Geduld

Het geduld van mevrouw Van Dam is eindelijk beloond.

Vorige week vrijdag stierf haar man.

Ze waren tweeëndertig jaar getrouwd. Drie volwassen kinderen. De dag voor de viering van hun zilveren bruiloft in een daartoe afgehuurde feestzaal kwam een vrij jonge man bij mevrouw Van Dam en zei: “Weet je wel dat die vent van jou al vier jaar een verhouding heeft met de slet van wie ik om die reden ben afgegaan?”

Ze wist het niet.

Maar ze begreep nu wel waarom ze elke vrijdag zijn koffertje moest pakken omdat hij het weekeind de stad uit ging.

De zilveren bruiloft werd gevierd. De heer en mevrouw Van Dam zaten op versierde stoelen en werden enige malen op de schouders rondgedragen. Het lied ‘Zij leven hoog’ klonk herhaaldelijk.

De volgende dag deelde mevrouw Van Dam aan haar man mede dat zij het wist, maar dat zij nimmer zou scheiden. Haar besluit had – zo zei ze – niet te maken met liefde, jaloezie of wrok. Zij wilde het pensioen en de hoge levensverzekering niet verspelen.

Ofschoon hij goed verdiende gaf hij haar een zeer schraal huishoudgeld. Alles ging naar de slet. Als ze eens een jurk nodig had, moest ze bij de kinderen aankloppen. Maar zijn dood zou haar eindelijk bemiddeld maken. En daar wachtte ze op – geduldig.

Jarenlang.

Ze leefden in aparte kamers en spraken niet meer met elkaar. Ze gaf hem te eten en verzorgde zijn kleren. En elke vrijdag pakte ze het koffertje. Dan ging hij heen, zonder groet. Hij wist waarop ze wachtte.

En vorige week vrijdag werd haar geduld eindelijk beloond. Des ochtends zag ze dat de gordijnen van zijn kamer gesloten waren.

Zij ging naar binnen, vol hoop.

Maar hij leefde nog.

Hij lag in bed en zei: “Haal de dokter.”

Ook dat deed ze. Alles moest correct verlopen.

De dokter kwam, onderzocht hem, schreef een recept en zei op de gang tegen haar: “‘t Is zeer ernstig, mevrouw. Het hart. Ik ben te laat geroepen. Hij moet al maanden last gehad hebben. Uw man heeft, op zijn leeftijd, veel te veel van zijn hart gevergd.”

“Ja ja…” antwoordde ze.

Hij zag een glimlachje om haar mond. Maar hij was een oude huisdokter, die zich nergens meer over verbaasde. De poeders heeft ze nog in de apotheek gehaald en bij hem gebracht. Maar ze hielpen niet. Hij stierf diezelfde avond. Op vrijdag, bij haar thuis. Ze zat naast zijn bed toen hij ging. Hij was volledig bij bewustzijn. Hij sprak niet tegen haar. Geen laatste woord. Geen gebaar van zwakheid. Hij keek haar niet aan. Ze zat bij hem, maar hij stierf moedig alleen – achtenvijftig jaar oud.

“Ik heb gelijk gehad,” zegt mevrouw Van Dam. “Hij is er jong aan doodgegaan. Ik heb nu het geld en ik ben pas zestig, ik kan er nog van genieten. En die slet heeft niks.”