Bonnen
De man die in de trein tegenover mij zat had geruime tijd gelezen in Tussen de rails. Eindelijk sloeg hij het dicht en zei: “Mooi blad. Maar ik heb er toch ‘n hoop hupsakee mee gehad.”
Aangezien Tussen de rails zowat de laatste publicatie is die zich niet toelegt op welke hupsakee dan ook, vroeg ik waarom.
“Een tijd geleden zat ik eens een avond thuis,” vertelde de man. “We hadden net gegeten. De telefoon gaat. Iemand vraagt of hij spreekt met meneer Pieters van de Lindenweg. Ik zeg: ‘ja’, want ik woon daar inderdaad en ik heet Pieters. Jan Pieters. Veel moois is ‘t niet, maar ik behelp me ermee. Toen zegt die man: ‘Ik ben de dealer van Mercedes, schikt het u als ik nou even met het nieuwe model voorkom, dan kunt u een proefritje maken.’ Ik zeg: ‘De nieuwe Mercedes? Ik heb nog geen centen voor een nieuwe fiets.’ Toen vraagt-ie: ‘Waarom hebt u dan die bon ingevuld dat u interesse hebt, hij ligt hier voor me, K. Pieters op de Lindenweg.’ Toen zeg ik: ‘Nou snap ik het. Dat is me zoon.’ Hij vraagt: ‘Mag ik uw zoon dan effe?’ En ik zeg: ‘Ja, je mag hem wel effe, maar hij is acht jaar en hij heeft wel een spaarpot, maar daar zit vast niet genoeg in voor een nieuwe Mercedes.’ Nou, toen hing hij op.”
Hij maakte een egaliserend handgebaar en sprak: “Ach, ‘t is een pienter ventje en hij heeft een mooie hand van schrijven. En hij vindt het leuk, hè. Bonnetjes invullen. Een tijdje geleden is hij met m’n vrouw naar Apeldoorn geweest, met de trein. Nou, in Tussen de rails, daar zitten pas ‘n hoop bonnen in! Hij heeft ze er allemaal uitgescheurd en ingevuld en weggestuurd. Goed, dat was nou geen ramp. Hij kreeg allerlei boekwerken toegestuurd. Catalogussen van woninginrichting en tapijtstoffen en doe het zelvers en tuinzaden. Allemaal aan: de heer K. Pieters. Hij ontving meer post dan ik. Maar als zo’n kind er nou schik in heeft…”
Opeens kwam er een bezorgd trekje op zijn gezicht.
“Nou begon het me op te vallen dat hij geregeld ook een krant toegezonden kreeg. Ik zeg: ‘Wat is dat toch, jochie?’ Ja, dat zat zo. Ik had laatst een pokketboekkie gekocht en daar lag een kaartje in. Als je dat invulde, dan zou je op de hoogte worden gehouden van alle nieuwe uitgaven. Ik had dat niet gedaan. Maar hij wel. Goed. Maar op ‘n middag – hij was op school – kom ik in zijn kamertje. Ik zie die krant liggen. En ik ga er eens in lezen. Man, wat me daar aan smerige taal in stond. En afbeeldingen van blote wijven. Ze geven tegenwoordig toch allemaal van die gore boeken uit? Ik neem de telefoon en ik bel die zaak op en ik zeg: ‘Meneer, wilt u alstublieft niet al die smeerlapperij aan me zoontje van acht sturen?’ Nou, die man was blij dat ik belde, hè. Hij zei dat hij de dag tevoren nog een vader aan de draad had, omdat zijn dochtertje van zes ook de kaart had ingevuld en het blaadje kreeg. ‘En die kinderen schrijven zulke nette bloklettertjes, je kunt er helemaal niet meer aan zien hoe oud ze zijn,’ zei hij. Maar mijn Keesje zou uit het kaartsysteem worden getild. Dat beloofde hij.”
Hij zweeg even. Toen vroeg hij: “Weet u wat ik nou vervelend vond? Een week of zes geleden kreeg ik ‘s-avonds een man aan de deur die een fotokopieerapparaat wou demonstreren. Ook een bon van Keesje. Nou woon ik even buiten Haarlem en hij was er helemaal voor uit Amsterdam gekomen, de stakker. Ik heb ‘m maar een lekkere kop koffie en een sigaar gegeven. Gelukkig had hij zelf ook kinderen.”
Er verscheen een glimlach om zijn mond.
“Maar ik geloof nou dat ik Keesje plat heb,” zei hij. “Vorige maand scheur ik een grote envelop open. Daar zaten allemaal invulformulieren in, van de marine. Ik kijk buitenop. Ja hoor, ‘t was weer voor de heer K. Hij had zo’n bonnetje ingevuld van ‘’t is zo leuk bij de marine’, weet je wel? Ik zeg tegen hem: “Goed, ga jij daar dan maar bij. Dan moet je in een kazerne wonen. En dan stoppen ze je in een duikboot. Vin je dat prettig?” Daar werd hij huiverig van. Ik heb al een paar weken geen post meer voor hem gehad. Nee, de marine deed de deur dicht.”