Geest

Het hoge flatgebouw, waarin je, als in een honingraat, de bijtjes bedrijvig bezig kunt zien met leven, verrijst al jaren op de plaats waar vroeger, toen ik nog in die stad woonde, het donkere armhuis stond. Het had een zwier van vervlogen eeuwen, maar het was zwaar in verval en voor afbraak bestemd. De gemeente gebruikte het als een onderkomen voor moeilijke gevallen – wat asocialen, een handjevol nooddruftige grijsaards en de zwervers van het seizoen. Ze sliepen er samen op een grote, tochtige zaal en ze aten veel bonen. Het regime was er, voor wie niet te gek deed, nogal inschikkelijk, maar ze mochten geen jenever meenemen naar bed.

Meneer Henri heeft er jarenlang, tot zijn dood toe, gewoond. Ik leerde hem kennen omdat ik bij de krant, waar ik toen als jongste verslaggever werkte, ook de spreekkamer deed. Dat kwam voornamelijk neer op het te woord staan van de plaatselijke querulanten, getruffeld door een enkele zwakzinnige met vervolgingswaanzin. Meneer Henri vormde een uitzondering in deze grauwe stoet. Hij was, toen hij voor het eerst in de spreekkamer verscheen, al een zeer oude man, met witte haarslierten rond zijn enorme schedel en gekleed in een tot op de draad versleten, bemorst zwart pak, dat hem eens moest zijn aangemeten.

Hij werkte aan een plan om de wereldeconomie, die toen door het vrije spel der maatschappelijke krachten aan alle kanten op instorten stond, weer op poten te zetten en hij wilde dat onze krant zijn denkbeelden, die hij met een fraaie hand op lange vellen ruitjespapier geschreven had, verbreiden zou. Natuurlijk gebeurde dat niet, want we hadden een hoofdredacteur die warempel zelf wel wist hoe alles moest, maar in elk geval leerde ik op die manier meneer Henri kennen. Iedereen noemde hem zo in het volkscafe, waar hij wel eens een kop koffie dronk, maar hij had wel degelijk een achternaam, die goed klonk, want hij kwam uit een familie die ons koninkrijk louter dokters, notarissen en officieren had geschonken. Ook was hij goed opgevoed, maar in zijn studententijd kreeg een diep gewortelde zwerflust hem te pakken en trok hij de wereld in. Toen hij eindelijk, oud en berooid, in zijn geboorteland terugkeerde, wilde hij alleen nog in de leeszaal dromen boven wijze boeken. Griekse verzen vertalen en hervormende plannen opstellen.

Daar hij een sterke neiging had om te vervuilen en te verhongeren, kwam hij, via sociale zaken, in het armhuis terecht, waar hij tenminste te eten kreeg, eenmaal per week in de teil moest en in een hoekje van de zolder aan zijn geschriften werken mocht. Ofschoon alle deuren voor hem gesloten bleven en zijn nette familie reikhalzend uitzag naar zijn dood, maakte hij geenszins de indruk een ongelukkig mens te zijn. Elke dag at hij tevreden zijn bonen met de paupers in het huis. Het deerde hem niet. Hij was een man van de geest, hij deed wat hij wilde en dat maakte hem vrij. Dat de uitgevers zijn manuscripten terugzonden en de gearriveerde kunstenaars en geleerden zijn brieven onbeantwoord lieten, maakte hem niet rancuneus. Hij ging gestadig voort met zijn werk. Hij hervormde de wereldeconomie. Hij wees nieuwe wegen in de sterrenkunde. Hij vertaalde Racine. Hij deed een uitvinding of wat. Hij begon een drama in verzen dat te Athene speelde. Enfin, hij had genoeg te doen voor tien mensenlevens.

In het huis was hij de gemakkelijkste van allemaal. Slechts een keer klopte hij aan bij de directeur en zei: “De bediende heeft mij gisteren koude koffie gegeven.”

Want hij behield een zekere grandeur.

Toen hij op hoge leeftijd stierf, was het enige werk dat hij ooit gedrukt gekregen had, een ingezonden stukje dat protesteerde tegen het voornemen van de gemeente een enorme kastanjeboom op het plein om te hakken. Dat kwam in de krant, omdat veel andere mensen het ook jammer vonden. Maar de boom werd omgehakt.

Na zijn dood vond de opgeluchte familie tussen zijn voddige papieren een document, waaruit bleek dat hij, dertig jaar geleden, een schilderij van een oude meester in bruikleen had gegeven aan een museum in Londen.

Het werd opgeëist en geveild.

Het bracht bijna een ton op.