De trap

Het heeft vrij lang geduurd eer mijn kleindochter, als ze op bezoek is, de vermaken vond die bij ons horen. Kinderen rubriceren wat dit betreft zeer streng. Het spelletje dat ze bij de ene opa spelen zullen ze niet beproeven bij de andere. Na een proces van voorzichtig aftasten ontdekte ik eerst haar geestdrift voor mijn bandrecorder. Als ik het toestel gevechtsklaar heb gemaakt gaat ze op mijn schoot zitten en laat zich, met een verzaligde glimlach op haar gezicht, interviewen. Het is een nogal eenzijdig gesprek, waarin ik voornamelijk zelf aan het woord ben, want op mijn vragen antwoordt ze met ja, nee of een giecheltje. Het hoogtepunt is als ik haar aan het slot de microfoon voorhoud en bemoedigend toeknik, want dan roept ze altijd weer: ‘Poep’ en valt bijna van mijn schoot van het lachen. Bij het herhaaldelijk afdraaien brengt deze apotheose telkens weer dezelfde verrukking bij haar teweeg.

Een tweede attractie van het huis is de keukentrap.

Dit ontdekte ik bij toeval.

Omdat ik een nieuwe lamp in de plafonnière had gedraaid, stond het ding in de huiskamer toen ze met haar moeder op bezoek kwam. Onmiddellijk beklom zij de trap en ging met een voldane blik op het plankiertje staan. “Ik ben groot,” zei ze.

“Ja, nog groter dan opa,” gaf ik toe. Ze dacht er even over na en antwoordde: “Als je nog klein bent doe je ‘t gewoon zelf.”

Na dit bon-mot daalde ze het trapje af en besteeg het weer. Ze ging daarmee de hele middag door. Het verveelde haar niet. Sindsdien hebben wij het keukentrapje dan ook in ons vaste repertoire opgenomen. Als ik weet dat ze met haar broer en haar ouders komt, zet ik het alvast midden in de huiskamer gereed. We doen dan eerst de bandrecorder, met ‘poep’ als nimmer verblekend klapstuk. En dan volgt de trap.

Terwijl haar broer aan de televisie gekluisterd zit – hij is nog een alleseter, want hij heeft thuis geen toestel – gaat zij het trapje op en af, op en af. Soms zegt ze onder het klimmen plotseling, op een toon van grote innigheid: ‘opklaringen’, want dat heeft de weerman net beloofd, of ze mompelt een ander woord uit Bussum na, dat haar blijkbaar bekoort. Het trapspel is ijzersterk en vertoont zelfs een zekere groei, want sinds kort roept ze opeens ‘nou opa’ en dan moet ik even op en af, of ‘nou oma’ en dan gaat mijn vrouw. ‘Nou papa’ brengt een probleem mee, want hij is bijna twee meter lang en stoot dus reeds op de vierde trede zijn hoofd tegen het plafond. Maar het ouderschap krijg je nou eenmaal niet cadeau.

Nu maakt gewenning een einde aan verbazing, dat merkte ik gisteren. Mijn kleindochter bevond zich, met haar moeder, in onze huiskamer, het trapspel floreerde en ik stond, omdat het mijn beurt was, net helemaal boven, toen een blijkbaar door mijn vrouw binnengelaten heer verscheen, met wie ik telefonisch bleek te hebben afgesproken in verband met een door hem ondernomen enquête. Ik riep juist – want dat hoort erbij – ‘o, wat ben ik groot’, toen hij de kamer betrad en aan zijn onthutste blik kon ik zien dat hij mij niet geheel kon volgen.

“‘t Is een spel,” zei ik. “Gaat u zitten. En vraagt u maar.”

En ik daalde af.

“Welke tijdschriften leest u geregeld?” vroeg hij.

“Opa nog een keertje,” zei mijn kleindochter.

En terwijl ik weer steeg, somde ik op: “Vrij Nederland, de Haagse Post, Maatstaf, De Voetganger, O, wat ben ik groot. Het Hollands Maandblad, Gandalf, Tirade, De Gids…”

Bij ‘De Gids’ was ik weer gelijkvloers.

“Nou de meneer,” jubelde mijn kleindochter.

Ik moet zeggen – hij bleek een sportieve knaap. Onder het klimmen vroeg hij: “Welk tijdschrift prefereert u?” Ik antwoordde: “Het Hollands Maandblad,” en pas toen hij op het plankiertje stond en – nog net zijn kop niet stotend – vroeg: “Waarom het Hollands Maandblad?” drong tot mij door dat je voor het absurde theater eigenlijk niet naar de schouwburg hoeft.

Thuis kun je ‘t ook zien – als je maar kleinkinderen hebt.