Over taal

Vandaag voel ik mij een beetje glamp. Nee, het is geen drukfout. Glamp. Loop maar niet naar de boekenkast. Zelfs in de grote Van Dale zult u het niet vinden. En dat wil wat zeggen, want daar staan honderden tot de Nederlandse taal gerekende woorden in, waarvan u gegarandeerd nog nooit hebt gehoord.

Maar glamp ontbreekt.

Het wordt alleen in onze familiekring gebruikt. Zowat twee jaar geleden werd het door mijn kleinzoon uit het niets gekneed. Hij was een dag wat stil voor zijn doen en op de vraag van zijn moeder, of er iets aan hem schortte, antwoordde hij: “Ik weet niet – ik voel me een beetje glamp.”

Op dat ogenblik schiep hij een voortreffelijk woord voor een toestand van onbehagen, waar onze taal om verlegen zat. De klank geeft namelijk een nuance aan die wij voordien niet precies onder woorden konden brengen.

We hadden ‘melig’, maar dat is een lelijk, plomp woord. Plomp – tussen haakjes – vind ik een mooi voorbeeld van evenwicht tussen vorm en inhoud, net als log. Maar ‘melig’ is een ontoereikend burgermeisjeswoord, dat op de tong de smaak van bedorven snijkoek achterlaat. Op ‘moedeloos’ moeten we heel zuinig zijn. ‘t Is een der schoonste parels uit onze hele taalschat. Maar, wat betekenis betreft, veel te ingrijpend en te definitief voor wat die kleine jongen voelde.

Hij voelde zich alleen maar glamp.

Proef het voor op uw tong. Als u smaak hebt, zult u het onverwijld toevoegen aan uw vocabulaire. U moogt het gerust doen. Het is vrij van auteursrechten. En als we het in Nederland op grote schaal gaan bezigen, komt het, over een jaar of tien, vast in de grote Van Dale.

En daar moeten we, met z’n allen, vlijtig aan werken.

De taal is net een enorme lintworm, die van achteren gestadig sterft maar van voren dagelijks groeit. Dat is maar goed ook, anders stonden we op een kwade dag met de mond vol tanden, omdat de taal op zou zijn.

Oude woorden gaan en nieuwe woorden komen.

Zeer wijlen mijn opa zou, ofschoon hij een scherp gehoor had, vast ‘hè?’ zeggen bij het vernemen van het woordje ‘ruimtehond’. Maar zijnerzijds zou hij de jongeren van nu tot hetzelfde ‘hè?’ brengen met ‘maandpaard’ – hem en Couperus zeer vertrouwd, uit de tijd toen mensen wel een eigen koetsje hadden, maar het paard, per maand, van een stalhouder huurden.

Sommige woorden sterven maar half.

Ik neem ‘coupes’ als voorbeeld.

U kent het, want in iedere Italiaanse ijssalon hangt een bordje waarop staat: ‘Zitplaatsen alleen voor gebruikers van coupes’. Moderne kinderen weten dat ‘coupes’ van die hotelzilveren voorwerpen zijn, waarin de plombière hoog wordt opgestapeld.

Maar mijn moeder en vader kregen, als huwelijksgeschenk, een pendule met coupes en die coupes waren twee onduidelijke, verticale siervoorwerpen zonder aanwijsbaar nut, die op de schoorsteenmantel, links en rechts van het uurwerk, als trouwe grenadiers de wacht hielden. De grenadiers zijn in moderne woningen gesneuveld en worden door het woord ‘coupes’ dagelijks beweend, omdat het nog maar voor spek en bonen mee mag doen in onze taal.

De meeste nieuwe woorden die oude verdringen of vermorzelen, houden verband met het voortschrijden van de techniek en de verandering van onze levensstijl.

Maar er zijn woorden die niet kunnen vergrijzen of sterven.

Aandoenlijk, bijvoorbeeld.

Of: verdriet.

Ze zijn volmaakt en hangen niet samen met voorwerpen die uit de mode kunnen raken of gebruiken van tijdelijke aard, maar met het eeuwige in de mens. Het schone van ‘glamp’ is, dat het alle kans op eeuwigheid in zich draagt. Want wat er ook op de wereld gaat gebeuren en veranderen, er zullen altijd weer mensen blijven die op een dag hun gemoedstoestand haarscherp formuleren door te zeggen: “Ik voel me een beetje glamp.”