hoop. Alle andere hoop doet óók leven.

Ik kijk naar mijn zakken.

En de lange slang die af en toe wordt onderbroken door een druppelaar. Draai je daar aan, dan loopt de zak sneller leeg, maar vervolgens word je ingehaald door de regeldoos die prompt om de zuster begint te janken.

Er zijn vele onderzoeken naar gedaan. Het kán werken, het kán niet werken Daar is ze al. ‘Hij deed ineens raar’, zeg ik dan.

‘Ja’, zegt de zuster, ‘hij deed ineens raar. Dat heb je weleens.’ Ze heeft een West-Friese tongval. Waarom ik niet?

Ze verdwijnt weer. Ik probeer de druppels in mijn slang sneller naar beneden te kijken. Dat lukt niet, maar het lijkt wel te helpen. Er wordt op de deur geklopt. Of ik iets van de rijdende winkel wil, een gratis krantje misschien. Nee, ik hoef niets van de rijdende winkel.

‘U weet niet wat u mist’, klinkt de stem van de rijdende winkel, die met knarsende wieltjes haar weg vervolgt. Eigenlijk klopt het wél, wat ze zegt: ik weet niet wat ik mis. Er schuifelt een oude, Surinaamse heer door de gang die langdurig in mijn deurpost blijft staan. Hij draagt een donkerblauwe pyjama met een werkje, de vouwen van de verpakking zitten nog in de stof. ‘Ik ben mijn vrouw kwijt’, zegt hij simpel. We kijken elkaar aan, hij terwijl hij steun zoekt aan de deurpost, ik vanuit mijn bed. Dan vervolgt hij op zijn nieuwe pantoffels zijn weg. Iedereen is onderweg.

Ik kijk naar mijn zakken.

Gemcitabine en Irinetocan.

Wie is de dikke, wie de dunne?

De druppels glijden door de slang, als speldenprikken komen ze mijn arm binnen. Er komt een verpleegster binnen met een map onder haar arm. ‘Wat is uw pijncijfer vandaag?’ Zelf heeft ze geen pijn, dat is een ding dat zeker is.

28

‘Drie’, zeg ik, om haar tegemoet te komen.

Het cijfer wordt genoteerd en de zuster verdwijnt om plaats te maken voor een andere zuster bij wie ik een broodje kroket zonder boter en een blikje cola bestel. Liever had ik een biertje gehad, maar er zijn grenzen, dat snapt een kind.

Zon

Martin Bril, 18-03-2009 10:54

reageer 0 reacties

Een dag in Den Haag dat het voorjaar aan zijn broek heeft hangen Van André van Duin zeggen ze dat hij de lach aan zijn kont heeft hangen. Ik heb die uitdrukking nooit helemaal begrepen en in ieder geval vind ik hem niet erg vleiend voor het enorme en ook geraffineerde talent dat Van Duin bezit om andere mensen aan het lachen te brengen. Maar wie ben ik?

Van Den Haag zou je kunnen zeggen dat het meer dan steden als Amsterdam, Utrecht of Groningen het voorjaar aan zijn broek heeft hangen. Het kan trouwens ook zijn (ik zou het op kunnen zoeken) dat stad vrouwelijk is en in dat geval heeft ’s-Gravenhage meer dan andere Nederlandse steden de lach aan haar rokken hangen. Geef toe, er is nu een totaal ander beeld ontstaan. Gisteren was ik in Den Haag, want het leek me een uitgelezen dag om rond te hangen bij het Catshuis. Bos, Balkenende en Rouvoet vergaderen daar nu al dagen over een antwoord op de economische crisis. Als ze niet opschieten, is de crisis voorbij of door iemand anders opgelost, maar dat terzijde.

Nee, niet terzijde.

Murw vergaderd, de stropdassen losser, wallen onder de ogen, stoppelbaarden, vetvlekken op de brillen; daar komen de gladiatoren naar buiten. Henk Brons van de RVD heeft voor een mooie achtergrond gezorgd en staat ter zijde van het tafereel in zijn handen te wrijven. Het kan overigens niet lang meer duren of politici treden de pers tegemoet in zo’n voetbaldecor dat alleen maar uit sponsorlogo’s bestaat.

Ter zake nou.

Daar zijn ze dus, de mannen, de helden. En tegenover hen staat een afwachtende ploeg journalisten. Werkelijk iedereen is er, zelfs Wouke van Scherrenburg, namens het ING-huisorgaan. De leider van de RVD stapt naar voren om het vragenvuur in goede banen te leiden. Maar er komt geen vragenvuur!

Niets.

Als ze niet opschieten, is de crisis voorbij of door iemand anders opgelost, maar dat terzijde Niente. Nada. Doodse stilte.

29

Wel staat iedereen te popelen om als eerste antwoord op een vraag van de regering te mogen geven. Of zouden ze in de vergaderzaal de rust die ze zochten om tot grootse inzichten te komen zo letterlijk hebben genomen dat niet alleen ouderwetse media als radio en televisie waren uitgeschakeld, maar ook alle trendy media als Twitter, internet, Hyves, blogs, Facebook, YouTube? Ja, in dat geval konden Rouvoet, Balkenende en Bos weleens een hoop van de werkelijkheid hebben gemist. Maar hoe goed past dit ook bij dit kabinet. Stoer stroopt het de mouwen op, maar daarna staan er korte broeken voor je.

Alle gekheid op een stokje; vlak bij het Catshuis, ik zag het Vredespaleis al liggen, nam ik de verkeerde afslag. Ik werd afgeleid door een straatnaambord: de Burgermeester Patijnlaan. Daar bevond ik mij op. Aan mijn rechterhand lag een uitspanning die De Oude Tol heette. Die naam alleen al! Het terras was gevuld met oude heren, vast en zeker oude topambtenaren die regeringen hadden zien komen en gaan en alles van Abraham en mosterd wisten. Achter mij werd getoeterd.

Pardoes sloeg ik rechtsaf en nu bevond ik mij op de Scheveningseweg. En je kunt veel zeggen van die weg, maar niet dat hij niet naar Scheveningen voert, er is zelfs nergens in Europa een mooiere verbinding tussen stad en strand.

Voorzichtig begon ik hem af te rijden; links de oude, statige villa’s, deels verworden tot kantoren, rechts de trambaan en de bosschages van de Haagse Parken. Ach, hier zomers de afgeladen trams richting zee te zien bolderen – er kwam ineens een grote vrolijkheid over mij en de vergaderende regering kon me niets meer schelen; de schaal met verpieterde broodjes op tafel, de kannen met koffie en thee, de lichte geur van bederf en te lang in elkaars gezelschap te hebben gezeten. Naar buiten moesten ze, die mannen en Mariëtte, de zon scheen niet voor niets zo gul op Den Haag. Châteauroux (slot)

Martin Bril, 13-03-2009 10:11

reageer 0 reacties

Wat kun je beter doen dan een museum bezoeken. Zelfs als het dicht is. Na de lunch had ik nog ruimschoots de tijd om het nuttige met het aangename te doen versmelten, dus besloot ik tot een bezoek aan het Musée Bertrand, de plaats die je gezien moet hebben als je in Châteauroux bent geweest.

En daar was ik dus.

Volgens de stadsplattegrond was ik zelfs een steenworp van het museum verwijderd, en dat maakte mij helemaal gretig. De naamgever van het museum is een generaal die onder Napoleon heeft gediend, en dat niet alleen: hij had de keizer ook in ballingschap naar Sint-Helena gevolgd. Geen sinecure, want de generaal had ook nog eens zijn vrouw en vier kinderen bij zich, waarbij valt 30

aan te tekenen dat deze vrouw, Fanny, weliswaar voortreffelijk Engels sprak, maar ook lichtelijk hysterisch was.

Tijdens de 67 dagen durende overtocht van Engeland naar de rotspartij die een eiland werd genoemd, sprong zij diverse malen overboord om te protesteren tegen het reisdoel. Bovendien wilde de keizer nog weleens in haar derrière knijpen, en als zij dan haar echtgenoot tot actie maande, keek die net de andere kant op.

Hoe dan ook: men arriveerde veilig op het eiland, waar de Engelsen voor hun hoge gasten op een winderige vlakte een houten boerenschuur tot tijdelijk paleis hadden omgebouwd. Napoleon, die zich nergens door uit het veld liet slaan, betrok de grootste vertrekken en nam een uren durend stoombad; heel zijn entourage kwam eraan te pas om voldoende water te koken, behalve mevrouw Bertrand, die aan de rand van het plateau een leegstaand, stenen huis vond dat perfect geschikt was voor haar, haar man en haar vijfde baby, inmiddels op komst. De keizer zou zich vleselijk voortaan moeten behelpen met mevrouw De Montholon, echtgenote van graaf De Montholon, een nul van de bovenste plank. Om het bouquet compleet te maken: Napoleon had ook nog een omhooggevallen schoolmeester bij zich, Las Casas, en een generaal met talent voor zelfbeklag, ene Gourgaud, wiens enige claim to fame was dat hij ooit het leven van de keizer had gered door precies op het juiste moment door het schootsveld te rijden en daarbij zijn hoed aan flarden gereten zag worden door een kanonskogel.

Het is dé topattractie van het Musée Bertrand, dat uiteraard was gesloten Had hij dit een seconde eerder of een seconde later gedaan, was er helemaal niets aan het handje geweest, want zoals bekend was de keizer kleiner dan al zijn onderdanen. Goed.

Na enige jaren spelletjes, zang en dans, toneelvoorstellingen uit het blote hoofd, tuinieren en eindeloze intriges, sloeg de verveling toe in huize Napoleon. Generaal Bertrand maakte van de gelegenheid gebruik door een hond te kopen van een paar Chinese zeelieden die het eiland aandeden.

Hij noemde dit dier (wit met bruine en zwarte vlekken) Sambo en trainde het op de rattenjacht. Behalve regen en wind waren ratten de voornaamste plaag op Sint-Helena. Maar hoe de generaal ook alle zeilen bijzette, Sambo ving nooit een rat. Dit weer tot grote hilariteit van Napoleon, die anderen graag zag falen waar hij zelf glansrijk triomfeerde, maar dat terzijde. Uiteindelijk zou Bertrand met Sambo, echtgenote en inmiddels zes kinderen tot diens laatste ademtocht aan Napoleons zijde blijven. Daarna mocht hij het eiland verlaten en keerde hij terug naar zijn geboortehuis in Châteauroux. Sambo was er ook nog steeds, en mooier nog: na de dood van de viervoeter liet de baas het dier opzetten.

Het is dé topattractie van het Musée Bertrand, dat uiteraard was gesloten wegens werkzaamheden toen ik aan de poort arriveerde. Het regende nog steeds, maar dat had mij in een uitmuntende stemming voor leven en werken van de generaal en zijn hond gebracht. Er zat niets anders op dan dezelfde weg terug te gaan die ik zojuist had afgelegd. Ooit zou ik oog in oog staan met Sambo, wis en waarachtig, desnoods in het hiernamaals.

31

Châteauroux (2)

Martin Bril, 12-03-2009 12:00

reageer 0 reacties

De terugreis

In het centrum van Châteauroux regende het net zo hard als op de parkeerterreinen van de supermarkten aan de uitvalswegen en ik had op het lege marktplein de keus tussen twee uitspanningen: een oude bar met oude mannen die naar voetbalflitsen van de vorige zondag zaten of stonden te kijken, en een nieuwe bar, gehuisvest in een soort grote wigwam. Hier bestond de clientèle uit spijbelende scholieren. Diverse televisietoestellen verspreidden de zondige boodschap van MTV. Het is nog niet zo lang geleden, de opmars van de televisie in de horeca, maar iedere keer vraag ik me af wat de mensen vroeger eigenlijk in de kroeg deden. Nóg meer zuipen waarschijnlijk.

Na twee keer heen en weer te zijn gelopen tussen beide etablissementen, koos ik uiteindelijk voor de oude mannen en hun oude kroeg, niet in de laatste plaats omdat bij het tafeltje onder de televisie een stopcontact zat, zodat ik mijn onopgeladen computerbatterij van wat prik kon voorzien. Verderop zag ik al twee restaurants voorzichtig aanstalten maken om open te gaan. Het liep dus tegen twaalf uur. Maar voor ik de inwendige mens kon gaan versterken, moest ik zorgen dat de inwendige mens dit droeve oord veilig kon verlaten, dus ik belde vanaf het toilet het thuisfront. Mijn boodschap werd met daverend gelach ontvangen.

‘Zoek dat nou maar eens mooi zelf uit’, besloot mevrouw Bril haar portie humor voor die dag. ‘Jij wilt hard rijden, dan ga je ook maar op de blaren zitten.’

Ze zweeg even. ‘Eikel’, zei ze toen.

De volgende klant die ik kon bellen, was mijn vriend Dick in Antwerpen, altijd te porren voor een uitje. Maar deze keer was Dicks uitje al in volle gang en het leidde precies de verkeerde kant op –

Dick ging namelijk met zijn vrouw een bezoek brengen aan de Dom in Keulen, daar speelde zich een grootse postzegelbeurs af.

‘Zoek dat nou maar eens mooi zelf uit’, besloot mevrouw Bril haar portie humor voor die dag

‘Je weet hoeveel ik van postzegels hou’, wreef hij het mij nog maar eens fijn in. Ik belde de krant. Of ze mij konden doorverbinden met de correspondent in Parijs. Die was daar nog niet zo lang geleden geïnstalleerd; grote kans dat hij Châteauroux en omstreken nog niet in kaart had gebracht, ik bedoel: hij kon er een zakenreis van maken. En verdomd: hij was niet alleen thuis, hij nam ook nog eens de telefoon op en hoefde maar een fractie van een seconde na te denken: hij kwam.

Ik hoorde zijn vingers al over het toetsenbord van zijn computer gaan. Er ging een expres naar Orléans en daarvandaan was het anderhalf uur boemelen, best te doen op een regenachtige dag. Tot straks!

Daarmee had ik mezelf en de auto in Parijs, maar nog niet veilig in Nederland. Ik belde een jonge neef die mij wel vaker rijdt. Of hij zin had om even naar Parijs te sporen met de Thalys. 32

Had hij best.

Welnu: ik zou daar om een uur of acht bij Brasserie Terminus arriveren, we zouden copieus oesters eten en daarna naar Amsterdam knallen. Het klonk de neef als muziek in de oren, vooral dat knallen.

Ik verliet het toilet en ging onder de televisie naar mijn laptop zitten kijken. De oude mannen keken naar mij en ik gaf een rondje om het succes van de onderneming kracht bij te zetten. Daarna pakte ik mijn spullen in en begaf me in de regen om ergens een hapje te eten. Ik ben het exacte adres vergeten, maar het was in een achterafstraatje met glibberige keitjes. De tafeltjes waren gedekt met rood-wit geruite kleedjes en bij wijze van plat du jour kwam een kalfsragout ter tafel waar ik een moord voor zou doen, werkelijk: mijn geluk kon niet op.

(Wordt vervolgd)

Te hard gereden

Martin Bril, 11-03-2009 10:17

reageer 0 reacties

Vliegende brigade houdt Martin Bril aan.

Bij Châteauroux (ten noorden van Limoges) werd ik van de weg gehaald door de vliegende brigade van Vatan. Dit is een beroemde eenheid bij de Franse politie. De vliegende brigade van Vatan; lekker met opgevoerde Subaru’s snelheidsovertreders van de weg halen. Het was half tien ’s ochtends en er was geen hond op de weg.

Behalve ik.

En ik reed te hard; waar ik 110 mocht, ging ik 151. Die ene kilometer ging me de das om doen, maar dat wist ik nog niet. Het laatste bord dat ik had gezien, had 130 als maximum aangegeven. De tijdelijke verlaging naar 110 hadden ik en de cruisecontrol gemist. We kennen de buurt hier. Het is glooiend, en saai. Sinds de aanleg van de snelweg, een jaar of tien geleden, komen er steeds meer kuilen en hobbels in het asfalt – vandaar dat je op het ene stuk 110 en op het andere 130 mag rijden. 150 of harder mag nergens.

Ik volgde de agenten, in schitterend strakke uniformen, met zware wapengordels om de heupen en glimmende laarzen tot de knieën, naar de dichtstbijzijnde geldautomaat om de boete, 130 euro, te kunnen pinnen. De heren hielden intussen mijn papieren in bewaring. Uiteindelijk kwamen we op het parkeerterrein van een supermarkt. Het was maandagochtend en al gezellig druk. Ik pinde mijn geld en een van de mannen schreef de bekeuring uit. De ander liep een rondje om mijn auto en stelde vast dat hij uit Zweden kwam.

Ik knikte maar wat.

En toen kwam er ineens een enorme aap uit de mouw van de vliegende brigade: ik had niet alleen de maximumsnelheid overtreden, ik had ook de maximum maximumsnelheid overtreden, met één luttele kilometer.

33

Ik begreep niet goed wat de agent bedoelde, hij zou ook huzaar bij een napoleontisch keurkorps kunnen zijn geweest, maar langzaam daagde het: wie met meer dan vijftig kilometer per uur de maximumsnelheid overtrad, was ter plekke zijn rijbewijs én zijn autopapieren kwijt. Ik begreep niet goed wat de agent bedoelde

Het begon te regenen en ik begon tegen te sputteren. Ik wist niet van de regel. Bij ons in Hollande was het anders, ik kende niemand die mij hier vandaan kon halen, enzovoorts. De vliegende mannen lieten me ruimschoots het woord, maar gaven geen krimp.

Als ik binnen 24 uur iemand met een geldig rijbewijs ten burele van de brigade kon presenteren, kon die de auto en mij verder rijden. Wat er na die 24 uur ging gebeuren, lieten de mannen aan mijn verbeelding over. En om mij nog een extra duwtje in de goede richting te geven, haalde een van hen nu een blaaskit uit de Subaru om ook nog even mijn alcoholpercentage vast te leggen. Ik blazen.

Zij grijnzen.

Daarna legden ze uit waar hun hoofdkwartier zich bevond, twintig minuten verderop, langs de snelweg, en rukten ze in – met mijn autopapieren en rijbewijs. De sleutel mocht ik houden, want ik had er toch niets aan. Ik kon proberen via een andere route Châteauroux te verlaten, maar ik had zo’n gevoel dat dat allemaal verkeerd ging aflopen.

Wat te doen?

Om te beginnen had ik zin in koffie. Bovendien regende het inmiddels pijpestelen. Ik sjokte naar de supermarkt waar de bar net open was. ‘Aah, la brigade volante de Vatan’, zei de uitbater diepmenselijk en nadat hij een kop koffie voor me had gezet, belde hij het plaatselijke taxibedrijf om me naar het centrum van Châteauroux te laten vervoeren.

Daar was weliswaar op een maandagochtend nog minder te doen dan hier in de supermarkt, maar wellicht dat straks enkele restaurants open gingen. En anders was de VVV er altijd nog. (wordt vervolgd)

Krokussen

Martin Bril, 10-03-2009 11:09

reageer 0 reacties

De neus van Herman Heijermans en voorjaarsgevoel

De hond bracht mij wederom naar de buste van Herman Heijermans. Die staat hier niet ver vandaan in het Leidsebosje, ongeveer net zo ver van mijn voordeur als van de artiesteningang van de Stadsschouwburg. Gek genoeg is Heijermans blik daar niet op gericht, hij kijkt naar de ingang van een winkel in wandelsportbenodigdheden, Bever, en zijn neus zat er aan. 34

Al maanden zit die neus er weer aan.

Je zou het een neus met een geschiedenis kunnen noemen. De buste van Heijermans is het werk van Joseph Mendes da Costa. Hij maakte in 1928 een eerste versie van de buste, die toen, na te zijn onthuld door wethouder Wibaut, in het Vondelpark kwam te staan.

Vrijwel meteen begonnen de vernielingen van het beeld en in 1935 maakte Mendes een nieuwe buste die in het Leidsebosje kwam te staan. Ook daar verloor het spoedig zijn prominente neus. Na de oorlog, er was inmiddels weinig van Heijermans gezicht meer over, herstelde Frank de Miranda (een leerling van Mendes) de puinhoop zo goed en zo kwaad als het ging, en uiteindelijk werd het in 1964 opnieuw in het Leidsebosje geplaatst. In de daarop volgende veertig jaar verloor het opnieuw talloze keren zijn neus.

Ofwel vanwege anti-nationalistische gevoelens, ofwel omdat hij nu eenmaal zo’ fijne, grote neus had, waar je als dronken jongens op vrijdagavond nu eenmaal niet van af kon blijven. Nu had Heijermans zijn neus weer.

En wat mij ook opviel was dat hij was verplaatst. Stond hij eerder dicht bij de stoep op het gazon, nu stond er een stevige heg om hem heen; met geen mogelijkheid was er dicht bij de neus te komen. Sowieso is het een wonderlijk beeld, of Heijermans moet diep ingevallen wangen, een ironische trek om de mond en een inmens wijze oogopslag hebben gehad.

Je zou het een neus met een geschiedenis kunnen noemen

Dat is mogelijk natuurlijk. Van het beeld dat we nu zien, is overigens anderhalve meter – de zuil waarop zijn naam staat – niet meer te zien.

Verderop, dichter bij het water, staat overigens nog een kunstwerk: een witte wigwam, gebouwd door de man die ook, op het Rijksmuseum, het beeld ter nagedachtenis aan de vrouwen van Ravensbrück heeft gemaakt. Daar moet ik nodig weer eens heen om te controleren of het geluid van oostwaarts stommelende treinen er nog wel in klinkt.

‘En nu?’, vroeg ik aan de hond.

Hij keek mij een beetje sullig aan en trok mij toen voorwaarts richting de krokussen onder de enorme platanen die hier groeien. De meeste waren paars, de meest acceptabele kleur voor een krokus, vind ik. Een groot liefhebber van krokussen ben ik niet, maar ze zijn beter dan narcissen. Er zit geen systeem in de groei van die dingen, al valt niet te ontkennen dat ze het voorjaar in zich dragen en alleen daarom met eerbied moeten worden behandeld.

Dat deden we.

We stapten over het smalle, lage hekje dat stoep van gazon scheidde, en ik maakte de hond los van de riem. Ze sprong vrolijk voor me uit, en een zeker percentage van haar vrolijkheid nam bezit van mij.

Even voelde ik mij die man van Gemeentewerken die achter op een langzaam rijdend Volkswagenbusje stond, en af en toe een hand krokusbollen uit de grote kist greep en als pepernoten uitstrooide op plekken die hem goed bevonden.

35

Dit was, onverwachts, een vrolijk gevoel en ik besloot het de komende dagen af en toe eens uit de kast te halen. Dood kon ik daarna altijd nog gaan, of niet natuurlijk. Kanker

Martin Bril, 09-03-2009 10:54

reageer 0 reacties

Een week chemokuren is vreselijk.

Goedemorgen, maandagochtend. Daar gaan we weer. Een nieuwe week. Ik kan niet zeggen dat ik er zin in heb. Het gaat een week van chemokuren worden. Maar eerst moet nog een plaatsje in de herberg worden gevonden. Zoveel mensen hebben kanker dat sommigen moeten wachten op hun beurt.

Ik hou niet van wachten.

En met mijn kanker gaat het al ook niet zo lekker, ik bedoel; de zaak loopt eerder uit de hand dan dat de ziekte zich timide ergens in een verborgen hoekje van het lichaam terug heeft getrokken. Het begint zo langzamerhand een kwestie van een wonder te worden. Was ik maar een wielrenner met teelbalkanker, dan kon ik goeie sier maken met de genezing ervan, maar ik ben geen wielrenner.

En met mijn ballen zit het goed.

Dat brengt mij erop dat ik vorige week natuurlijk aandacht had moeten besteden aan de Omloop Het Volk, de eerste wielerwedstrijd van het seizoen. Maar ik zag de wedstrijd, door Remco Campert altijd zo mooi melancholiek en modderig onder woorden gebracht, over het hoofd omdat hij tegenwoordig Omloop Het Nieuwsblad heet.

Dat kun je nauwelijks de naam van een wielerkoers noemen, maar in België kan alles, dus als de krant Het Volk op de fles gaat, noem je de bijbehorende wielerwedstrijd gewoon naar de volgende krant: Het Nieuwsblad.

‘Nog iets gedaan dit weekend?’

‘Lekker naar het Nieuwsblad gekeken.’

Zo gaat langzaam alles wat mooi, melancholiek en modderig is ten onder, nou ja, het blijft wel bestaan, het kleumende publiek langs de route, de zwiepende populieren die zo mooi verbeelden dat de coureurs tegenwind hebben, het met modder getekende gezicht van de winnaar, maar het is net alsof het in scène is gezet.

Wat fijne maartse buien kan ik ook wel gebruiken

Alles is precies zoals je je voorstelde bij de Omloop; zelfs al was het een schitterende dag, dan nog 36

zal er worden afgezien in barre omstandigheden. Die maken we gewoon. De koers is niet voor niets vernoemd naar een krant, dé plaats om te liegen dat het gedrukt staat. Terug naar mijn ballen.

Daar zit het dus goed mee, maar met de rest van het lichaam is het huilen. Dat doe ik dan ook met enige regelmaat, vooral als ik post krijg die mij ‘Beterschap!’, ‘Sterkte!’ en ‘Hou je taai!’ toewenst. Dat is allemaal post, ik weet het, die uit een goed hart komt, maar waar ik dus geen reet aan heb.

‘Beterschap!’ Dat wens je iemand met een hardnekkige griep, ‘Sterkte! vind ik de moeilijkste, zeker als de sigarenboer het ook al tegen je begint te zeggen. Om van wildvreemden nog maar te zwijgen. En wat zeg je terug?

‘Insgelijks!’

‘U ook!’

‘Krijg de tering.’

Mogelijkheden te over, maar het blijft een bezoeking. Er is geen zak aan om kanker te hebben, en al helemaal niet aan kanker met metastasen, een woord dat mij altijd aan Meta de Vries en ‘Lekker weg in eigen land’ doet denken, een volkomen onschuldig radiodingetje op zondagochtend dat ons naar de verkeerstuin in Assen, het Dolfinarium in Harderwijk of het hoofdstedelijke spaarpottenmuseum probeert te lokken.

Kom dan wel met de trein, dat reist wel zo rustig. Metatasen, het is eigenlijk het enige dansbare woord in de kankerbusiness, en ‘aanslaan’, ik was het bijna vergeten.

‘Slaat de chemo aan?’

‘Daar kunnen we nog niets van zeggen. Het blijft koffiedik kijken.’

En dus gaan we door met waar we mee bezig waren: het grote koffiedik-kijken, het wachten op een wonder. Buiten hoor ik de wind aantrekken. Wat fijne maartse buien kan ik ook wel gebruiken. Geld moet rollen

Martin Bril, 06-03-2009 11:04

reageer 0 reacties

Hoe de economie te helpen.

Ha, de zon scheen. Ik had onmiddellijk zin om iets te kopen. Dat hangt samen met een medicament dat ik gebruik. Je krijgt er ook een dikke kop van. En onbedaarlijke vraatzucht. Ja, echt een fijn medicijn.

Wat te kopen?

37

In deze barre, economische tijden moeten we ons geld laten rollen, hoorde ik laatst een minister verklaren. Niet bang zijn, gewoon kopen dat nieuwe plasmascherm. Maar zo bont ging ik het niet maken. Wat dan?

Punaises!

Ik denk dat de assistent van de minister van Financiën die iedere ochtend de kranten doorspit op berichten over zijn minister en er een mooi knipselmapje van maakt, op dit moment ophoudt met lezen. Punaises, het moet niet gekker worden.

Ik was ook niet op zoek naar zomaar punaises die je overal kunt krijgen, maar naar pushpins, en dan niet van die lullige, gekleurde plastic dingen, maar de echte van aluminium. Nergens te krijgen.

Dat willen zeggen: niet bij kantoorboekhandels. Ik moest mijn vizier richten op winkels voor kunstenaarsbenodigdheden. Ik vond zo’n winkel, en mijn hart begon al over te slaan. Hier ging ik niet alleen de pushpins vinden die ik zocht, maar nog veel meer dat ik absoluut niet nodig had, maar lekker wel kon kopen.

Ik betrad de winkel.

De juffrouw overhandigde mij een doos aluminium pushpins, alsof ze mij al dagen verwachtte. Er viel een last van haar schouders. Meteen zag ik achter haar een piepklein schildersezeltje, nog geen tien centimeter hoog. Er hoorde ook een opgespannen en smetteloos wit doekje bij, drie bij drie ongeveer. Het ezeltje kostte één euro.

Eén euro!

En ik zou een nieuwe loopbaan kunnen beginnen. Met ezel en doek in de hand ging ik op zoek naar verf.

Punaises, het moet niet gekker worden.

Dit bleek al snel een ingewikkelde materie. Gelukkig had de juffrouw er kijk op. Wilde ik waterverf, olieverf? Wat was ik van plan?

Dat wist ik zelf ook nog niet.

Behalve dat ik rode verf wilde.

De juffrouw nam het voortouw en koos uit een muur van tubes een fiks exemplaar van de firma Winsor & Newton: Cadmium Red Hue. Ik had nog nooit van dit merk gehoord, maar dat maakte nu allemaal niet meer uit. ‘Nog meer kleuren, meneer?’, vroeg de juffrouw.

‘Nee, alleen rood’, antwoordde ik vastbesloten.

‘Dan gaan we naar de penselen’, zei ze. ‘Rond of plat?’

Ik had een antwoord paraat moet hebben, maar in plaats daarvan stond ik met een mond vol tanden naar honderden penselen te kijken. Dat kunstenaarschap ging nog een hele opgave worden. De juffrouw liet intussen een mooi verzorgde nagel langs de penselen gaan. ‘Vijf’, hoorde ik haar mompelen, ‘nee, zes...’ Nog aarzelde ze en toen gaf ze mij een ‘vier’. Ze keek me vragend aan.

‘Vier is perfect’, zei ik, en ik zag mezelf ineens een schitterende streek op mijn kleine doekje zetten, een streek vol leven en overgave, een streek waar deskundigen het over honderden jaren nog over 38

zouden hebben.

We kwamen bij de kassa. Hier trof ik iets dat in schoonheid alles overtrof, van de firma Leonardo: een kwast die eruit zag als een dolk; een vlijmscherp lemmet van paardenhaar aan een handvat van donkerbruin hout. De streek der streken werd steeds groter, hoewel het doek niet meegroeide. Dat ging spannend worden voor de beginnende kunstenaar.

Even later stond ik weer buiten. Het wondere voorjaarslicht was er ook nog steeds. Hoe ik dat in Cadmium Red Hue ging vangen, was het geheim van de smid. Zin had ik er wel in. Als het een succes werd, zou ik ermee op televisie verschijnen. Ook dat, ja, ik moest er wat voor overhebben. Professor Pieter

Martin Bril, 05-03-2009 10:15

reageer 0 reacties

Mooie show van Pieter van Vollenhoven.

Het was 13.56 uur op de klok van mijn computer. Het was 13.56 op mijn oude Pontiac-horloge, het was 13.56 op het display van mijn radio en op mijn telefoon. Tot slot was het 13.56 uur op mijn super radio control, een apparaat dat de tijd tot éénhonderste nanoseconde nauwkeurig uit de lucht plukt, maar waar ik wel voor naar de keuken moest. Ik zag het nog net op 13.57 springen. Terug naar beneden.

Ook daar was het nu op alle klokken 13.57 uur, maar waarom luisterde ik naar het Radio 1-Journaal van 13 uur? Had zich ergens een ramp voltrokken die nu al 57 minuten radiotijd opeiste? Dat was bijna onmogelijk, want in de voorgaande 56 minuten had ik mij op allerlei plaatsen bevonden waar nieuws van enige betekenis mij moeiteloos had weten te vinden: een krantenkiosk waar teletekst altijd aanstaat, een café vol jongelui met de Blackberry op tafel, in een tram waar tussen reclame voor Hans Anders’ andere brillen ook nieuwsflitsen voorbijkwamen. En nu dit.

Een raadsel.

Met extra aandacht luisterde ik naar de nieuwslezer van dienst. Hij deed zijn werk correct en naar behoren, alsof hij als kleine jongen in korte broek al nieuwslezer had willen worden, liever op tv natuurlijk, maar hij had dikke appelwangen en die deden hem de das om. Sindsdien was hij radioman, en naar genoegen. Hij schakelde rustig over naar de weerman die niets had te melden en daarna naar twee files, eentje bij Leiderdorp, de ander op de A7 naar Purmerend. Dat was het nieuws.

Reclame.

En vervolgens kwam de aap uit de mouw, want de commisie van Pieter van Vollenhoven presenteerde live om 14.00 uur haar eerste bevindingen aangaande de ramp met Turkse vliegtuig vorige week. Zulks was van een dermate hoge importantie dat het hele uitzendschema van Radio 1 was omgegooid.

Met extra aandacht luisterde ik naar de nieuwslezer van dienst

Ik begon mijn oren te spitsen; die Pieter zou toch niet met een hoogst spectaculaire vondst voor de dag komen en daarom bij de zendercoördinator stipt klokke 14.00 uur hebben bedongen? Het kon 39

zomaar, een jongen met een baard die vanuit een drooggevallen sloot met een oude raketwerper een voltreffer op een Turkse Boeing had afgevuurd.

Nee, natuurlijk niet.

Pieter van Vollenhoven sprak op de gedragen, maar ook enigzins opgewonden toon van een man met een missie. Ik herinner me nog tijden dat er alleen maar grappen om Pieters oren en zijn pianospel werden gemaakt, maar hij heeft zich de laatste jaren in alle stilte ontwikkeld tot een man met wie je rekening moet houden als je in een ramp terecht komt. Ineens staat hij dan als voorzitter van de Onderzoeksraad voor Veiligheid met een blocnote in de hand feiten te verzamelen. Zo hoog is nu zijn status dat hij het nieuws dicteert, in plaats van het zelf te zijn. Wat waren de bevindingen?

Iedereen zal ze inmiddels kennen; de piloten van de Turkse Boeing zaten tijdens de automatische landing te slapen en misten zo de signalen van hun linker-radiohoogtemeter. In plaats van dat dat ding 1.950 voet (700 meter) aangaf, zoals de rechter, klokte het een hoogte van -8 voet. Of dat ondergronds is, weet ik niet, maar zo’n gevoel heb ik wel. Hoe dan ook: het toestel kwam met veel te hoge snelheid en veel te vroeg op de grond terecht en brak daar in stukken. Professor Pieter presenteerde dit alles als een wijze man die nog steeds rekening hield met andere opties. Dat vond ik eigenlijk het mooiste van de hele show. Daarnaast waren de bevindingen schokkend genoeg om er de hele ochtendprogrammering van Radio 1 mee in de war te sturen. Maar daar was professor Pieter te chic voor. Een laatbloeier, die man, dat is duidelijk. De krant leeft

Martin Bril, 04-03-2009 10:38

reageer 0 reacties

Wie beweert dat kranten dood zijn is gek.

De krant is een ritueel. Een voorbeeld. Op koude voeten naar de brievenbus om hem van de mat te plukken. Dan terug, en thee zetten.

Hij het eerste katern.

Zij het tweede katern.

Gaat hij weg, naar zijn werk, kleedt zij zich aan. De was, de bedden en dan een kopje koffie drinken bij het eerste katern.

Ik gooi maar wat op.

Op zaterdag in bed een of ander spelletje spelen waarbij de verliezer de krant moet halen en de winnaar het ontbijt moet doen. Daarna samen de katernen verdelen. Nog een voorbeeld.

Het eerste ding dat papa doet als op vakantie de tent staat, is in het naburige stadje kijken waar hij de krant kan krijgen, desnoods die van een dag oud, sterker nog: het liefst een dag oud, want niets is zo mooi als oud nieuws uit Nederland.

40

Nog een voorbeeld.

De student die gaat studeren en van zijn ouders een jaarabonnement cadeau krijgt. Helaas komt hij in een studentenhuis terecht waar het lezen van kranten als de hoogste vorm van domheid geldt. Ander voorbeeld.

Je bent twaalf, je bent dertien.

Wat heeft deze Belg wat wij niet hebben

Je hebt geld nodig. Je gaat de krant rondbrengen, ’s ochtends vroeg. Als het nog donker is, en nacht (in je beleving), stopt een auto voor de deur en hoor je hoe de kranten met een doffe plof op de stoep worden gegooid. Straks snij je ze met je zakmes los en gaan er evenveel links als rechts in de tas. Eerst draai je je nog een keer om in het warme jongensbed.

Enfin.

Voorbeelden te over.

Zelf mag ik graag een beetje koketteren met The Herald Tribune. Die krant heeft soms zo’n mooie voorpagina dat ik geen zin heb door te bladeren. Alleen de aankoop volstaat, en er dan de hele dag mee in je jaszak lopen.

Voor duizenden mensen betekent dus, kortom, de krant een heleboel meer dan bedrukt papier. Ze zijn er mee opgegroeid, ze hebben er hun huwelijk mee gevierd, ze adverteren er in als de laatste van de twee overblijft. De krant is hun leven.

De laatste tijd hoor je over kranten alleen maar slecht nieuws. Oplages lopen terug, adverteerders zijn er niet meer en de oorspronkelijke eigenaar van ondere andere de Volkskrant heeft zich leeg laten zuigen door enthousiaste, Engelse durfkapitalisten. Nu wordt het ooit zo trotse PCM door een Belg overgenomen. Wat heeft deze Belg dat wij niet hebben?

Dat is een interessante vraag.

Het belangrijkste antwoord lijkt me dat hij hartstochtelijk in kranten gelooft. As je hem ziet, kun je je niet voorstellen dat hij vieze handen van het krantenbladeren kan hebben, maar als je hem hoort wel. Dat ouderwetse geloof in kranten is wat de laatste jaren zo aan slijtage onderhevig is geweest. Mij is in alle jaren dat ik in kranten schrijf nooit duidelijk geworden waarom daar een grafstemming bij hoorde. Ieder woord gedrukt was toch maar mooi een woord gedrukt – en overal in het land waren er mensen die dat woord nog lazen ook. Van welke kant je het ook bekeek, dat leek me geen situatie om somber van te worden, integendeel zelfs.

En toch.

De jeugd leest niet meer, hoor je dan, de gratis krant heeft ons verdrongen, hoor je dan, het internet heeft ons de das om gedaan, hoor je dan, er zijn te veel oude mensen, hoor je dan. Maar volgens mij is het allemaal gelul.

De krant die wij kenden en waarvan wij hielden, de krant waarmee we opgroeiden en doodgingen, die krant zou er nog moeiteloos kunnen zijn als de krantenmakers van tegenwoordig echte krantenmakers waren. Wat dat betreft heeft die Belg zich wel iets op de hals gehaald. 41

Raadsel

Martin Bril, 03-03-2009 10:37

reageer 0 reacties

Raadselachtig, wat gebeurt er naast Martin Bril?

Er gebeurt iets bij de buren. Altijd gevaarlijk. Voor je het weet, verhuizen ze en krijg je er griezels voor terug, die om te beginnen hun pas verworven pand maar eens volgens de regels van bouw-en woningtoezicht gaan onderheien. Nog erger is dat jij dan ook moet onderheien. Het kan ook eenvoudiger; je krijgt voor je aardige buren vervelende buren terug. Dit is iets anders.

Het begon op een ochtend, een maand of wat geleden. Ik hoorde vanuit bed een zacht getok, alsof iemand met een hamer steen voor steen een muurtje aan het slechten was. Het was geen hinderlijk geluid, maar het duidde er op dat er iets ging gebeuren bij de buren, sterker nog: dat iets was al begonnen.

Maar waar ging het toe leiden?

Al maanden is de oude heer die de bovenste verdiepingen bewoonde, vertrokken naar een verzorgingshuis, waar hij nu zit te mokken. Alleen een dame met lang rood haar woont nog in het huis, een koppige huurder die naar verluidt al twintig jaar weigert het pand te verlaten. Het staat in zijn geheel te koop.

Na een week of wat waren we gewend aan het kloppende, regelmatige geluid naast ons. Het moest een man met een onverstoorbaar karakter zijn die het werk verrichtte. Op een avond zag ik hem de deur afsluiten. Het was een kleine, al wat oudere man met verwarde haren. Hij leek op een trol en hij keek om zich heen alsof hij iets deed dat niet deugde. Daarna haastte hij zich weg, gebogen als had hij een bochel, een plastic zakje in de hand. Goed.

Nu we wisten wie naast ons bezig was, veranderde de zaak een beetje. Zeker als je bedenkt dat de muur waarmee hij bezig was zich ter hoogte van het hoofdeinde van ons bed bevindt. Tok, tok, tok. Hij moet er zelf ook van genieten

We werden er een beetje stiller van, maar ongeveer op hetzelfde moment viel de man ook stil; kennelijk was de muur geslecht. Wat zou er met het puin gebeuren? Waar was hij überhaupt mee bezig?

Daar zijn we nog steeds niet achter. Wie een muur sloopt, komt met rommel te zitten en die rommel moet weg. Maar er staat geen container voor de deur, en ik ben ook nog nooit ’s nachts wakker geworden van bouwactiviteiten.

Er volgde een lange periode van stilte. Af en toe zag ik de buurvrouw voorbij schichten. Zij gaat bijna geheel schuil in lang rood haar, en het schijnt dat ze in de branche der wonderlijke genezingen actief is. Niemand in de straat weet er het fijne van. Noch heeft iemand ooit langer dan een paar minuten met haar gesproken. Kinderen vinden haar griezelig.

42

Vanochtend hoorde ik de kleine man weer bezig met zijn muur. Tok, tok, tok. Hij moet er zelf ook van genieten. Steen voor steen. Ik stel me zo voor dat hij ze op mooie stapels legt, zodat ze straks makkelijk weggedragen kunnen worden.

Een paar keer hoorde ik hem ook timmeren; mooie, lange slagen van iemand die precies weet bij welk type spijker welk type kracht hoort. Dit waren ferme jongens die in een dikke balk werden gedreven. Ik luisterde vol bewondering. Misschien moest ik de buurvrouw toch eens vragen wat er nou gebeurde.

Later op de dag kwam de man tevoorschijn. Hij heeft werkelijk de uitstraling van iemand die uit een soort schemerende onderwereld komt, een voorgeborchte of een oude mijn, reeds langs gesloten. Alleen hij weet er de weg. Gebogen verdween hij uit de straat. Het plastic zakje van andere keren had hij niet bij zich.

Jan is dood

Martin Bril, 02-03-2009 10:36

reageer 0 reacties

De leidsman van Martin Bril in de wondere wereld van de digitale Bob Dylan is dood. Terug van vakantie neem ik de post door. En daar is het bericht: Jan is dood. Dat zal u verder weinig zeggen. Het wemelt van de Jannen. Er kan er iedere dag wel eentje dood gaan. Maar mijn Jan was een speciale Jan. Altijd als ik langs Culemborg reed, moest ik aan hem denken. Daar woonde hij. Maar ik durfde niet onverwachts bij hem aan te komen. Ik kende Jan alleen van internet. Hij was mijn leidsman in de wondere wereld van de digitale Bob Dylan. Er kon eigenlijk geen dag voorbij gaan of ik had wel een vraag voor Jan. ‘Niet zo ongeduldig!’ mailde hij dan terug en de volgende dag lag een pakketje op de mat.

Jans pakketjes waren legendarisch. Ze bestonden voor het grootste deel uit van dat gemene, brede, bruine plakband. Ik moest er speciaal een mes voor kopen. Ook wel eens leuk. Er kwam dan een cd’tje tevoorschijn waar Jan zo min mogelijk tekst op had gezet. Soms hoorde er artwork bij, maar dat moest ik dan zelf bij Jan maar downloaden en op mijn eigen printer uitprinten. Deed ik braaf.

En zodoende heb ik nu een hele rij Dylan/Jan in mijn kast staan. Ik stuurde hem ook dingen terug trouwens, boeken meestal. Qua muziek wilde ik hem niet beledigen met pak hem beet The Rifles en qua Dylan was hij onovertrefbaar. Hij stuurde me eens een foto van zijn Dylan-collectie; meer dan 5.000 cd’s stonden daarin keurig gerangschikt; iedere officiële release, iedere onofficiële release en ieder optreden dat Dylan ooit heeft gegeven. De verzameling was zo groot dat hij niet op de foto paste.

Dat was Jan.

Zijn verzameling was als het ware te groot voor hem. Hij zal meer vrienden dan ik hebben gehad, 43

hij had het wel eens over iemand in Engeland, en hij was iedere dag met zijn passie bezig. Zijn verzameling was als het ware te groot voor hem

Ik heb hem één keer iets kunnen geven dat echt zeldzaam is, een bibliofiel boekje over Bob dat ik samen met Peter Pontiac voor de Statenpers in Leiden had gemaakt. ‘EN TOEN KWAM DE POST

EN VLOEIDEN ER TRANEN’, reageerde Jan.

Jan had kanker. Daar deed hij niet moeilijk over. Prostaatkanker met uitzaaiingen. Aanvankelijk was hij optimistisch over de effecten van de chemokuren die hij kreeg, daarna geloofde hij een tijdlang in (zelf)behandeling met chloorazijn en toen werd het stil rond zijn ziekte. Hij was uitbehandeld. Ik had het gevoel dat hij daar een groot onrecht in zag. In november zou ter gelegenheid van zijn 65ste een groot feest worden gegeven. Als ‘brother in arms’ werd ik door zijn vrienden gevraagd daar als een soort verrassing te komen. Natuurlijk zou ik dat doen, maar Jan ontdekte dat er een feest werd gepland, en zag er niets in. Hij zal voorvoeld hebben dat hij november niet ging halen.

De laatste contacten die ik had, waren al niet meer met hem, maar met zijn vriendin: ‘Jan verzwakt elke dag een beetje meer, schreef ze 2 februari, ‘hij zegt elke ochtend dat hij vandaag zijn mail gaat lezen. Moet daar de trap voor op (8 treetjes) maar aan het einde van de dag is het weer niet gedaan.’

Tsja, acht treden.

Daar kun je om huilen.

Bob Dylan zelf, tot besluit, waar Jan zoveel van zijn leven aan gaf (hoe vreemd is dat eigenlijk niet):

‘I gaze into the doorway of temptation’s angry flame / And every time I pass that way I always hear my name. Then onward in my journey I come to understand / That every hair is numbered like every grain of sand.’

De ultieme passant in andermans leven. Zandkorrels zijn we.

Balletdanser 2

Martin Bril, 20-02-2009 10:18

reageer 0 reacties

De dood maakt verhalen los. Zo berichtte ik gisteren over de dood van mijn meneer, een bewoner van het verzorgingstehuis hier om de hoek. Pas na zijn dood leerde ik dat hij balletdanser was geweest; het stond zelfs trots in zijn overlijdensadvertentie vermeld. Balletdanser.

Jarenlang zag ik mijn meneer, zoals ik hem altijd in gedachten noemde, wegkwijnen in zijn kamer van vier bij vier meter. Zijn hoofd hing geknakt op zijn borst; hij leek voor eeuwig te dommelen. Vandaag ontving ik bericht van John Wisman, een ex-danser van Het Nationale Ballet. Hij vertelde dat hij in 1979 kennismaakte met mijn meneer, die door de dansers Jo werd genoemd. Geboren in 1915 was meneer Jo toen al in de zestig en hij was verantwoordelijk voor de dagelijkse roosters van de repetities, hij zorgde ervoor dat de dansers op tijd waren en als er buiten de stad werd gespeeld, 44

regelde hij dat iedereen op tijd in de bus zat en zijn zakje met séjourgeld kreeg. Hij was bijzonder geliefd.

Hij ging altijd mee als er buiten de stad werd gespeeld en zat dan vóór in de bus, want hij wist overal de weg naar alle theaters, in alle uithoeken van het land. Af en toe stak hij bij repetities zijn neus om de hoek om te kijken, soms veroorloofde hij zich een kritische opmerking. Ondanks zijn gevorderde leeftijd speelde hij ook nog weleens mee, in voorstellingen van Rudi van Dantzig en Toer van Schaik, markante rollen waren dat.

John Wisman herinnert zich dat meneer Jo bij de oprichting van Het Nationale Ballet naar de eerste artistieke leider van het gezelschap, Sonia Gaskell, was gestapt met de vraag of ze werk voor hem had. Hij was te oud om nog te dansen, maar wilde desnoods wel de koffie rondbrengen. Daarop zei mevrouw Gaskell ja, en zo kon mijnheer Jo bij zijn geliefde ballet blijven, als manusje van alles. Misschien danste hij in zijn hoofd

Een levenstaak.

Hij was onmisbaar voor de dansers. Ze konden altijd tegen hem aan klagen (want net als acteurs zijn dansers grote klagers), maar hij had altijd een antwoord voor ze waar ze iets aan hadden. John Wismans mooiste herinnering aan mijnheer Jo is dat hij altijd in de coulissen naar de voorstellingen zat te kijken, meestal met de brandweerman van dienst op een stoel naast hem. Hij genoot van de goede voorstellingen, hij prees ‘zijn’ dansers als een voorstelling eens wat minder soepel en vlot verliep. Na afloop hadden de dansers ongeveer drie kwartier de tijd om zich af te schminken, te douchen, om te kleden en nog iets te drinken in de artiestenfoyer – dan ging de bus weer naar Amsterdam.

‘Nog vijf minuten!’, schalde dan ineens de stem van meneer Jo. Jammer, het werd net gezellig. Enfin.

Ergens in de jaren negentig moet aan dit leven een einde zijn gekomen. Meneer Jo was te oud geworden, en weer enkele jaren later kon hij niet meer voor zichzelf zorgen. Toen is hij in het verzorgingstehuis bij mij om de hoek terechtgekomen.

Iedere dag zag ik hem dommelen voor zijn grote, oude televisie die soms wel en soms niet aan stond.

Er waren dagen dat ik hem wel drie of vier keer passeerde. Ik had erg met hem te doen, maar bedenk me nu dat hij al dommelend in die stoel misschien wel zijn rijke leven als danser en man achter de schermen van het ballet herbeleefde en herbeleefde.

Misschien danste hij in zijn hoofd. Ik vind dat een mooie, troostrijke gedachte, wat zeg ik: een andere gedachte zit er niet op, deze gedachte wil ik denken.

45

Balletdanser

Martin Bril, 19-02-2009 11:29

reageer 0 reacties

Martin Bril staat stil bij de dood van zijn 'oude meneer'. Mijn oude meneer is dood. Hij woonde in het verzorgingstehuis om de hoek. Zijn kamer op de begane grond lag precies op mijn route. Kwam ik de uit de stad, te voet of per fiets, dan kwam ik, na de drukke Marnixstraat te zijn overgestoken, altijd precies bij zijn raam uit en dan zag ik hem zitten.

Altijd zat hij midden in zijn kamer, in een grote stoel, recht tegenover een oud televisietoestel. Vaak stond het ding aan, maar nooit keek mijn meneer ernaar. In plaats daarvan dommelde hij. Het hoofd geknakt op de borst.

De bril van de neus gegleden.

Hij had nog een beetje haar.

Ik denk dat ik mijn oude meneer vijf jaar geleden voor het eerst zag zitten. Ik durfde geen halt te houden bij het raam om het interieur uitgebreid te inspecteren. Op de tafel bij het raam stond een blik Haagse Hopjes. Soms lag er ook een rol pepermunt van King. In de vensterbank stond een kleine, gipsen buste van Mozart.

Vijf jaar is lang.

En iedere dag was hetzelfde voor mijn meneer. Hij zat daar maar in die stoel, soms ’s middags om vijf uur al in zijn badstoffen pyjama. Ik vroeg me af wie hem in bed zou stoppen (het bed stond achter in de kamer), en of het liefdevol zou gebeuren. Ik kwam ook wel eens ’s avonds laat uit de stad en dan zat hij nog in zijn stoel, Barend en Van

Dorp waren bezig. Mijn meneer sliep in zijn stoel.

Een paar keer schreef ik op deze plek over het leven van mijn meneer, maar op een dag zag ik op zijn tafel bij het raam een Volkskrant liggen, opengeslagen bij de kruiswoordpuzzel. Ik besloot toen niet meer over hem te schrijven. In plaats daarvan nam ik me voor hem eens te bezoeken, maar daar is het niet van gekomen.

Al voor de Tweede Wereldoorlog moet mijn meneer op de planken hebben gestaan Links en rechts van hem overleden mensen. De gordijnen van hun kamers waren dan dicht, en twee dagen later weer geopend. Schilders stonden dan de muren te witten voor de volgende bewoners. Ik vroeg me af of mijn meneer zich bewust was van dit soort ontwikkelingen. Benieuwd naar de buitenwereld was hij al lang niet meer: nooit zag ik hem naar de bedrijvigheid in de Marnixstraat kijken. Hij was vergroeid met zijn stoel, en het dommelen.

Een soort voordood.

Een paar dagen geleden kwam ik terug van een boodschap in de stad en zag ik dat het was gebeurd. Twee mensen waren de spullen van mijn meneer aan het inpakken. Het waren kennissen van hem, zijn enige bezoek ook tijdens al die jaren. Midden in de kamer stonden de verhuisdozen 46

opgestapeld. Het raam stond open en ik sprak even met de kennissen – mijn meneer had Johan Gerrit Mitteltreiner geheten, en van beroep was hij balletdanser geweest. Dit brak bijna mijn hart.

Een balletdanser die zo aan zijn einde moest komen. Zou hij zich het podium, de geur van de coulissen, de opwinding en spanning in de kleedkamers nog hebben herinnerd? En dan die naam: Mitteltreiner, de naam voor een romanpersonage van Joseph Roth. Mij werd verteld wanneer de crematie was, ik was van harte welkom. Maar ik durfde niet te gaan. Wel vond ik in deze krant een overlijdensadvertentie. De naam van mijn meneer, en trots daaronder: balletdanser. Geboren in Weesp, in 1915.

Al voor de Tweede Wereldoorlog moet mijn meneer op de planken hebben gestaan. Niet te bevatten, eigenlijk. Want het leven van een danser is per definitie kort. Dat is nu zo, en zal toen ook zo zijn geweest. Bij dertig houdt het op. Maar mijn meneer had toen nog vierenzestig jaar voor de boeg. De laatste jaren zullen het langst hebben geduurd.

Vierhouten

Martin Bril, 18-02-2009 10:28

reageer 0 reacties

Martin Bril heeft zin naar Vierhouten te gaan.

Laatst kreeg ik een brief uit Vierhouten. De strekking ervan ben ik vergeten, maar ik had wel ineens zin naar Vierhouten te gaan. Al was het maar om te kijken of Hotel-Restaurant De Mallejan nog bestond.

Ooit was dat een plek waar reclamemakers uit Amsterdam zich voor een paar dagen brainstormen terugtrokken. Ik heb er op een vrijdagavond ook eens gegeten. Na afloop kon er gedanst worden op een klein, houten vloertje. De muziek werd verzorgd door een somber kijkende man achter een elektronisch orgel – zo’n machine met drie verdiepingen toetsen waaraan je complete symfonieën kon ontlokken.

Goed.

Dus ik reed naar Vierhouten. Op de radio ging het over de rampzalige voorspellingen van het CPB. Ik hoorde de premier ferme taal spreken. Naar die bijeenkomst had ik ook kunnen gaan, maar ik was onderweg naar Vierhouten: niets is immers zo mooi als een toeristendorp zonder toeristen. Ik verheugde me er enorm op en helemaal toen ik de snelweg had verlaten en door de natte bossen reed. De aarde was bedekt met een dikke laag bruine bladeren, links en rechts wezen ANWBpaddestoelen en borden van Staatsbosbeheer de weg naar mooie plekken elders. Daar was Vierhouten.

En een kilometer verder ook hotel-restaurant De Mallejan, ingelijfd door een of andere hotelketen, 47

maar onmiskenbaar De Mallejan van vroeger. Bij de bushalte tegenover het hotel stond een jong stelletje, nog geen twintig. Ze hadden twee grote reistassen bij zich. Ze wachtten op de bus naar Elspeet. Daar moesten ze overstappen op de bus naar Apeldoorn, waar ze een bezoek aan Paleis Het Loo wilden brengen. Ze hadden vakantie, en de nacht in

De Mallejan doorgebracht. Nu gingen ze verder.

Ik ook.

Langzaam reed ik Vierhouten binnen. Langs de Spar, de enige levensmiddelenzaak van het dorp (Bloemkool 1,49.

Een vakantiedorp in de winter; het heeft iets.

Schouderkarbonade 2,75), langs Bertus Foppen (APK, garage en fietsenverhuur), het gesloten VVV-kantoor en uitspanningen met namen als Herberg Tante Sjaan, Hotel de Vossenberg, The Novice, Hotel-Pension Vierhouten, Klavertje Vier en het Pannenkoekenhuus Likkepot, dat een groot bord langs de kant van de weg had staan: ‘Gedurende de voorjaarsvakantie zijn wij 7 dagen per week geopend!!’

Dit was duidelijk een ondernemer die zich er niet onder liet krijgen door de crisis. Maar achter de ramen zag ik niemand zitten. Het lunchuur was ook nog ver weg.

Er kwam mij een bus tegemoet.

Behalve de jonge reizigers die ik tegenover De Mallejan was tegengekomen, zat er niemand in. De chauffeur stak vriendelijk zijn hand naar me op, toen ik voor hem uitweek. Ik stopte bij de Spar om een plattegrond van Vierhouten te kopen, maar het meisje achter de kassa kon me daar niet aan helpen.

Bovendien was ze bezig met een oude dame, die via spaarzegels een prachtige, nieuwe pannenset wilde bemachtigen. Voldoende zegels en je kreeg 85 procent korting op de pannen. Achter in de zaak stond de set uitgestald. Het waren inderdaad schitterende pannen, niets op af te dingen. Ik kocht de Stentor en liep weer naar buiten.

Er was niets mis met Vierhouten, behalve dat het uitgestorven was. Aan alles was te merken dat hier achter muren en gordijnen vol vuur op het voorjaar werd gewacht. Dan zullen ze komen: de dagjesmensen, de fietsers, de pensionbewoners, de jonge ouders met hun grut, de nordic walkers en de bedaarde senioren, die zo lang mogelijk over hun koffie met appelgebak doen. Een vakantiedorp in de winter; het heeft iets.

Het wacht en hoopt. Hoe zal de crisis Vierhouten straks treffen? Misschien wel niet en blijft Vierhouten voor eeuwig Vierhouten, het dorp van de vele hotels, pensions en eethuizen, en uiteraard de machtige bossen die het omringen.

Avondwandeling

Martin Bril, 17-02-2009 11:17

reageer 12 reacties

Het wandelen met de hond leidt tot bespiegeling.

Ik liet de hond uit, of andersom: de hond liet mij uit. Het was een opmerkelijk stille avond. We liepen niet ons vaste rondje. Dit was een initiatief van de hond. 48

We kwamen langs het water te lopen. Het lag er roerloos en donker als een verweerde spiegel bij. Op de kade was geen verkeer. Er hing een geheimzinnige stilte over de stad en de dingen. Zelfs de hond was er beduusd van.

Zij trok mij zachtjes voort, en draaide kek met haar heupen. Af en toe keek ze om. Ze wist natuurlijk dat ik er was, ik had haar aan de lijn tenslotte, maar kennelijk wilde ze af en toe toch even checken hoe het met mij ging.

Alles was in orde.

We kwamen op een leeg parkeerterrein. Altijd mooi. Aan de waterkant stonden een paar oude, houten gebouwtjes die bij een rondvaartonderneming horen. Maar het is jaren geleden dat hier een rondvaartboot aanlegde.

De hond had een grote belangstelling voor de gebouwtjes. Er viel kennelijk veel te ruiken. Ik liet haar begaan, want we hadden alle tijd. De lucht was fris en tintelend. Na enige tijd was de hond klaar met haar inspecties en konden we onze weg vervolgen. Ze keek me aan – waarheen? Ik had geen idee, het kon mij deze avond niet schelen. De hond wist het ook even niet.

Ze aarzelde.

Toen wist ze het, en daar gingen we, richting het Leidseplein. Eerlijk gezegd had ik liever rechtsomkeert gemaakt, maar het was haar beslissing en haar verantwoordelijkheid. Ze begon alvast stoerder te lopen. Ik rechtte de schouders.

We kwamen bij de buste van Herman Heijermans. Jarenlang moest Herman het zonder neus stellen (zinloos vandalisme), maar nu had hij er weer eentje.

De hond keek mij aan. Wat wilde de baas nu?

We bleven er een tijdje rondhangen. Er was weer van alles te ruiken. Ik keek naar de vreemde kop van de grote schrijver (zijn roman Kamertjeszonde heeft een diepe indruk op mij gemaakt) en dacht eigenlijk nergens aan. Ik oefen mezelf daarin de laatste tijd.

Nergens aan denken.

De hond keek mij aan. Wat wilde de baas nu? Als het aan haar lag, gingen we terug. Ze had me bij Heijermans gebracht, misschien wel met een bepaalde reden (ik begon me daar ineens zorgen over te maken) en nu wist ze het ook niet meer. Daarbij; het was laat en de geheimzinnige stilte waarmee het uitje was begonnen, had plaatsgemaakt voor toeterende taxi’s, bussen, gejoel van dronken stemmen in de verte.

We keerden om.

En even later waren we weer op het verlaten parkeerterrein. De hond kreeg iets dartels over zich, en ik maakte de riem los. Ze keek me verwonderd, maar ook blij aan en begon toen om me heen te dansen. Vanuit een hotel aan de kade werden we gadegeslagen door een man met ontbloot bovenlichaam.

Na de vreugdedans ging de hond er als een speer vandoor om aan de huisjes van de rondvaartonderneming te snuffelen. Ze kreeg er maar geen genoeg van. Ik overwoog dat het toch geweldig moest zijn om de neus van een hond te hebben, desnoods voor één dag. 49

Ik wandelde verder.

En de hond kwam zich keurig bij mij melden om weer aangelijnd te worden toen we bij het zebrapad waren. Hoewel er geen verkeer was, wachtten we keurig tot de voetganger in het verkeerslicht groen oplichtte. Rustig staken we toen over. Even later, in onze straat, viel de geheimzinnige stilte weer over ons. Het was net alsof de stad haar adem inhield. Een reden daarvoor kon ik niet verzinnen. En daar was ik tevreden mee.

Zon

Martin Bril, 16-02-2009 10:17

reageer 9 reacties

Het is recessie, maar goddank worden de dagen snel langer. Nu we officieel in een recessie zitten, is het maar goed dat de dagen langer worden. Mij gaat het niet snel genoeg, maar je kunt niet alles hebben. Tel uw zegeningen, zou mijn oude moeder zeggen. Zaterdag was het Valentijnsdag; een dag die wij niet vieren. Helemaal zeker ben ik daar trouwens niet van. Het kan best zijn dat mijn dochters allerlei geheimzinnige liefdesverklaringen op hun mobiele telefoon hebben ontvangen. Ik heb ze er niet over gehoord. Desondanks was het het zaterdag een perfecte dag, dankzij de zon. Er is een liedje waar ik erg van hou. Het heet That Lucky Old Sun. Het is in 1949 geschreven door Beasley Smith en Haven Gillespie, namen die mij niets zeggen. Frankie Laine had als eerste een hit met het nummer, daarna, nog in hetzelfde jaar, volgden Louis Armstrong en Frank Sinatra. Ook zij kwamen er hoog mee in de hitparade.

Toen werd het stil.

That Lucky Old Sun is niet echt een vrolijk liedje. Het gaat over het harde, wrede leven dat wij mensen hier in het ondermaanse moeten leiden, en het is aan God gericht. Of hij ons maar even wil verlossen. Intussen gaat die verdomde zon maar op en onder, alsof het niets is. Soms zien we haar niet eens, en is ze er toch, andere dagen hangt ze in volle glorie in een helblauwe lucht, zoals jongstleden zaterdag.

Drie keer wist ik haar stralen te vangen: de eerste keer op een bankje in de stad, op de Looiersgracht. De tweede keer op het terras van een druk café vlakbij de Noordermarkt en tot slot op een stoel voor de deur van mijn stamkroeg.

Ik vond dat voor een zaterdag in februari een opmerkelijke score. Ze had de waggelende tred van een eend.

Ik had er niet speciaal mijn best voor gedaan, maar drie keer diende de mogelijkheid zich aan, fluisterend zou ik bijna zeggen.’Ga zitten, ga zitten, geniet’, klonk het in mijn oor. Enfin.

That Lucky Old Sun maakte in de jaren zestig een soort revival mee. Ray Charles nam het op, Jerry 50

Lee Lewis vergreep zich er aan en ook Johnny Cash deed een duit in het zakje. Recent vernoemde Brian Wilson een heel album naar het liedje en op 5 november 1991 speelde Bob Dylan het in Madison, Wisconsin. Dat is de versie die ik beste ken. Een zieke vriend van mij stuurde het me toe. Ik luister er wel eens naar op regenachtige dagen.

Show me that river, why don't you take me across

Wash all my troubles away, I know that lucky old sun,

He's got nothing to do, but just roll around heaven all day. Zaterdag moest ik er dus drie keer aan denken, aan dat liedje, en aan die zieke vriend die Jan heet. Om mij heen was het levendig en druk, vooral op de markt, maar later ook in de straat van mijn stamkroeg; dat is een straat die het centrum verbindt met de wijken in West. Ik zag een jong stel dat een kinderwagen had gekocht.

De vrouw was nog niet bevallen, maar aan haar buik te zien kon het ieder moment gebeuren. Ze had de waggelende tred van een eend.

De kinderwagen was volgestouwd met al die zaken die je nodig hebt als er een baby op komst is. Dit was een stel dat niets aan het toeval over wilde laten. De baby was een project. Toch maakten ze één klein foutje; ze liepen aan de verkeerde kant van de straat; in de natte schaduw. Terwijl het aan de andere kant van de straat al bijna lente was.

Lulligheid

Martin Bril, 13-02-2009 10:42

reageer 57 reacties

In Nederland kent lulligheid geen tijd, of het nu gaat om de kredietcrisis of om Afghanistan. In Engeland en Amerika worden bankiers die er een zootje van hebben gemaakt in het openbaar gehoord door parlementaire commissies. Dat levert verbluffende staaltjes van hoogmoed, domheid en stuitend egoïsme op. Via het internet is een en ander wel een beetje te volgen. Maar waar blijft Nederland?

ABN Amro voor honderd procent aandeel van de staat. Bos heeft miljarden in ING gestopt. Ik zou de mannen die die banken naar de verdommenis hebben geholpen graag voor een parlementaire commissie zien verschijnen om tekst en uitleg te geven.

Oké, we kunnen met z’n allen De Prooi van Jeroen Smit lezen om te weten hoe het er bij ABN

Amro aan toe is gegaan, maar ik wil de gezichten zien, de krijtstrepen, de gepoetste schoenen, de manchetknopen, de horloges, de gezichten, de arrogantie.

Maar ja, het zal er wel niet van komen. Bos staat samen met zijn oude baas Gerrit Zalm pal voor alle bankgeheimen. Wie er een zootje van heeft gemaakt, mag gewoon blijven. We zijn hier immers in Nederland.

Dan Jan Peter.

Hij bracht maar weer eens een bezoek aan onze jongens in Uruzgan. Ik heb zo’n idee dat hij daar 51

bijzonder veel schik in heeft. Hij zal zich er één met de mannen voelen. Zelf niet in dienst geweest natuurlijk. Je ziet het aan zijn verschijning; de onwennigheid is eraf, de premier heeft zelfs al een stoer loopje ontwikkeld.

Ook het amicale schouderbeuken heeft hij onder de knie, zelfs een schuine mop heeft hij in zijn repertoire. Hij at dus met de jongens mee, hij liet zich fotograferen, hij droeg een kogelvrij vest en

’s avonds zal er een pikante film zijn gedraaid.

Conclusie: het gaat heel goed met de missie. Dat de Taliban openlijk in de hoofdstad Kabul opereren en dat de Amerikanen met een grote troepenmacht onderweg zijn om de baardmannen te verdelgen, daarover hoorde je Balkenende niet.

Wouter Bos groeit met de dag een stukje verder zijn schoenen uit

Over de troepenopbouw van de Taliban in het nabijgelegen Pakistan evenmin. Het is net alsof ze daar in Den Haag alleen maar knipselmappen lezen, en dan alleen nog maar die passages waarin het hoofd voorlichting de naam van de hoofdpersoon geel heeft gearceerd. Wie de Amerikaanse pers een beetje volgt, The New York Times, The New Yorker, The Atlantic Monthly, ziet van verre een rampzalige oorlog aankomen. En wij maar denken dat het om schooltjes bouwen gaat. Het is van een pijnlijke lulligheid. Zelfs onze doden, het spijt me dat ik het moet zeggen, zijn niet heroïsch gevallen. Op een bermbom stappen kan iedereen. Wat onverlet laat dat het een wreed einde is, en er hangt ook geen mooie militaire medaille aan vast. Alleen maar verdriet voor de families thuis, en onbegrip: niet eens voor het vaderland gevallen, maar voor een missie in een land dat nog in de middeleeuwen leeft.

Gelukkig heeft defensie nu een authentieke held gevonden in de figuur van Marco Kroon. Deze geheimzinnige commando ontvangt de Militaire Willemsorde, de hoogste onderscheiding die de krijgsmacht kent, voor betoonde moed tijdens nachtelijke gevechten in de Baluchi-vallei. Ik ben benieuwd in hoeveel televisieprogramma’s we deze man te zien gaan krijgen. Misschien moet hij met de Toppers mee naar Moskou.