Leuk, hè?

In het café waar ik ‘s ochtends zat werd het jongetje, dat hooguit vijf was, aan de hand binnengevoerd door zijn moeder, een rank, meisjesachtig wezen, dat de voorgeschreven anti-mode met zwier droeg. Ze ging met hem aan een tafeltje vlak bij me zitten en riep: “Een pils. En limonade voor hem. En hebt u taart?”

“Taart?” vroeg de oude kelner, op een toon of hem een portie radium werd besteld.

“Die meneer heb geen taart,” zei de vrouw tegen het jongetje. “Maar dan krijg je straks wel een ijsje. Als we bij Pippi Langkous zijn. Gaan we lekker naartoe, hè Frummel? Naar Pippi. Maar eerst tante Magda en Henkie ophalen. Die gaan ook mee. Hè? Moet je even zoet blijven zitten, dan zal mama tante Magda opbellen om te zeggen dat we d’r aankomen. Waar is hier de telefoon, meneer?”

De kelner, die de limonade en het bier net op het tafeltje zette met de dodelijk vermoeide bewegingen van een ketting-ganger, maakte een hoofdbeweging in de richting van de muur en zei: “U ken zo – als ‘t maar niet buiten de stad is.”

De vrouw liep naar het toestel, draaide een nummer en zei: “Dag Maggie, schat. Hè? Ja, ik ook. Helemaal in de verkreukeling. We hadden niet meer met Joost mee moeten gaan, natuurlijk. Maar ‘t was wel lachie lachie, hè? Heb jij al een krant gezien? Ik ook niet. Het zal wel de mist in zijn gegaan. Dit kun je toch niet meer maken, op toneel. Hè? Nee, de wagen heb ik terug. Hij was weggesleept, door de nachtmannen. Ik had ‘m ook zomaar gedumpt daar. Niks kostte het. Gek hè? Zeker service van de gemeente of zoiets. Zeg, ik kom d’r nou an met Frummel, voor Pippi. Wat? En Henkie dan? O ja? Wat maf van hem. De oliebol. Maar dan kom ik toch zeker ook helpen. Tuurlijk. Hoe laat is die opening? Hebben we nog alle tijd. Tot dalijk dan. Tsjou tsjou.”

Ze kwam weer bij het jongetje zitten, dat zuinig uit zijn glas dronk. “Gaan we nou naar Pippi?” vroeg hij.

“Nee, we gaan morgen naar Pippi,” antwoordde de vrouw. “Mammie moet vanmiddag even met tante Magda gaan helpen om de schilderijen op te hangen van ome Don, en stukjes kaas te snijden en zo. En dan krijg jij een grote rol drop en dan brengt tante Lucilla jou en Henkie naar de kapper om je haartjes te laten knippen. Je weet wel, die aardige kapper, vlak bij tante Magda. Leuk, hè? Drink je limonade nou maar lekker op. O, kijk eens wie daar loopt? Ome Gert.”

Ze stond op en bonkte tegen het raam. Een jongeman bleef stilstaan, keek naar haar en kwam, na kort zelfonderzoek het café binnen.

“Dag Gertie, schat,” zei ze, en ze sloot hem in de armen. De jongen droeg een vaal blauw spijkerpak met onbehendig verstelde gaten en keek met grote, zwarte ogen droevig de wereld in. Toen hij ook aan het tafeltje was gaan zitten, zei ze: “Stel je voor – Don is zijn hele tentoonstelling vergeten. De oliebol. Ik zou met Magda en Henkie en Frummel naar de bios, maar nou ga ik helpen hangen en de eterij voor de borrel klaarmaken. Anders kan ‘t niet eens open om vijf uur als de sjerrieploeg komt.”

De jongeman had zijn hand liefkozend op het hoofd van het jongetje gelegd. Daarna keek hij haar aan en mompelde iets onverstaanbaars.

“O, maar dat zou picobello zijn,” riep ze. En tegen het kind: “Weet je met wie je nou mee mag, Frummel? Met ome Gert.”

“Naar de kapper?” vroeg het jongetje.

“Nee schat. Naar Pippi. Je zou toch naar Pippi? Nou gaat ome Gert met jou naar Pippi. Leuk, hè?”

Het kind knikte.

“Nou gaat mammie de bios bellen om plaatsjes te bestellen. Meneer, mag ik nog even? Waar is het boek? O, hieronder. Eens kijken…Ja, dat is het. Hallo? Ik wou twee mooie plaatsjes voor vanmiddag, meneer. Wat? Helemaal? O, de paasdrukte. Ja, daar is niks aan te doen. Tsjou tsjou. Zeg Frummel, alle plaatsjes zijn uitverkocht, zegt die meneer. Jammer, hè? Maar dan gaan we morgen naar Pippi. En dan mag jij vanmiddag lekker met Henkie naar de kapper. Die aardige kapper, bij tante Magda, weet je wel? Leuk, hè?”