Govert

Een week geleden ontmoette ik hem voor het eerst. Het was nacht. Mijn vrouw sliep al, op een geïnspireerde wijze, maar ik zat nog rechtop in bed met een boek bij de lamp, want in de stoet van ongeordende gedachten die komt als je in het donker wakker ligt, had ik geen zin. Opeens voelde ik een tikje tegen mijn voorhoofd. Het was een langpotig insect. Een glazenwasser, geobsedeerd door het licht, bij vergissing tegen me aan gebotst, en nu een beetje klunzig geland op mijn hoofd. Ik zei: “Kijk waar je vliegt, Jan.”

“Ik heet geen Jan, meneer,” antwoordde hij. “Ik heet Govert. U weet wel, net als de Govert Flinckstraat. Ik zeg het er altijd maar bij omdat de naam in onbruik raakt.” Ik aanvaardde dat hij praten kon. Overdag zou ‘t me verbaasd hebben, maar ‘s nachts ben je soepeler met die dingen. Hij verhief zich weer en begon opnieuw rond de lamp te zwalken.

“Waarom ga je niet naar buiten, Govert?” vroeg ik. “Daar is het donker. Die hete lamp is link voor je.”

“Ik weet het meneer,” zei hij nederig, “maar ik kan er niet buiten. ‘t Is een soort verslaving – net als drank en drugs.”

“Ga dan naar de Jellinek-kliniek of naar ‘t JAC,” ried ik. “Die zijn daarvoor.”

Hij landde op mijn boek – ongetwijfeld een beest, maar bepaald niet moeders mooiste. Hij leek op Olijffie van Popeye the Sailor.

“Bij die instanties ben ik al geweest, meneer,” zei hij moe, “maar ik vind daar geen baat. Bij de Jellinek-kliniek moet ik meteen beloven dat ik nooit meer in de lamp zal kijken. Nooit. Een hard woord, meneer. Ik kan het niet over m’n lippen krijgen. Daarvoor zit de hunkering te diep, voelt u wel? Als ze nou zeiden: ‘Wat minder…’ Maar nee, ‘t is nooit. En wat het JAC betreft – die willen me laten onderduiken, omdat ze denken dat ‘t allemaal ouderprotest is. Maar ik heb niks tegen m’n ouders, meneer. Echt niet. Mijn vader is een arbeidzame glazenwasser die nooit te diep in de lamp gekeken heeft en mijn moeder is van geboorte nog een echte libel. Een mesalliance, meneer. Ze viel voor de viriliteit van m’n vader. ‘t Is net Lady Chatterley, maar dan niet met een tuinman, maar met een glazenwasser. Ik hoop maar dat u geletterd genoeg is om me te volgen.”

Hij sprong weer op mijn hoofd. Hij had duidelijk evenwichtsstoornissen en een fikse tremor.

“Laat dat nou,” riep ik, “want als ik je een goeie lel geef, ben je er geweest.”

“Niet doen meneer. Ook ik ben een wonder der schepping,” zei hij.

“Begin dat geteem nou niet,” smeekte ik. “Een pissebed trap ik dood, al geef ik toe dat ik ‘m zelf niet met een schroevendraaier maken kan. En ik ben niet bereid bij het eten van een haring te denken: dit was eens een wonder der schepping.”

Hij verliet mij, maakte een zweefvlucht en viel loodrecht in het glas water naast mijn bed.

“Govert,” zei ik. Maar hij gaf geen antwoord meer.

Ik pakte het glas en verliet mijn bed.

“Wat doe je?” vroeg mijn vrouw met een stem, vet van de slaap.

“Ik breng Govert even weg,” zei ik. Ze maakte een knorrend geluid en was weer elders. Even later wierp ik het glas leeg in de wc, maar toen ik net wilde doortrekken, verhief hij zich weer en ging tegen de muur zitten.

“Tjeempie, was dat effe schrikken,” zei hij.

“Ik dacht dat je de pijp uit was,” antwoordde ik. “Blijf hier nou maar rustig opdrogen. Ik doe het licht uit. Dan kom je niet in de verleiding.”

Maar de volgende avond, bij het lezen in bed, zwalkte hij weer om de lamp.

“Ik weet dat ik fout ben meneer, maar ‘t is sterker dan mezelf,” zei hij. “t Is een soort pyromanie. Een grote fik, daar lust ik ook wel soep van. En als ik droom dat ‘t paleis op de Dam afbrandt, o meneer, dat vind ik zo lekker…”

“Bespaar me je seksuele leven,” zei ik. “Schrijf er maar een boek over.”

Beledigd vloog hij door het open raam de donkere nacht in, gered voor het moment. Maar ik ben er zeker van dat hij terug zal komen. Zeer zeker.