Mevrouw De Vries

In de krant zag ik de overlijdensadvertentie van mevrouw De Vries. Er werd met grote droefheid kennisgegeven. Door haar man, haar drie zoons, haar drie schoondochters en de kleinkinderen, die en bloc en niet met de namen werden vermeld, want het zijn er twaalf, dus dat zou de advertentie kostbaar maken. Adres: ‘Ons Honk’, in een Overijssels dorp. Want daar stond de wieg van de heer De Vries. Hij werkte zijn leven lang in Amsterdam, maar toen hij met pensioen was keerde hij terug naar de plaats waar hij eens geknikkerd had.

Wij kenden het paar van vroeger, want zij woonden vlak bij ons in een gezellig, oud huisje. De zoons waren nog niet getrouwd, hadden baantjes in de techniek en blokten op avondcursussen om vooruit te komen. Ook de heer De Vries behoorde tot het nijvere mensentype. Hij deed iets bij de gemeente. Precies om kwart voor zes kwam hij altijd thuis. Maar om zeven uur had hij het eten op en kon je hem naar een bijbaantje zien stappen, want hij was echt niet te beroerd om te werken.

Verder viel er niet zo bar veel over de heer De Vries te zeggen.

Een wat dorre, zwijgzame, goed afgeschuierde man, aan wie de kastelein nooit een stuiver heeft verdiend.

Hij potte zijn stuivers.

Daarom heeft hij ten slotte ‘Ons Honk’ kunnen kopen.

Mevrouw De Vries was in Amsterdam geboren. Zij werkte, als meisje, ook bij de gemeente en zo kwam het indertijd aan.

In tegenstelling tot haar woordarme echtgenoot hield ze van praten en van lachen. Ze was populair in de straat en ze had veel buurvrouwen over de vloer voor kopjes thee en kopjes koffie. Maar geen slonzebel.

Dat niet.

Het huis glom tegen je op en de jongens liepen er altijd proper bij. Nee, ze kon toveren met het schriele sommetje dat ze van de stille potter in handen kreeg. En klagen deed ze nooit. Ze ging op in haar gezin.

Toen leerden de jongens meisjes kennen en trouwden – een voor een.

De laatste ging een jaar of vijf geleden het huis uit.

Ze had er erg om moeten huilen, vertelde ze bij de bakker aan mijn vrouw.

Maar na een poosje stortte ze zich met nog meer energie op het interieur en dronk veelvuldiger koffie en thee met vriendinnen of buurvrouwen.

Nee, het ging allemaal nog best.

Tot de rampzalige dag aanbrak waarop de heer De Vries met pensioen ging. Hij legde ook de avondlijke bijbaan neer en veranderde in een zeer huiselijke man. En een man aan wie mevrouw De Vries een gruwelijke hekel had. Dat was eigenlijk al jaren zo. Maar vroeger werkte hij altijd. Ze zag hem bijna niet. En nu zag ze hem de hele dag. En hoorde van hem dat hij ‘Ons Honk’ ging kopen, om weer terug te keren in zijn dorp – heel ver van de oude, gezellige Amsterdamse straat waar haar vriendinnen woonden.

“Ik wil daar niet heen,” zei ze.

Maar de heer De Vries was, met weinig woorden, onwrikbaar. Zo kwam het dat zij op een dag besloot van deze dorre, harde man, wiens nabijheid ze niet langer kon verdragen en in wiens dorp ze niet wenste te wonen, weg te lopen. Eerst ging ze naar haar oudste zoon. Daar kon ze een week blijven. Langer niet. De man heeft vijf kinderen en woont veel te klein. Bij de twee andere zoons is ze ook nog een paar dagen over de hand geweest. Wat moest ze toen doen? Als je geld hebt, huur je gewoon een kamer. Maar ze had geen geld. En daarom keerde ze terug bij meneer De Vries, die al voorbereidingen trof tot de verhuizing naar Overijssel. Ze hielp hem niet. Ze ging in bed liggen en zei dat ze zich niet goed voelde. Haar man deed toen het huishouden en zorgde dat de kisten werden gepakt. Ook ginds, in ‘Ons Honk’ is ze in bed gebleven. Ze praatte niet meer en ze vermeed het zoveel mogelijk te kijken naar de man die ze was gaan verafschuwen. En die nu met grote droefheid heeft kennisgegeven van haar overlijden. ‘t Is, geloof ik, een kruising tussen moord en zelfmoord, maar er komt nooit een rechter aan te pas, want alles ging correct. Geen spatje bloed te bekennen. Jammer dat ze geen geld had. ‘t Is haar dood geweest.