Misstapjes

Als een klein Amsterdams jongetje voetbalt op de openbare straat, of in een moment van morele absentie met zijn katapult een ruitje inschiet, moet hij een vrije middag op het hoofdbureau van politie komen. Daar slaan ze hem niet, al verwacht hij dat wél. Daarom kijkt hij zo bedrukt als hij, met een stuk of veertig lotgenoten, een grote collegezaal wordt binnengedreven. Met de armen netjes over elkaar gaat hij timide naast de andere jongens in een der hoog oplopende banken zitten en ziet een grijze meneer in burger verschijnen, die ernstig zegt: 'Denk je nou eens in, he. Je zit thuis. Bij vader en moeder in de kamer. De lamp staat op tafel. Een mooie nieuwe lamp. En je denkt: kom, ik sla de lamp effe kapot. Goed, dat doe je. Je slaat de lamp kapot. Wat zegt moeder dan? Of vader? Zegt vader dan: O, dat is goed hoor jongen, doe jij dat maar. Zegt vader dat?'
Hij neemt een vragende pauze. Op de veertig geïmponeerde jongenshoofdjes, die nét boven deop volwassenen berekende collegebanken uitkomen, is een glansje van het-valt-hier-wel-méé hilariteit verschenen. In koor roepen ze: 'Neeeeee!'
'Wat doét vader dan?'
Een paar jongetjes steken hun over elkaar gevouwen armen naar voren en beginnen, met een sissende s 'meester... meester... ' te roepen, om te bewijzen dat ze het antwoord weten. Zo deden wij het veertig jaar geleden precies eender. Sommige kindergebruiken sterven blijkbaar niet uit. De vrijmoedigsten schreeuwen voor hun beurt wat vader zou doen.
'Voor je broek geven!'
'Slaan mét de matteklopper. '
'Zonder eten naar bed sturen. '
Ze grijnzen er welwillend bij, of ze het voortreffelijk correcties vinden. De docent laat al deze straffe remedies kalm over zich heen gaan. De wassende lol-stemming, die zich van zijn publiek heeft meester gemaakt, mag nog een ogenblik voortduren. Dan slaat hij auditief toe als een bekwaam cabaretier: 'Juist jongens. Vader zou je voor je broek slaan. Met de matteklopper. Want je hebt iets opzettelijk vernield. En iets opzettelijk vernielen, dat is... ?'
Hij kijkt de zaal weer aan. Een klein, rossig jochie, dat geheel met eeuwige sproeten bestippeld, op de derde rij zit, vult ernstig in: 'Dat is gemein. '
'Goed, dat is gemeen, maar 't is ook bal... ?'
'Baldadig, ' orgelt het koor.
'Juist jongens. Dat is baldadig. En baldadigheid wordt door vader en moeder niet geduld, ' vervolgt de grijze meneer, zorgvuldig rusten nemend, met de zekerheid van iemand die dit métier door en door kent. 'En stel je nou eens voor dat je op straat loopt. Er is een wijk in aanbouw. En daar ligt een stapel van die mooie, nieuwe straattegels. Wat zou zo'n tegel wel kosten, denk je?'
'Een kwartje, ' mikt het sproetenjongetje. Maar de rest gokt hoger. Er is zelfs een hooguit achtjarige romanticus bij, die er, dromerig kijkend, een tientje tegenaan gooit.
'Dat zijn hele dure tegels, jongens, ' zegt de docent met zorgelijke mond. 'En wat gebeurt er met die tegels? Wat zien jullie? Jullie zien dat volwassenen bezig zijn die tegels opzettelijk te vernielen. Volwassenen. Wat moet er met die volwassenen gebeuren?'
Een grote, zedelijke verontwaardiging maakt zich van alle aanwezigen meester.
'In de lik douwen, ' schreeuwt er een.
'Oppakke!' adviseert een ander.
De koningin kan ruhig sein: de rechtsstaat mag voor eeuwen bouwen op deze veertig schoudertjes. Kalm laat de docent de branding hunner morele opwinding tot aan zijn lippen komen. Dan prikt zijn in het auditorium wijzende vinger alles lek en klinkt zijn stem vol sonoor verwijt: 'Maar dan moeten jullie het ook niet doen!'
Pats. De kerstnacht ligt in stukken. De jongetjes zitten opeens sip, als mensen die in opwinding te ver zijn gegaan en nu hun brokken zien. Alle ogen zijn neergeslagen, want iedereen denkt aan zijn misdrijf dat, in de gezellige cabaretstemming, even vergeten raakte.
'Schrijven jullie nou maar eens allemaal een opstelletje over wat je gedaan hebt, ' zegt de meneer en deelt blaadjes uit.
Die opstelletjes vormen meeslepende lectuur omdat ze, in weerwil van hun stilistische onbeholpenheid, de sfeer van het verloren paradijs, dat kinderland heet, zo liefelijk weerspiegelen. Luister eens naar Kees van elf jaar:'We waren lekker aan het voetballen, het ging heerlijk want we vinden voetballen fijn. We waren in de straat, want we konden nergens anders spelen, overal wordt gebouwd. Het ging goed, toen er opeens een grote auto van de politie stopte. De deur werd opengedaan en wij gingen even kijken. Toen moesten we mee naar het bureau. Het was een lekker ritje. '
Zo, een portret van Kees hebt u nu niet meer nodig. Uit zijn proza rijst hij immers van hoofd tot voeten voor u op, als een welwillende levensgenieter, die aan alle dingen van de dag een zonkant ziet. 'Ja, maar... ' roept de politie, 'jullie moeten aan het eind van het opstel een zinnetje zetten, waaruit blijkt dat je nu begrijpt waarom je niet moogt doen wat je gedaan hebt. '
De bedoeling is duidelijk en wordt door sommige jongens dan ook min of meer verwezenlijkt. Bennie van acht, die met een paar vriendjes spelend werd aangetroffen op het kerkhof, heeft dan ook onder de hanepoten, waarmee hij zijn misdrijf samenvat, duidelijk leesbaar als conclusie geschreven: 'Wij maggen niet op de kerkhoof, omdat daar dooje mensen leggen. '
Heeft in dit geval het pedagogisch zaad dus vrucht gedragen, bij Kees van zoeven schoot het geen wortel, want hij besluit zijn van 'lekker', 'fijn' en 'heerlijk' glinsterende uiteenzetting met het plotseling heel kaal klinkende zinnetje: 'Wij mogen niet voetballen. '
Punt.
Zelden zag ik het gebrek aan levensruimte van een grotestadskind beknopter geformuleerd — of het moest zijn bij de negenjarige Dicky, die op een verkeersovertreding werd betrapt en zijn hele opstel beperkte tot de volgende, moedeloze woorden:'Ik heb er spijt van dat ik niet anders gerejen heb, maar eens gerejen blijft gerejen bij de politie. '
Of alles zo schuldeloos is?
Bijna alles.
Soms stuit je wel eens op een vreemde gedachtengang: 'Ik had lampjes nodig en daarom heb ik ze maar uit de fietsen gehaald. Het ging zo. We waren op straat aan het spelen en toen zei mijnvriendje, ik heb lampjes nodig en toen zei ik, waar moet je ze vandaan halen en hij zei toen, natuurlijk uit de fietsen halen. Toen hij een paar lampjes had, gingen wij samen naar boven. Na het eten kwamen ze me weer afhalen. Toen ik buiten kwam was er nog maar één vriendje op straat en daar ging ik lampjes mee uit de fietsen halen. Door de een of andere manier heeft een vrouw ons gezien en die heeft de politie gewaarschuwd. '
Ik bedoel — voor de toekomst van deze tienjarige auteur zou ik mijn hand niet in het vuur willen steken. Maar op Aatje van acht bouw ik: 'Ik zat in de zandbak van een school en toen kwam er een pliesie, die heeft mij opgeschreven omdat ik daar niet wezen mocht. ' Waarom niet? Aatje begrijpt het best: 'anders kwammen er nog meer. ' Lijkt zijn misdrijf gering, het torent hoog uit boven dat van de negenjarige Freek, die zijn blad vulde met de woorden: 'Ik heb maar alleen maar gekeken. ' De wereld waarin de elfjarige Jan leeft, lijkt gezellig, als je leest: 'Ik kwam een paar vriendjes tegen en die vroegen mij of ik meedeed om lol te maken, ja goed, en we gingen onze straat in. '
Maar waartoe leidt lolmaken?
Laat u het gezegd zijn door een van de vriendjes, Corrie, wiens hele opstel aldus op het papier tintelt: 'Wij hebben een brandweerruitje ingedrukt en toen hebben wij geroepen: Hallo, hallo er is een brand en dat maggen wij niet. '