Ademen
Al een paar weken lang belt iedere avond precies om tien uur bij
mij thuis de telefoon.
'Hallo!' zeg ik dan.
Al wat ik hoor is het geluid, dat wordt veroorzaakt door de druk op
de knop, die in een telefooncel je dubbeltje doet vallen en de
verbinding wederzijds maakt.
'Hallo!' zeg ik nog eens.
Maar ik weet nu 20 langzamerhand wel uit ervaring, dat er geen
antwoord komt. Je hoort alleen straatgeruchten. Auto's, die
toeteren. Het geluid van een tram. Maar géén menselijke stem.
De eerste dagen maakte ik et na drie of vier 'hallo's' gewoon een
eind aan, maar daarna begon het me te boeien. Ik ging praten tegen
die wonderlijke anonymus en zei bij voorbeeld: 'Doe nu niet zo
kinderachtig. Ik weet best dat u daar in een telefooncel staat.
Waarom zégt u dan niets?'
Stilte.
Vaag straatrumoer.
En als dat even verminderde — het geluid van iemand die ademt.
Dat was een beetje griezelig. Want wat daar, ergens in de stad,
avond aan avond in mijn oor stond te zwijgen, kon van alles zijn.
Een practical joker, met een verminkt gevoel voor humor. Een
kennis, die mijn geduld wilde testen. Of een krankzinnige, met
broeierige Hitchcock-kijkers.
'Waarom doet u het eigenlijk?' vroeg ik een keer. 'Vindt u dat
aardig, iedere avond opbellen en niets zeggen? Nou, ik vind er geen
donder aan. '
Stilte. Regelmatige ademhaling. (Patiënt heeft een rustige nacht. )
'Zal ik eens zeggen, wat u volgens mij is?' sprak ik een andere
avond.
Alleen de auto's zongen een antwoord.
'U is gewoon een ten onrechte loslopende gék, ' zei ik. 'En ik tart
u het tegendeel te bewijzen. '
Ik luisterde aandachtig.
De ademhaling ging opeens sneller. Toen werd de verbinding
verbroken. Ik vond het een aardig succesje.
'Tegen wie sta je toch zo raar te praten, elke avond?' vroeg mijn
vrouw.
'Dat weet ik niet, ' zei ik.
En ik verschafte haar de feiten.
"t Is een mooi gegeven voor een detectiveroman, eigenlijk, ' vond
ik. 'Kijk, er is een moord gebeurd en de moordenaar... '
'O, het kan best zijn, ' zei mijn vrouw. 'Als je 'm in vredesnaam
maar niet schrijft. '
Want ze herinnert zich het gemartel van jaren geleden nog, toen ik
er om den brode een vervaardigen moest, en de handeling zó
ingewikkeld maakte, dat we er aan het eind geen van tweeën meer uit
konden komen.
'Toch intrigeert het me, ' hield ik vol.
Dat was vijf dagen geleden.
De volgende avond belde de telefoon weer om tien uur precies. Mijn
vrouw, die er het dicht9t bij zat, nam 'm op.
'Hallo!'
En tot mij: 'Het is jouw Willem de Zwijger. '
Ik wilde hem van haar overnemen, maar zij sprak: 'Meneer, u hebt
nou minstens vierentwintig keer opgebeld. Dat heeft u twee gulden
veertig gekost. Voor dat geld had u een nieuwe das kunnen kopen. Of
sigaretten. Of naar de bioscoop kunnen gaan met een aardig meisje.
Of...
Ze stokte, luisterde even en legde de hoorn toen peinzend neer.
'Zei hij wat?' vroeg ik.
'Nee, ' antwoordde ze. 'Hij blafte. '