Woef
Vrienden van mij hebben een hond, een jonge, rode setter, die
mij telkens weer tot tranen toe ontroert. Want hij heeft een
volkomen verkeerd beeld van het leven, dat hij, in flagrante strijd
met de feiten, beschouwt als een pretje. Als je in de kamer zit,
komt hij binnendraven met het gezicht van iemand, die verwacht dat
het dol gezellig zal zijn. Hij gaat dan dribbelig voor je staan en
zegt met zijn gevoelige, naïeve ogen: 'He, laten we nou lol gaan
maken. '
Want dat wil hij, dag in dag uit. Draven. Springen. Opgetild worden
en weggesmeten. Pijnloos in je hand bijten. Of je doen kroelen op
zijn mooie, terra borst. Maar mensen hebben daar niet altijd zin in
— u weet hoe mensen zijn. Dan zie je 'm denken: 'Nou, dan ga ik
alléén lol maken. '
En hij bijt eens in zijn eigen staart of hij rent een keer of acht
alle trappen op en af, subtiele vermaken, die hem dan weer zó
oppeppen, dat hij ten slotte helemaal glinsterend de kamer
binnengalop-peert met zo'n gezicht van: 'Maar nou gaan we dan toch
lol maken. '
Soms heeft hij succes. Maar meestal moet hij zijn compressie
verdraven tussen de piano en de theetafel. Er is één heilige hoek,
waar hij beter niet komen kan, want daar staat een ronde mand met
een matroneachtige poes, die vijf jongen beheert, vijf natuurzijden
missjes World, die ingenue kijken of ze denken: 'Wij zijn gewoon
moe van eigen schoonheid. '
Als de hond door het dolle heen is komt hij ook wel eens voor die
mand staan steigeren en bedoelt: 'Nou vooruit, laan wij dan met z'n
zevenen iets gaan doen!'
De kleintjes nemen dadelijk de dreinerige houding aan van mooie
vrouwen, wier kapsel verregent. Ze jammeren: 'O, daar heb je die
rooie engerd weer... '
En ze kruipen weg achter de royale plastiek van moe, die niets
anders doet dan haar linkerpoot heffen en de hond aankijken.
'Nou mag je hét zélf uitmaken, ' zegt die blik. 'Hier is een lel.
't Cellofaantje zit er nog om, maar dan kan er ook af. '
De hond deinst terug.
'Goed, goed — dan niet. 't Was maar een voorstel... '
Hijgerig, met de tong ver uit zijn bek, doorkruist hij de kamer,
neemt de trap nog een keer of wat, komt terug en is dan opeens zo
intens moevan alles, dat hij zich op de divan uitstrekt en binnen
de seconde in slaap valt.
Het gezinshoofd in de mand heeft het allemaal gezien.
'Die is voorlopig buiten gevecht, ' denkt ze en ze schudt haar
kroost van zich af, tot het een onontwarbare kluwen poes is en
verlaat met geposeerde tred de mand om in de keuken te gaan zoeken
naar versterkingen van het inwendige beest. Haar weg voert langs de
divan, waar de rode lolmaker uitgestreden ligt te tukken. Ter
hoogte van zijn bona fide puntsnuit met de mooie zachte flaporen
blijft ze even staan en heft haar poot.
'Zal ik maar even?' denkt ze. 'Er zit nu geen risico aan. '
Even volhardt ze in die dreigende houding, 't Is erg spannend. Maar
dan laat ze de poot toch onverrichterzake zakken en wiegt
verder.
Want slaap is heilig in het dierenrijk.
Daarom hebben beesten ook geen wekkers.